====== Uitgesproken geloof. Een pleidooi in vraag- en antwoordvorm voor de gereformeerde katholieke leer over de kerk (1992) ====== //Verantwoording//\\ Wie geen vreemdeling is in Jeruzalem weet van de strijd die in de achter ons liggende jaren is gevoerd met het oog op de bewaring van de zuiverheid en enigheid in de leer. Men weet dan ook dat daarbij vooral in geding was de gereformeerde leer over de kerk. Het was zowel wat getallen als wat middelen betreft een bepaald ongelijke strijd. Maar de Heere behield de overwinning en Hij gaf Zijn volk de overwinning. Hij bewaarde Zijn gemeente bij de goede leer en kerkorde, door de kracht waarvan Hij afscheiding of wederkeer werkte. Niet als het einde maar als een nieuw begin.\\ In bedoelde strijd maakte (en maakt) men zich van gene zijde vooral sterk met behulp van de generaal-synodale uitspraken, die werden gedaan door de synode van Heemse van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1984-1985 en die naderhand werden bevestigd door de synode van Spakenburg-Noord 1987. De betreffende uitspraken en de daaraan ten grondslag liggende rapporten werden gepubliceerd in de synodale Acta respectievelijk artikel 131 en artikel 172, terwijl zij ook afzonderlijk verschenen onder de titel ‘De roeping zich bij de kerk te voegen’ (Vijlbrief, Haarlem 1985) en ‘In duplo’ (De Vuurbaak, Barneveld 1988).\\ Met het vorenstaande hangt de verschijning van dit boekje samen. Immers de tijd staat niet stil en een mens is licht geneigd te vergeten wat is geweest. En dat moet niet. Daarvoor is de gereformeerde leer te kostbaar en de strijd om de bewaring daarvan te leerzaam. Schrijver dezes, die op grond van de leeruitspraken van Heemse als predikant werd afgezet, wil door middel van deze uitgave opnieuw de aandacht vestigen op genoemde strijd en daarbij bevestigen wat in eerdere publicaties al is aangetoond, namelijk dat de leringen van Heemse en Spakenburg strijd voeren tegen de gereformeerde katholieke leer, zoals deze wordt beleden in de op het Woord gegronde gereformeerde confessie.\\ Daarbij nemen we ons uitgangspunt in deze kerkelijke belijdenis. We doen dat in de eerste plaats omdat een gereformeerd mens schuldig is zich te binden aan de in de Drie Formulieren van Enigheid uitgedrukte leer. We doen dat ook omdat een mens zodoende sterk staat tegenover de dwaalleer. Want wat dwaalleer is laat zich niet gemakkelijk onderkennen, tenzij men de zuivere leer onder ogen ziet en die laat spreken. Vandaar ook ons telkens terugkerend //tenzij// in de titels van de zes hoofdstukken. Het is het tenzij dat uitgaat van de duidelijk omschreven leer der zaligheid //en dat in de kracht daarvan als dwaalleer afwijst wat boven deze leer uitgaat.//\\ Aan het slot van ieder hoofdstuk maken we de balans op, terwijl we bovendien gekozen hebben voor een opzet in vraag- en antwoordvorm. Hetgeen overigens niet betekent dat waar nodig niet in verhoudingsgewijs uitvoerige antwoorden wordt doorgesproken. Dit terwille van de zaak die bovenal is en die met oppervlakkigheid niet is gediend. Gereformeerd gaat samen op met grondig, terwijl oppervlakkigheid de dwaalleer in de kaart speelt. Ook de jeugd van de Kerk mag en moet dat leren bedenken.\\ Als bijlage hebben we toegevoegd de Akte van Afscheiding of Wederkeer van de Gereformeerde Kerk te Grootegast anno Domini 1986. Het is een stuk dat ons tenslotte weer terugbrengt bij de leer van de Drie Formulieren van Enigheid en de daaraan hangende kerkorde.\\ Het bestuur van de Stichting Sola Sciptura zijn we erkentelijk voor zijn aandeel in de verschijning van deze publicatie.\\ Tenslotte, moge in deze tegenwoordige tijd, waarin meerderen helaas de weg gaan terug naar de synodaal gebonden kerken, de gereformeerde leer haar loop hebben en haar kracht tonen tot vrijmaking en bewaring van de katholieke Kerk in dit land.\\ Lutjegast, november 1992.\\ J. Hoorn, v.d.m.\\ ===== 1. Geen Kerk tenzij die van het canonieke Woord van God ===== - //Is het zinvol in ons leven scherp te letten op de kerk?//\\ Ja, want wanneer wij de kerk niet geloven en in haar gemeenschap niet leven, zijn wij niet rechtvaardig voor God en grijpen wij niet de erfenis van het eeuwige leven.\\ //Waarop zinspeelt u als u zo spreekt?//\\ Op het antwoord dat de catechismus geeft op de vraag: Maar wat baat het u nu dat u dit alles gelooft?\\ Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven (HC 59).\\ //Behoort tot dit alles dan de kerk?//\\ Vast en zeker. Want tot dit alles behoort alles wat ons in het Evangelie wordt beloofd, waarvan de Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof de hoofdsom bieden.\\ En deze hoofdsom bestaat niet zonder het artikel van de kerk (HC 22, 23).\\ //Hoe luidt dit artikel?//\\ Ik geloof een heilige algemene christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen.\\ //Dit artikel is zeker minder belangrijk dan de artikelen die spreken van het geloof in God de Vader en in God de Zoon en in God de Heilige Geest?//\\ Nee, want de artikelen van ons algemeen geloof zijn allemaal van hetzelfde gewicht; zij bevatten alle met elkaar en elk voor zich de hoofdsom van het Evangelie van God.\\ Dit betekent dat wie ook maar één van deze artikelen loslaat dan wel minder belangrijk acht, daarmee de hele leer van God aantast en omverstoot.\\ //Wat is dat voor sterke taal?//\\ Het is de taal van het ware geloof, dat alles voor waar houdt wat God ons in Zijn Woord heeft bekendgemaakt en dat niet keurend of schiftend staat tegenover Gods Openbaring (HC 21).\\ //Wat betekent dit bijvoorbeeld ten aanzien van het artikel van de vergeving?//\\ Dat het geloof geen bestaansgrond heeft voor God wanneer het niet de weldaad van de vergeving gelooft en belijdt.\\ //En dat geldt precies zo met betrekking tot het artikel van de kerk?//\\ Ja, even fundamenteel als de vergeving is de kerk voor het christelijk geloof.\\ //Hoe nu? Zet men door zo’n bewering God niet in de schaduw van de kerk?//\\ Dat zij verre. God staat niet in de schaduw van de kerk; de kerk staat in het licht van God en van Zijn heilig Woord.\\ Het Woord gaat niet van Gods mond uit zonder te spreken van vergeving, opstanding en eeuwig leven, evenmin komt het tot ons zonder te spreken van de kerk.\\ De kerk is geen uitvinding of instelling van mensen, zij is echt Evangelie van God.\\ //Hoeveel woorden besteed het Woord aan de kerk?//\\ Vele goede woorden die door de hele Schrift heen verspreid liggen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Heel overvloedig heeft God ons Zijn beloften met betrekking tot de kerk in Zijn Woord bekendgemaakt. En deze beloften zijn niet onduidelijk, zij verspreiden een helder licht en doen de kerk echt in het licht staan (Ps. 119:105; Jes. 60:1-3).\\ //Wat geldt derhalve van de leer van het Woord inzake de kerk?//\\ Wat wij van heel Gods Woord geloven en belijden, namelijk dat de leer daarvan zeer volmaakt en in alle opzichten volkomen is. En niet te vergeten absoluut gezaghebbend als de enige regel van het geloof (NGB 5, 7).\\ Het is ons daarom ten strengste verboden hieraan toe te voegen of hiervan af te doen. Het Woord is niet van mensen, het is heilig Evangelie van God, dat zonder toedoen van mensenhanden is klaargekomen en waarvan wij met onze handen zullen afblijven. We zullen het ook niet laten aantasten door kerkelijke vergaderingen met hun besluiten. Want het Woord is bovenal. Ook als het ons onderwijst over de kerk (NGB 7).\\ Hier past alleen het amen van het geloof. Desnoods tegenover allen.\\ //Wat doen wij daarom wanneer wij het Evangelie geloven en belijden?//\\ Dan geloven en belijden wij de kerk.\\ En dat niet zuinig en bekrompen maar loyaal en royaal, naar de volle overlopende maat van het Evangelie. Dat wil zeggen met hart voor de kerk en mond; met een mond die wijd voor haar opengaat en een hart dat wijd voor haar openstaat.\\ Om zo het beeld te vertonen van God onze Vader, die de kerk niet wegdrukt uit Zijn leven maar Wiens hartelijke liefde en trouw jegens haar in Zijn hele Woord staan uitgedrukt.\\ Voor wie oren heeft om te horen en ogen om te zien, valt hier werkelijk volop met het hart te geloven en met de mond te belijden.\\ De kerk is echt een //stuk// van het geloof, waaraan het geloof niet voorbijziet maar dat het met beide handen aangrijpt.\\ Het geloof belijdt de kerk.\\ //Hoe doet het dit?//\\ Zuiver en zeker.\\ Dat is niet naar wat allerlei tegenstrijdige stemmen van mensen van haar zeggen (Matth. 16:13,14) maar naar wat de ene en zelfde stem van God van haar zegt. Het is de Stem die overal opklinkt en krachtig doorklinkt in het Woord van God. Dat Woord is de waarheid, de vólle waarheid, dat héle Woord (Ps. 119:160; Joh. 17:17). Recht en zuiver snijdt het de waarheid, ook in het stuk van de kerk.\\ Wie zich grondt op en loopt in de pas van dit Woord, staat daarmee in de ruimte van de kerk, die een werkelijk indrukwekkende ruimte is, van eenzelfde breedte en lengte en hoogte (Openb. 21:16).\\ Heerlijke dingen weet hij van haar te zeggen, zuiver naar het Woord; ware kennis heeft hij van haar, gegrond op het Woord. Dat is tegelijk ook zekere kennis, waarvan hij zich door niets en niemand laat afbrengen. Want betrouwbaar is het Woord en sterk, sterker dan de dood (2 Tim. 2:11).\\ Echt //ongetwijfeld// is het geloofsstuk van de kerk. Het geloof is ten volle van haar verzekerd.\\ //Hoe staan wij in deze volle verzekerdheid?//\\ Gelukkig niet alleen, waardoor we ons vast geen raad met de kerk zouden weten. Want wat zal één alleen met haar beginnen, hoe zal één alleen de kerk vormen?\\ Ook niet met sommigen of met de meesten, waardoor we niet ten volle van haar verzekerd zouden zijn. Want dan zou zij onderscheid maken en geen veilig thuis zijn van en voor allen die uit het geloof zijn.\\ En daarom samen met allen. Dat wil zeggen met allen die de God en Vader van onze Heere Jezus Christus tot het geloof roept.\\ Zo vol is deze God en Vader aan goedheid en liefde, dat Hij niet van één alleen kan zijn. Tenzij dan van die Ene, die zozeer het beeld van de Vader is dat Hij niet de Middelaar en Zaligmaker van één alleen kan zijn.