====== Referaat: “En dat buiten haar geen zaligheid is” (1989) ====== Gehouden in Hotel Waanders te Staphorst op 22-11-1989 //Stellingen// - Het ware, christelijke geloof is ten zeerste geïnteresseerd in de Kerk. Dit blijkt duidelijk uit de plaats die de kerk inneemt in de christelijke, dat is in de gereformeerde belijdenis, de Drie Formulieren van Enigheid. - Het is eigen aan de gereformeerde belijdenis dat zij spreekt in duidelijke, welverzekerde taal. Tegenover de onzekerheid van de Roomse leer staat de zekerheid van de leer van de Reformatie. Het is de zekerheid van het //sola Scriptura//, alleen door de Schrift, waarin ons de volle waarheid is geopenbaard. - Het duidelijke en besliste spreken van de gereformeerde leer brengt met zich dat zij altijd is bestreden en door velen als hoogmoedig en onverdraagzaam is afgewezen. - Schriftuurlijke duidelijkheid en beslistheid kenmerken de gereformeerde belijdenis ook in haar spreken over de kerk. Er wordt één en dezelfde kerk beleden, ook in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarvan de zes artikelen over de kerk (27-32) spreken met het oog op deze enige, algemene Kerk. - Door de kerk te belijden als een heilige vergadering van de ware Christgelovigen (artikel 27 NGB), trekt de gereformeerde belijdenis de kerk en de gelovigen niet uit elkaar maar neemt zij deze twee in enen samen. - Tegenover de eenvoud, waarmee de belijdenis over de kerk spreekt, staat de dubbelzinnigheid of tweesporigheid waarmee de synodes van Heemse en Spakenburg over de kerk leren. Ten onrechte onderscheiden zij tweeërlei kerk en tweeërlei ambt aller gelovigen. Op dit tweeledig spreken bouwen de synodes hun leer van ware gelovigen buiten de kerk. Deze leer strijdt niet alleen tegen artikel 27, waarin de gelovigen //allen// met het hart geloven en met de mond belijden een enige, algemene kerk; zij strijdt ook tegen artikel 28, waarin het de gelovigen allen en een ieder //verboden// wordt zich van deze kerk af te scheiden. - Even duidelijk als het is dat de gereformeerde geloofsbelijdenis vrucht is van de Reformatie van de kerk (NGB opgesteld in 1561), zo duidelijk is het deze Gereformeerde kerk, met het oog waarop in de artikelen 27-32 wordt gesproken. Het is de kerk, die zich reformeert naar het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daartegen zijn. Van haar geldt, dat zij is de vergadering van hen die zalig worden en dat buiten haar geen zaligheid is. - In de leeruitspraken van Heemse en Spakenburg wordt deze absoluut exclusieve positie van de gereformeerde, zich telkens weer reformerende kerk losgelaten. De kerken, die deze leeruitspraken navolgen verlaten daarmee het gereformeerde spoor van de gereformeerde confessie. //Referaat//\\ 1. Voorzitter, geachte vergadering, wanneer wij vanavond uw aandacht vragen voor //de// //kerk// is dat een belangrijk onderwerp. Dat zeggen wij niet omdat de organisatoren van deze vergadering dit onderwerp aan de orde stellen en mij hebben gevraagd hierover te spreken. Want niet om die reden is de kerk belangrijk. Het belang van ons onderwerp kan u blijken uit de gereformeerde belijdenis. Samen met andere stukken wordt ons daarin ook het stuk van //de kerk// gedicteerd. Het wordt ons daar gedicteerd als iets dat de christen nodig heeft te geloven. Deze laatste formulering klinkt u hopelijk bekend in de oren. Zij komt voor in zondag 7 van de Catechismus, waar ons de vraag wordt gesteld: “Wat is dan een christen nodig te geloven?” En het antwoord op die vraag kent u: “Al wat ons in het Evangelie wordt beloofd, hetwelk ons de artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof in een hoofdsom leren”.\\ En in die artikelen komt u ook tegen het artikel van //de kerk//: “Ik geloof een heilige algemene christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen”. De christen heeft het dus nodig ook dit artikel te geloven. En dan niet als het //énige geloofsartikel//, maar wel als één van die artikelen. Waarbij wij meteen opmerken dat men deze artikelen alleen gelooft wanneer men ze //alle tezamen// gelooft. In het Schatboek der verklaringen van de Heid. Cat. schrijft Ursinus bij zondag 23 vr. en antw. 59:\\ > “Want deze artikelen van het algemeen geloof zijn onderling zo nauw verbonden en aanéén gehecht, dat als iemand ook maar één artikel in twijfel trekt of verwerpt, zo iemand daarmee het ganse geloof omverwerpt. Wie dus één artikel ontkent, kan het loon van het geloof niet ontvangen. Dit leert de apostel duidelijk wanneer hij zegt, dat hij vervloekt is, al was het ook een engel uit de hemel, (...) die een ander Evangelie verkondigt buiten hetgeen hij verkondigd heeft.”