====== De Schrift haar eigen uitlegster. Recensie van Openbaring-commentaar C. van der Waal (1982) ====== //Uit: Woord en School, jrg. 14, nr. 5, mei 1982// ===== Een pleidooi ===== Graag willen wij de aandacht van de lezers van Woord en School vragen voor een belangwekkende exegetische studie van de in 1980 te Pretoria overleden Dr. C. van der Waal. Deze studie is in de loop van vorig jaar in boekvorm verschenen onder de titel: De Openbaring van Jezus Christus, deel II. Het betreft hier een vervolg op het 10 jaar eerder verschenen gelijknamige eerste deel. Laatstgenoemd boek biedt een inleiding op en een vertaling van Openbaring. Wat nu als tweede deel is uitgekomen bevat een uitvoerige vers voor vers verklaring van heel het laatste bijbelboek. Een commentaar dus op Openbaring. En dat is een bijbelboek, waarvan de uitlegging een omstreden zaak is. Een bijbelboek, dat ons voor verschillende vragen stelt. Bijvoorbeeld: worden hierin oordelen beschreven, die het keizerlijke Rome zouden treffen? Of gaat het over rampen, die ons nog te wachten staan? Biedt Openbaring een beschrijving van de wereldgeschiedenis tussen Pinksteren en de jongste dag? Elke commentator, die zich met dit bijbelboek bezighoudt, krijgt met deze en nog vele andere vragen te maken en hij zal er een antwoord op moeten geven. Maar hoe? De meningen lopen hier immers ver uiteen. Wie geeft de juiste richting aan, waarin gezocht moet worden? In zijn eerste deel schreef Van der Waal op pag. 4: ‘De sleutel van Openbaring is werkelijk niet verloren en ligt niet ergens in de zee rondom Patmos. Hoogstens kan men zeggen, dat schriftgeleerden in de loop der eeuwen de sleutel der kennis (Luc. 11:52) weggenomen hebben, en eigenmachtige uitlegging der profetie (2 Petr. 1:20) hebben ingevoerd. Doch de Schrift blijft haar eigen uitlegster’. We kunnen van harte instemmen met deze woorden. De Schrift legt zichzelf uit. Met deze regel dient alle gereformeerde exegese te beginnen en te eindigen, ook de exegese van Openbaring. De sleutel tot het verstaan van dit bijbelboek ligt in de Schrift en nergens anders. Daarom kunnen we ook dankbaar zijn voor wat de commentaar van Van der Waal ons biedt. De schrijver komt niet met een eigenmachtige uitlegging van de profetie, maar hij vergelijkt Schrift met Schrift. Telkens weer worden Schriftwoorden uit Oude en Nieuwe Testament in rekening gebracht en dat maar niet formeel, maar inhoudelijk. Dat geeft kracht aan de geboden exegese en het dwingt om na te gaan of deze dingen alzo zijn. Dit laatste schrijven wij vooral, omdat wie kennis neemt van de uitleg, die Van der Waal geeft, al gauw inziet, dat zijn visie op Openbaring nogal afwijkt van wat onder ons veelszins gangbaar is in onze kijk op dit bijbelboek. We denken hierbij aan de exegese van iemand als Greijdanus, wiens uitlegging naar onze indruk veelal navolging vindt onder ons, althans in hoofdlijnen. Reeds in zijn eerste deel op Openbaring en ook in verschillende andere boeken en artikelen heeft Van der Waal ervoor gepleit om het roer hier te wenden en een andere koers te gaan varen. Deze oproep tot koerswijziging ging vergezeld van argumenten, maar ze vond tot dusver weinig bijval. Integendeel. De aangevoerde argumenten werden te licht bevonden. Nu vragen argumenten erom om gewogen te worden. En dat zal hier dienen te gebeuren in de weegschaal van de Schrift. Want dat de Schrift haar eigen uitlegster is, is een regel die niet slechts formeel, maar materieel moet functioneren in de praktijk van de exegese. Wordt op deze manier gewogen, dan slaat