\\ En zo’n afkeer heeft Hij, de God der góden en de Heere der heren, van partijdigheid, dat Hij geen voortrekker is van sommigen noch partijganger van anderen, zelfs niet van de meesten (Deut. 10:17-22).\\ Goed is Hij voor allen die van Zijn talrijke geslacht zijn en naar Zijn naam genoemd zijn (Ef. 3:14, 15). Hij is één en dezelfde Heere, rijk voor allen die Hem aanroepen en één en dezelfde God en Vader, die is boven allen en door allen en in allen (Ps. 145:8; Rom. 10:12, 13; Ef. 4:6; NGB 1).\\ Bij God is geen aanzien van de persoon, waardoor Hij scheve gezichten zou krijgen onder wie Hem vrezen. Hij doet hen allen evenzeer delen in de rijkdom van het ene Evangelie en stelt hen allen gelijk op in de katholieke ruimte van de kerk (Hand. 10:34).\\ Echt //algemeen// is het geloofsstuk van de kerk.\\ Wij geloven haar samen met allen.\\ //En hoe geloven wij allen haar?//\\ Samen met alles.\\ Dat wil zeggen gelijk op met alles wat ons God in het Evangelie belooft. God, die geen ongelijke gezichten wil zien, wil ook geen ongelijke belijdenis horen, waarbij de een dit stuk van de leer en de ander dat stuk voortrekt. Maar allen in alles gelijk op; één en dezelfde belijdenis van één en hetzelfde geloof.\\ Dus de kerk niet alleen, als zou zij het enige stuk van het geloof zijn, waarbij de overige stukken niet echt belangrijk zijn. Maar ook niet omgekeerd, waarbij van alles en nog wat zou kunnen dienen als tegenwicht tegenover het stuk van de kerk. Als zou de kerk dus niet meer zijn dan een sluitpost voor de perfectionist die altijd alles precies sluitend wil hebben, terwijl de gewone man wel zonder de kerk kan. Als we die maar leren rekenen met de post van het geloof in Jezus als zijn Borg en Zaligmaker.\\ Noch op de eerste noch op de tweede manier leert God ons boekhouden. Zo werkt dat niet; zo werkt niets van het Evangelie als een kracht van God tot zaligheid en zo werkt niemand van de gelovigen zijn zaligheid met vreze en beven (Rom. 1:16,17; Filipp. 2:12).\\ Want zo blijven we met ons allen praten over de vraag wat nu beslist nodig is te geloven en waarop eventueel valt af te dingen en zo ja, hoeveel of hoe weinig. En zo komt niemand tot de daad van //het// //geloof//, dat is tot de zekerheid en de paraatheid van het geloof. Het is het geloof dat zich rijk weet met en zeker van héél het Evangelie en dat zo wijs is daar vandaag nog een streep onder te zetten en een handtekening. Om zo de volle winst daarvan in één keer op te maken en zich die eigen te maken. Het is de winst van het geloof, dat zonder aarzelen zegt: Amen, zo is het en niet anders. Amen, ja amen (Deut. 27:11-26; Ps. 41:14 en vele, vele andere plaatsen in de boeken van het Oude en Nieuwe Testament).\\ Wie geen kans ziet om zo boek te houden en de boeken af te sluiten, houdt geen boek. Zo iemand houdt geen heilig Boek over, hij is niet vervuld van heilige eerbied en vrees om te blijven in //alles// wat geschreven staat in het boek van het Evangelie om dat //te geloven//.\\ De kerk, zij is echt een stuk van //het geloof//. Door het geloof rekenen we met haar.\\ Wie niet met haar rekent, zet niet gelovig een streep onder het Evangelie van God, hij zet zonder meer een streep door het Evangelie, hij doet het Boek van het Evangelie in ongeloof dicht.\\ //Wat is dit voor een Boek?//\\ Het is het enige Boek van de waarheid en het leven.\\ Het is het Boek van het leven van het Lam en daarmee van het leven van allen die het Lam volgen (Ps. 69:29; Openb. 3:5; 13:8).\\ Zwaarder dan ons geld en ons goed, ja dan ons leven moet ons dit Boek in al zijn delen wegen, omdat daarin boven elk hoofdstuk en op elke bladzijde met bloed geschreven staat de Naam van het Lam (dat staat als geslacht) als de enige Naam tot zaligheid (Hand. 4:12). De rol des boeks is van Zijn Naam vervuld (Ps. 40:8).\\ En omgekeerd is Hij vol van deze rol, van dit Boek van Gods onveranderlijke en genadige wilsbeschikking tot verlossing van de Zijnen. Heilige ijver brandt daar in Hem om dit Boek te openen voor Gods gemeente (Ps. 40:9, 10). En Hij is waardig gebleken het te openen en de zeven zegels daarvan te verbreken (Openb. 5). En dat dankzij Zijn dood en bloedstorting, waardoor Hij het nieuwe en eeuwige testament of verbond der genade definitief heeft besloten toen Hij zei: Het is volbracht.\\ En opdat wij vast zullen geloven dat wij tot dit genadeverbond behoren en dat onze namen staan geschreven in het Boek van het leven van het Lam, legt het Lam dit Boek open voor de gemeente. Opdat wij daarin op elke plaats Zijn Naam geschreven zien staan en in Zijn Naam onze naam. Ook op elke plaats die van de kerk spreekt.\\ Het zijn evenzovele plaatsen die ons zonder Hem werkelijk niets zeggen en als los zand aan elkaar hangen, maar die dankzij Hem boekdelen spreken. In Hem zijn al deze kerkplaatsen een hecht geheel en vormen zij samen dat boeiende hoofdstuk van //de// //kerk//.\\ Het is een hoofdstuk waarboven voor alles Zijn Naam geschreven staat. Naar Hem genoemd heet zij immers christelijke Kerk. Zij is van en voor Hém, Zijn lichaam, Zijn bruid, en Hij is van en voor haar, haar Hoofd en haar Zaligmaker, die Zich voor haar heeft overgegeven (Ef. 5:26,27).\\ Echt //christelijk// is het geloofsstuk van de kerk.\\ Wij geloven haar om Christus’ wil, onze lieve Zaligmaker. Hoe onchristelijk haar niet van harte te geloven en van haar geen levend lid te zijn. Dat doet werkelijk de deur dicht voor God, het doet het Boek van het Evangelie dicht, héél dit Boek, voor de opening waarvan Christus Zijn bloed heeft gestort en de Geest der waarheid heeft uitgestort.\\ //Hoe maakt u de balans op van dit eerste hoofdstuk?//\\ De kerk is beslist algemeen ongetwijfeld christelijk geloof. Zij is dat op grond van de canonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, die ons niet in handen zijn gegeven zonder het hoofdstuk van de kerk. Daarom geen waar geloof zonder het stuk van de kerk.\\ Het is het geloof dat zich in alles grondt op het heilig Evangelie van God en dat daarom van geen kerk wil weten tenzij van die van het Woord, en dat van haar spreekt gelijk het Woord van haar spreekt.\\ //Waarvoor neemt het geloof daarom heden de tijd?//\\ Om samen met al de Schriften te horen, te lezen en te overleggen de Schrift van God inzake de kerk. Opdat het tot geen andere kerk zal besluiten dan tot die van het Woord. Om zo rechtvaardig te zijn voor God en erfgenaam van het eeuwige leven.\\ //Waarvoor moeten we daarbij terdege op onze hoede zijn?//\\ Voor eigenwijsheid, door namelijk te doen alsof het Woord van God bij ons is begonnen, alsof het alleen ons bereikt heeft (1 Cor. 14:36).\\ Vandaar nu allereerst ons volgende hoofdstuk, dat in dit eerste reeds volop meesprak en waarin we ons expliciet willen binden aan de katholieke gereformeerde belijdenis. Opdat we ons in het onderwerp waarom het ons is te doen, niets wijs laten maken door mensen van de dag of door synodes van het jaar, maar opdat we daarin wijs zijn met de kerk van alle eeuwen, wijs met haar goede belijdenis, die echt niet van gisteren of eergisteren is.\\ Zij is al zo oud als het christelijke geloof oud is.\\ ===== 2. Geen Kerk tenzij die van de gereformeerde katholieke belijdenis ===== - //Waarin wordt het goede Woord van God onder ons bevestigd, staat het vast en draagt het vrucht?//\\ In de door het Woord zelf aangewezen en aangeprezen goede belijdenis (1 Tim. 6:12, 13).\\ //Waarin ligt het goede van deze belijdenis?//\\ In haar instemming of overeenstemming met het goede Woord.\\ //Kunt u hiervan iets meer zeggen?//\\ Belijden wil zeggen openlijk partij kiezen voor of ook publiek beamen.\\ De goede belijdenis spreekt zich uit voor het Woord van God. Zoals het Woord spreekt, zo ook de belijdenis; niet woordelijk uiteraard – de belijdenis is geen duplicaat van het Woord – maar zakelijk, inhoudelijk. De belijdenis spreekt naar de zin van het Woord en naar de mening van de Geest, die beide van de waarheid getuigen (Joh. 14:16; 18:37).\\ Om de waarheid is het de goede belijdenis te doen. Daartoe zwijgt zij niet maar spréékt zij.\\ Vóór de waarheid! Ook voor de waarheid inzake de kerk (Jes. 62:1-6).\\ Dat is tegelijk: tégen de leugen (1 Joh. 2:20, 21).\\ De goede belijdenis spreekt altijd antithetisch: vóór de waarheid, tégen de leugen.\\ Om zo te spreken gelijk het heilig Woord spreekt, dat van begin tot einde Woord is van de antithese (Gen. 3:15; Openb. 22:11).\\ //Is de goede antithetische belijdenis alleen een zaak van de mond?//\\ Nee, maar ook van het hart.\\ De ware belijdenis is altijd gelóófsbelijdenis, waarin hart en mond samenstemmen en elkaar bevestigen. “Want met het hart gelooft men tot rechtvaardiging en met de mond belijdt men tot zaligheid” (Rom. 10:10).\\ //Is deze geloofsbelijdenis een particuliere aangelegenheid, waarbij ieder zijn eigen woorden kiest?//\\ Beslist niet. Het ware geloof staat niet op zichzelf maar in de gemeenschap van allen die geloven. Daarom, is ook de ware belijdenis een gemeenschappelijke zaak. In de bijbel is gedurig sprake van de belijdenis //van meerderen,// zoals blijkt uit bijvoorbeeld 2 Cor. 9:13 (“ulieder gehoorzaam belijden”), Hebr. 3:1 (“onze belijdenis”) en Hebr. 10:23 (“de belijdenis van hetgeen wij hopen”).\\ Niemand legt de goede belijdenis op z’n eentje af in eigen particuliere woorden. Wie “particulier” wil belijden, is eigenwijs en vervreemdt zichzelf van het katholieke geloof van de katholieke kerk.\\ Echt //algemeen// is de goede belijdenis: zij is het gemeenschappelijk bezit van allen die de eeuwen door geloven en belijden; zij is het //Amen// //van de kerk.//\\ Hoe onkerkelijk met de belijdenis niet van harte in te stemmen.\\ //Hoe wil de goede belijdenis dus door ons gewaardeerd worden?//\\ Niet als een twijfelachtig stuk van mensen, waarvan men zou mogen zeggen: zo staat het weliswaar in de belijdenis maar het kan ook anders zijn.\\ De belijdenis is juist de weloverwogen formulering van wat in het Woord staat uitgedrukt. Zij is niet gegrond op woorden van mensen maar op het eigen Woord van God, dat duidelijk is en betrouwbaar.\\ Echt //ontwijfelbaar// is de belijdenis der kerk. Zij vindt haar vastheid in het Woord dat betrouwbaar is.