====== Openbare brief aan prof. J. Kamphuis, emeritus-hoogleraar te Kampen (1990) ====== //L.S.//\\ Deze uitgave bevat een persoonlijk aan professor J. Kamphuis te Kampen gerichte brief, waarin gereageerd wordt in verband met hetgeen deze hoogleraar schreef in zijn driestarren in de Reformatie van 18 augustus 1990.\\ Over de vraag waarom deze brief tegelijk een openbaar karakter draagt, willen we de lezer allereerst verwijzen naar wat in de brief zelf daarover gezegd wordt.\\ We willen daaraan nog het volgende toevoegen. Terecht laat professor Kamphuis in zijn driestarren zien dat persoonlijk iets anders is dan individualistisch. Als persoon staan we niet op onszelf maar in verband en gemeenschap met anderen. Dat geldt ook voor professor Kamphuis zelf, zeker ook voor wat betreft de zaak waarop wij hem in deze brief aanspreken. Daarin gaat en staat hij samen met hen die hier dezelfde weg kiezen als hij. Mee daarom laten we deze brief in het openbaar verschijnen, opdat naast de geadresseerde zelf ook zijn medestanders daarvan kennis kunnen nemen.\\ Tenslotte merken we nog op dat we de betreffende driestarren als bijlage hebben toegevoegd. Waarbij het voor zich spreekt dat de lezer er goed aan doet daarvan eerst kennis te nemen.\\ De schrijver. //“Wee de kerk, die niet meer leeft uit het Woord: uw Maker is uw Man...” (K.S.)// ===== Openbare brief ===== Aan de hooggeleerde heer\\ professor J. Kamphuis\\ Van Gelderplantsoen 61\\ 8266 HD Kampen Geachte professor Kamphuis, Op zich genomen kost het me geen moeite te verklaren dat u in het blad De Reformatie van 18 augustus jl. met uw driestarren aan het adres van de heer Roos precies in de roos hebt geschoten. Ik bedoel dit: u wijst aan en af wat niet naar de gereformeerde leer is en komt op voor wat gereformeerd is. En wat gereformeerd is, is gereformeerd en spreekt aan, het spreekt mij gelukkig aan.\\ Op zich genomen, zo evenwel begon ik deze brief. En dat niet zonder reden. Want u en ik moeten weten dat niets op zich staat, zeker niet wanneer in geding is de vraag naar en de verdediging van de gereformeerde leer. Dan hangt alles met alles samen. Immers het Woord van God is niet gedeeld, het is gelukkig één geheel. Zo ook de gereformeerde belijdenis. Het is steeds: alles of niets.\\ Vandaar dat ik, het licht van Gods Woord in uw driestarren ziende, niet kon nalaten naar de pen te grijpen. Niet om dat licht te doven, maar om u zelf dat licht recht in de ogen te laten kijken. Want wanneer waar is wat wij aan het adres van anderen schrijven, is dat altijd naar twee kanten waar. Allereerst namelijk naar onszelf toe. En dan moeten we er zelf blijk van geven in die waarheid te wandelen. En dat niet maar ten dele maar ten volle.\\ Ik wil mezelf en u dus houden aan wat u in uw driestarren verdedigt. Maar dan ook helemaal! Zodat wederkerig deze brief u zal aanspreken, niet maar op zich, maar zonder meer.\\ U ontvangt dus een persoonlijk aan u gerichte brief, die evenwel tegelijkertijd vanwege de aard van de gereformeerde leer een openbaar karakter draagt en die daarom ook als zodanig door mij in de openbaarheid wordt gebracht. Niet minder dan het licht van de zon, is het licht van het gereformeerde evangelie er immers voor om openlijk te schijnen.\\ Opdat wie zien, zien en wie niet zien, niet zien (Matth. 13:12). Zoals gezegd neemt u het in uw driestarren op tegen de heer Roos, die in het Reformatorisch Dagblad wat betreft de zaak van de toeëigening van het heil de vrijgemaakten het verwijt maakt dat zij het geloof (van de gemeente) veronderstellen. Daartegenover wijst u er in uw tweede driestar op dat we niets hebben te veronderstellen maar dat we wel met de gemeente hebben te rekenen als de gemeente van God, die we ook dienovereenkomstig hebben aan te spreken. Met beroep op een zestal beginverzen uit brieven van Paulus, waarbij u tot zes keer toe tussen haakjes het woord concreet toevoegt, laat u zien hoe concreet de Schrift zelf ons daarin voorgaat en hoe concreet zij ons de gemeente van God voor ogen stelt: in de gemeente die de prediker vóór zich ziet zitten hebben we met haar van doen. Met verwijzing naar nog twee Schriftplaatsen, namelijk Hand. 20:28 en Titus 2:14 stelt u dan: > Er is maar één werkelijkheid, waar hij als (niet meer dan) gezant mee te rekenen heeft: ‘die mensen daar vóór mij, dat is het volk van God: ‘de heilige vergadering der ware christgelovigen’, NGB, artikel 27. En opdat we ons niet laten misleiden door schijnbaar sluitende (theo)logische constructies, waardoor wij van deze werkelijkheid afdoen en de soevereine God bedillen, voegt u meteen toe: > Waar bij de prediker het ontzag voor deze hoge Majesteit aanwezig is en hem in beslag neemt, daar smelten alle andere overwegingen als sneeuw in de zon. De werkelijkheid is dus even eenvoudig als concreet wanneer het gaat om de gemeente van de hoge God. De gemeente die de prediker voor zich ziet zitten, is die gemeente; aan haar moet hij denken bij de woorden van artikel 27: een heilige vergadering van de ware Christgelovigen. En geen prediker die eraan moet beginnen ook maar iets daartegen te overwegen. Zijn overwegingen zijn als sneeuw dat wegsmelt voor de zon en hij zelf is dus als het dakgras van Psalm 129, dat verdort eer men het uittrekt, zodat de maaier niet krijgt te horen: des Heeren zegen zij met u.\\ Gelukkig dat hier wat dit laatste betreft uiteraard ook het omgekeerde geldt, zodat de prediker die daartegen niets wil overwegen werkelijk een prediker is van God, die niet moet ophouden en ook niet opgehouden moet worden tot de gemeente te zeggen: wij zegenen u in de Naam des Heeren (zie Ps. 129).\\ Maar professor Kamphuis, wanneer dit dan volgens het eigen Woord van God de ene, concrete werkelijkheid en dus de eenvoudige waarheid is van de kerk van artikel 27 NGB, waarvan de prediker en uiteraard ook de gemeente diep onder de indruk hebben te zijn en waartegen geen overwegingen gelden, hoe moet ik dan verklaren dat u samen met Heemse en Spakenburg-Noord en samen met vele vrijgemaakte predikers allerlei overwegingen laat gelden tegen een prediker die precies zo (concreet) van de kerk spreekt als u het hier doet? U begrijpt wat ik bedoel.