====== De man Gods uit Juda (1992) ====== //Uit: Clavis, jrg. 35, nr. 1, januari 1992// Een leerzame geschiedenis, die ons wordt verhaald in 1 Koningen 13 en die onder ons bekend staat als die van de man Gods uit Juda. Opvallend is de uitvoerigheid waarmee de schrijver van 1 Koningen ons de dingen hier vertelt. Hij wil daarmee kennelijk bereiken dat we niet gemakkelijk over deze geschiedenis heenlopen maar er terdege nota van nemen, haar op ons laten inwerken en er de nodige lering uit trekken. De apostel schrijft later in zijn brief aan de Romeinen dat alles wat tevoren geschreven is, tot ons onderricht is geschreven (Rom. 15:4) en ook dat deze dingen hun zijn overkomen tot een voorbeeld voor ons en dat zij zijn opgetekend ons tot waarschuwing (1 Cor. 10:6-11). Dit geldt vast en zeker ook van wat 1 Koningen 13 ons verhaalt.\\ Wat is de les van deze geschiedenis? Wel, allereerst deze, dat de Heere koning Jerobeams eigenwillige en vooral ook eigenmachtige eredienst om zo te zeggen geen schijn van kans geeft. Direct laat de Heere zijn strenge vonnis uitspreken over deze eredienst: het einde ervan zal verwoesting zijn, een verwoesting die zou plaatsvinden nota bene door een zoon uit het koningshuis van David. Wat dit laatste betreft vertelt 1 Koningen 12 ons dat Israël, het tien-stammenrijk, part noch deel wil hebben aan David, de zoon van Isaï. Met de verwerping van Rehabeam, de zoon van Salomo, verkozen zij zich Jerobeam tot koning. Dit gebeurde niet om allerlei menselijke overwegingen en motieven maar vanwege Gods soevereine beschikking om zodoende “het woord waar te maken, dat de Heere door de dienst van de Siloniet Ahia tot Jerobeam, de zoon van Nebat, gesproken had” (1 Kon. 12:15).\\ Intussen vergenoegde Jerobeam zich niet met deze beschikking van de Heere. Hij achtte zijn troon daarmee niet voldoende veiliggesteld en ging daarom een stap verder. Een eigen troon, zo redeneerde Jerobeam, naast die van Davids huis in Jeruzalem, dan ook een eigen altaar naast dat te Jeruzalem. Niet alleen in politiek maar ook in religieus opzicht, wenste de koning van Israël niet te staan in de schaduw van Jeruzalem. Dat zou onherroepelijk gaan ten koste van zijn troon, zo dacht hij.\\ Vandaar de invoering van de kalverendienst te Bethel in het zuiden en te Dan in het noorden van zijn rijk. Door direct aan twee plaatsen deze dienst in te voeren, wekt Jerobeam meteen al de indruk dat het van geen fundamenteel belang is dat daar slechts één plaats van eredienst is, zoals bepaald in Deuteronomium 12. Andere plaatsen hebben evenveel recht als Jeruzalem. Jerobeam stelt de door hem ingevoerde kalverendienst dan ook voor als ware eredienst van en voor de Heere: “Dit zijn uw góden, o Israël, die u uit het land Egypte hebben geleid” (1 Kon. 12:28). Daarbij zou de koning zelf de inwijding van het altaar te Bethel verrichten. Dat zou gebeuren op het loofhuttenfeest, waarvoor Jerobeam zelf de datum bepaalde: niet op de vijftiende van de zevende maar van de achtste maand. Ook daaruit blijkt het eigenmachtige van deze koning, zogoed als ook uit het feit dat hij zichzelf thans als een soort priester opwerpt, onder wiens persoonlijke leiding de eredienst te Bethel zal worden ingewijd.\\ Intussen zit het de koning vandaag niet mee. Wat zijn publieke opgang moest worden, wordt zijn publieke afgang en veroordeling. Wanneer hij het altaar heeft bestegen en op het punt staat het eerste offer te ontsteken, verschijnt daar plotseling door het woord des Heeren die man Gods uit Juda, die alweer door het woord des Heeren tegen het altaar begon te prediken en daartegen het strenge oordeel van God uitsprak. De priesters, die bij dit altaar zouden dienen, zouden er zelf op geslacht worden en het geheel zou ontwijd worden doordat mensenbeenderen erop verbrand zouden worden.\\ Wanneer tot tweemaal toe gezegd wordt dat deze man Gods handelde door het woord des Heeren, benadrukt dat dat alle actie hier van de Heere zelf uitgaat. Hij is het die Jerobeams doen niet onbeantwoord laat en die Zijn Woord daartegenover stelt. De man Gods predikte door het woord des Heeren tegen het altaar. Jerobeam wordt hier veroordeeld niet in zijn koningschap maar wel in de eigenmachtig door hem ingestelde altaardienst. De koning van Israël wilde deze dienst naast die te Jeruzalem, maar daar komt het Woord van de Heere soeverein tussen, tot veroordeling van Bethel en Dan. Dat is tegelijk ook tot rechtvaardiging van de eredienst te Jeruzalem als de plaats die de Heere uit alle stammen van Israël had uitverkoren (vgl. 1 Kon. 11:32).