\\ Hoe onstandvastig is een ieder die niet van meetaf in het spoor van de kerkelijke belijdenis gaat. Zo iemand miskent de betrouwbaarheid van het Woord, dat zeer vast is en ons duidelijk de weg wijst (2 Petr. 1:19; Joh. 14:6).\\ //Wie legt ons de rechte belijdenis in het hart en op de lippen?//\\ De Heilige Geest, die de Geest is van het geloof en van de geloofsbelijdenis (2 Cor. 4:13, vgl. Ps. 116:10).\\ Niemand kan zeggen Jezus is Heere dan door de Heilige Geest (1 Cor. 12:3). De Geest is het die Heere is en levend maakt (Bel. van Nicea). Hij als Enige werkt de ware geloofsbelijdenis in het leven van Zijn gelovigen, die van zichzelf het goede kunnen noch willen (HC 8; DL III/IV,3).\\ //Hoe doet Hij dit?//\\ Door het woord van het Evangelie (HC 65).\\ Dit woord dat de eeuwen door heeft geklonken en zal klinken, is niet een tevergeefs woord dat ledig tot God weerkeert (Joz. 21:45; 23:14; Jes. 55:10; Luc. 1:37). Het is een echt goéd woord, het is beslist Evangelie. Het is levend en kiemkrachtig, komt op en draagt vrucht (Jes. 40:8; 53:10-12; 1 Petr. 1:22-25). Het klinkt als een volstrekt geloofwaardig woord (2 Tim. 2:11), dat de eeuwen door zijn weerklank en uitdrukking vindt in het geloof en de geloofsbelijdenis van mensenharten en mensenmonden.\\ Reeds onder het Oude Testament. En des te krachtiger onder het Nieuwe, nu het woord van het Evangelie volop stem onder ons heeft gekregen in het vlees en bloed van die ene mensenzoon Jezus, die in waarheid is de Zoon van de levende God (Matth. 16:16; Joh. 1:14; 5:52-59).\\ God, die eertijds vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen heeft gesproken in de profeten, heeft nu in het laatst van de dagen tot ons gesproken in de Zoon (Hebr. 1:1).\\ Deze Zoon, die is het uitgedrukte beeld van de zelfstandigheid des Vaders en het afschijnsel van Zijn heerlijkheid (Col. 1:15; Hebr. 1:3; NGB 10), doet ons het Woord van God heel dichtbij zijn, //in onze mond en in ons hart.// Hij is de Apostel en Hogepriester van onze belijdenis (Hebr. 3:1), die de goede belijdenis heeft afgelegd (1 Tim. 6:13) en die ons de goede belijdenis op het hart bindt en in de mond legt (1 Tim. 6:12; Hebr. 13:15).\\ //Waarmee hebben we daarom van doen in de goede belijdenis?//\\ Met het in mensenharten gedrukte en door mensenmond uitgedrukte Woord van God, dat vast en bondig onder ons is gemaakt in Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, de ene Middelaar tussen God en mensen (1 Tim. 2:5).\\ In de belijdenis van de kerk, die het amen is van het geloof, neemt deze Christus gestalte onder ons aan en staat Zijn Woord onder ons vast. Ja, in haar wordt de ware christelijke religie onderhouden en heeft de ware christelijke leer haar loop in deze wereld.\\ //Hoeveel hebben het Woord van God en de belijdenis van de kerk derhalve met elkaar gemeen?//\\ Alles.\\ Dat wil zeggen de volle waarheid die ook de zuivere waarheid is. Het is de waarheid die niet van beneden is uit mensen maar van Boven uit God en die toch hier beneden wordt gesproken door mensen dankzij Christus, die in de wereld is gekomen om van de waarheid te getuigen (Joh. 18:36; 19:11).\\ In deze Christus zijn het Woord van God en de belijdenis van de kerk onafscheidelijk aan elkaar verbonden als door een gemeenschappelijke grondslag en trekken zij samen op als een gelijk span.\\ Zij gaan dus niet ieder hun eigen gang los van elkaar, veel minder nog staan zij tegenover elkaar als ja en nee. Zij vinden elkaar en corresponderen met elkaar als woord en antwoord, als klank en weerklank.\\ Zo ook bevestigen ze elkaar. Het Woord spreekt zich in alle toonaarden uit voor de belijdenis en de belijdenis treft in al haar delen de zuivere toonhoogte van het Woord.\\ //Welke is die hoogte?//\\ Het is de toonhoogte van //het// //geloof//.\\ Geloof is immers de hoogte waarop het Woord van God spreekt. Dit Woord toch is volgens zijn eigen eenstemmig getuigenis bij Mozes en Paulus in alles //geloofs//woord. Dat wil zeggen woord dat niet onbereikbaar ver bij ons vandaan klinkt, hoog in de hemel of diep in het dodenrijk en daarmee woord waarvan we ons min of meer vrij mogen weten, als een woord namelijk dat voor ons beperkte mensen toch veel te hoog is of veel te diep.\\ Nee, zo niet. Maar woord dat heel dichtbij ons is, namelijk in ons hart en in onze mond, om het te volbrengen. Dat is: om het //te geloven// en //te beamen// (Mozes in Deut. 30:11-14 en evenzo Paulus in Rom. 10:6-8).\\ En op precies deze zelfde hoogte van het geloof spreekt ook de belijdenis, die immers volgens haar eigen telkens herhaalde beginverklaring (“ik geloof” of “wij geloven”) in al haar delen //geloofs//belijdenis is. Dat wil zeggen belijdenis die zich niet aandient als een betrekkelijk en aanvechtbaar woord van mensen, dat we niet echt serieus behoeven te nemen vanuit de gedachte: wat zullen mensen ons te zeggen hebben als het om de waarheid gaat, want wat is immers waarheid? (Joh. 18:38).\\ Nee, zo niet. Maar belijdenis die zich aandient als een hoogernstig en volstrekt geloofwaardig woord, dat zich niet laat relativeren. Gelegd immers wordt zij in onze mond om haar met het hart //te geloven//.\\ De belijdenis is uitgesproken //geloof// en daarin is zij zuiver afgestemd op het Woord, dat in al zijn woorden om slechts één antwoord vraagt. Het is het antwoord van het geloof. En wie niet gelooft, voorwaar, hij wordt niet bevestigd (Jes. 7:9).\\ //Waardoor laat de belijdenis van de kerk zich daarom alleen maar begrijpen?//\\ Alleen door het geloof.\\ Wie hier niet door de deur van het geloof binnenkomt, is een dief en een inbreker. Onheilig gaat hij om met wat heilig is. Niets laat hij eenvoudig staan, overal zit hij met zijn onheilige handen aan; nergens wordt hij hier bevestigd, overal snijdt hij zichzelf in de vingers. Hij weigert zijn hart te laten snijden op de maat van de belijdenis, die de maat is van het geloof. Zijn omgang met de belijdenis is uitgesproken ongeloof.\\ Daartegenover staat het geloof als de enige grond, waarop de dingen hier vast staan en zich echt laten verstaan. Het is de grond van het geloof in God, die de vaste grond is van het geloof en voor wie geen ding, geen woord onmogelijk is (Gen. 18:14; Luc. 1:37; Rom. 4:16-22). Hij Zelf volbrengt Zijn heilig en goddelijk Woord zodanig, dat Hij het legt in ons hart en in onze mond om het te //geloven// en te //belijden//.\\ En zo klinkt daar de //geloofsbelijdenis// van de kerk op, niet los van maar in samenhang met en als antwoord op het Woord. Zij is het //amen// van //het// //geloof//, dat spreekt naar het Woord.\\ //Wat behoren wij daarom nooit te doen?//\\ Het Woord en de belijdenis uit elkaar trekken en elk op zichzelf zetten.\\ Deze twee staan altijd //samen// vast in het geloof. En geen van beide laten zij zich van deze vaste grond aftrekken. Daarmee zouden zij zichzelf en elkaar laten vallen als Woord en belijdenis //van het geloof,// die elkaar vinden in de ene Geest van het geloof.\\ Maak dan ook het Woord van God los van het lichaam van de belijdenis en het is even zwevend en ongrijpbaar als dat het vast staat en nabij is in de belijdenis. En maak omgekeerd de belijdenis los van het Woord en zij is even aanvechtbaar en twijfelachtig als dat zij vast staat en zeker is vanwege het Woord.\\ Kortom, het Woord en de belijdenis sluiten elkaar niet uit maar in. Even zeker als zij zich van elkaar laten onderscheiden en van elkaar moeten worden onderscheiden, zo zeker laten zij zich niet van elkaar scheiden. Zij zijn heel echt één, één in Geest en in waarheid. Men hoort naar beide of naar geen van beide.\\ Een derde weg is hier niet.\\ //Hoe verklaart u deze hechte eenheid van Gods Woord en mensenwoord, dat is van Schrift en belijdenis?//\\ Niet vanuit de mens, als zou ook maar één mens van zichzelf in de pas lopen met het zuivere Woord van God. Tenzij dan die ene mens, die eer en meer is dan alle mensen en die de apostel ons leert prijzen als //God// geopenbaard in //het vlees// (1 Tim. 3:16).\\ In Hem staat voor ons wat diezelfde apostel prijst als de verborgenheid der godzaligheid (idem). Het is de verborgenheid van Hem, door Wiens vleeswording de goddelijke en de menselijke natuur onafscheidelijk tezamen gevoegd en verenigd zijn in één Persoon (NGB 19).\\ Dat is in die Persoon, die als waarachtig God van boven komt en die in deze wereld is gekomen om van de waarheid te getuigen (Joh. 3:31; 18:37).\\ Met deze Christus is gegeven het unieke wonder van de goede belijdenis, waarin de kerk vast en zeker de waarheid van God belijdt en dat met woorden die haar niet door menselijke wijsheid maar door de Geest van Christus geleerd zijn (1 Cor. 2:13).\\ En wat in éénzelfde Geest, die in Christus als het Hoofd en in de gemeente als Zijn lichaam woont, is samengevoegd en verenigd, namelijk het goede Woord van God en de goede belijdenis van het geloof, scheide de mens niet.\\ Wie dit laatste wel doet, is een ongeestelijk mens die niet verstaat de dingen die van de Geest van God zijn en die niet in staat is het geestelijke met het geestelijke te vergelijken (1 Cor. 2:12-16).\\ Zulk een mens staat niet als een wijs man met //de beide benen// van Schrift en belijdenis vast in de waarheid, hij laat zich als een nog onstandvastig kind door het minste of geringste mooiklinkende woord van mensen meevoeren (Ef. 4:13, 14).\\ Kortom, zulk een mens houdt zich niet vast aan het betrouwbare Woord, dat //naar// //de leer// is en dat steeds //naar de leer// spreekt (Titus 1:9). Dat is naar de overgeleverde, gezaghebbende en vast geformuleerde leer van het Evangelie, //die uit gedrukt staat in de belijdenis van de kerk.//\\ //Noemt u voor wat betreft het heden een sprekend voorbeeld van deze belijdenisloze onstandvastigheid?//\\ De leeruitspraken van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Heemse 1984-1985.\\ Deze leeruitspraken vertonen zozeer het beeld van eigengekozen formuleringen met verwijzing naar her en der uit de Schrift aangehaalde teksten in plaats van zich te gronden op de vast geformuleerde leer van de kerk in haar goede belijdenis, dat zij alleen reeds om die reden volstrekt ongeloofwaardig klinken (zie Heemse, artikel 131, met name Besluit I grond 4, Besluit II gronden 1, 3 en 4).