\\ De door mij voor die concreetheid der kerk aangevoerde Schriftplaatsen, die zakelijk overeenstemmen met uw beginverzen uit Paulus, werden door de synodes aangemerkt als een onverantwoorde selectie, die tekort zou doen aan ook nog een andere werkelijkheid waarmee wij volgens de synodes hebben te rekenen als het gaat om de kerk van artikel 27. Ten bewijze daarvan beroepen de synodes zich op Hand. 20:28. Maar ziedaar, uitgesproken deze tekst wordt nu door u aangehaald tot bevestiging van die ene, concrete werkelijkheid van de eigen kerk van God!\\ Hoe zit dat nu? Het is toch geen gelegenheidswaarheid, waarmee u tegen Roos opponeert en de ontwikkeling van het gereformeerde leven zoekt?\\ Of zijn de leeruitspraken van Heemse daarom onder het kopje Particularia opgenomen, opdat ik er als prediker mijn levenlang aan gebonden zou zijn en u er als hoogleraar rustig de vloer mee kunt aanvegen als prullaria?\\ U zult verstaan dat hier niet alleen de gereformeerde dogmatiek in geding is maar ook de gereformeerde ethiek! Aan het slot van uw tweede en in uw derde driestar waarschuwt u de prediker ervoor om binnen die ene door u zo concreet voorgestelde werkelijkheid geen voet te geven aan het automatisme (‘met ons zit het wel goed’). Staande in en uitgaande van deze werkelijkheid, zo zegt u, heeft de prediker juist de ruimte en de opdracht om nu ook de leden der gemeente allen en een ieder aan te spreken, niet op hun individuele reilen en zeilen maar op hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor God.\\ Met andere woorden, zo onderwijst u ons, de levende werkelijkheid van de gemeente van God én de prediking van het allen en een ieder persoonlijk aansprekende Woord van God sluiten elkaar niet uit maar in. Deze twee zijn om zo te zeggen op elkaar betrokken en elkaar tot een hand en een voet.\\ Maar wanneer dit dan uw wijsheid is – en het is de wijsheid van Boven, die door haar eigen kinderen wordt gerechtvaardigd – dan is het niet anders dan eigen wijsheid wanneer u mij en anderen tegenkomt, die het Woord van God niet anders dan zo zijn gang willen laten gaan, ook wanneer in geding is het Woord van God in artikel 28 NGB, het ambt aller gelovigen van dit artikel verklarend als een ambt dat hier aan de gemeente van God wordt opgelegd en dat hun allen en een ieder aanspreekt op hun persoonlijke band aan en hun persoonlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de kerk. Want dat wij artikel 28 zo verklaren en tot zijn volle recht willen laten komen is wel duidelijk. Onze stukken die u gelezen hebt, bewijzen het.\\ Omgekeerd bewijzen de synodale stukken van Heemse en Spakenburg, waarvoor u persoonlijk medeverantwoordelijk bent, dat zij het in artikel 28 beleden Woord van God per se niet zo zijn gang willen laten gaan. Zij willen dit woord niet laten spreken binnen en inspreken op de levende werkelijkheid van de kerk maar met het oog op buiten. Dat is met het oog op door haar zo genoemde individualistische gelovigen, die bij de kerk zich niet willen voegen en met haar zich niet wensen te verenigen! U leze daartoe de volgende zin uit het Spakenburgse rapport, een zin die zuiver weergeeft waar de synodale leer het Woord van God in artikel 28 wil laten landen en hoe zij dit Woord zijn loop wil laten hebben. Hier volgt die cruciale zin: > Daarmee is de mogelijkheid gegeven dat er onder hen zullen zijn die om redenen van rang of stand of om welke reden ook, zich ten opzichte van de kerk individualistisch willen opstellen: zich van haar afzijdig houden en zich niet bij haar voegen, zich niet met haar verenigen (zie rapp. Sp. onder 4.1.3.1. in het midden). Precies dezelfde redenering vindt u terug in het Spakenburgse besluit onder Dl gronden 1, eveneens in het midden (“De artikelen 27-29 NGB, samen genomen, laten de mogelijkheid open dat”). Het betreft een redenering die inderdaad in het centrum staat van de synodale leer, waar heel deze leer om draait en die zonder meer weergeeft het uitgangspunt, vanwaaruit deze leer het Woord van God zoals in artikel 28 beleden benadert.\\ Het is een uitgangspunt dat schijnbaar recht doet aan dit Woord maar dat het in werkelijkheid niet serieus neemt. Ook uw driestarren-onderwijs laat dat duidelijk zien.\\ Want dat men met dit uitgangspunt het levende en aansprekende Woord Gods van artikel 28 niet laat uitgaan van noch betrekt op die ene, door u zo hoog aangeprezen levende werkelijkheid van de kerk, om het zo metterdaad vrucht te laten dragen voor God, is wel duidelijk. En ook, want dat is hier de keerzijde, dat men op deze manier dit levende vruchtdragende Woord ledig de woestijn inzendt achter individualistische zielen aan, die om welke reden dan ook bij de heilige kerk van God zich niet wensen te voegen.\\ Toegegeven: men weet nooit hoe een koe een haas vangt, al heb ik het nog nooit zien gebeuren. Maar men weet wel dat geen boer koeien houdt om hazen te vangen. Zo iemand is geen boer. Evenmin is hij dienaar van het goddelijke Woord, die dit Woord, zoals in artikel 28 beleden, zo zijn gang wil laten gaan als Heemse en Spakenburg willen. Hij is ook geen dienaar van de gemeente van God, waarover hij gesteld is om haar te houden onder het haar altijd aansprekende Woord van God, dat één is in belofte en eis. Zo iemand heeft zichzelf gedegradeerd tot dienaar van een puur menselijk evangelie, dat het de werkelijkheid van de kerk soeverein bevelende Godswoord van de gereformeerde leer heeft ingeruild tegen het de mogelijkheid van de kerk beleefd aanbevelende mensenwoord van de remonstrantse leer, een leer die het gebod van God om bij de kerk zich te voegen toeschrijft aan de vrije wil van de mens en niet aan het vrije welbehagen van God, gelijk de apostel doet wanneer hij de gemeente van God als volgt onderwijst: werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven, want het is God die in u werkt beide het willen en het werken naar zijn welbehagen (Filipp. 2:12,13).\\ Als ervaren hoogleraar in de gereformeerde geloofsleer kunt u dit alles zeer wel onderscheiden.