naar ons oordeel de weegschaal door ten gunste van de uitleg, die Van der Waal bepleit. Wij willen er daarom op onze beurt voor pleiten, dat meer dan tot dusver geluisterd wordt naar de argumenten, die de auteur van het onderhevige boek aanvoert voor zijn benadering van de Openbaring aan Johannes. Deze argumenten achten wij vooralsnog van een dergelijk Schriftuurlijk gewicht, dat zij het naar ons oordeel noodzakelijk maken de nodige correctie aan te brengen in de gangbare uitleg en de daarmee gepaard gaande toepassing van het laatste boek onder de Heilige en Goddelijke Schrifturen. ===== Opzet en uitgangspunt ===== De auteur laat zijn eigenlijke verklaring voorafgaan door een 37 pagina’s tellend Ten Geleide. Binnen het bestek van tien paragrafen komt hierin een aantal zaken aan de orde, dat reeds duidelijk aangeeft in welke richting de exegese zal gaan. Een bredere verantwoording van het hier gestelde is vaak te vinden in eerdere publicaties, waarnaar de schrijver ook verwijst. Inzake de opzet van deze commentaar lezen we onder meer, dat getracht is zo te schrijven, dat een wijdere kring dan slechts universitair gevormde lezers bereikt kan worden. Tevens is ernaar gestreefd om de stof zo leesbaar mogelijk te maken, ook al moest veel wetenschappelijk werk de revue passeren. We kunnen dankbaar zijn voor deze opzet, te meer daar lezing van het boek doet ervaren, dat de schrijver zich aan een en ander heeft gehouden. Nu kunnen ook vele ‘gewone’ kerkleden deze verklaring ter hand nemen en bestuderen, al zal men zich daarvoor de nodige inspanning moeten getroosten. Maar dat zal men graag willen als men al lezende bemerkt, dat hier opening van de Schrift plaatsvindt. Ook het vaak misduide en door vele sektariërs misbruikte boek Openbaring heeft een rijke boodschap voor Gods volk; een boodschap, die niet ongehoord mag blijven, noch veranderd worden door een uitlegging, die de Schrift vreemd is. Voortdurende bezinning op de uitleg en de betekenis van dit bijbelboek is daarom noodzaak en plicht. Van der Waal helpt ons daarbij met zijn commentaar, waarin bovendien in boeiende en vaak zelfs ontroerend schone bewoordingen geschreven wordt over het evangelie van Jezus Christus. Welk uitgangspunt neemt de schrijver in bij zijn exegese? Deze vraag is van wezenlijk belang, omdat alle uitleg van de Schrift beheerst wordt door bepaalde beginselen, die van beslissende betekenis zijn voor de exegese. Zijn deze beginselen niet Schriftuurlijk, dan is de uitleg ten principale gedoemd tot mislukken. We willen daarom één en ander naar voren halen over het uitgangspunt van Van der Waal, zoals hij daar kort over schrijft op pag. 4/5. Uitgegaan wordt van de bijbel als het geïnspireerde Woord Gods, waarmee tegelijk aanvaard wordt haar eenheid. De verschillende boeken zijn met elkaar verbonden, en wel zo, dat de eerste vijf boeken de grondslag vormen. De overige boeken van het Oude Testament grijpen terug op deze grondslag. Verder geldt, dat het Nieuwe Testament in zijn geheel steunt op ‘wet en profeten’, terwijl binnen het Nieuwe Testament zelf ‘de evangeliën’ de basis vormen, waarop de brieven en de Openbaring voortbouwen. Een bredere uiteenzetting over deze opbouw van de canon geeft de schrijver in zijn lezenswaardige boek //Het Nieuwe Testament: Boek van het Verbond//, Goes 1978, p. 121 ev. Voorts lezen we inzake het gekozen uitgangspunt: ‘De gehele Schrift kan worden geplaatst onder de noemer van het verbond. Dit sluit ook Openbaring in. Het boek spreekt even verbondsmatig als de oudtestamentische profeten’. Van der Waal voegt hier direct aan toe: ‘Openbaring gebruikt maar niet ‘oudtestamentisch materiaal’ of ‘beweegt zich in oudtestamentische verkondigingsbegrippen’. Het hanteert de profetie niet volgens eigenmachtige uitlegging, en geeft aan verbondsmatige woorden geen algemene, mondiale toepassing. Verbondstaal wordt gesproken, evenals dit geschiedde toen Christus in Matth. 