\\ //Aan welke orde houdt de kerk zich met haar goede belijdenis?//\\ Aan de orde van het Woord, dat ons het huis van God, dat is de gemeente van de levende God aanwijst en aanprijst als pilaar en vastigheid van de waarheid (1 Tim. 3:15).\\ //Hoedanig is deze orde?//\\ Zij is geen //heersende// orde, die de kerk stelt //boven// het Woord van de waarheid, maar een dienende orde, die de kerk stelt //onder// het Woord, dat is tot steun en stut van het Woord.\\ //Waartoe dient deze orde?//\\ Opdat de waarheid die van Boven is hier beneden niet omvergestoten wordt. Want hoeveel wordt hier beneden niet telkens weer tegen de waarheid ingebracht! Is het niet in de eerste of in de vierde eeuw, dan wel in de zestiende of in de twintigste; is het niet ten tijde van de Reformatie (1517) of de Afscheiding (1834), dan wel rondom de Vrijmaking (1944) of de daarna gekomen Afscheiding (1986). Onafgebroken staat de waarheid van Boven hier beneden bloot aan felle bestrijding en voortdurend loopt zij het gevaar van misvorming en deformatie (1 Petr. 5:8; Openb. 12:12).\\ Toch staat zij de eeuwen door vast en ongeschokt en wordt zij gedurig weer gereformeerd. Daarvoor zorgt God, tegen Wie geen raad geldt en geen geweld iets vermag (DL V, 15). Hij die de levende God is, doet Zelf de waarheid vaststaan en houdt haar recht overeind. En Hij doet dat niet zonder maar door Zijn gemeente, die Hij de waarheid niet tevergeefs tot een sterke zuil en een veilig bolwerk heeft gesteld.\\ Hoe eervol voor de kerk tot deze dienst aan de waarheid geroepen en geïnstitueerd te zijn.\\ Hoe fundamenteel ook is deze kerkdienst. Zonder hem valt de waarheid onherroepelijk omver in deze wereld, door hem staat zij vast en zeker.\\ //Verricht de ware kerk deze even eervolle als onmisbare dienst aan de waarheid ook metterdaad?//\\ Vast en zeker. En dat uit liefde tot de waarheid.\\ Door die liefde gedreven laat zij niet ongebruikt maar gebruikt zij de haar door God Zelf verleende volmacht tot zuil- en pilaarvorming, dat is tot symbool- of belijdenisvorming. En dat //zoveel als nodig blijkt// tot bevestiging en fundering en tot verklaring en bewaring van de waarheid die bovenal is.\\ Dit betekent dat de kerk hier enerzijds handelt met grote vrijmoedigheid en beslistheid, opdat de waarheid zal vaststaan. En anderzijds ook met de nodige bescheidenheid, opdat //alleen de waarheid// zal vaststaan, dat wat buiten alle twijfel is, en niet wordt uitgegaan boven hetgeen geschreven staat (1 Tim. 3:16; 1 Cor. 4:16).\\ De belijdenis van de ware kerk ondervraagt noch overvraagt het geloof, zij vraagt om geloof. En zij doet dat niet tevergeefs noch zonder goede grond. Zij spreekt metterdaad geloofwaardig. Als zuil van de waarheid vertoont zij rondom aan alle kanten het waarmerk van soliditeit en betrouwbaarheid.\\ //Kunt u van dit laatste iets meer zeggen?//\\ De belijdenis van de kerk is bepaald niet het werk van één dag of van één man; zij is niet zomaar uit de lucht gegrepen of lichtvaardig uit de grond gestampt. Zij is werk van het geloof, dat zich nimmer vergenoegt met oppervlakkigheid maar dat de waarheid altijd //grondig// en //zuiver// voorgesteld wil zien worden.\\ Dit betekent dat de belijdenis vrucht is van //de goede strijd// van het geloof, waardoor zij wordt gedragen en gevormd, dat is ook beproefd en gehard. Onmiskenbaar duidelijk draagt zij het stempel van deze strijd.\\ En deze strijd is niet van één alleen, ook niet van één of twee generaties. Zij is de strijd van allen die de eeuwen door tot leerjongeren van Christus geroepen worden. Zij is voor deze allen ten principale ook één en dezelfde strijd (Gen. 3:15). Daarom is ook de belijdenis van de kerk uiteindelijk één en dezelfde door alle tijden heen. Zij is echt //algemeen of katholiek;// zij bestaat in datgene wat altijd overal door allen wordt geloofd en beleden.\\ Zij is ook //ongetwijfeld,// want zij bestaat in datgene wat vaststaat en buiten twijfel is volgens het Woord van God. Daarmee is tevens haar duurzaamheid gegeven, bedoeld als zij is niet voor één of twee generaties maar om de geslachten door te blijven tot op de dag van Christus, wanneer wij de volkomen vrucht daarvan zullen genieten.\\ Hoe groots is de belijdenis van de kerk. Zij is voorwaar een machtig monument en een indrukwekkende zuil, opgericht tot de proclamatie van de waarheid, die zij wereldwijd aanprijst en daarmee tot de acclamatie op God, die zij hemelhoog prijst.\\ //Wat doet de apostel tegelijkertijd wanneer hij zijn geliefd kind Timotheüs wijst op deze dienst van de kerk tot belijdenis- of symboolvorming?//\\ Hij laat niet na ons meteen ook een staal van de goede belijdenis te tonen. Want zo vervolgt hij direct: “En buiten twijfel, groot is de verborgenheid der Godzaligheid:\\ - God is geopenbaard in het vlees - is gerechtvaardigd door de Geest\\ (b) is verschenen aan de engelen\\ (a) verkondigd onder de heidenen\\ (a) geloofd in de wereld\\ (b) opgenomen in heerlijkheid” (1 Tim. 3:16).\\ Hemelhoog rijst zij hier voor onze verbaasde ogen op, deze erezuil van de waarheid, deze schitterende lofprijzing en belijdenis van onze gemeenschappelijke zaligheid.\\ //Waar haalt de apostel deze belijdenis zo ineens vandaan?//\\ Ja, wie zal dat zeggen?\\ Dat is nu het geheim van de Smid, van de Smid van onze zaligheid, Wiens wegen onnaspeurlijk zijn en die Zijn geheim nochtans bekendmaakt aan Zijn gezellen en leerlingen, aan Zijn vrienden en gekenden, aan Zijn knechten en profeten (Gen. 18:17-19; Jes. 8:16; Amos 3:7; Joh. 15:15; Openb. 1:1).\\ Het is het geheim van Hem, die God is in eigen Persoon en Wiens naam hier bovenal is. In Hem, die van Boven komt (Joh. 3:31), daalt deze zuil van de waarheid rechtstreeks neer. Het is de waarheid van\\ God geopenbaard //in het vlees//\\ Intussen, hoezeer de waarheid ook vlees is geworden (Joh. 1:14), toch is hier niets aan vlees en bloed te danken. Deze waarheid is zuiver een kwestie van de Geest van God. Want Hij die is geopenbaard in het vlees, is\\ gerechtvaardigd //door de Geest//\\ Dat is door de eeuwige Geest, die Heere is en levendmaakt en in welke Geest Hij is heengegaan tot God (1 Petr. 3:19). Zo is Hij anders gezegd:\\ verschenen aan de engelen,\\ die Hem opwachtten om Hem te huldigen (Hebr. 1:6). Ja, zo is Hij:\\ verkondigd onder de heidenen,\\ die op Hem wachtten om voor Hem zich te buigen (Jes. 49:1-7).\\ Zo is Hij nog weer anders gezegd:\\ geloofd in de wereld (Col. 1:6)\\ opgenomen in heerlijkheid (Marc. 16:19).\\ Welk een triomfantelijke belijdenis! Welk een erezuil van de waarheid, die hemel en aarde en aarde en hemel met elkaar verbindt. In Christus.\\ En niet te vergeten: zij staat zuiver binnen de orde, binnen de orde van het zuivere Woord. Het is het Woord, dat de kerk niet alleen aanwijst en aanprijst als zuil en pilaar van de waarheid, maar dat ook zelf het staal en de bouwstenen van deze zuil aandraagt.\\ Zo werkt dat vanwege Hem, die de Smid is van onze zaligheid en die in alles werkt naar de raad van Zijn wil (Ef. 1//://11//).//\\ Hij experimenteert niet met de waarheid maar Hij proclameert die eenvoudig onder ons. Hij komt niet met een proeve van belijden maar Hij toont ons zonder meer de beproefde belijdenis.\\ Niet opdat wij ons daaraan stoten maar opdat wij komen, zien en ons verwonderen. Want buiten twijfel:\\ //Groot// is de verborgenheid der Godzaligheid.\\ Klein is in het Koninkrijk der hemelen een ieder die niet ziet dat het de kerk in haar belijdenis is te doen om de lofprijzing van deze verborgenheid en om de bewaring van dit geheimenis der godsvrucht.\\ //Wie is altijd de inhoud van de belijdenis der kerk?//\\ Onze Heere Jezus Christus, die ons door God is geschonken tot wijsheid, gerechtigheid, heiligheid en tot een volkomen verlossing (HC 18).\\ De ware belijdenis is altijd christelijke belijdenis.\\ //En de gereformeerde belijdenis dan, bestaande in de Drie Formulieren van Enigheid, de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels?//\\ Deze is geen andere dan voluit christelijke belijdenis.\\ //Hoe verklaart u dit?//\\ Het woord christelijk gaat terug op de naam van Christus en ziet op hetgeen zich houdt aan de leer van Christus, die de leer is van het Oude en Nieuwe Testament.\\ Het woord gereformeerd gaat terug op de Reformatie van de 16e eeuw, toen de kerk werd gereformeerd naar de zuivere leer van Christus.\\ Derhalve betreft het hier twee verschillende woorden, die //inhoudelijk// hetzelfde uitdrukken en die elkaar bevestigen en verklaren.\\ Men is christelijk door zich te houden aan de gereformeerde belijdenis en men is gereformeerd door te blijven in de christelijke leer.\\ //Blijkt deze overeenkomst ook uit de gereformeerde belijdenis?//\\ Ja, want in deze belijdenis wordt de oorspronkelijke christelijke leer opnieuw naar voren gehaald en verdedigd tegenover binnengedrongen dwaalleer.\\ //Kun u hiervan nog iets meer zeggen?//\\ De Nederlandse Geloofsbelijdenis, opgesteld in 1561, dient zich in haar opschrift aan als //Ware Christelijke Belijdenis,// bevattende de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen.\\ De Heidelbergse Catechismus, opgesteld in 1562, dient zich aan als onderwijzing in //de christelijke leer.//\\ Verder valt erop te wijzen dat in de zondagen 7 tot 22 van de Catechismus de artikelen van het christelijk geloof worden verklaard, terwijl in de zondagen 34 tot 52 de wet en het gebed des Heeren worden behandeld.\\ //Wat is daarom de belangrijke betekenis van de gereformeerde belijdenis?//\\ In haar spoor is men ware christelijke kerk en grijpt men de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen.\\ Om deze reden aanvaardt de christelijke, dat is de gereformeerde kerk deze belijdenis en bindt zij haar leden en voorgangers daaraan.\\ //Is de gereformeerde belijdenis dan onfeilbaar?//\\ De belijdenis leert terecht dat alleen het Woord van God de enige onfeilbare regel van het geloof is (NGB 5).\\ Daarmee onderwerpt de belijdenis zichzelf aan het Woord en honoreert zij de plaats die in het huis van God toekomt aan het Woord van God.