\\ Een andere vraag is of u het wilt onderscheiden en dienovereenkomstig schrijven in uw driestarren. Want dat u dat meer kost dan deze driestarren is duidelijk. Het kost u uw ambt. Voor de mensen wel te verstaan. Niet voor God. Want Hij laat niet vallen die Zijn Woord hooghouden en zich verre houden van menselijke redeneringen die het gebod van God wel fraai buiten werking stellen! Wat u intussen wel wilt, is uw lezers ontdekken aan het dodelijke gevaar van het individualisme, althans inzoverre dat gevaar actueel was. Wat dat betreft stelt u in uw derde driestar: > We mogen de gemeente Gods niet inruilen voor een optelsom van individuen. Dat is de kanker van het individualisme, die na de Reformatie ons is gaan teisteren. Het is de kanker van héél onze cultuur. Maar het is over ons in de ‘gereformeerde gezindte’ gekomen vooral in het zicht op de gemeente. We braken ‘Gods eigen volk’ open en maakten er een aantal ondeelbaarheden van (in-divi-duen!). Hoewel ik het niet allemaal even duidelijk vind wat u hier schrijft, meen ik dat in uw woorden in elk geval opgesloten ligt dat de gereformeerde kerk in haar na-reformatorische dagen weinig goeds heeft ondervonden van de gereformeerde gezindte. Niet dat de laatste de eerste besmet heeft met het zo gevreesde AIDSvirus maar toch wel met de //kanker// van het individualisme. En dat is feitelijk even erg. Behalve dat men in het eerste geval vaak wel en in het laatste geval doorgaans niet de beschuldigende vinger naar zichzelf behoeft uit te steken, iets wat u in dit geval dan ook inderdaad niet doet. Maar daarover verderop meer.\\ Ongetwijfeld zal het de gereformeerde kerk dus goed doen en haar genezen als in de dagen van de Reformatie geen dag langer te vrijen met de gereformeerde gezindte en deze niet langer met behulp van twee hoge komma’s als zodanig te omarmen. Zij onderkennen deze gezindte liever naar haar ware positie door terug te keren naar het Woord van God dat de kerk leert te onderscheiden tussen hen die van haar zijn en die van haar niet zijn en dat haar tegelijkertijd leert dat de eersten zich van de laatsten hebben af te scheiden. En dit onderwijs van Gods Woord komt echt niet tussen hoge komma’s tot ons, zodat we het met een korreltje zout kunnen nemen!\\ Maar dit hier tussen haakjes. Want dat dit alles in uw hart niet leeft, maakt uw eerste driestar aan het adres van de heer Roos wel duidelijk. U denkt er niet aan te breken met de gereformeerde gezindte-wereld. U denkt er wel aan ons de ogen te openen voor de dodelijke kanker van het individualisme, dat blijkbaar juist op rekening van deze wereld geschreven moet worden en welke rekening zo hoog is opgelopen dat ook wij als gereformeerden er niet aan zijn ontkomen daarvan ons deel te krijgen. Met als gevolg dat wij Gods eigen volk openbraken en er een aantal ondeelbaarheden van maakten.\\ Wat u betreft keert dus het eigen Woord van God zich tegen dit de kerk openbrekende kwaad van het individualisme. En niet graag zal ik u daarin tegenspreken. Want dit is inderdaad een groot kwaad, over de bedrijver waarvan de toorn van God wel moet komen. Immers, evenals God Zelf Zich aan ons doet kennen als één en ongedeeld (artikel 1 NGB) en evenals Zijn Woord één is en ongedeeld (artikel 7 NGB), zo is ook Zijn eigen volk een gehéél, een ondéélbaar geheel (artikel 27 NGB). Het is een geheel dat ook als zodanig door God wordt bewaard of staande gehouden tegen het woeden van de gehele wereld, ook tegenover de altijd voortwoekerende kanker van het individualisme (zie opnieuw artikel 27).\\ In dit verband valt er ook op te wijzen dat de Schrift ons van de kerk spreekt als een gemeenschap of als een lichaam, dat bestaat in onderscheidene leden die tezamen één geheel vormen, een levend geheel (zie o.a. 1 Cor. 12).\\ Hiermee stemt overeen het echt kerkgemeenschap stichtende artikel 28 van onze belijdenis, dat ons naar het Woord gebiedt de enigheid der kerk te onderhouden en de opbouwing der broederen te dienen als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam. Eveneens stemt hiermee overeen het van dezelfde gemeenschapszin doortrokken artikel 29, dat ons vermaant om het lichaam en de gemeenschap van de ware kerk te onderscheiden van alle sekten die zeggen dat zij de kerk zijn.\\ Ja, hoe waar is het volgens Gods eigen Woord en de daarop gegronde gereformeerde belijdenis dat Gods volk een gehéél is, een lichaam of een gemeenschap. En dan niet een dood maar een levend lichaam, levend van één en dezelfde Geest, die èn in Christus als het Hoofd èn in haar als het lichaam woont. Een kerk dus die haar vastheid en gemeenschap ontleent aan Hem die als Hoofd gegeven is aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem die alles in allen volmaakt (Ef. 1:22,23; zie ook 4:15,16).\\ Wee ons daarom, wanneer wij dit eigen volk van God, dit eigen heilig lichaam van de Heere openbreken met het breekijzer van ons individualisme, dat geen oog heeft voor het geheel en dat niet eerbiedigt dat leven altijd leven is in gemeenschap, in de gemeenschap van de kerk onder het Hoofd Christus. Dan geven we het geheel prijs aan de ontbinding. Ja, dan ontbinden we de gemeenschap tussen God en Zijn eigen volk en eerbiedigen we Hem niet, die het Hoofd is van Zijn lichaam en die de Zijnen niet zonder reden dat echt anti-individualistische gebed heeft geleerd: Onze Vader die in de hemelen zijt. Maar hoe dan nu, professor Kamphuis? U die ten strengste verbiedt dat men zich schuldig maakt aan dit Gods eigen volk openbrekende kwaad van het individualisme (“we mógen niet”), u doet zelf niet anders dan dat? U die met het oog op anderen (de gereformeerde gezindte) een dam wilt opwerpen tegen het na de Reformatie over ons gekomen individualisme, u doet zelf niet anders dan de weg breed maken voor dit kwaad? En dat breder dan ooit te voren. Want nee, u breekt maar niet de gemeenschap van Gods eigen volk open, waardoor u van dit volk een aantal individuen of ondeelbaarheden maakt, die elk voor zich genoeg hebben in zichzelf, maar wat zo mogelijk nog erger is, u breekt open de gemeenschap van //deze// //God// met dit Zijn eigen volk en omgekeerd de gemeenschap van //dit// //volk// met deze zijn eigen God. Ja, u zet in dit geheel enige en innige gehéél, waarvan Hij sprekend de Maker is en Zijn volk sprekend het maaksel – want zegt de Heere: uw Man is uw Maker, en zo zegt dit