\\ Even verder stelt Ursinus dan: “Bijvoorbeeld, er zijn mensen, die niet geloven aan de opstanding des vleses. En daarom geloven zij ook niet aan een eeuwig leven, de vergeving der zonden, een gemeenschap der heiligen of dat er verlossing is door Christus Jezus. En dus verloochenen zij alle artikelen, en maken die als het ware onwaarachtig. Daarom dienen wij eraan vast te houden, dat niet maar sommige, maar alle geloofsartikelen door ons behoren aangenomen te worden”.\\ Wat Ursinus hier verklaart, voorzitter, is niet zijn wijsheid, het is de wijsheid en de kracht van het christelijk geloof. Dat geloof knipt niet eigenmachtig in de artikelen van het geloof, maar het houdt zich aan al die artikelen vast.\\ Zo dan is het ware geloof geïnteresseerd in //de Kerk//; het toont zich bij de Kerk betrokken; niet als een bijzaak of een tweederangsaangelegenheid, maar als een zaak, die gewoon fundamenteel is voor het geloof, zo goed als de vergeving en de wederopstanding van het vlees dat zijn. Geen christelijk geloof zonder de christelijke Kerk. Het geloof gaat niet om de Kerk heen; het drukt de Kerk niet weg, maar haalt de Kerk naar voren. Het heft haar hoog omhoog, even hoog als God hoog is.\\ Want het is het ene en hetzelfde geloof en de ene en dezelfde geloofsbelijdenis, waardoor wij én in God geloven én aan de kerk. Het ene is hier onafscheidelijk aan het andere verbonden. En dat is dan ook het spoor, voorzitter, waarin de geformeerde belijdenis ons trekt. De Drie Formulieren van Enigheid laten zich immers niet lezen zonder dat wij daarin //de Kerk// ontmoeten. U weet van Zondag 21 van de Catechismus en van de artikelen 27-32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.\\ Daarbij wijs ik u er tegelijk op dat de kerk in deze belijdenisgeschriften niet als een op zichzelf staand, geïsoleerd stuk voorkomt. Dat is reeds gegeven met het feit dat de zondagen van de Catechismus en de artikelen van de geloofsbelijdenis uiteraard één geheel vormen, waarbij wij het een niet los mogen maken van het andere.\\ Het blijkt ook uit het feit, dat de Kerk ook in andere zondagsafdelingen en belijdenisartikelen met zoveel woorden wordt genoemd. Ik denk aan zondag 19, waar sprake is van Christus’ zitten aan Gods rechterhand en waar van Hem wordt beleden dat Hij daarvan ten hemel is opgevaren om Zichzelf daar te bewijzen als het Hoofd van Zijn christelijke Kerk, door Wie de Vader alle ding regeert. Ik denk ook aan zondag 48, waar wij met de tweede bede bidden: bewaar en vermeerder Uw Kerk.\\ En wat de //Nederlandse Geloofsbelijdenis// betreft valt onder meer te wijzen op //artikel 12//, waar met het oog op de duivel wordt gezegd, dat hij naar al zijn vermogen loert op de Kerk en ieder lidmaat daarvan. //En artikel 34,// sprekende over het Sacrament van de Heilige Doop, zegt dat wij door dit Sacrament in de Kerk van God ontvangen worden en van alle andere volkeren en vreemde religies afgezonderd. En artikel 35, sprekende over het Heilig Avondmaal, zegt dat dit Sacrament verordend is voor diegenen die Christus alrede wedergeboren en in Zijn huisgezin, hetwelk is Zijn Kerk ingelijfd heeft. Heel mooi is ook dat wij hier dat prachtige beeld tegenkomen van de kerk als het Huisgezin van God.\\ Het is een beeld dat teruggaat op de Schrift zelf. Ik denk aan wat de apostel in Efeze 2 verklaard met het oog op de gelovigen uit de heidenen, namelijk dat zij geen vreemdelingen en bijwoners meer zijn, maar medeburgers der heiligen en //huisgenoten van God//.\\ En dan wil ik hier ook nog wijzen op het derde van onze Drie Formulieren van Enigheid, de Dordtse Leerregels. U weet de stukken van de christelijke leer, die daarin aan de orde komen. Daar is de Kerk niet bij. Maar intussen behoort de kerk daar wel terdege bij. Bij herhaling wordt zij genoemd in de vijf artikelen tegen de Remonstranten.