\\ //Waaraan ontleent de belijdenis derhalve haar kracht en geldigheid?//\\ Niet aan zichzelf. Ook niet aan de kerk, die haar van harte uitspreekt maar aan het Woord, dat zij van harte naspreekt en waarop zij is gegrond.\\ //Wat betekent het evenzeer dat de gereformeerde belijdenis in alles op Gods Woord is gegrond?//\\ Dat zij in navolging van het Woord spreekt duidelijk, stellig en zonder voorbehoud.\\ Zij is dan ook de belijdenis van het ware geloof, dat de waarheid van God niet ten onder houdt maar die openlijk belijdt zonder daarbij onduidelijk of tweeslachtig te zijn. “Want indien gij met uw mond belijdt dat Jezus Heere is en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis” (Rom. 10:9, 10).\\ //Hoe nu? Is de gereformeerde belijdenis niet voor meerdere uitleg vatbaar?//\\ Zij is dat niet. De stukken van de christelijke leer worden ons daarin helder uiteengezet, zodat ons hier duidelijk de weg van de zaligheid wordt geleerd naar het Woord. Dit geldt ook inzake het stuk van de kerk.\\ Met haar duidelijk Schriftuurlijk spreken staat de belijdenis in dienst van de enigheid van de kerk in het ware geloof. Tegelijkertijd maakt zij zodoende scheiding tussen wie in geloof naar het Woord horen en wie in ongeloof zich aan het Woord stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.\\ De petra, de ware belijdenis waarop Christus Zijn gemeente bouwt en houdt, is ook een steen des aanstoots en een rots der ergernis (Matth. 16:18; 1 Petr. 2:7, 8).\\ //Waar wordt in de gereformeerde belijdenis van deze gemeente of kerk van Christus gesproken?//\\ In de artikelen 27-32 van de Geloofsbelijdenis en in zondag 21 van de Catechismus.\\ //Leren de Dordtse Leerregels ons de kerk ook?//\\ Deze Vijf Artikelen tegen de Remonstranten bevatten geen afzonderlijk hoofdstuk over de kerk, maar de stukken van de rechtzinnige leer die in deze Artikelen onderwerp van behandeling zijn, worden niet uiteengezet zonder dat de kerk daarbij herhaaldelijk binnen ons gezichtsveld komt.\\ //Kunt u hiervan enkele voorbeelden noemen?//\\ Het hoofdstuk dat handelt over de dood van Christus en de verlossing van de mens door deze, wijst de zaligmakende kracht van de dood van Gods Zoon daarin aan dat er altijd zal zijn een kerk der gelovigen (DL II, 8, 9).\\ Het hoofdstuk dat handelt over de volharding van de heiligen, leert ons de zekerheid van die volharding te zoeken in het geloof, dat wij zijn en altijd blijven zullen ware en levende leden van de kerk (DL V, 9).\\ //Wat valt hieruit te leren?//\\ Wat we reeds in ons eerste hoofdstuk zagen, namelijk dat de stukken van de christelijke leer één geheel vormen. Deze stukken staan niet los van elkaar maar zij zitten muurvast aan elkaar; zij bevestigen en schragen elkaar.\\ Deze stukken staan dan ook alle in de ene belijdenis van het ene geloof.\\ Het is het christelijke geloof.\\ //Wat is dat voor geloof?//\\ Geloof dat zich in alle delen houdt aan en voegt naar de ene steen, die van God ten hoofd des hoeks is gelegd en in en om Wie het hele gebouw van de geloofsbelijdenis – het gebouw van Gods gunstbewijzen – vaststaat en wel samengevoegd is.\\ Daarom geen geloof dat ook maar één steen uit zijn voegen licht dan wel van minder belang acht. Want dan zou het geloof in principe alles uit zijn voegen lichten en niet onwrikbaar vasthouden aan Hem, die hier het levende en allesdragende principe is, het Begin en ook het Einde, namelijk Jezus Christus, die de Apostel en Hogepriester is van onze belijdenis, die getrouw is jegens Hem die Hem over het huis heeft aangesteld en die geen mens laat vallen (Hebr. 3, begin). Tenzij dan de eigenwijzen, die niet //heel// de christelijke belijdenis laten staan om zo medegebouwd en medebevestigd te worden in het christelijke geloof.\\ Het is het geloof dat alle zaligheid verwacht van Jezus Christus alleen en dat daarom bedacht is op heel de christelijke leer, om in al haar stukken te grijpen en zich eigen te maken. En dat dit ook trefzeker doet zodra en zo dikwijls het van harte zegt: ik geloof of wij geloven.\\ //Waar spreekt het geloof voor het eerst zo in de gerefor////meerde belijdenis?//\\ Direct aan het begin, waar zij allen één van zin en één van gevoelen verklaren: “Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond” (NGB 1; 1 Cor. 1:10).\\ En dit begin wordt niet weer afgebroken, het wordt vanaf nu juist gebouwd, bevestigd en volmaakt. Het //blijft// klinken heel de confessie door als een telkens terugkerend refrein, dat al voller en krachtiger wordt, totdat de laatste bazuin klinkt (NGB 37).\\ Zo is hier een begin, waarin telkens //heel// de confessie meekomt en al haar artikelen meetellen en meespreken.\\ Het is een begin waarmee in principe //alles// is gezegd. Vandaar dat de belijdenis nu ook vanuit dit begin, dat is vanuit //het geloof//, alles uitzegt, alles nader uiteenzet. In goede orde. En vooral ook goed. Dat is zuiver afgestemd op het ene volle en betrouwbare Woord van God, dat in al zijn delen Woord //des geloofs// is.\\ //En hoe spreekt deze gereformeerde confessie bij nader toehoren?//\\ Zoals we reeds zagen niet exclusief maar inclusief het stuk van de kerk.\\ Niet dat de kerk hier het enige hoofdstuk is, zij is zelfs niet het eerste. En toch betreft het een enig hoofdstuk, een hoofdstuk uit één stuk, buitengewoon in schoonheid en schitterend van opbouw.\\ Het is dan ook het hoofdstuk dat ons in één woord gezegd //de kerk// toont, die werkelijk //enig// is, dat is in waarheid algemeen, en die werkelijk //heilig// is, dat is in waarheid uitverkoren, en die echt //christelijk// is, dat is in waarheid gereformeerd, ja, die heel echt is wat haar naam zegt: //des Heeren, Zijn bruid, Zijn enige// (Openb. 21:9).\\ Zou het geloof, het ware geloof, dat ziet op God aan haar voorbijzien, en Hem, de enige ware God recht kennen zonder haar, de enige ware kerk naar waarde te schatten?\\ De vraag stellen is haar beantwoorden. De gereformeerde confessie stelt die vraag dan ook niet. Zij stelt ons eenvoudig voor het hoofdstuk van de kerk, waarin zij ons de kerk eenvoudig voorstelt in haar ware gedaante, dat is in haar unieke hemelse glorie als de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem (Hebr. 12:22).\\ //Hoe maakt u de balans op van dit tweede hoofdstuk?//\\ De kerk is beslist een stuk van de gereformeerde belijdenis, die een beslist christelijke belijdenis is, de belijdenis van het Woord van God.\\ Daarom geen kerk tenzij die van de gereformeerde confessie, die het huis van de kerk ten volle grondt op en heel haar huishouding inricht naar het Woord van den beginne.\\ De kerk van deze belijdenis is dan ook geen nieuwe kerk, zij is de aloude kerk, de algemene of katholieke kerk. Evenals deze belijdenis zelf geen nieuwe belijdenis is, die voor ruim vier eeuwen zichzelf heeft gedrukt maar de aloude belijdenis, die reeds vanaf het begin in het Woord van God ligt uitgedrukt. Zij is echt algemeen of katholiek, de belijdenis van wat zij allen de eeuwen door met het hart geloven en met de mond belijden.\\ En zalig is hij die daaraan geen aanstoot neemt.\\ //Waarvoor neemt het christelijke geloof daarom heden de tijd?//\\ Om samen met alle stukken van de gereformeerde belijdenis te horen, te lezen en te overleggen het stuk van deze belijdenis inzake de kerk. Opdat het tot geen andere kerk zal besluiten dan tot de gereformeerde, dat is de algemene of katholieke kerk van de gereformeerde, dat is de algemene of katholieke belijdenis. En van haar zal spreken gelijk deze belijdenis van haar spreekt.\\ //Waarvoor moeten we daarbij wel op onze hoede zijn?//\\ Voor ongeloof, dat ons van nature eigen is en dat strijd voert tegen onze ziel. Het is het ongeloof dat de ene belijdenis omtrent de kerk op listige wijze in stukken snijdt om in plaats daarvan een kerk van eigen makelij te stellen, die ons wordt voorgesteld als de ware kerk van de ware belijdenis.\\ //Waarom waarschuwt u zo nadrukkelijk tegen dit ongeloof?//\\ Gelet op de leeruitspraken van de generale synodes van Heemse 1984-1985 en Spakenburg-Noord 1987, waarin dit hardnekkige ongeloof opnieuw vlees en bloed onder ons heeft aangenomen.\\ Het zijn uitspraken die zich beslist niet vergenoegen met de enige katholieke of gereformeerde kerk van onze belijdenis maar die ons een kerk in duplo leren, waardoor zij strijd voeren tegen het katholieke geloof en ons voeren op een ongoddelijk sektarisch pad.\\ Vandaar ons volgende hoofdstuk, opdat wij het spoor van de enige katholieke kerk niet bijster raken.\\ ===== 3. Geen Kerk tenzij de enige algemene of katholieke ===== - //Welke is de kerk die de gereformeerde belijdenis ons overeenkomstig het Woord van God voorstelt?//\\ De enige katholieke of algemene (NGB 27). Ook wel genoemd de heilige algemene christelijke kerk (HC 54) of de kerk der gelovigen (DL II, 9).\\ //Wat betekent het dat de kerk enig is?//\\ Dat zij werkelijk uniek is. Zij komt niet in meerdere exemplaren voor dan wel in onderscheiden soorten; ook kent zij geen verschillende bestaansvormen. Zij is altijd en overal één en dezelfde kerk, van gelijke wezen of hoedanigheid, terwijl haars gelijke zich niet laat vinden.\\ //Waarom is de kerk enig?//\\ Omdat zij van de Heere is, die een enig God is. Buiten Hem is er geen God en bij Hem is geen aanzien des persoons; Hij is één en dezelfde Heere, rijk voor allen die Hem aanroepen (Deut. 6:4; Jes. 44:6; 1 Tim. 2:5; Rom. 10:12; NGB 1).\\ //Hoe leert de confessie van Beza van 1559 ons de enigheid van de kerk?//\\ Daar er één God is en één geloof en één Middelaar Gods en der mensen Jezus Christus, het enige Hoofd der kerk, volgt noodzakelijkerwijze dat er ook één kerk is.\\ //Waarin is volgens de Catechismus de enigheid van de kerk gelegen?//\\ In het ware geloof.\\ Beleden wordt namelijk dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente vergadert //in de enigheid van het ware geloof// (HC 54).\\ //Hoe drukt de Nederlandse Geloofsbelijdenis hetzelfde uit?//\\ Doordat zij aan het slot van artikel 27 verklaart dat de kerk, hoewel verspreid en verstrooid door de hele wereld, tezamen gevoegd en verenigd is met hart en wil in éénzelfde Geest door de kracht van het geloof.