volk: de Heere is onze God, Hij heeft ons gemaakt en Hem behoren wij toe (Jes. 54:4; Ps. 95 en 100) – u zet in dit geheel enige en innige gehéél – het is het geheel van dat vast //verbond// tussen de soevereine Heere in de hemel en Zijn uitverkoren kerk op aarde – u zet in dit nooit te doorgronden zuiver goddelijk geheimenis van die hechte en innige verbondsgemeenschap van God en Zijn (bloed)eigen kerk (Hand. 20:28!), u zet in dit heilig //huwelijks//verbond, dat vol is van die ene Heilige Geest, die èn in Hem èn in haar woont en die in haar het zaad van Hém zoekt (Ef. 5:31-33; Mal. 2:15), u zet in //dit alles//, dat één //geheel// is, heel gewoon het breekijzer van uw zonder dat u het weet door de kanker van het individualisme innerlijk verdeelde geest. En wel, doordat u dit //heilig// verbond niet soeverein laat ontstaan uit de Ene, uit Wie en tot Wie alle dingen zijn (Hebr. 2:10) om het op die grond ook even soeverein te laten bestaan en vaststaan in de Twéé, in de twee evenzeer van elkaar te onderscheiden als nimmermeer van elkaar te scheiden partijen of bondgenoten, van welke Hij de Eerste is en zij de tweede, doch doordat u integendeel dit heilig verbond zelf eigenmachtig laat ontstaan om het op die grond ook even eigenmachtig weer te laten ondergaan, doende alsof dit verbond niet voor immer vast staat maar voor altijd los in twee even goed van elkaar te ontbinden als met elkaar te verbinden partijen. Waarbij u met uw ontleedkunst deze twee zodanig van elkaar weet te onderscheiden dat u hen eenvoudig van elkaar scheidt, Hém van haar en haar van Hém, om Hem in Z’n eentje te laten opereren en zaad te laten werven! Naar uw zeggen samen met Zijn Woord en Geest, maar in werkelijkheid, volgens Zijn Woord, met een Geest die geen been heeft om op te staan, wijl geen staan- en (s)preekplaats in het midden van de gemeente om haar het Woord van God aan te zeggen (Opb. 2:7). Het is een Geest, van Wie niet geldt: gij weet niet vanwaar Hij komt en waarheen Hij gaat, maar gij hoort Zijn geluid (Joh. 3). Of is het geloof niet uit het horen van het Woord van God? Wat echt wel iets anders is dan uit het lezen van uw gideonsbijbel (zie rapp. Sp. onder 4.3.2.).\\ En zo scheidt u met uw vlijmscherpe ontleedmes letterlijk alles vaneen: èn de Vader èn het Woord èn de Geest èn de Kerk, deze vier delen van het lichaam van ons algemeen geloof, welke delen geen vier individuen zijn, die elk voor zich zich vergenoegen met zichzelf maar vier in alles en altijd voor elkaar openstaande en elkaaar steunende delen, die alles gemeenschappelijk hebben. En wel in dat ene en zelfde hoofd, dat deze vier delen één geheel doet vormen, één lichaam en dat geen deel over het hoofd ziet maar alle delen tezamen voor ogen houdt en in één keer grijpt zodra en zo vaak het zegt: //ik// //geloof//.\\ Het is het geloof, dat zich er ten enenmale voor wacht om hoe dan ook vaneen te scheiden de dingen die de Geest van het geloof tezamen gevoegd en verenigd heeft in het Woord van het geloof (2 Cor. 4:13; Rom. 10:8).\\ Het is het algemeen geloof, dat altijd allen alles leert geloven wat ons God in Zijn Woord heeft geopenbaard.\\ Van dat geloof bent u niet en van u is dat geloof niet.\\ Bewijs? Bewijs voor deze inderdaad vlijmscherpe openbare aanklacht aan uw adres?\\ Zie de stukken van Heemse en Spakenburg, die mee door uw toedoen als zodanig openbaar zijn geworden en die ook uw overleggingen en gedachten openbaar maken, stukken die met hun schoonklinkende Schriftgegevens en hun dierbare belijdenisartikelen in wezen in niets anders bestaan dan in één vurig pleidooi voor de mogelijkheid van waar geloof in de levende God buiten het lichaam van de kerk en van een ernstig en waarachtig komen van deze God tot de mens en wederkerig van de mens tot deze God buiten het lichaam en de gemeenschap van de kerk om. Ja stukken, die met een beroep op het eigen Woord van God en op zuivere Reformatie-lectuur (gereformeerde doopsformulieren, Calvijn) ons komen verzekeren dat het een andere inlijving is èn die in Christus èn die in de kerk van Christus!\\ Of is dit soms niet het pleidooi dat deze synodes voeren en de weg waarlangs zij het pleit definitief hebben beslecht?\\ God weet dat ik niet lieg en u weet het ook. Toegegeven: deze zo vurig bepleite buiten- en buiten- omweg wordt ons in de synodale stukken niet voorgesteld als de koninklijke weg waarop gelovige mensenkinderen behoren te wandelen. Maar hij is wel heel echt de synodale weg, waarop Heemse en Spakenburg God rustig laten wandelen met het oog op gelovige individuen en waarop de vrijgemaakten Hem beslist moeten volgen. Zo beslist dat wie beslist nee zegt tegen deze synodale weg, echt niet meer behoort tot (het verband van) De Gereformeerde Kerken in Nederland.\\ Gelukkig maar voor hem of haar. Want zo, professor Kamphuis is de kanker van het individualisme inderdaad als een vloedgolf over ons gekomen; niet maar na de Reformatie in de ‘gereformeerde gezindte’ vooral in het zicht op de gemeente, zoals u schrijft, maar veelmeer na de Vrijmaking vanuit de eigen boezem van de ‘gereformeerde’ kerken (hier gebruik ik hoge komma’s) vooral in het zicht op de God van de gemeente.\\ Het is een zicht dat Hem eenvoudig niet ziet gaan en staan als de God van het verbond, die een vast en onverbrekelijk verbond heeft gesloten met Zijn gemeente, van wie Hij zich voor geen prijs laat scheiden. Want deze gemeente is Zijn eigen gemeente, Zijn eigen kostbare bezit, dat Hij Zich verworven heeft met Zijn eigen bloed (Hand. 20:28!). Het is het bloed van Hem, die het in eigen Persoon is, de Christus, de Zoon van de levende God, de Heere van de gemeente, die Zijn gemeente is, waarop Hij Zijn Naam drukt en waarover Hij Zijn Naam uitroept, met de belofte dat de poorten van het dodenrijk haar niet zullen overweldigen. Want verzekert Hij haar: Ik ben, Ik ben met u (Matth. 16:17,18; 28:20).\\ Daarom kan het niet anders of het geloof in deze levende Heere Jezus Christus is altijd geloof in gemeenschap van de kerk, die Zijn lichaam is. Daarom ook kan het niet anders of dit geloof zoekt altijd en weet zich altijd schuldig te zoeken het lichaam en de gemeenschap van de kerk, om staande in haar gemeenschap te staan in de gemeenschap van Hém, de enige drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, die geen van Drieën wijken van de kerk met bloed gekocht.