\\ Het tweede hoofdstuk, dat spreekt over de dood van Christus en de verlossing des mensen daardoor, loopt zelfs uit op de belijdenis dat er altijd zal zijn een //Kerk der gelovigen// gefundeerd in het bloed van Christus, dewelke Hem haar Zaligmaker standvastig bemint en gedurig dient. Daartegenover wordt van de remonstrantse dwaalleer ook dit gezegd dat zij //omverstoot// het artikel des geloofs, waarmee wij geloven de algemene christelijke Kerk.\\ Kortom, voorzitter, de Kerk is in de gereformeerde belijdenis geen vergeten hoofdstuk. Heel die belijdenis is doortrokken van het stuk van de Kerk. Willen wij in het gereformeerde spoor trekken, dan trekken wij niet om de Kerk heen; veel minder nog trekken wij de Kerk dan omver. Dan laten wij de kerk recht overeind staan en dan trekken wij altijd weer op de Kerk af. Bijna 40 jaar geleden – het was in het jaar 1950 – schreef wijlen prof. H.J. Schilder, toen predikant te Utrecht, een aantal artikelen in het provinciale kerkblad van Utrecht onder de veelzeggende titel: ‘Altijd de Kerk?!’ Een titel voorzien van een vraagteken en een uitroepteken! Inderdaad, altijd //de// //kerk//. Dat is niet het lievelingsthema van een bepaald slag gereformeerden, die doen alsof de Kerk zalig maakt, dat is een halszaak voor het christelijke geloof, dat zonder de Kerk niet wil of kan. Het is het geloof dat God niet zet //in de schaduw van de kerk// – dat is de lastering van de tegenpartij, die alles in de schaduw zet, tot zelfs God toe – het is het geloof dat alles ziet staan in het licht van God, in het licht van Gods Woord en dat daarom zegt: ik geloof een heilige Kerk.\\ 2. Daar komt nog iets bij, voorzitter, wat hier van niet minder belang is. Want even //duidelijk// als het is dat de gereformeerde belijdenis over de Kerk spreekt, zo duidelijk spreekt zij ook over haar. De belijdenis doet niet moeilijk en ingewikkeld. Zij zegt in ronde woorden, waarop het staat, ook in het stuk van de Kerk. Dit duidelijk en belijnde spreken is eigen aan de gereformeerde belijdenis. Het is ook //de kracht van die belijdenis//. Het is de kracht van het //sola Scriptura//: alleen door de Schrift. In de Schrift is ons de //volle waarheid// geopenbaard door de Geest der waarheid.\\ U weet dat Rome geen genoegen neemt met de Schrift alléén. Zij wil daarnaast ook ruimte voor nog steeds voortgaande openbaring: de zogenaamde kerkelijke traditie, waaraan in feite ook canoniek gezag wordt toegekend. Zo zijn het bij Rome de Schrift //en de kerk// die samen de waarheid bepalen. Rome beroept zich daarvoor onder meer op die bekende Schriftplaats Joh. 16:13, waar Christus Zijn apostelen spreekt van de Geest der waarheid, Die hun de weg zal wijzen tot de volle, tot de gehele waarheid. Rome heeft deze belofte gemaakt tot een woord dat nog altijd door in vervulling gaat, hetgeen betekent dat de volle waarheid nog steeds geopenbaard moet worden.\\ Het is evenwel de leer van de apostelen en de profeten, vastgelegd in de Schriften van het Nieuwe Testament, waarin dit beloftewoord van Christus in vervulling is gegaan. De volle waarheid is ons geopenbaard. Ook inzake de Kerk. Wij houden ons vanavond niet bezig met een onderwerp, waarover het laatste woord nog niet is gezegd. Want wij geloven en belijden dat deze heilige Schriftuur de wil van God volkomen vervat en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven daarin genoegzaam geleerd wordt.\\ En deze Schrift is niet alleen genoegzaam, zij is ook duidelijk. Daarom, voorzitter, kan ook de gereformeerde belijdenis duidelijk spreken en zij doet dat ook. Zij laat de leer van de zaligheid niet in het vage en onzekere; zij spreekt daarover in duidelijke en welverzekerde taal. ‘t Is hier niet een kwestie van: dit zeggen wij ervan, maar het kan ook anders zijn. Hier geldt: zó is het en niet anders. De goede belijdenis is het Amen der Kerk, zij biedt de leer die vaststaat.\\ 3. Deze duidelijke en besliste taal is mee reden van het feit dat de gereformeerde belijdenis altijd fel is bestreden. Nietwaar, welverzekerd spreken werd en wordt maar zo uitgelegd als menselijke hoogmoed en verwaandheid en natuurlijk ook als onverdraagzaamheid.