\\ Dit slot verklaart en bevestigt wat het begin van artikel 27 van de kerk zegt, namelijk dat zij enig is.\\ //Hoe drukt het geloof deze enigheid van de kerk ook uit?//\\ Door de kerk te belijden als de gemeenschap der heiligen, waaronder wij moeten verstaan, eerstelijk dat de gelovigen allen en een ieder als leden aan de Heere Christus en aan al Zijn schatten en gaven deelhebben, daarna ook dat elk zich moet schuldig weten zijn gaven tot nut en tot zaligheid van de andere leden gewillig en met vreugde aan te wenden (HC 55).\\ //Hoedanig is daarom de enigheid of gemeenschap van de kerk?//\\ Zij is geen natuurlijke maar een geestelijke eenheid, gelegen in de dingen die ons van God geschonken zijn en die de onze zijn door het geloof.\\ //Hoe kunt u dit ook zeggen?//\\ De enigheid van de kerk bestaat in het gehoorzaam luisteren naar de stem van het Evangelie en in het zich gewillig onderwerpen aan het juk van Jezus Christus.\\ 3.10. //Aan Wie ontleent de kerk dus haar enigheid?//\\ Aan Jezus Christus alleen.\\ De kerk is enig omdat zij christelijk is, de gemeente van Hem, die is de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der kerk, gisteren en heden Dezelfde en tot in de eeuwen (Hebr. 13:8).\\ Dit Hoofd der kerk bidt niet alleen voor Zijn apostelen maar ook voor hen die door hun woord in Hem geloven, //opdat zij allen// //één zijn// (Joh. 17:20).\\ Zo dan is daar in Christus een //enige kerk// in deze wereld, enerlei kerk onder het ene Hoofd Christus.\\ //Wat is de zin ervan vast te houden aan de enigheid van de kerk?//\\ Zo wordt de ware God geëerd als de Enige, uit Wie en door Wie en tot Wie alle dingen zijn.\\ Zo worden de ware gelovigen verenigd tot het samen belijden van en strijden voor het Evangelie van de waarheid.\\ Wie de enigheid van de kerk loslaat tast de heerlijkheid van God en van Christus aan en verlamt de strijd om de waarheid van het Evangelie.\\ //Maar zijn er dan niet overal in deze wereld vele kerken?//\\ Inderdaad zijn er kerken in menigte, gelijk er ook góden in menigte zijn. Voor ons nochtans is er maar één kerk, de christelijke kerk, waarbinnen alle zaligheid is en waarvan wij zijn, gelijk er voor ons ook maar één God is, de Vader, uit Wie alle dingen zijn en tot Wie wij zijn, en één Heere, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem (vgl. 1 Cor. 8:5, 6).\\ Wij spreken dan ook niet van een enige kerk overeenkomstig hetgeen wij met de ogen zien maar volgens hetgeen wij met het hart geloven en met de mond belijden. Niet buiten of zonder maar door deze geloofsbelijdenis zien we de kerk en komen we tot haar. Wij //geloven en belijden// een enige kerk.\\ //Wat belijden we tegelijkertijd van deze kerk?//\\ Dat zij algemeen is of katholiek.\\ //Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene kerk (NGB 27).//\\ //Wat wordt beleden met deze algemeenheid of katholiciteit van de kerk?//\\ Wanneer we zeggen dat de kerk algemeen is betekent dit dat zij kerk is van en voor //een ieder// die gelooft, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt. Geen onderscheid op grond van bijvoorbeeld bloed, bodem, ras, cultuur, geslacht, tijd of plaats. “Want er is geen onderscheid. Want allen hebben zij gezondigd en derven de heerlijkheid Gods en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade door de verlossing in Christus Jezus” (Rom. 3:22b-24).\\ Beslissend is hier alleen het ware geloof in Jezus Christus, die rijk is voor allen die Hem aanroepen, waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus (Col. 3:11; vgl. ook Gal. 3:26-29). In Hem hebben Jood en Griek beiden toegang tot de Vader in één Geest, die de Geest is van het geloof (vgl. Ef. 2:18). Spreken wij dus van een katholieke of oecumenische kerk, dan eren wij daarin het Evangelie van God, dat naar zijn aard of hoedanigheid een voluit katholiek Evangelie is, tot gerechtigheid //voor een ieder die gelooft.// Want al wie de Naam des Heeren aanroept, die zal behouden worden (Joel 2:32; Hand. 2:21; Rom. 1:16, 17; 10:11-13).\\ //De enige kerk is dus allerminst een eentonige of uniforme aangelegenheid?//\\ Zij is dat inderdaad niet.\\ Daar is juist een ontzaglijk grote verscheidenheid in haar. Als herberg van de waarheid, van het Evangelie van Gods oecumenisch welbehagen, herbergt zij een voluit oecumenische bevolking binnen haar muren. De Filistijn, de Tyriër, de Moren, zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht (Ps. 87). De heerlijkheid en de eer der volken worden binnen haar gebracht (vgl. Openb. 21:26).\\ De enige kerk is echt kerk van en voor allen die geloven, van welke tijd en van welke plaats ook, van welke rang of van welk geslacht ook, van welke natie of van welke cultuur ook.\\ Want van allen is Christus, de enige algemene Bisschop van de kerk, die alles in allen volmaakt (vgl. Ef. 1:22, 23).\\ Hoe armoedig is daartegenover de sekte, die niet het Hoofd Christus volgt maar die zichzelf volgt. Naar eigen believen snijdt zij in het lichaam van de waarheid, waardoor zij het van God geschapen lichaam van de mensheid eigenmachtig versnijdt. De sekte is alleen voor de mensen van eigen ligging.\\ Niet alzo de katholieke kerk, die de waarheid recht snijdt uit één stuk en die zodoende uit de oude mensheid een nieuwe mensheid besnijdt coram Deo, voor God.\\ Hoe ruim en rijk en vol is de katholieke kerk, niet in zichzelf maar in Hem, de ene God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen (vgl. Ef. 4:6).\\ Ja, de enige kerk is echt katholiek, haar poorten staan dag en nacht open naar alle kanten; zij is echt kerk van alle plaatsen en van alle tijden, vergaderd als zij wordt uit het hele menselijke geslacht door alle tijden heen. Daarvoor is zij dan ook de enige onvergelijkbare kerk, het werk niet van mensenhanden maar van God de Almachtige.\\ //Wat is de zin ervan vast te houden aan de algemeenheid of katholiciteit van de kerk?//\\ Zo houden wij vast aan de drie stukken waarin het algemeen geloof bestaat (HC 24). Dat is:\\ Zo houden wij vast aan het Evangelie van God de Vader en onze schepping. Deze Vader, die rijk en vol is in Zichzelf, mint blijkens Zijn scheppingswerk niet de eenvormigheid maar de verscheidenheid. Hoe rijk en afwisselend is het werk van Zijn handen, waardoor Hij alles schiep naar zijn aard (Gen. 1). Deze bonte verscheidenheid vindt haar weerspiegeling in de kerk, die echt katholiek is. De heerlijkheid en de eer der volkeren zullen in haar gebracht worden (Openb. 21:26).\\ Zo houden wij ook vast aan het Evangelie van God de Zoon en onze verlossing. Deze Zoon is zuiver het Beeld van de Vader. Hij is het, die geen onderscheid maakt maar die alles in allen volmaakt (Ef. 1:23). Dit verlossingswerk van de Zoon, in Wie het onderscheid tussen de volkeren is weggenomen, krijgt uitdrukking in de kerk, die echt katholiek is. Nogmaals, de eer en de heerlijkheid der volkeren zullen in haar gebracht worden.\\ Zo tenslotte houden wij ook vast aan het Evangelie van God de Heilige Geest en onze heiligmaking. Deze Geest, die uitgaat van de Vader en van de Zoon, zoekt het werk van deze Twee vast en vol te maken (Gen. 1:2; Luc. 1:35). Dit heiligende werk van de Geest krijgt vlees en bloed in de kerk, die immers is een woonstede van God //in de Geest// (Ef. 2:22) en die als zodanig echt katholiek is, geen stichting die hangt aan vlees en bloed maar die rust in het geïnspireerde Woord van de allen inspirerende Geest. Voor de derde keer, de eer en de heerlijkheid der volken zullen in haar gebracht worden.\\ Zo dan, wie de katholiciteit van de kerk aantast, tast daarmee aan de eer en de heerlijkheid van de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest.\\ Te Deum laudamus.\\ Wij prijzen U, o God, om Uw enige katholieke kerk, waarin voor ons staat Uw enige katholieke werk van schepping, verlossing en heiligmaking.\\ //Hoe eerbiedigt de Catechismus deze katholiciteit van de kerk?//\\ Door te verklaren dat de Zoon van God Zich een gemeente vergadert:\\ - uit het hele menselijke geslacht, - van het begin der wereld tot aan het einde, en wel - in de enigheid //van het ware geloof// (HC 54).\\ //En de Nederlandse Geloofsbelijdenis?//\\ Door de kerk te verklaren als een heilige vergadering //van de ware christgelovigen,// die:\\ a. geweest is vanaf het begin der wereld en zijn zal tot het einde toe, en die\\ b. niet gelegen, gebonden of bepaald is in een zekere plaats of aan zekere personen maar die verspreid en verstrooid is door de hele oecumene (NGB 27).\\ //Hoe bevestigt artikel 28 NGB deze katholiciteit?//\\ Door de gelovigen //allen zonder onderscheid// te vermanen de enigheid der kerk te Onderhouden. En door in datzelfde verband te spreken van de kerk, //hetzij aan wat plaats God haar gesteld heeft.//\\ //En hoe de Catechismus?//\\ Door van de leden der kerk te verklaren dat zij //allen en een ieder// deelhebben aan Christus en al Zijn schatten. En door in datzelfde verband te leren dat //elke// gelovige schuldig is zijn gaven tot nut en zaligheid van de andere lidmaten aan te wenden (HC 55).\\ //Hoedanig is het verband tussen de enigheid en de algemeenheid van de kerk?//\\ Deze twee eigenschappen behoren bij elkaar als hoofd en lichaam, die wederkerig op elkaar zijn betrokken en die van elkaar leven.\\ Zoals het hoofd niet bestaat zonder het lichaam, zo niet de enigheid van de kerk zonder haar katholiciteit. Het eerste zonder het laatste ontaardt in dode uniformiteit.\\ En zoals het lichaam niet zijn kan zonder het hoofd, zo niet de katholiciteit van de kerk zonder haar enigheid. Tenzij wij aan het laatste vasthouden, dient het eerste niet de opbouw en stichting van het lichaam der kerk maar de ontbinding ervan.\\ Wij behoren deze twee eigenschappen dus niet los van elkaar maar in samenhang met elkaar te verklaren, waarbij de enigheid voorop gaat, doch niet zonder dat de katholiciteit daarin direct meekomt. Gelijk wij dan ook //in enen// spreken van een enige algemene of katholieke kerk. Gelijk ook de apostel van de eenheid der gemeente niet spreekt zonder haar algemeenheid te verklaren: één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen (Ef. 4:6). En gelijk hij wederkerig van de katholiciteit of volheid van de gemeente niet spreekt zonder die terug te brengen tot haar enigheid: totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben (Ef. 4:13).