\\ Opvallend is dat het oordeel over Bethel’s eredienst zal worden voltrokken door de hier met name genoemde zoon die aan Davids huis geboren zou worden, namelijk Josia. In het woord dat door de Siloniet Ahia tot Jerobeam was gekomen, was hem duidelijk gezegd dat de Heere het huis van David niet geheel zou verwerpen maar daaraan één stam zou laten terwille van David zijn knecht en terwille van Jeruzalem. Maar Jerobeam kan dit niet ongestraft doen: juist door een zoon die aan Davids huis geboren zal worden, zal het vonnis over Bethels altaar voltrokken worden. In 2 Kronieken 23 kunnen we lezen dat dit ook metterdaad is gebeurd.\\ Hoe waar het woord is van de man Gods uit Juda, ervaart koning Jerobeam intussen zelf. Want wanneer hij zijn hand uitstrekt en bevel geeft de man te grijpen, verstijft zijn hand op datzelfde moment, zodat hij haar niet meer bewegen kan en naar zich toehalen. Bovendien kwam tegelijk ook het over het altaar aangekondigde oordeel uit, in die zin dat het scheurde en de as ervan werd uitgestort. Een wel zeer vernederend gebeuren voor deze nu machteloze koning-priester, aan wie geen andere mogelijkheid overblijft zich te wenden tot de man uit Juda met de dringende bede dat deze de gunst van zijn God voor hem zoeke tot genezing van zijn hand.\\ Wanneer dit laatste is gebeurd, blijkt Jerobeam zelf niet genezen te zijn van zijn kwaad. Hij tracht nu de ernst van de situatie te verbloemen door de man Gods uit Juda welwillend tegemoet te treden en hem uit te nodigen bij hem te komen eten en een geschenk in ontvangst te nemen. Hij wil de man niet als zijn tegenstander maar als een vriend en medestander laten heengaan. Met beslistheid evenwel wijst de godsman het aanbod van de koning van de hand, zulks met beroep op het uitdrukkelijke woord van de Heere om hier in Bethel noch te eten noch te drinken en om niet langs dezelfde weg terug te keren. Wat dit voor een woord des Heeren is?\\ Ons dunkt dat het hier een woord betreft dat ons het optreden van de man Gods wil laten zien als een optreden zuiver en alleen in de Geest en in de kracht van het Woord des Heeren, dat soeverein zijn gang gaat zonder daarbij van enige menselijke hulp en versterking afhankelijk te zijn en dat op zijn schreden niet terugkeert. Hier is het woord, dat alles doet wat God behaagt en dat volbrengt waartoe Hij het zendt (vgl. Jes. 55). Deze soevereine gang van het woord bevestigt de ernst van het aangekondigde oordeel. Dit oordeel zal beslist komen. Gods koninklijke Woord staat daarvoor garant.\\ Hoe koninklijk dit Woord zijn gang gaat zonder zich door enig mens krachteloos te laten maken, bewijst ook heel treffend het vervolg van ons hoofdstuk. Daar zien wij nota bene de man Gods uit Juda het slachtoffer worden van dit woord. En wel omdat hij niet eenvoudig in de kracht van dit Woord voorwaarts ging, maar allereerst ging neerzitten onder een terebint en zich vervolgens alsnog door die oude profeet uit Bethel liet verleiden op zijn schreden terug te keren.\\ Was dat gaan zitten onder een terebint al een uiting van twijfel bij de man Gods inzake de kracht en waarheid van de door hem uitgevoerde opdracht? In elk geval blijkt hij thans geen enkele weerstand te bieden aan de uitnodiging van deze oude profeet, hoe duidelijk het ook kon zijn dat deze loog en ten onrechte sprak van een door hem ontvangen woord van de Heere door middel van een engel.\\ Overigens is de vraag naar de motieven van het handelen van die oude profeet minder gemakkelijk te beantwoorden. Was hij de man Gods uit Juda sympathiek gezind en wilde hij hem daarom graag in huis hebben? Of was er van meet af kwade opzet in het spel, waarbij deze oude en ervaren profeet uit Bethel wel kans zag de man Gods te doen terugkeren om zodoende de kracht van diens oordeelswoord alsnog te breken?\\ Hoe dit ook zij, in alles wat hier gebeurt schittert de kracht en de waarheid van het Woord van de Heere. Ook de man Gods uit Juda blijkt dit Woord niet straffeloos te kunnen negeren! En die oude profeet, die wellicht dacht de kracht van dit Woord te kunnen breken, hij moet nu zelf de mond worden van dit Woord in het oordeel dat hij de godsman uit Juda aanzegt: deze zou niet thuis sterven maar in den vreemde en aldaar begraven worden. Omdat hij niet linea recta naar huis was teruggekeerd. En hoe spoedig voltrok zich dit oordeel. En dat op wel heel sprekende manier. Door middel van een leeuw, die wel de man Gods doodde, maar die diens lijk niet verslond en die ook de ezel van de man ongemoeid liet. De oude profeet kreeg het met eigen ogen te zien. Wel een sprekend beeld van het koninklijke Woord van God, dat zich niet ongestraft laat negeren, door wie dan ook, en dat niet onverrichter zake tot God terugkeert. Zo dan zullen wij voor dit Woord alleen beven en onze God op geen andere wijze vereren dan Hij ons in Zijn Woord bevolen heeft.