\\ Reeds de roomse kerk liet plaats voor twijfel. Zij keerde zich vooral zo fel tegen de Reformatie, omdat deze met volstrekte zekerheid leert te geloven en te belijden. Ook iemand als //Erasmus// stootte zich aan deze reformatorische zekerheid. “Hoeveel sympathie deze grote humanist, die een tijdgenoot was van Luther, aanvankelijk ook koesterde voor de Reformatie, uiteindelijk keerde hij zich tegen haar; verdraagzaamheid en twijfel stonden bij hem hoog in het vaandel geschreven.\\ En de remonstranten gingen feitelijk in hetzelfde spoor. Zij waren tegen handhaving van en binding aan de gereformeerde belijdenis. Die sprak volgens hen veel te stellig. Ernstige bezwaren hadden zij ook tegen de artikelen 27-30 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zij gruwden van het spreken over ware en valse kerk en wilden niet weten van de zuivere prediking, de zuivere sacramentsbediening en de rechte tuchtoefening als de merktekenen van de ware Kerk. Daarmee stootten zij de Kerk zelf omver wat hen aangaat. Zij gingen dan ook over tot stichting van een broederschap.\\ 4. Wanneer wij zeggen, voorzitter, dat de gereformeerde belijdenis duidelijk en stellig spreekt, dan vormt de leer over de kerk daarop geen uitzondering. Nemen wij kennis van de artikelen 27-32 van de N.G.B., dan constateren wij die duidelijkheid. Wij wijzen u op een aantal zaken.\\ Het eerste wat wij opmerken is dat de kerk hier nergens in het meervoud wordt beleden, zodat wij naar meer kanten moeten kijken. Artikel 27 spreekt direct van een //enige// Kerk. Evenals de belijdenis ons leert te geloven in een //enige// God en in een //enige// Middelaar, de Zoon van God, zo belijden wij een //enige// Kerk.\\ De Kerk komt niet in meerdere exemplaren voor; zij is één en dezelfde Kerk. Eén en dezelfde Kerk in Oude en Nieuwe Testament; één en dezelfde Kerk vanaf het begin van de wereld tot aan het einde. Want inderdaad de Kerk //is er// door alle tijden heen. Dat zegt artikel 27 heel duidelijk. Hetzelfde wordt ook beleden in zondag 21 waar staat dat de Zoon van God Zich door Woord en Geest een gemeente vergadert, beschermt en onderhoudt //vanaf het begin der wereld tot aan het einde//. En dat betreft altijd die ene en dezelfde Kerk. Het is altijd de Kerk van Christus, Zijn gemeente, Zijn bruid, Zijn lichaam, Zijn kudde, Zijn woonstede in de Geest.\\ En deze Kerk is de gemeente van degenen //die zalig worden//, de gemeente van hen die door God zijn uitverkoren en voorbestemd tot de zaligheid, of om het te zeggen met de woorden die artikel 27 gebruikt: zij is de Kerk van de ware Christgelovigen, die de zaligheid en hun totale redding verwachten in Jezus Christus alleen, gewassen als ze zijn door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.\\ Daarbij wijzen wij er direct op, dat deze enige, algemene of katholieke kerk, in het geheel geen vaag en ongrijpbaar iets is. Ze is wel //algemene// kerk, de kerk van alle plaatsen en tijden, maar ze is om zo te zeggen geen kerk-in-het-algemeen. Zij is //concreet//. Zij manifesteert zich duidelijk. Nietwaar, artikel 28 zegt dat ik mij bij deze heilige kerk ter plaatse waar God haar heeft gesteld heb te voegen en haar enigheid moet onderhouden, ook ofschoon het zo ware dat magistraten en plakkaten der prinsen daartegen waren.\\ En artikel 29 zegt dat zij duidelijk te kennen is aan haar drie merktekenen die kort samengevat hier op neerkomen dat men zich aanstelt naar het zuivere Woord van God en verwerpt alle dingen die daartegen ingaan.\\ En artikel 30 zegt dat deze enige, katholieke kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke politie die onze Heere ons in Zijn Woord heeft geleerd, te weten dat er Dienaren of Herders moeten zijn om Gods Woord te prediken, dat er ook Opzieners en Diakenen zijn om met de Herders te zijn als //de Raad der Kerk//. Daarbij leert artikel 31 vervolgens de noodzaak van wettige verkiezing //door de Kerk// onder aanroeping van de Naam van God.\\ En ten slotte spreekt artikel 32 over de orde en discipline of tucht van de Kerk.