24 Zijn dreigende Woorden tot de Stad van Zijn volk richtte’. Ik dacht, dat deze woorden door elke gereformeerde exegeet van harte beaamd kunnen en moeten worden en dat ze daarom ook in de praktijk van de exegese gehonoreerd dienen te worden. Want waar is het de schrijver hier om te doen? Om aan te geven, dat Openbaring niet //anders// spreekt dan de rest van de Schrift. Ook het laatste bijbelboek is een boek van het verbond, dat spreekt met het oog op het volk van het verbond. We treffen er geen ‘algemeen’ evangelie aan, geen beschouwingen over de gang van de wereld en de mensheid in het algemeen. Beschreven wordt, dát en hóe de Heere Zijn verbond handhaaft in de bediening van zegen en vloek. //En dat allereerst in de kerkelijke situatie van die dagen!// Hier is gedateerde en gerichte profetie. Het evangelie van Mozes en de Profeten wordt op datum gebracht en vanuit zijn vervulling in de gekomen Messias toegepast in de kerkelijke situatie van toen. Over het afvallige jodendom met als centrum de oude kerkstad Jeruzalem komt het oordeel van God, zoals ook Matth. 24 daarvan spreekt. Aan de andere kant is daar de belofte van zegen en uitredding voor het ware Israël, dat trouw blijft aan Mozes en de Profeten door het Lam in het hemelse Jeruzalem te volgen. De Heere bewaart Zich te midden van Zijn verbondsgerichten een rest, een overblijfsel, dat bescherming vindt achter het bloed van Jezus van Nazareth, het ware Paaslam. Zo spreekt ook de apostel Paulus in Romeinen 9-11. Van der Waal pleit ervoor om Openbaring //kerkelijk// te benaderen en om oog te hebben voor de //verbondsmatige// inhoud ervan. We willen de schrijver hier graag bijvallen, omdat wij met hem van oordeel zijn, dat vergelijking van Openbaring met de overige Schriften ons tot deze wijze van benadering //verplicht.// ===== Bewijs ===== Als bewijs voor het kerkelijk-bepaald zijn van Openbaring wijst de auteur ons op een aantal zaken, dat telkens weer naar voren komt in dit bijbelboek, en wel: * de zinspelingen op oudtestamentische teksten en motieven; * de zinspelingen op synagogale zegswijzen, met name aan de paashaggadah (= Paasliturgie, J.H.) ontleend; * het hanteren van joodse symbolen, zoals de boekrol, de sjofaar (= bazuin, J.H.), de kandelaar, de palmtak; * het zinspelen op Woorden van Jezus tegen Jeruzalem. Wie de Openbaring bestudeert en daarin de overige Schriften betrekt, zal de genoemde zaken steeds weer tegen komen. En dat betekent toch wel een duidelijke richtingwijzer inzake de vraag, hoe Openbaring benaderd wil zijn. Het tot zijn recht laten komen van bijvoorbeeld de oudtestamentische profetie, die in Openbaring doorklinkt, maakt het niet wel mogelijk dit bijbelboek te ‘veralgemenen’ en te laten spreken met het oog op de geschiedenis van de wereld en de mensheid in het algemeen. Of men moet al van mening zijn, dat Johannes het Oude Testament alleen maar wat de woorden betreft laat doorklinken, terwijl hij intussen aan deze woorden een //andere inhoud// geeft en ze op //andere wijze// laat fungeren. Van een dergelijke opvatting zeggen wij met Van der Waal: die moet worden afgewezen, omdat zij te kort doet aan //de eenheid// van de Schrift en van het verbond. Die eenheid is niet een uiterlijke, formele, gelegen in het gebruik van gelijke woorden en/of beelden, maar zij is een zakelijke, materiële, gelegen in het doorgeven van //dezelfde boodschap.