\\ Zo dan, gelijk wij met het oog op God in de eenheid de drieheid moeten eren en in de drieheid de eenheid (vgl. Bel. van Athanasius), zo moeten wij met het oog op de kerk in de enigheid de algemeenheid en in de algemeenheid de enigheid eren.\\ //Hoe gaat Calvijn ons daarin voor?//\\ Door het volgende van de kerk te verklaren: Daarom wordt ze genoemd katholiek of algemeen, omdat men geen twee of drie kerken kan vinden zonder dat Christus verscheurd wordt, wat onmogelijk is (Institutie IV, 1, 2).\\ //Wat zien we Calvijn hier doen?//\\ De enigheid van de kerk bewaren en verdedigen door te wijzen op haar algemeenheid of katholiciteit.\\ Ook bij Calvijn gaan deze twee dus samen op en zijn zij in wezen aan elkaar gelijk.\\ Het is dan ook het ene en hetzelfde ware geloof, waarin èn de enigheid èn de algemeenheid van de kerk bestaat.\\ //Welk Schriftbewijs voert De Brés aan voor de belijdenis van deze enige algemene of katholieke kerk?//\\ Het woord van de Heere tot Abraham in de geschiedenis van de offerande van zijn zoon Isaak: “En in uw zaad zullen gezegend worden alle volkeren der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt”(Gen. 22:18, Statenvertaling).\\ Dit Schriftwoord verklaart ons zowel de enigheid van de kerk (“in uw zaad”) als haar algemeenheid (“alle volkeren der aarde”), waarbij het deze twee op elkaar betrekt (“in uw zaad zullen gezegend worden alle volkeren”) en dat dan door kracht van het geloof (“naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt”).\\ //Op wie doelt dit Schriftwoord?//\\ Op Jezus Christus, door Wie als Enige het ware zaad van Abraham wordt bepaald en in Wie er geen onderscheid is tussen Jood en Griek, tussen slaaf en vrije, tussen mannelijk en vrouwelijk (vgl. Gal. 3:16, 28).\\ Zo dan is de kerk in Christus een echt enige en voluit algemene of katholieke, dat wil zeggen: één en dezelfde kerk van en voor allen die uit het geloof zijn, waar ook en wanneer ook. Allen zijn zij in Christus deelgenoten van deze ene en zelfde kerk.\\ //Wij geloven dus geen andere dan de enige algemene kerk?//\\ Zo is het inderdaad en in waarheid volgens het Woord van God, dat wordt nagesproken in //artikel 27// van onze belijdenis.\\ Zoals er geen ander Woord van God is dan dit Woord, zo belijden wij geen andere kerk dan deze kerk.\\ Zo dan is de heilige kerk, waarbij de gelovigen zich volgens //artikel 28// hebben te voegen geen andere dan de enige algemene.\\ Zo dan is de ware kerk, die men volgens //artikel 29// met nauwgezetheid uit het Woord van God behoort te onderscheiden geen andere dan de enige algemene.\\ Zo dan is deze ware kerk, die volgens //artikel 30// geregeerd behoort te worden door dienaren van het Woord, ouderlingen en diakenen, geen andere dan de enige algemene.\\ Zo dan is de onder deze regeerders gestelde kerk, welke regeerders volgens //artikel 31// door wettige verkiezing tot hun ambten verkozen behoren te worden, geen andere dan de enige algemene.\\ En zo dan tenslotte is deze wettig geïnstitueerde kerk, die volgens //artikel 32// de op het Woord gegronde kerkorde en tucht moet onderhouden, geen andere dan de enige algemene of katholieke kerk van onze Heere Jezus Christus, met het oog waarop geldt: “Aldus heeft Hij met geen volk willen handelen en Zijn rechten kennen zij niet. Hallelujah” (Ps. 147:20).\\ Kortom, al deze zes artikelen handelen van één en dezelfde kerk, van //de// //kerk//, dat is van de christelijke kerk, die haars gelijke niet heeft, die niet meervoudig noch meervormig is maar die werkelijk een //enige// kerk is, dat is in wezen //algemeen//, kerk uit één stuk, kerk //van allen// die zalig moeten worden krachtens Gods oecumenisch of katholiek welbehagen.\\ Alles wat daar bovenuit gaat is niet conform de algemene gereformeerde leer.\\ //Waarom benadrukt u dit zo sterk?//\\ Omdat duivelse geesten altijd getracht hebben de enige algemene kerk in stukken te snijden, door namelijk te beweren dat de belijdenis in deze zes artikelen niet van één en dezelfde kerk spreekt.\\ Men zegt dan dat binnen deze artikelen //een verandering// optreedt in wat de belijdenis onder de kerk verstaat. Zodoende laat men het geloof meer dan één en dezelfde kerk belijden, of wil men een kerk van meer dan één en hetzelfde lichaam.\\ In wezen leert men dan twee of drie kerken, waardoor men om met Calvijn te spreken Christus verscheurt, hetgeen niet alleen onmogelijk is maar ook ongeoorloofd. We kunnen ook zeggen: men verscheurt dan //het ene lichaam van de belijdenis,// waarvan deze zes artikelen alle leden zijn en waardoor zij te zamen één ondeelbaar geheel vormen.\\ Het christelijke geloof weet dan ook niet van meerdere kerken, het belijdt van meetaf een enige kerk en houdt daaraan tot het einde toe vast.\\ Ieder die anders leert, valt onherroepelijk in handen van de even oude als slechte pluriformiteitstheorie inzake de kerk.\\ //Kunt u iets meer zeggen van deze theorie?//\\ Het betreft hier een theorie die uitgaat van de praktijk van verschillende naast elkaar bestaande kerkinstituten. Al deze instituten hebben wel iets van de kerk, de één wat meer de ander wat minder. De kerk openbaart zich dus in verschillende instituten en is zodoende echt pluriform.\\ Daarbij wordt deze theorie verdedigd met een beroep op de waarheid van God. Gezegd wordt dan dat de waarheid zo rijk en vol is, dat één kerk alleen die onmogelijk kan bevatten. Er is in alle kerken wel iets van de waarheid en samen met elkaar hebben ze de volle waarheid.\\ Zo gezien is de pluriformiteit van de kerk dus een goede zaak die staat in dienst van de waarheid.\\ Intussen betreft het hier een schoonklinkende naam voor een slechte zaak. Want terwijl men de mond vol heeft van de volle waarheid, eerbiedigt men niet dat de waarheid van God juist daarom zo rijk en vol is, omdat zij één is en ongedeeld. Men staat in de vólle waarheid of men staat in de waarheid niét. Een derde weg is hier niet. De waarheid is niet samengesteld maar eenvoudig; zij bestaat niet uit deelwaarheden, maar in alle delen of stukken ervan staat steeds de ene volle waarheid voor ons.\\ In de zogenaamde pluriformiteitstheorie openbaart zich feitelijk de oerzonde van de mens, die op voorgang van de duivel niet vreest voor het spreken van Hem, Wiens Woord van meetaf eenvoudig de vólle waarheid zegt en welk Woord nimmer in stukken uiteenvalt, evenmin als het te eniger tijd voor verandering of herziening in aanmerking komt.\\ Hier is het Woord dat ons voortdurend roept tot reformatie of hervorming, tot terugkeer naar het begin. En dat begin toont ons niet een pluriforme, uit stukken samengestelde kerk maar een enige kerk. Het is het begin dat al de eeuwen van de kerk door blijft, dat ook al de artikelen van de kerk door blijft. Want Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken (vgl. Jes. 40:8).\\ Zo dan geloven wij volgens dit levende en altijd blijvende Woord een enige algemene kerk, één en dezelfde kerk, met het oog waarop wij belijden in de artikelen 27 tot 32 van onze geloofsbelijdenis.\\ //Hoe eerbiedigt artikel 28 deze algemeenheid van de kerk?//\\ Door zoals we reeds zeiden te spreken van de kerk //hetzij aan wat plaats dat God haar gesteld heeft.//\\ //Hoedanig is dus het onderscheid tussen de algemene en de plaatselijke kerk?//\\ Tussen deze twee is geen onderscheid, zomin als er onderscheid is tussen de zon die heel de aarde overstraalt en de zon die overal plaatselijk schijnt.\\ Goed beschouwd is het dan ook niet juist te spreken van algemene èn van plaatselijke kerk. Want het betreft hier één en dezelfde kerk. De algemene kerk laat zich niet onderscheiden //van// de plaatselijke kerk, maar zij onderscheidt zich //als// plaatselijke kerk, dat is als kerk //ter plaatse// waar God haar stelt.\\ Terecht schrijft ds. J. van Bruggen: “Bij ‘algemene’ kerk denken we aan de kerk van alle tijden en plaatsen. Deze is overal, op elke plaats, waar Christus haar vergadert. En in ons lid-zijn van zulk een plaatselijke kerk zijn we lid van de algemene kerk” (vgl. Het Amen der kerk, bij artikel 27, par. 6).\\ De enige algemene kerk zweeft niet ongrijpbaar hoog in de wolken, zij staat met de beide benen van tijd en plaats op de grond; zij is geen kerk zonder tijd en plaats maar kerk in de tijd en op de plaats, namelijk op elke plaats waar God haar stelt.\\ En zalig is hij die dit niet te gewoon vindt en zich daaraan niet stoot.\\ //Waartoe brengt ons deze gereformeerde voorstelling van de enige algemene kerk?//\\ Tot het verwerpen van de tegenwoordige vrijgemaakte leer omtrent de kerk zoals deze gepropageerd wordt in de leeruitspraken van de synodes van Heemse en Spakenburg- Noord.\\ //Wat is dan het verwerpelijke van deze synodaal-vrijgemaakte leer?//\\ Dat zij niet eenvoudig van de kerk spreekt maar in dubbele zin. Zij maakt namelijk onderscheid tussen de enige algemene kerk, die de Zoon van God Zich van het begin der wereld tot aan het einde vergadert uit het hele menselijke geslacht èn de concrete plaatselijke kerk zoals wij die kennen in haar ambten en samenkomsten (zie o.a. rapp. Sp. punt 4.5.5. en Besluit Sp. C 5 grond 4 en D 1 grond 1).\\ Ondubbelzinnig propageert deze leer een dubbele of tweeledige kerk, hoe dubbelzinnig al haar woorden daardoor in feite ook worden.\\ Wat dat betreft had de synode van Spakenburg geen treffender aanzien kunnen meegeven aan het rapport waarin zij haar leer publiek heeft gemaakt.\\ Dit rapport verscheen namelijk onder de tweevoudig afgedrukte en gedeeltelijk door elkaar gedrukte hoofdtitel IN DUPLO, met als drievoudige ondertitel: twee rapporten, twee besluiten, twee brieven.\\ Onbedoeld maar wel zeer treffend drukt dit geheel de synodale leer uit. Want het is echt een kerk IN DUPLO, die ons in deze leer wordt voorgesteld, of wil men een tweeledige kerk waarvan de delen weliswaar raakvlakken hebben met elkaar maar die men beslist niet met elkaar mag identificeren. Het is goed beschouwd een leer die uitgaat van //twee// Woorden Gods en van //twee// belijdenissen en van //twee// geloven inzake de kerk.