\\ Uit dit alles zien wij hoe duidelijk en belijnd de gereformeerde belijdenis over de kerk spreekt. Dat wil zeggen over de enige, algemene of katholieke Kerk. Want een andere dan deze Kerk geloven en belijden wij niet en met het oog op haar wordt in a deze artikelen gesproken. Wij leren daaruit met vaste zekerheid dat de Kerk Die de Zoon van God Zich vergadert, geen andere is dan de //plaatselijke// Kerk, dan de Kerk ter plaatse waar God haar stelt.\\ In haar heb ik heel echt van doen met de heilige algemene christelijke Kerk. En men zet een breekijzer in deze duidelijke gereformeerde en voluit Schriftuurlijke belijdenis, wanneer men daarnaast ook nog op een andere wijze van de kerk wil spreken of van Christus’ kerkvergaderend werk. Men laat dan niet die ene en zelfde Kerk overeind staan, zoals zij hier van begin tot einde voor ons staat.\\ 5. Daaraan maakt men zich ook schuldig wanneer men hier niet //bij elkaar// laat staan, wat direct aan het begin van artikel 27 zo heel duidelijk //is samen gevoegd//. En dan bedoelen wij de Kerk én de ware gelovigen. Want hoe belijdt artikel 27 de Kerk? Wel, als een heilige vergadering van de ware Christgelovigen. Die twee worden hier dus //samengenomen//. Belijdt men de kerk dan belijdt men haar niet lós van de ware gelovigen, als een op zichzelf staande kerk of wil men als een //leegstaande// kerk die nog gevuld moet worden met de ware gelovigen.\\ Deze twee gaan juist samen op: ze zijn onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Daarom spreken de D.L. in hoofdstuk II, par. 9 over de kerk ook als de kerk //van de gelovigen//. Wij mogen deze twee dus niet uit elkaar plaatsen, door uit te gaan van ware gelovigen //buiten de kerk// en om dan vervolgens deze twee bij elkaar te krijgen met behulp van artikel 28. Als wij zo te werk gaan, eerbiedigen wij niet wat de kerk volgens artikel 27 //is// en dan komen wij ook met artikel 28 verkeerd uit.\\ We gaan dan niet van //de kerk// uit als de vergadering van de ware gelovigen, maar we gaan dan met de ware gelovigen de kerk //uit.// En dat is het juist wat //artikel 28// ons met zoveel woorden //verbiedt//. Dit artikel gebiedt ons dan ook niet om te spreken van ware gelovigen buiten de kerk; het verbiedt ons om zo te spreken. Want het //verbiedt// de ware gelovigen zich van de Kerk af te scheiden en aan haar zich te onttrekken.\\ Wie het op grond van artikel 28 legitiem acht te spreken van ware gelovigen buiten de kerk, die berooft dit artikel van zijn //kerkvergaderende// kracht, of wat we ook kunnen zeggen: zo iemand maakt de kerk in feite tot een daad van God én van mensen samen, waarbij de kerk er dan tenslotte uitkomt op grond van de zichzelf voegende mens. En dat is zo niet. Hier geldt: //sola gratia//, alleen door genade.\\ Hier is alles uit God alleen, uit de Zoon van God, Die de zijnen soeverein en krachtdadig vergadert door Zijn Geest en Woord, dat is door de Stem van het Evangelie. De gelovigen, zij hebben slechts Christus te volgen, naar de Stem van het Evangelie te luisteren, en zij doen dat ook metterdaad. “Mijn schapen kennen Mijn stem”, zegt Christus, “en zij volgen Mij” (Joh. 10). En zo is daar de Kerk van de ware gelovigen, tezamen vergaderd door Christus in de kracht van Zijn Geest en Woord.\\ 6. En dan willen wij nu van hieruit de blik richten op de leeruitspraken van Heemse en Spakenburg, om te constateren dat in deze uitspraken feitelijk niets is overgebleven van het duidelijke, wél omlijnde spreken van de gereformeerde confessie. Want in deze uitspraken worden de Kerk en de ware gelovigen niet van meet af samengehouden in de kracht van Christus.\\ Hier worden allerlei pogingen in het werk gesteld om deze twee van elkaar te scheiden. Daar zal wat deze synode betreft hoe dan ook gesproken moeten worden van ware gelovigen buiten de Kerk. Wel te verstaan in die zin, dat het Woord van God en de gereformeerde belijdenis ons zo leren te spreken. Hoe gaan de synodes daarbij te werk. Wij wijzen op een aantal zaken, die ieder gemakkelijk kan constateren:\\ - Het eerste dat opvalt, is dat de synodes niet hun uitgangspunt nemen in //artikel 27// maar in artikel 28, terwijl vervolgens //in de tweede helft// artikel 27 ter sprake komt. De synode van Spakenburg volgt precies dezelfde weg. In hoofdstuk 4 van het leerstellig gedeelte van het rapport komt //meteen artikel 28// aan de orde, dat in