// Ter illustratie willen we hier wijzen op wat ons wordt meegedeeld in het begin van Openbaring 6: de opening van de eerste vier zegels, waarbij Johannes vier paarden ziet met op elk paard een ruiter. Veel gangbare exegese vat deze paarden met hun ruiters op als het symbool van achtereenvolgens machtswellust, oorlog, voedselschaarste en dood. Daarin gaat het dan om oordelen van God, die in de loop van de geschiedenis de mensheid telkens weer treffen, nu hier dan daar. Zo merkt Greijdanus bijvoorbeeld inzake het tweede paard op (K.V. 19553, p. 118): ‘En het grote zwaard, en het zeggen, dat de vrede van de aarde genomen wordt, geeft alles te kennen, dat op grote oorlogen gedoeld wordt, die over //de ganse aarde// gestreden zullen worden, en waarin menigten zullen vallen, en stromen bloeds zullen vloeien. Hiermede wordt niet uitsluitend op een bepaalden oorlog gewezen, maar alle oorlogen //in de gansen Nieuwtestamentischen tijd// als samen genomen, en van den oorlog als oorlog gesproken’, (cursivering van ons, J.H.). Ds. J. Francke, die in begin 1978 in een aantal artikelen in de Variant van het Ned. Dagblad de methode van exegese van Van der Waal scherp afwees, schreef toen inzake Openb. 6 onder meer: ‘Nemen wij aan, dat het tweede paard (6:4) symbool is van oorlog en bloedvergieten, dan betekent dat vanuit de constante-idee (daarmee bedoelt ds. Francke de idee van een vaste en onveranderlijke factor, die zich telkens weer voordoet //in de geschiedenis van de mensheid tot de jongste dag;// vanuit deze idee benadert Francke Openbaring, J.H.), dat de gehele nieuw-testamentische tijd er dan hier, dan daar steeds weer oorlog en bloedvergieten zijn. De ruiter op het zwarte paard als beeld van de honger gezien, betekent: van de hemelvaart tot de wederkomst zal er dan hier, dan daar honger geleden worden’. De lezer bemerkt, dat de uitleg in beide citaten de oordelen, waarvan Openbaring 6 spreekt, ziet als allerlei vreselijke rampen, die //de mensen// telkens weer treffen, nu eens hier, dan weer elders. Algemene rampen dus, zoals bijvoorbeeld de beide wereldoorlogen of een hongersnood in de Sahellanden of de watersnoodramp van 1953. Hoe exegetiseert Van der Waal dit gedeelte nu? Hij laat zien, dat in de beschrijving van deze oordelen steeds weer oudtestamentische profetie doorklinkt, zoals uit Leviticus 26 en Deuter. 32. En daar wordt gedreigd met //de wraak van het verbond over het volk van het verbond,// als het van de Heere afvalt. Daarom schrijft Van der Waal – we veroorloven ons een vrij lang citaat om u enig zicht te geven op de methode van uitleg; u treft het citaat aan op pag. 153: ‘De gerichten, die zegel II-IV uitbeelden, herinneren aan het voorkomen van het trio zwaard-honger-pest, dat zo vaak in het Oude Testament naar voren komt, te beginnen bij Lev. 26:21-25. Daar is tevens van de //zevenvoudige// wraak van het verbond sprake en dit verklaart de betekenis van de //zeven// zegels: het gaat om de uitoefening van de zevenvoudige wraak van het verbond, waarvan in Lev. 26 //vier// maal sprake is (vs. 18,21,24,28). In het laatste lied van Mozes vinden we het trio eveneens weer terug (Deut. 32:24,25), waarbij evenals in Lev. 26:22 en Openb. 