\\ Wie dan ook zo spreken en leren hebben niet “een heel eigen opvatting” over de kerk, zoals u mij in het blad Koers openlijk ten laste legt, maar zij spreken eenvoudig naar de gereformeerde leer van de gereformeerde kerk, dat is naar de christelijke leer van de christelijke kerk.\\ Maar Heemse en Spakenburg zijn zo los van deze leer en van deze kerk en zij zijn zozeer vergroeid met hun eigen buitenbril, dat ze gewoon ondersteboven zijn van dit spreken en op hun kop staande er niets anders in kunnen zien dan dat God hier staat in de schaduw van de kerk. En dat bestaat natuurlijk nooit. Hemel en aarde, dat is Schrift en belijdenis, roepen ze daarom op als getuigen om de zondaar scherp in het vizier te krijgen en verantwoord te veroordelen. Van alle kanten dragen ze stenen aan, die ze in één keer tot aan de jongste dag laten rollen. Dat spreekt immers veel meer aan! En zo komen ze tot hun leer die recht moet doen aan Gods brede barmhartigheid en die den volke wordt voorgesteld als de zuivere gereformeerde leer. Maar het is een heel eigen leer die niet maar tekort doet aan doch die zonder meer afsnijdt de volle stroom van Gods barmhartigheid. Want het is een leer die Hem, de Vader der barmhartigheid en de God van alle vertroosting een heel eigen leven laat leiden los van het lichaam en de gemeenschap van de kerk. En zo wordt Hij, wiens naam is Heere, Ik ben (er), de gemeenschapstichtende God van het verbond, die enig en eeuwig Koning is, dewelke zonder onderdanen niet zijn kan, gemaakt tot de grote Eenling en Zonderling in deze wereld, dewelke zonder het lichaam van Zijn gemeente best zijn kan! En wat er dan van Zijn gemeente wordt, is wel duidelijk. Dan gaat ook zij haar eigen gang als één die zich zonder Hem best redt!\\ Over de kanker van het individualisme gesproken, die héél onze cultuur teistert en die ons Gods eigen volk deed openbreken! //Hier// breekt die kanker uit en krijgt hij vlees en bloed en twee benen – Heemse en Spakenburg – om zijn verwoestende werking te doen.\\ En nee, zegt u nu niet dat de leer van deze synodes zo niet is. Want dan bent u oppervlakkig en spreekt u niet de waarheid, die altijd grondig is.\\ En opnieuw zeg ik: als oud-hoogleraar in de gereformeerde geloofsleer kunt u dit alles zeer wel onderscheiden, èn de oude betrouwbare leer van de Reformatie, die de leer is van Gods Woord èn de nieuwe vreemde leer van Heemse en Spakenburg.\\ Maar u onderscheidt het niet.\\ En dat is eigenlijk ook geen wonder. Want wat zal men binnen eigen gelederen nog onderscheiden tussen goed en kwaad wanneer men als kerk de gelederen niet gesloten houdt maar die zo nodig moet openen naar buiten toe. Daardoor immers heeft men zichzelf de mogelijkheid verschaft om aan te wijzen wat er daar niet deugt. En dan zit men zelf altijd goed. Wel te verstaan in vergelijking met anderen. Wat iets anders is dan coram Deo. Laat ik me intussen wat dit laatste betreft grondiger mogen verantwoorden. Ik bedoel wat betreft dat ons openstellen naar buiten toe. Want wat ik daarover reeds tussen haakjes opmerkte met het oog op door u binnen ons gezichtsveld gebrachte gereformeerde gezindte, loont de moeite om verder uit te diepen.\\ Zeker aan het adres van iemand als u die er in het vervolg van uw driestarren op wijst dat we de dingen altijd grondig moeten ontleden om niet misleid te worden door wat zich weliswaar als vroom voordoet maar wat in wezen niet anders is dan eigenwillig individualisme.\\ Welnu, zoals we reeds zagen ijvert u ervoor om Gods eigen volk als een geheel te zien, dat we niet mogen openbreken met het breekijzer van ons individualisme, zoals dat in de gereformeerde gezindte vooral in het zicht op de gemeente over ons is gekomen.\\ Maar wanneer dit dan uw ijver is, waarbij u zich gedreven weet door het Woord van God dat ons inderdaad verbiedt Gods eigen volk in een aantal individuen open te breken, wat drijft u dan om hén als //Dopers// te brandmerken die met een beroep op datzelfde Woord van God verklaren dat artikel 28 NGB de deur niet open houdt voor hen die zichzelf buiten de gemeenschap van de kerk hebben geplaatst (en dat is zuiver individualisme), maar dat dit artikel de deur dicht houdt en de gelederen gesloten terwille van hen die tot de gemeenschap van de kerk behoren (zie Heemse, Besluit II, ad 4)?\\ Begrijpt u niet dat u daarmee het Woord van God maakt tot een tegen zichzelf verdeeld Woord, alsook dat u zodoende //zelf// de deur open zet voor dat gevaarlijke individualisme? Want wanneer het Woord ons inderdaad verbiedt Gods eigen volk open te breken en ons gebiedt dat volk als een geheel te zien, dan is dat ook de les en het uitgangspunt van het Woord van God in artikel 28 NGB. Immers heel het Woord is van éénzelfde Geest geïnspireerd en spreekt daarom in al zijn delen altijd vanuit éénzelfde uitgangspunt en in éénzelfde richting. Met uw als dopers afwijzen van hen die dit honoreren in hun verklaring van artikel 28, honoreert u dit niet.\\ En opnieuw zeg ik: zo is de kanker van het individualisme inderdaad als een vloedgolf over ons gekomen. Niet maar in uw gereformeerde gezindte vooral in haar zicht op de gemeente maar in uw gereformeerde kerk vooral in haar zich op de gemeente. Het is het zicht dat //de gemeente// niet scherp in het oog houdt maar dat gedurig over en langs de gemeente heen kijkt naar buiten toe. Want zo en niet anders leren Heemse en Spakenburg ons te kijken in hun kijk op artikel 28 NGB. Het bewijs daarvoor heb ik al geleverd in deze brief. Het is een kijk, die de grens tussen wat kerk is en wat niet kerk is niet scherp stelt in het midden van de gemeente tot haar troost en waarschuwing, maar die die grens in de mist laat hangen buiten de gemeente. Het is anders gezegd niet een antithetische maar een synthetische kijk, een kijk die niet in antithese met de inderdaad altijd weer dreigende macht van het individualisme eenvoudig vasthoudt aan de gemeenschap van de kerk als Gods eigen uitverkoren volk en die kerk belijdt als een altijd gaaf en compleet //geheel –// deze heilige kerk immers wordt van //God// bewaard of staande gehouden tegen het woeden van de hele wereld, artikel 27 NGB – maar een kijk die deze heilige kerk beschouwt in synthese met een door //onszelf// eigenmachtig geschouwd geheel. Het is het geheel van een door onszelf eigenmachtig zo genoemde gereformeerde gezindte. Waarmee we dan tegelijkertijd //onszelf// onder de verplichting hebben gesteld ons gezicht als een natuurlijk echt sprekend //kerk//gezicht hoog te houden ten overstaan van een dan natuurlijk ook sprekend op de kerk lijkend gereformeerd gezinde wereld.