zijn geheel wordt geciteerd en dan nader wordt besproken. En zonder dat artikel 27 op enigerlei wijze aan de orde is geweest, zijn de lijnen ten principale al uitgezet, en daarbinnen wordt dan artikel 27 verklaard. - Wat vervolgens opvalt is dat de synodes niet //eenvoudig// spreken over //de Kerk//. Wij wezen u er al op dat de belijdenis dat wel doet. Zij weet slechts van één en dezelfde Kerk, met het oog waarop in alle zes artikel van de N.G.B. wordt gesproken en doorgesproken. Maar de synodes eerbiedigen die eenvoud niet. Reeds de synode van Heemse stelde mij merkwaardig genoeg de vraag: “Welke is //de relatie// tussen de heilige, algemene christelijke kerk, zoals beleden in artikel 27 N.G.B., en de concreet aanwijsbare kerkvergadering, zoals deze in haar kenmerken wordt beleden in artikel 29 N.G.B.?” U hoort daarin als gevoelen van de synode dat de algemene kerk van artikel 27 blijkbaar niet //zonder meer// dezelfde is als de ware kerk van artikel 29. De laatste is concreet aanwijsbaar – zo formuleert de synode tenminste – maar de eerste kennelijk niet. En in strijd met de belijdenis vraagt de synode mij naar //de relatie// tussen die twee. //Relatie// immers veronderstelt dat er twee van elkaar te onderscheiden kerken zijn, die op een bepaalde wijze met elkaar in verband staan. Maar het is duidelijk dat de belijdenis ons een //enige// Kerk doet belijden, één en dezelfde kerk. Daarnaast bestaat geen andere Kerk.\\ En Spakenburg gaat verder in het spoor van Heemse. In strijd met de belijdenis van een //enige//, algemene Kerk, die er geweest is vanaf het begin der wereld en zijn zal tot het einde toe verklaart deze synode openlijk dat de Schrift //onderscheidend// spreekt van de kerk. De kerk is, aldus Spakenburg, volgens //bepaalde// Schriftgegevens de plaatselijke kerk en volgens andere Schriftgegevens de //algemene// kerk. //U begrijpt dat er op deze wijze een kerk wordt onderscheiden naast de kerk//. Wij krijgen dan tweeërlei Kerk en tweeërlei kerkvergaderend werk. We moeten dan in feite op twee sporen rijden. Dat doet de synodale leer dan ook.\\ Zij leert niet eenvoudig dat //in al de artikelen 27-32// gesproken wordt van de enige katholieke kerk, die de Zoon van God Zich vergadert uit het ganse menselijke geslacht, maar ze zegt heel nadrukkelijk (rapport blz. 77) dat //in artikel 27// van deze kerk wordt gesproken, terwijl in artikel 28 en 29 gesproken wordt van de concreet aanwijsbare kerk die zich plaatselijk openbaart en waarbij wij ons hebben te voegen. Zodoende wordt gesteld dat het niet eenvoudig de enige kerk van artikel 27 is, die zich concreet plaatselijk openbaart en die zich met zekerheid laat kennen aan de duidelijke merktekenen van de ware Kerk. En juist dat is de lijn van de gereformeerde belijdenis, de leer van deze belijdenis die de leer is van de Schrift. Wanneer de gelovigen zich naar artikel 28 voegen bij de kerk //ter plaatse waar God haar heeft gesteld,// dan voegen zij zich //daarmee// bij de enige, katholieke kerk van artikel 27, de kerk die vergaderd wordt uit alle volken en in alle tijden.\\ Elke onderscheiding die men hier zou willen maken, is te veroordelen. Zij doet tekort aan de christelijke belijdenis, dat de kerk heel echt //algemeen is//. Dat wil zeggen dat zij niet gebonden is aan één //bepaalde// plaats, hetzij Jeruzalem, hetzij Rome, hetzij welke andere plaats dan ook, maar dat zij zich heel echt laat vinden aan alle plaatsen, waar God haar soeverein stelt!\\ 7. Een van de Schriftplaatsen, voorzitter, waarmee Spakenburg haar //onderscheiding// tussen algemene en plaatselijke kerk verdedigt is Matth. 16:18 waar Christus zegt: “En op deze Petra zal ik Mijn gemeente bouwen”. Volgens de synode spreekt Christus hier van de algemene kerk van artikel 27. Nu is dit laatste vast en zeker waar.\\ Maar daarna is in het geheel niet bewezen dat deze kerk zich anders openbaart dan overal ter plaatse waar Christus haar zou gaan stellen, haar bouwende op de goede belijdenis. Wij zien deze algemene gemeente van Matth. 