6:8 ook wilde dieren genoemd worden (Deut. 32:24). In de aankondiging van de verbondsvloeken in Lev. 26 en in de Magna Charta van Israël (Deut. 32) staat reeds wat de zegels ontvouwen. Opmerkelijk is, dat in Deut. 32:23 en 42 van //Gods// pijlen gesproken wordt, zodat daarmee verklaard wordt, waarom de ruiter op het witte paard in Openb. 6 een //boog// draagt. Evenals er een //zwaard// des HEREN is (Openb. 2:16) is er een //boog// des HEREN. In het geweldige lied van Hab. 3, dat met Deut. 32 nauw samenhangt, is óók van de boog en pijlen des HEREN sprake @Habakuk 3(vers 9). Bij de profeten Jeremia en Ezechiël treffen we verder op vele plaatsen de weerklank van het in Lev. 26 en Deut. 32 genoemde trio aan (Jer. 14:12; 21:7,9; 24:10; 17:13; 29:17,18; 32:24,36; 34:17; 42:17; 44:13; Ez. 5:12,17; 6:11,12; 7:15; 12:16). Bij de uitleg van de vier zegels dient daarom vastgehouden te worden, dat het hier gaat om de aankondiging van een gericht over het land van het //verbond,// over het afvallige //verbondsvolk’.// Behalve de samenhang die er is tussen Openb. 6 en veel oudtestamentische profetie, wijst Van der Waal ook op het verband met bijvoorbeeld Matth. 24, Marcus 13 en Luc. 21, hoofdstukken, waarin Christus de komende verbondswraak over Jeruzalem verkondigt. We lezen hierover op pag. 157/8: ‘Aansluitende bij wat reeds opgemerkt is over de in Openbaring constateerbare antithese tegenover de synagoge, willen we met name wijzen op de overeenkomst tussen Christus’ Woorden in Matth. 24 en het visioen der ruiters. Johannes zag geen vreemde dingen. In beelden werd hem een //repetitie// gegeven van wat hem (en de gemeenten) //bekend// was. Door veel uitleggers, die overigens niet de consequentie hieruit trekken en slechts van een //formele// overeenkomst spreken, wordt dit toegegeven. Christus sprak over vals-messiaanse bewegingen; komende oorlogen en geruchten van oorlogen //(ruiter op witte paard);// opstand van volk tegen volk en ‘koninkrijk’ tegen ‘koninkrijk’ (verg. 2 Kron. 15:6 en Jes. 19:2). Hiermee is niet bedoeld een internationale botsing tussen naties, doch conflict tussen partijen (‘koninkrijken’) met hun leiders in een nationale revolutie, verg. de //ruiter op het vuurrode paard.// Hierna volgt de aankondiging van hongersnoden (verg. //de ruiter op het zwarte paard)// en aardbevingen (zesde zegel). En dit alles als begin der weeën (Matth. 24:5-8)’. In beide citaten spreekt de auteur van een inhoudelijke samenhang en eenheid, die er is tussen de oordelen van Openb. 6 en die van Lev. 26/Deut. 32/Matth. 24 e.a.p. Dat betekent voor Van der Waal, dat ook Openb. 6 spreekt over //de wraak van het verbond over het afvallige verbondsvolk.// Geen algemene oordelen dus over de mensheid in de vorm van allerlei natuurrampen e.d., maar //verbondsmatige// oordelen over het volk en de stad //van het verbond,// die in het ‘heden der genade’ niet wilden horen naar de apostolische prediking van de gekruisigde Jezus als de Messias. Het zou dit volk en deze stad vergaan als eertijds Sodom en Egypte en Babel, omdat ze zelf ‘geestelijk’ als Sodom en Egypte waren geworden. De toorn van het Lam zou hen treffen. In de verkondiging van dit verbondsoordeel is Openbaring //troostboek// voor de zeven gemeenten in Azië en haar zusterkerken: de Heere zou hen recht doen in hun strijd tegen de hen verdrukkende en belasterende joden. Tegelijk is Openbaring daarin //vermaanboek:// als de gemeenten niet trouw bleven in het bewaren van de antithese met ‘de synagoge des satans’ en niet door het geloof het Lam bleven volgen in de uittocht uit ‘Sodom en Egypte en Babel’, dan zou het hun vergaan als hun tegenstanders. En zo blijft Openbaring //sindsdien// spreken tot de Verbondsgemeente