\\ Of is het zo soms niet, professor Kamphuis? Herinner u uw eigen eerste publieke woord over de uitspraken van Heemse in het gereformeerd gezindte-blad Koers.\\ U verklaarde u blij met deze uitspraken niet in het minst “vanwege de beeldvorming van onze (!) kerk naar buiten(!)”.\\ Maar het is de kortstondige blijdschap van het vlees, die hier een uitweg zoekt en die bedacht is op de dingen van de mensen, niet op de dingen van God. Het is de onverantwoorde blijdschap van de man die zijn huis op het zand bouwt, die het sterke, goed gefundeerde, allen en een ieder samenbindende, gereformeerde en zich reformerende KERKhuis van God inruilt voor het slappe, allen en een ieder vrijlatende, niet-gereformeerde //gezindte//huis van mensen.\\ Ja, het zijn twee totaal andere werelden, èn die van de gereformeerde gezindte èn die van de gereformeerde kerk, twee werelden die niet synthetisch samengaan maar die in antithese tegenover elkaar staan. Want wat kerk is, is geen gezindte en wat gezindte is, is geen kerk. Het laatste is niets anders dan een eigen stichting van de vrome mens.\\ Zo leert ons niet de meesterlijke Van Dale maar het meesterlijke Woord van God, dat ons eenvoudig gebiedt de kerk scherp in het oog te houden en haar hoog en heilig te houden, niet met het oog op mensen maar met het oog op Hem, die haar Heere is en haar Meester, die Zich voor haar heeft overgegeven om haar te heiligen en die Zelf haar voor Zich plaatst, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet (Ef. 5:27). Ten volle zijn Zijn ogen op haar, Zijn bruidsgemeente, gericht, ten volle wordt Zijn blijdschap in haar vervuld, ten volle is Zijn Woord aan haar adres gesproken, inclusief het Woord van God in artikel 28 beleden!\\ En het oog van deze Meester ziet scherp en Zijn Woord snijdt scherp. Zo scherp dat ons hier echt niet de ruimte wordt gelaten om voor wat kennelijk onze eigen boezemzonde is te wijzen op anderen. Scherp ontdekt het Woord de kerk aan haar eigen zonde, diep snijdt het in haar lichaam. Niet om het te versnijden en te verdelen. Gelukkig niet. Maar om het te besnijden, om eruit weg te snijden wat er niet in thuis hoort.\\ Om het zo gaaf en gezond te snijden. Niet voor de mensen maar voor God. Hoe zou deze God Zijn eigen bruidskerk anders gelukkig doen zijn? Hoe anders dan dat zij zich in heiliging stelt voor Hém, die haar Dominee is, haar Heere? Wat stelt de gereformeerde kerk daarom voor wanneer dit niet meer in haar leven domineert? De vraag dus: hoe zijt gij rechtvaardig voor God? Het enige wat zij dan van de Reformatie heeft overgehouden is haar naam, terwijl haar hart verre is van de gezonde leer der Reformatie. En dan kunnen we wel een uitroep doen over het individualisme als de kanker van héél onze cultuur (die twee streepjes zijn van u), maar dan roepen we zelf de kanker in over heel ónze cultus. Waardeloos is die dan voor God en krachteloos voor de wereld.\\ Hoe erg is het daarom dat u deze kerk helende en heiligende en haar gelederen sluitende gereformeerde leer, waartoe ook de leer van artikel 28 behoort, als dopers voorstelt, om dan vervolgens toch vooral te waarschuwen tegen het Gods eigen kerk openbrekende kwaad van het individualisme.\\ U moet wel bedenken dat het niet eigen is aan Gods Woord om zo tweeslachtig te werk te gaan. Want dit Woord is één en ongedeeld en het spreekt in zijn geheel tot het hart van Gods volk, om dat hart te besnijden tot de heilige godsdienst, die er één is in puurheid en waarheid, in eenvoudige en loutere toewijding aan Christus. Wat dit laatste betreft schrijft u heel treffend: > Maar: we mogen niet lager. Om het hart van dat volk moet geworsteld! Niet opdat ze zullen zeggen: ‘wat een mooie preek’, maar zoals de apostel: - met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen. Maar ik vrees dat misschien, zoals de slang Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden, 2 Kor. 11:2,3. Maar als u dit dan weet en in navolging van de apostel met een ijver Gods wilt waken over en worstelen om het hart van Gods volk, dan weet u ook dat u zich niet tegelijkertijd met hand en tand moet verzetten tegen hen die ervoor ijveren dat met het in artikel 28 beleden Woord van God de wacht betrokken wordt bij het lichaam van Gods volk, de kerk. Want u begrijpt dat u dan bezig bent uzelf de handen af te kappen en uzelf te maken tot een onmogelijk man, die ijvert vóór het hart van de kerk en tégen het lichaam van de kerk.\\ En nu uzelf die apostolische ijver van 2 Cor. 11 ter sprake brengt, u wilt toch niet volhouden dat tot de heilige ijver, waarmee de apostel hier verklaart te waken over de gemeente van God om haar als een reine maagd voor Christus te stellen, niet behoren de woorden van deze apostel opgetekend in deze zelfde brief in hoofdstuk 6:14-7:1, woorden waarop de leer van artikel 28 zonder meer is gegrond?\\ En om nog even in dit spoor te blijven: u denkt toch werkelijk niet dat de profeet Jesaja, wiens ambt het was te spreken tot het hart van Jeruzalem (Jes. 40:1), dat Jeruzalem niet voor ogen stond tóén hij de woorden van hoofdstuk 52:11 sprak, eveneens woorden waarop de leer van artikel 28 rechtstreeks is gegrond? Welnu, u wilt in uw leren toch niet van een andere richting zijn dan Jesaja en Paulus en u wilt toch niet van een andere gezindheid zijn dan de goede Geest van God, die Zijn geroepen dienaren echt met geen Woord van God belast tenzij dan om daarmee het eigen volk van God te raken en hun gedachten te richten op de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus?\\ Laat u dan niet langer misleiden door allerlei menselijke overwegingen en schijnbaar sluitende (theo)logische constructies, die niet anders zijn dan drogredenen (vgl. Ef. 5:6, eveneens door u geciteerd aan het slot van uw driestarren), maar bedenkt u liever deze betrouwbare dingen van de Geest van God en geeft uw gedachten daaraan gevangen, om zo het goede Woord van God, inclusief dat van artikel 28, récht te belijden en récht te snijden, dat is recht op de geméénte af. //En daarmee uit//!\\ Want alles wat daar bovenuit gaat, is niet naar de gezindheid van de Geest maar naar het bedenken van het vlees en daarom niet uit God maar uit de Boze, die niet alleen de moeder aller levenden maar ook haar kinderen o zo verleidelijk weet aan te spreken, zijn uitgangspunt nemende in de eigen woorden van God. Niet zonder reden spreekt de apostel in het door u van hem geciteerde woord uit 2 Cor. 11:2,3 van de slang met haar sluwheid. Het zijn woorden, waaraan u bij uw citeren van de apostel stellig zonder enige kwade bedoeling hebt voorbijgezien, maar waarin de Heilige Geest bij zijn inspireren van de apostel even stellig met alleen maar goede bedoeling heeft voorzien. Om namelijk de door een schijn van waarheid bevangen gemeente de ogen te openen en haar te doen beseffen dat het een ander evangelie is, waardoor zij zich thans laten imponeren (vgl. vs. 4). Zo werkt de duivel dus en ook zijn dienaren. Zijn andere evangelie draagt de schijn van het ware evangelie bij zich (zie ook 2 Cor. 12:13-15).\\ En meer nog dan in de stukken van Heemse laat die schijn zich vinden in de Spakenburgse stukken. Het zijn stukken, die met hun gedurig in- en uitpraten (“toe te stemmen is, maar”) en met hun niet //gelijk//, in éénzelfde zin en richting, maar //ongelijk//, in onderscheidene zin en richting laten spreken van de heilige woorden van God, niet het werk zijn van bloed en vlees, waartegen wij niet hebben te worstelen (Ef. 6:12) maar een echt duivelsprodukt, vol van het dodelijke gif van het relativisme.\\ Het is het relativisme, dat nimmer in vólle ernst spreekt, dat alle woord van God betrekkelijk acht, waarvoor niets eenvoudig waar is van de dingen die ons van God geschonken zijn. Zelfs niet dat ene concrete ding (denk aan uw bijna zevenvoudig uitgeroepen concreet!) van de met Zijn eigen bloed gekochte en met Zijn eigen Geest verzegelde //kerk// van onze HEERE Jezus Christus. Het is de kerk die geen dood ding is maar het levende //lichaam// van Hem, die haar levende //Hoofd// is en die haar leven doet van Zijn levende Woord en Zijn levendmakende Geest. En zo //is// daar de gemeente van de levende God, //staande// als een pijler en fundament van de waarheid (1 Tim. 3:15).\\ Het is de gemeente waarvan wij geloven en belijden dat zij //geweest// //is// (vanaf het begin van de wereld) en dat zij //is// (in de tegenwoordige tijd) en dat zij //wezen// //zal// (tot aan het einde van de wereld).\\ Heemse en Spakenburg laten deze de eeuwen omspannende kerk van God niet recht overeind staan en gedurig bestaan, maar snijden haar de Levensgeest af met hun zuiver menselijke theorie omtrent haar. Het is een theorie, waarvan Spakenburg zelf de hoofdsom even kort als kernachtig heeft weergegeven in het kopje, waaraan zij het levende lichaam van de kerk laat hangen en dat luidt: Zijn en worden (zie rapp. Sp. punt 4.2). Het is een kopje dat zichzelf verteert. Want wat is, wordt niet en wat wordt, is niet.\\ Nee, de leer van Heemse en Spakenburg omtrent de kerk bestaat eenvoudig niet, want zij laat de kerk niet eenvoudig //bestaan//. De synodale rapporten en uitspraken vormen dan ook geen verantwoord stuk gereformeerde geloofsleer, zij zijn uiting van een nimmer te verantwoorden brok vrijgemaakt ongeloof, dat met schijnbaar sluitende (theo)logische constructies Hem wil bedillen, die is de soevereine Heere en Meester van Zijn kerk, die spreekt en het //is er//, die gebiedt en het //staat er//! (Ps. 33; Rom. 4). Zijn Naam is dan ook HEERE, Ik //ben//, Ik ben met u.\\ Waar bent u, professor Kamphuis, u die in uw driestarren de prediker ontzag wilt bijbrengen voor deze hoge Majesteit van God? Waar bent u, samen met uw oudere collega en uw jongere collega’s in Kampen?\\ Waarom opent u niet als één man uw mond tegen dit zo gevaarlijke synodale relativisme, dat de doodsteek toebrengt aan alle ware ontzag voor de levende God en voor Zijn levende Woord? Vervloekt Meroz, zegt de Engel des HEEREN, vervloekt, vervloekt zijn inwoners, omdat zij niet gekomen zijn de HEERE tot hulp, de HEERE tot hulp als helden (Richt. 5). Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God, zo citeert u zelf tegen het slot van uw driestarren het Woord van God in Hebr. 10:31. Wat denkt u dat dit Woord betekent voor een geslacht dat niet beeft voor Hem, die Zelf in eigen Persoon Zijn gemeente in deze wereld uitroept als een heilige coetus van hen die zalig worden en waarbuiten geen zaligheid is? Ten slotte. U schrijft boven uw driestarren: wij kunnen niet hoger we mogen niet lager. Gelet op hetgeen u zelf daartoe als Schriftuurlijk bewijsmateriaal aanvoert, moet u kunnen verstaan waarom zij die uit het geloof zijn niet anders kénnen en mógen dan metterdaad nee zeggen tegen de door de synodes voorgestelde leer omtrent de kerk. Want u kunt het geloven of niet, maar we zijn met Heemse echt de bocht doorgegaan en met Spakenburg- Noord definitief. En daaraan verandert geen mens iets. Want daaraan verandert Hij niets, die God is en geen mens en die nooit méégaat de bocht door. Hij gaat terwille van Zijn eigen gemeente altijd recht door zee, om zo voor Zijn volk de weg te banen. Het is de nieuwe, altijd levende en blijvende weg van afscheiding of wederkeer. Het is de weg, die voor het vlees niet bestaat maar die de Geest ons leert in het hele Woord. Wij belijden in artikel 28 immers volgens het Woord van God.