16:18 dan ook concreet voor ons bijvoorbeeld op de Pinksterdag in Hand. 2, waar wij van de gelovigen lezen, dat zij bleven volharden bij de leer van de apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden. Een andere Schriftplaats waarop de synode zich beroept is Hand. 20:28, waar de apostelen de oudsten van de kerk te Efeze vermaant met de woorden: “Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om //de gemeente Gods// te weiden, die Hij Zich door het bloed van Zijn eigene verworven heeft”.\\ We zijn bijna geneigd te zeggen, voorzitter, dat de synode geen duidelijker Schriftplaats had kunnen aanvoeren, die ons laat zien hoezeer wij in de plaatselijke gemeente eenvoudig van doen hebben met de gemeente van God, die Hij Zich door het bloed van Zijn eigene verworven heeft, en dus met de enige, algemene Kerk van artikel 27. De apostel spreekt hier immers heel concreet met het oog op de gemeente destijds te Efeze, die hij hier noemt //de gemeente van God//. Kortom, voorzitter, het is niet //terecht// te stellen dat de Schrift onderscheidend spreekt over de Kerk, wel te verstaan in de zin zoals de synode dat aangeeft, namelijk dat wij bij de Kerk moeten onderscheiden tussen //het geheel van hen die door Christus bloed zijn losgekocht// en de gemeente, die Christus overal plaatselijk vergadert. Het ene is hier namelijk volstrekt identiek aan het //andere//.\\ De synode voert hier een misleidende onderscheiding in, die vreemd is aan de gereformeerde belijdenis. Op deze wijze creëert zij een kerk //buiten de kerk//, of wil men “een vergadering van de gelovigen buiten de vergadering van de gelovigen”. Deze tweesporigheid zien wij ook wanneer het rapport van Spakenburg stelt dat Christus de Zijnen niet alleen //in// samenkomsten vergadert, maar dat Hij hen daartoe ook //uit// het ganse menselijke geslacht vergadert. U proeft hier ook weer de vreemde onderscheiding die de synodale leer eigen is. Want dat Christus de Zijnen //in// samenkomsten vergadert is waar. En ook dat Hij hun vergadert //uit// het ganse menselijke geslacht. Maar dat zijn geen twee onderscheiden acten; dat is één en dezelfde vergaderacte. De gemeente die samenkomt in samenkomsten is de gemeente die samenkomt en vergaderd wordt uit het ganse menselijke geslacht. Ook hier is het ene identiek aan het andere.\\ En, voorzitter, de synodale leer komt tot deze vreemde onderscheidingen en tot dit uit elkaar trekken van wat eenvoudig in elkaar bestaat, omdat zij haar uitgangspunt neemt in een //leer van ware gelovigen buiten de kerk//, in plaats van met de Gereformeerde leer uit te gaan //van de kerk van de ware gelovigen//.\\ En dan nu het een en ander over artikel 28, het tweede artikel in de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de Kerk. Ook dit artikel begint, weliswaar verkort, met: “Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond” (Rom. 10:10). Het is dus een artikel, dat het deel is van allen die geloven en dat zij //allen// ook nodig hebben te geloven. Ook dit artikel behoort tot de leer van de zaligheid, tot de ware christelijke belijdenis. Daarbij staat dit artikel niet op zichzelf, zoals de synodes doen. Het vormt //de keerzijde// van artikel 27. De lijn van dit artikel is immers als volgt: Omdat Christus Zijn Kerk vergadert in eenheid van het ware geloof en buiten haar geen zaligheid is, daarom moeten de gelovigen zich niet op zichzelf houden, maar zich bij haar voegen en met haar verenigen. Daarbij geeft dit artikel duidelijk het volgende aan:\\ - alle gelovigen tegelijk of alle gelovigen //gelijk// op hebben daarin dezelfde taak, ongeacht hun stand of rang; - alle gelovigen moeten zich namelijk aan de onderwijzing en tucht der kerk onderwerpen, opdat zij door zo te doen de hals buigen, niet onder het juk van mensen maar onder het juk van Jezus Christus; - en alle gelovigen behoren de opbouw van de broeders te dienen als onderlinge leden van één en hetzelfde lichaam.\\ Daarbij wijzen wij hier op Ps. 95:6,7:\\ > “Treedt toe, laten wij ons nederwerpen en ons buigen, knielen voor de Heere, onze Maker; want Hij is onze God en wij zijn het volk dat Hij weidt, de schapen Zijner Hand”.