van Jezus Christus als boek van het verbond, als profetie, die vol is van Gods Beloften, van Zijn Bevelen en van Zijn Bedreigingen. Wie een oor heeft om te horen, laat hij horen. En tevens deze profetie op datum brengen in het heden der genade! De synagoge des satans is ook vandaag actief en de geest van het compromis bedreigt de Kerk altijd weer. ===== Kerk tegenover synagoge ===== In zijn ‘Ten Geleide’ spreekt Van der Waal ook over de eenheid en het doel van Openbaring. De visioenen vanaf hoofdstuk 4 behandelen geen andere zaken dan die in de zeven brieven in hoofdstuk 2 en 3, maar vormen er één geheel mee en geven een nadere toelichting. In de brieven aan de zeven gemeenten lezen we onder andere van: * de Godslastering van hen, die zeggen dat zij joden zijn, doch zij zijn dat niet, maar een synagoge van de satan (2:9) * de troon van de satan (2:13) * de vrouw Izebel, die Christus’ knechten verleidt (2:20) en die tijd gekregen heeft om zich te bekeren, doch dit niet wil (2:21) * de diepten van de satan (2:24) * de synagoge van de satan (3:9) * zij, die zeggen dat zij joden zijn, doch het niet zijn (3:9) Deze zaken, aldus de auteur, maken duidelijk, dat de zeven gemeenten óf in een strijd tegen de synagoge gewikkeld zijn, óf door verleiders daarvan afgehouden worden, óf te ingezonken zijn om aan die confessionele strijd deel te nemen. De visioenen daarna laten ons zien, enerzijds, hoe ‘de synagoge des satans’, ‘de vrouw Izebel’, getroffen wordt door Gods verbondsoordelen zonder zich te willen bekeren, en anderzijds, hoe een rest gespaard wordt overeenkomstig Gods verbondsbelofte. In een duidelijk uitgewerkt schema geeft de schrijver ons daarbij een overzicht van de opbouw van Openbaring, waarbij hij uitgaat van een parallellie tussen de hoofdstukken 1 tot 9 en 10 tot 18. Vanaf hoofdstuk 19 biedt dit bijbelboek ons een groots toekomstvisioen, waarin ons wordt getoond: de komst van Christus, het aanbreken van Zijn Dag en de nederdaling van een nieuw Jeruzalem. ‘Uit het bovenstaande’, aldus op pag. 8, ‘kan duidelijk worden, dat Openbaring allerminst een lappendeken is, doch een schoon geordende structuur vertoont. Tevens komt naar voren, dat er in het gehele boek een welomlijnde scopus aan te wijzen valt: te waarschuwen voor het oordeel dat komt over het Jerusalem-dat-nu-is (Gal. 4:25). De tekening van het Jerusalem-dat-boven-is (Gal. 4:26; Hebr. 11:10,16; 12:22) en dat zal neerdalen, het //nieuwe// Jerusalem, maakt toch wel heel duidelijk, dat we in de tekening van ‘Babylon’ het //oude// Jerusalem hebben te zoeken’. Verder wordt opgemerkt, dat Openbaring niet //antisemitisch// is: het keert zich niet tegen de Joden als zodanig. Het boek is wel anti-synagoge-des-satans: het keert zich tegen het ‘evangelie’ van de joden, dat Jezus als Messsias verwierp en een ‘messias’ verwachtte, die Jerusalem zou verlossen en Rome vernietigen. Veel joodse apocalyptiek (pseudo-openbaring) maakte propaganda voor dit ‘evangelie’. Openbaring stelt zich daar lijnrecht tegenover. Dit bijbelboek is dan ook niet anti- Rome maar anti-Jeruzalem-dat-nu-is. Naast de eenheid, die Openbaring in zichzelf vormt, wijst Van der Waal ons in een aparte paragraaf op de eenheid tussen dit en de voorafgaande boeken van het Nieuwe Testament. In ‘t kort geeft hij daartoe de lijnen in de verschillende boeken aan, alsook de onderlinge samenhang tussen de ‘evangeliën’, de brieven en de Openbaring. De schrijver eindigt dit gedeelte als volgt (pag. 16): ‘In Openbaring wordt de prediking van de ‘evangeliën’ voortgezet en in