\\ Dat u niet met het volk van God trekt op deze weg van afscheiding of wederkeer, daarvan weet ik dat dat uw persoonlijke verantwoordelijkheid is. Maar u mag van mij weten dat mij dat pijn doet. Vandaar dat ik u deze brief heb geschreven, waarbij ik naar het voorbeeld van de apostel getracht heb niet uit te gaan boven hetgeen geschreven staat (1 Cor. 4:6) Tot dat geschrevene behoort zeker ook het gebed dat de Heere Zelf Zijn kerk moge bewaren en haar voorzien van trouwe dienaren, die het hier sta ik, ik kan niet anders niet inruilen voor het hier sta ik, maar ik kan ook anders. Met hoogachting van de door God in de wereld geïnstitueerde kerkdienst of dienst tot de prediking van het Woord des geloofs, beëindig ik deze brief, u beleefd groetend, \\ \\ 15 september 1990 J. Hoorn\\ Kompasstraat 3\\ 9866 AP Lutjegast \\ \\ \\ ===== Bijlage: Driestarren van J. Kamphuis uit de Reformatie van 18-08-1990 ===== > ∵ //Verondersteld geloof?//\\ Enkele weken geleden bracht ik bezwaar in tegen de mening van de heer G. Roos, Reformatorisch Dagblad, dat christelijke gereformeerden en vrijgemaakt-gereformeerden er goed aan zouden doen de zaken van ‘1892’ nog eens uit te spitten. Ik antwoordde: gelukkig is allang zowel van christelijke gereformeerde als van gereformeerde zijde een andere weg ingeslagen. Je kunt over de kerkhistorische gebeurtenis van ‘1892’ verschil houden, als je elkaar vandaag vindt in eenheid van het geloof. Op dat laatste komt het aan.\\ De heer Roos en ik verschillen hierin, blijkt nu uit zijn reactie, Ref. Dagblad van 28 juli, niet zoveel. Hij meent dat tóen dezelfde zaken onder andere naam aan de orde waren, als nu tussen christelijke gereformeerden en gereformeerden. Tóen Kuyper’s ‘veronderstelde wedergeboorte’. Nu het ‘veronderstelde geloof’ bij de vrijgemaakten. Is dat niet de kernzaak, als gediscussieerd wordt over de ‘toeëigening des heils’? Voor wij hierover iets zeggen, moge ik er even de aandacht voor vragen, dat ik uit deed komen, dat nog meer punten de aandacht vragen – een eeuw na 1892. Bijvoorbeeld ook de vraag, hoe van christelijke gereformeerde zijde soms op vragen van de tijd is ingegaan (Bijbel-beschouwing). ∵ //Wij kunnen niet hoger...//\\ Maar nu dat ‘verondersteld geloof’...! De heer Roos zal het met mij eens zijn, dat óók als je meent met deze term de ‘vrijgemaakten’ te kunnen typeren, dat dit nog geen ‘Kuyper’ is! Wil men ons vandaag aanspreken, dan moet men het óns doen en niet die arme Abraham Kuyper, die toch al zoveel op z’n bord krijgt! Waar dat ‘verondersteld geloof’ Laat ik voor mijzelf mogen spreken. Hier zijn andere zaken aan de orde dan die bij Kuyper zo’n dominerende rol speelden. Wij moeten niets ‘veronderstellen’, maar wij moeten/mogen wèl de gemeente aanspreken, zoals de Here het ons leert, als:\\ * de gemeente Gods (concreet:) te Korinthe, de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen, 1 Kor. 1,1. * de gemeente Gods (concreet:) te Korinthe, 2 Kor. 1,1. * de heiligen en gelovigen in Christus Jezus die (concreet:) te Efeze zijn, Ef. 1,1. * al de heiligen in Christus Jezus, die (concreet:) te Filippi zijn, Filip. 1,1. * de heilige en gelovige broeders in Christus (concreet:) te Kolosse, Kol. 1,2.\\ Geen misstanden in deze gemeenten? We weten toch beter! Geen leden, die tuchtwaardig waren? Lees 1 Kor. 5,13. Geen dreiging van afwijken van het enige Evangelie? Lees Gal. 1,6.\\ Maar als ik tot de gemeente spreek, dan heb ik niets te ‘veronderstellen’. Ik heb me wèl te stellen onder Gods hoge majesteit: hier zit voor mij Góds eigen volk! Vgl. Hand. 20,28, Titus 2,14. De prediker heeft in zijn aanspraak tot de gemeente de Here niet te bedillen. Ook niet theologisch te bedillen. Hem ook niet te bedillen met schijnbaar sluitende logische constructies. Er is maar één werkelijkheid, waar hij als (niet meer dan) gezant mee te rekenen heeft: ‘die mensen daar vóór mij, dat is het volk van God: ‘de heilige vergadering der ware christgelovigen’, NGB, artikel 27.\\ Waar bij de prediker het ontzag voor deze hoge Majesteit aanwezig is en hem in beslag neemt, daar smelten alle andere overwegingen weg als sneeuw in de zon. Waar, toegegeven: de prediker kan nooit hóger komen dan een prediking door deze aanspraak gestempeld! Dan moet hij wel heel diep buigen voor zijn Zender! Dan moet hij zó door zijn opdracht zijn gegrepen dat hij het ontzag voor deze stralende Majesteit niet inruilt voor het automatisme: het zit wel goed (met mij) en met die mensen vóór mij – en nu gaan we dan over tot de (eventueel vrijgemaakte) actie van iedere dag. Dan ben je opeens toch ver benéden het enige niveau dat je past als gezondene! ∵ //...we mogen niet lager//\\ Want: we Kunnen niet hoger, maar mógen niet lager! We mógen de gemeente Gods niet inruilen voor een optelsom van individuen. Dat is de kanker van het individualisme, die na de Reformatie ons is gaan teisteren. Het is de kanker van heel onze cultuur. Waar het is over ons in de ‘gereformeerde gezindte’ gekomen vooral in het zicht op de gemeente. We braken ‘Gods eigen volk’ open en maakten er een aantal ondeelbaarheden van (in-di-vi-duen!). We gingen in de massa (de optelsom is geen vólk, maar een massa!) toen onderscheiden of veronderstellen. We onderscheiden naar de optimistische óf naar de pessimistische kant. Maar waarom analyseerden we onze grondpositie niet als ‘vroom’, maar als eigenwillig individualisme? Dat is voor een gezant tot een gemeente niet minder dan (vrome en dus heel moeilijk te onderkennen!) rebellie tegen z’n Zender! Maar: we mogen niet lager. Om het hart van dat volk moet geworsteld! Niet opdat ze zullen zeggen: ‘wat een mooie preek’, maar zoals de apostel:\\ * ‘met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen, maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang Eva verleidde uw gedachten van de eenvoudige en loutere toewijding van Christus afgetrokken zullen worden’, 2 Kor. 11,2.3. * ‘Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen (vgl. de voorgaande verzen) komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid’. Ef. 5,6. * ‘Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft?\\ (-) de Here zal zijn volk oordelen. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God’, Hebr. 10,29.31.\\ Alleen in de wetenschap: ‘we kúnnen niet hoger, we mógen niet lager’, kan binnen de gemeente ook het //gemeentelid// worden aangesproken, //niet// op zijn //individueel// (daar is dat ellendige woord weer!) reilen en zeilen, maar op zijn //persoonlijke// band aan onze drieënige Verbonds-God, zijn //persoonlijke// verantwoordelijkheid vóór deze God. J. Kamphuis