\\ En in Efeze 4:12, waarnaar de belijdenis hier ook verwijst, spreekt de apostel over: tot de volmaking van de heiligen, tot het werk van de bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus. Duidelijk spreekt Paulus er hiervan dat de leden van de gemeente meer en meer //samengevoegd worden// als één lichaam onder Christus hun hoofd. In deze plicht die artikel 28 de gelovigen allen en een ieder oplegt zien wij de aansluiting bij het slot van artikel 27, waar van de kerk wordt gezegd: “nochtans samengevoegd en verenigd zijnde met hart en wil, in éénzelfde geest, door de kracht van het geloof”.\\ Op grond hiervan vermaant artikel 28 de gelovigen allen en een ieder zich als lid van het lichaam der kerk te //gedragen// om de enigheid van de Kerk //te onderhouden//, //te bewaren.// Nogmaals willen wij hier naar voren halen de mooie typering die artikel 35 geeft van de kerk: zij is het huisgezin van God. Artikel 28 biedt de gelovigen de regel die hun leert hoe zij zich in en jegens dit huisgezin hebben te //gedragen//. En dat is niet een regel die zij //eenmaal// hebben uit te voeren. Het gaat hier om hetgeen het levenslange //ambt// is van de gelovigen, allen en een ieder. Het is hun ambt tot doorgaande opbouw van het lichaam der kerk; hun ambt tot doorgaande reformatie van de kerk.\\ 8. En wat dan het tweede gedeelte van artikel 28 belijdt, dit staat niet los van, maar vormt één geheel met het begin. Ook hier gaat het erom, dat de gelovigen zich onderwerpen aan de onderwijzing en tucht der kerk, dat zij de hals buigen onder het juk van Christus. Deze Christus leert ons in Joh. 10 dat Hij de ware Herder van Zijn schapen is. Zijn schapen volgen Hem, omdat zij Zijn stem kennen, dat is: de uitverkoren en ware kinderen van God gehoorzamen Christus en volgen Zijn leer, de reine leer van het Evangelie. Dat het Woord van God alle gelovigen verbiedt zich af te scheiden van hen die van de kerk niet zijn en zich te voegen Lot deze heilige vergadering, betekent niet anders dan dat zij //nauwgezet naar de stem van het Evangelie horen en in de leer van Christus blijven//. Want waar deze leer van Christus zuiver wordt bewaard en gepredikt, daar vergaderen de ware christgelovigen zich; daar vergadert Christus Zijn ware gelovigen rondom Zich, opdat zij in Zijn gemeenschap de zaligheid genieten.\\ En buiten deze kerk is er geen zaligheid, zo zegt de belijdenis nadrukkelijk in artikel 28. Tot aanstoot en ergernis van velen. Die aanstoot, voorzitter, wordt alleen weggenomen, wanneer wij geloven wat de belijdenis hier //allereerst// zegt, namelijk dat de kerk de vergadering is van hen die zalig worden. Ja, de kerk is de vergadering van hen die //zalig// worden, die tot de //zaligheid// zijn voorbestemd en uitverkoren. Wie daarover niet valt, en men hoort feitelijk nooit iemand die daarover valt, valt er ook niet over dat er buiten de kerk geen zaligheid is. Want het ene vormt hier de keerzijde van het andere. Het is God menens, dat Hij Zijn gemeente redt en bewaart ten eeuwigen leven, en daarom geldt nu ook dat er buiten haar geen zaligheid is. God wijst Zion aan als de plaats van het behoud; in haar schenkt God alle zaligheid. En daarom is er buiten de kerk geen behoud, zomin als die er was buiten de ark van Noach. Joël 2:32 “En het zal geschieden, dat ieder die de Naam des Heeren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Zion en te Jeruzalem zal er ontkoming zijn.” Ja, in de gemeenschap van de kerk schenkt God ons alle zaligheid, aangezien Christus de Zaligmaker is van Zijn Kerk, en daarom is er buiten haar geen zaligheid. Ursinus schrijft in zijn Schatboek: “Buiten de kerk is er geen Zaligmaker, geen geloof, geen beloften der zaligheid en daarom ook geen zaligheid”. En ook dit: “De verkiezing is in de gemeente en niet buiten haar. Want degenen die God tot het eeuwige leven verkoren heeft, die heeft Hij ook verkoren tot de middelen, die bestemd zijn om tot dat doel te komen”. En tenslotte dit: “zooals er buiten de ark niemand behouden werd bij de zondvloed, zo is er geen zaligheid buiten Christus, die alleen in de gemeente gekend en aangeroepen wordt”. Deze Schriftuurlijke, scherpe taal moeten ook wij vandaag overeind laten staan. Door de kracht daarvan werd de kerk gereformeerd en wordt zij voortdurend gereformeerd; gaat zij voort van reformatie tot reformatie. Zonder handhaving van deze Schriftuurlijke taal loopt zij het pad van de deformatie, dat voert naar de dood.