visionaire taal klinkt geen andere boodschap dan die we in het Oude Testament en in het gehele Nieuwe Testament, de brieven incluis, vinden’. Interessant is wat de schrijver ons in een afzonderlijk hoofdstuk biedt aan informatie over de joodse opstand tegen Rome, die als inzet had ‘de verlossing van Israël’. Deze informatie bestaat met name uit gegevens van de hand van de bekende joodse geschiedschrijver Flavius Josefus. Zodoende worden we ingelicht over de achtergrond, alsmede over het verloop en het einde van deze opstand. Wat is de betekenis van deze informatie voor de uitleg van Openbaring? Van der Waal zegt daarvan, dat het niet geoorloofd is alle feitjes van de joodse oorlog in te lezen in Openbaring om zo met behulp van Josefus bij alle visioenen een precieze datum-van-vervulling te plaatsen. Wanneer echter //op interne gronden// gekozen is voor de opvatting, dat Openbaring het gericht over de afvallige stad van het verbond tekent, is het volkomen legitiem om het //geheel// van Josefus’ beschrijving in rekening te brengen. Vandaar, dat de auteur bij zijn exegese van de verbondsoordelen in bijvoorbeeld hoofdstuk 6 en 8 verschillende keren gegevens van Josefus doorgeeft ter //illustratie.// Ook daar laat hij echter de Schrift haar eigen uitlegster zijn. ===== De erfenis van de Vrijmaking ===== Ds. Francke heeft in de bovengenoemde Variant-artikelen //de methode// van uitleg van Van der Waal getypeerd als ‘klankenexegese in optima forma’ en hij wijst diens uitlegkundige principia als onjuist van de hand. Eerlijk gezegd begrijpen we deze ‘waardering’ niet – ook niet na heroverweging van één en ander – en we willen ons daar dan ook publiek van distantiëren. Terwille van de zaak in geding! Want hier is geen klankenexegese of soortgelijk knoeiwerk, maar Schriftexegese, die de //inhoudelijke// eenheid en samenhang van Openbaring met al de overige Schriften eerbiedigt en die ons zo verder helpt in het verstaan van het laatste bijbelboek. Bij alle kritiek, die er op onderdelen kan en mag zijn, niét dat de auteur er naar eigen believen maar wat van maakt, dat hij de Schrift niet haar eigen uitlegster zou doen zijn en dat hij ons het rechte zicht op Openbaring ernstig zou belemmeren. Zijn commentaar, die nu postuum is verschenen //bewijst// het tegendeel. Daarom betreuren wij de afkeurende oordelen, waarmee de methode van Van der Waals exegese nogal eens in een kwaad daglicht is gesteld. Hierbij willen we ook opmerken, dat allerlei historische gegevens inzake de datering van Openbaring niet als van //doorslaggevende// betekenis gehanteerd mogen worden. Ook op dit punt blijve allereerst de Schrift zelf ons uitgangspunt. In de jaren rondom de Vrijmaking is er door mannen als Holwerda, Van ‘t Veer en anderen geijverd voor heilshistorische en christologische uitlegging van de Schrift. Er werd gesproken over typologie en over de eenheid van het verbond in Oude en Nieuwe Testament. Persoonlijk hebben we dat alles niet meegemaakt, maar voorzover we van deze zaken hebben gehoord en gelezen, kunnen we moeilijk tot een andere conclusie komen dan dat Van der Waal in zijn exegese deze erfenis van de Vrijmaking heeft bewaard en verder uitgewerkt. Daarom bevreemdt het ons, dat een geslacht, dat de zo-even genoemde zaken aan de lijve heeft ervaren, thans zo afwijzend reageert op het doortrekken van deze ‘Vrijmakingslijnen’. Zulk reageren lijkt ons niet te liggen in de lijn van voorgangers als Schilder en Holwerda, en wat belangrijker is: het ligt niet in de lijn van de Schrift, die nog altijd haar eigen uitlegster is. Overigens twijfelen we er niet aan of een man als ds. Francke zal onder beding van leven en gezondheid terdege kennis nemen van deze commentaar van Van der Waal, die in zekere zin de proef op de som levert van wat de auteur in zijn leven zo sterk heeft bepleit ten aanzien van de uitleg van Openbaring. We hopen, dat ds. Francke op de uitgave van deze commentaar zal reageren en zijn benieuwd of hij vandaag nog precies zo oordeelt over de door de auteur gehanteerde methode van uitleg als hij dat enkele jaren geleden deed. ===== Relevantie voor het onderwijs ===== Waarom juist in een gereformeerd onderwijsblad als Woord en School in zo’n brede recensie aandacht gevraagd voor deze nieuwe commentaar op Openbaring? Hierop menen we allereerst te moeten antwoorden, dat op allen die werkzaam zijn bij het gereformeerd onderwijs de plicht rust om zich voortdurend te bezinnen op de boodschap van al de Schriften. Zonder die bezinning is het niet mogelijk om metterdaad gereformeerd onderwijs te geven. Wij geloven immers, dat het Woord van onze God, de Koning en Schepper van alle dingen, van beslissende betekenis is voor het behoud van het gereformeerd karakter van ons onderwijs, onverschillig welke vakken dit betreft. In de tweede plaats menen we, dat de commentaar van Van der Waal met name een goede hulp is voor het godsdienstonderwijs op onze scholen. Ongetwijfeld behoort een boek als Openbaring – en dat geldt ook voor de profetisch-apocalyptische lectuur van het Oude Testament – niet tot de gemakkelijkste gedeelten van de Schrift. Toch gaat het godsdienstonderwijs – en terecht – aan deze Schriftgedeelten niet voorbij. Vooral in de hogere klassen van het basisonderwijs en bij het voortgezet onderwijs moeten de leerlingen onderwezen worden in de boodschap, die het Woord van God hier doorgeeft. Daarbij zal getracht worden de leerlingen te laten zien, hoe concreet en actueel deze boodschap voor hen is als kinderen van het verbond. Welnu, naar ons oordeel bewijst de commentaar van Van der Waal ons juist op dit punt een uitstekende dienst. Ze laat ons zien hoe dicht het boek Openbaring bij ons staat en hoezeer de boodschap ervan ons //vandaag// raakt. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat deze commentaar ons maar niet alleen helpt bij het verstaan van het laatste bijbelboek. De exegetische uitgangspunten, vanwaaruit de auteur te werk is gegaan, hebben ook hun waarde voor het verstaan van de overige Schriften, zoals de historische stoffen van het Oude Testament en de evangeliën en de brieven in het Nieuwe Testament. Wij hopen met het bovenstaande uw belangstelling te hebben gewekt voor deze waardvolle studie op Openbaring. Het boek bevat ruim 440 pagina’s, waarvan ruim 360 pagina’s de eigenlijke verklaring van Openbaring weergeven. Verder treft u er een tekstregister in aan van 31 bladzijden en een uitvoerige literatuuropgave. Daarnaast zijn een aantal pagina’s opgenomen met foto’s en andere interessante afbeeldingen. Het boek is uitgegeven door Uitgeverij De Nijverheid te Oudkarspel. Een woord van dank komt de uitgever zeker toe. Hij heeft voor een keurige uitgave gezorgd met stevig papier en een duidelijke letter. Omdat de uitgever vanwege emigratie naar Canada zijn bedrijf inmiddels van de hand heeft gedaan is de oplage overgegaan naar de Vuurbaak te Groningen. Tegen betaling van f 70,75 hebt u het boek franco thuis. Een heel bedrag, maar het is goed besteed. Als loon ontvangt u verdieping van inzicht in het rijke Woord van God en dat komt het gereformeerde onderwijs ten goede.