\\ Het is hier dan ook continu in- en uitpraten, waardoor men de enige kerk van het ene Woord, de ene belijdenis en het ene geloof omver tracht te praten.\\ //Hoe begint deze synodale leer haar kerkondermijnende activiteit?//\\ Door als de waarheid toe te stemmen “dat aan elke plaatselijke kerk van Christus de eigenschap van de katholiciteit moet worden toegekend, evenals die van de eenheid, naar artikel 27” (zie rapport Sp. 4.5.4. begin).\\ //Wat wordt zodoende als de waarheid toegestemd?//\\ Dat we in de (= elke) plaatselijke kerk van Christus van doen hebben met de enige algemene kerk van artikel 27 NGB.\\ //Is deze voorstelling inderdaad de waarheid?//\\ Zij is de zuivere waarheid zoals we reeds zagen, zodat artikel 27 in zijn spreken van de enige algemene gemeente spreekt van de (= alle) plaatselijke gemeenten van Christus.\\ //Hoe leert Calvijn ons deze waarheid te begrijpen?//\\ Door ons als volgt te onderwijzen:\\ “Maar opdat we de hoofdsom van deze zaak duidelijk mogen begrijpen, moeten we als het ware langs deze trappen voortgaan: dat de algemene kerk is een uit allerlei volkeren verzamelde menigte, die, verspreid en verstrooid //door plaatselijke afstand,// toch tot één waarheid der Goddelijke leer samenstemt, en door de band van dezelfde godsdienst verbonden is.\\ Dat onder deze algemene kerk de kerken afzonderlijk, die over de steden en dorpen naar de eis der menselijke noodzakelijkheid verdeeld zijn, zo vervat zijn, dat ieder van haar met recht de naam en het gezag der kerk bezit” (Institutie IV, 1, 9).\\ //Leert Calvijn ons hier de algemene kerk te onderscheiden van de kerken afzonderlijk, die over de steden en dorpen verdeeld zijn?//\\ Nee, maar hij leert ons hier de algemene kerk te onderscheiden ALS of IN de (= alle) plaatselijke kerken.\\ Want eerst verklaart hij ons de algemene kerk als een door //plaatselijke afstand// verspreide menigte uit allerlei volkeren en vervolgens verklaart hij ons van de kerken afzonderlijk, die aldus verspreid zijn, dat zij alle met recht de naam en het gezag van //de kerk// bezitten, dat is van de enige algemene kerk.\\ Precies zo gaat artikel 27 te werk, dat ons een enige algemene kerk leert en wel zo dat deze kerk niet gelegen is in een //zekere// plaats maar dat zij (over de steden en dorpen) verspreid is door de hele wereld.\\ En zoals we zagen stemt ook het Spakenburgse rapport met deze voorstelling van zaken in. Maar dat duurt niet lang.\\ //Want hoe wordt deze door het rapport zelf toegestemde waarheid vervolgens krachteloos gemaakt?//\\ Door te beweren dat de Schrift //onderscheidend// spreekt wanneer het om de kerk gaat en wel in die zin dat zij onder de kerk verstaat:\\ - óf de plaatselijke gemeente, - óf de enige, algemene kerk, in het rapport omschreven als ‘de totale vergadering van hen, die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen’.\\ Het rapport voegt daaraan dan (cursief gezet) toe dat //artikel 27// handelt over de kerk in laatstbedoelde zin (zie rapport Sp. punt 4.5.5.).\\ //Wat betekent het wanneer juist is wat het rapport zodoende beweert?//\\ Dat niet waar is wat het even tevoren stelde, namelijk dat elke plaatselijke kerk van Christus de eigenschap van de katholiciteit moet worden toegekend, evenals die van de eenheid naar artikel 27 NGB.\\ Want evenals in zondag 11 HC is het hier van tweeën één:\\ òf in elke plaatselijke kerk hebben we niet van doen met de enige algemene kerk van artikel 27,\\ òf zij die het tegendeel beweren moeten aan eerstgenoemde dan ook alles toeschrijven wat van laatstgenoemde kerk geldt en deze twee niet alsnog van elkaar willen onderscheiden.\\ 3.40. //Wat betekent het nu de synodale leer hier toch een onderscheiding doorvoert?//\\ Dat de synodes leren in strijd met de gereformeerde belijdenis, die ons geen twee onderscheiden kerken leert, namelijk een algemene èn een plaatselijke, doch een //enige// kerk.\\ //Wat was direct al in Heemse het gevolg van deze synodale onderscheiding?//\\ Dat men een predikant die deze onderscheiding publiek afwees, beschouwde als één die afwijkt van de gereformeerde leer en die daarmee gegronde reden geeft tot nadere verklaring van zijn gevoelen.\\ Met een beroep op het Ondertekeningsformulier nam de synode van Heemse dan ook een besluit van die strekking en riep zij schrijver dezes ter verantwoording.\\ En hoewel de synode van Spakenburg dit besluit van haar voorgangster met veel woorden als onverantwoord afwees, stemde zij het metterdaad als ten volle verantwoord toe, door namelijk in de lijn van Heemse te stellen dat de Schrift ons inderdaad leert onderscheiden tussen Kerk en kerk.\\ //Wat kwam vooral in Spakenburg aan het licht als de oorzaak van deze door de gereformeerde belijdenis ons niet geleerde onderscheiding?//\\ Het //eigenmachtig// verklaren van de Schrift. Dat wil zeggen het verklaren van de Schrift zonder zich daarbij van meetaf te binden aan de //in de belijdenis uitgedrukte leer// van de Schrift.\\ Het valt de aandachtige lezer dan ook op dat het Spakenburgse rapport niet stelt dat //Schrift en belijdenis// in onderscheiden zin van de kerk spreken maar dat //de Schrift// dat doet.\\ Doch niet zonder reden zeggen wij dat als het om de Schrift gaat, iedere ketter zijn letter heeft. Juist daarom heeft de gereformeerde kerk haar gereformeerde belijdenis om zo zichzelf te beschermen tegen de kracht van de dwaling.\\ Maar Spakenburg is voor de kracht der dwaling zo bang niet, althans niet wat haarzelf betreft. Niet dat haar afgevaardigden bij het begin van de synode niet publiek hebben verklaard geen stap te zullen zetten zonder zich daarbij te houden aan de gereformeerde belijdenis, maar nu het erop aankomt, blijkt die belijdenis pas op de plaats te moeten maken. Welverzekerd grijpt het Spakenburgse rapport met beide handen de Schrift aan zonder vooraf beide voeten te zetten in het spoor van de gereformeerde belijdenis. En wie zo vrij is dat hij niet aan de hand van de belijdenis de Schriften doorwandelt, die is niet echt wijs en machtig maar beslist eigenwijs en eigenmachtig in het verklaren van de Schriften. Zonder het zelf te beseffen is hij een gevangene van een //eigen// Schriftverklaring, die niet spreekt in dienst van het gemeenschappelijk geloof en de gemeenschappelijke geloofsbelijdenis maar die daar tegenin spreekt.\\ Dit laatste is dan ook beslist het geval in het beroep dat Spakenburg hier doet op de Schrift ter fundering van haar onderscheiding tussen Kerk en kerk.\\ Heel zeker veroordeelt de gereformeerde confessie deze onderscheiding; zij belijdt immers een //enige// Kerk. En de onderscheidene Schriftplaatsen, waarop de synodale leer zich in dezen beroept, spreken echt geen andere taal. Gelijk wij zullen zien.\\ 3.43. //Waaruit bestaat het Spakenburgse Schriftberoep op dit punt?//\\ Uit twee reeksen van elk vier Schriftplaatsen, te weten aan de ene kant Hand. 9:31; 1 Cor. 16:1; 2 Cor. 8:1 en Openb. 1:4 en aan de andere kant Matth. 16:18; Hand. 20:28; Ef. 5:25,26 en Hebr. 12:23.\\ Daarbij moet worden opgemerkt dat de vier eerstgenoemde teksten waren aangevoerd door schrijver dezes en wel als Schriftplaatsen die ons duidelijk laten zien hoezeer de enige kerk van God echt algemeen is of katholiek. Zij is geen kerk aan één of twee bepaalde plaatsen maar //aan// vele, onderscheidene plaatsen. Genoemde teksten spreken immers van kerken in Judea, in Galatië, in Macedonië en in Asia.\\ Het zijn kerken die alle gelijk op de naam van kerk ontvangen en die ons zodoende duidelijk laten zien dat de enige kerk van God echt algemeen of katholiek is.\\ //Wat doet nu de synodale leer met dit Schriftbewijs inzake de katholiciteit van de kerk?//\\ Zij weerspreekt het niet maar neemt het evenmin eenvoudig over. In plaats daarvan heeft zij die tweede reeks Schriftplaatsen gezocht, zoals zoëven genoemd. Daarbij liet zij zich leiden door het principe dat in deze vier teksten steeds over de kerk wordt gesproken //in het enkelvoud,// zulks in onderscheiding van die andere vier teksten, die steeds spreken van kerken of gemeenten //in het meervoud,// (zie rapport Sp. punt 4.5.4., waar men tot driemaal toe het woord ‘enkelvoud’ kan lezen).\\ //En tot welke conclusie leidt dit in de synodale leer?//\\ Niet tot de hier voor de hand liggende conclusie dat de Schrift het woord kerk of gemeente kennelijk in tweeërlei vorm gebruikt, namelijk //in het enkelvoud en in het meervoud.//\\ In plaats daarvan laat de synodale leer zich op grond van dit onderscheid in enkel- en meervoud verleiden tot de conclusie dat de Schrift het ene en zelfde woord kerk of gemeente //in onderscheiden betekenis// gebruikt.\\ Haar conclusie op dit punt luidt namelijk als volgt:\\ “Deze Schriftplaatsen, naast de door ds. Hoorn genoemde, laten zien dat de Bijbel //onderscheidend// spreekt over de kerk. Met ‘ecclesia’ wordt de plaatselijke gemeente aangeduid maar ook de totale vergadering van hen, die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen” (Zie rapport Sp. punt 4.55 en Besluit Sp. onderdeel E gronden 3).\\ //Wat dient daartegenover onze conclusie te zijn?//\\ Dat hetgeen het rapport ons hier voorstelt als van onderscheiden zin, helemaal niet van onderscheiden zin is. Dat lijkt wel zo, maar is niet zo. Het is niet de kracht van het Woord maar de macht van de suggestie waarmee het rapport zich hier sterk maakt.\\ Anders gezegd, het is niet de ene rechte zin van het woord ‘ecclesia’, waardoor het rapport zich laat leiden, het zijn onderscheidene, door het rapport zelf naast elkaar geplaatste ‘ecclesia-teksten’, waardoor het zichzelf misleidt en zich het rechte zicht ontneemt op de ene zaak, die hier in geding is. Die zaak is hier kort aangeduid DE //gemeente//, waarover het in al deze acht Schriftplaatsen gaat. Het is de gemeente, die //plaatselijk// is, //dat wil zeggen//, die //algemeen// is. Want het ene sluit hier het andere in.\\ Wie dan ook van ‘de plaatselijke gemeente’ spreekt, spreekt niet in andere zin van de kerk noch ook spreekt hij van een andere kerk dan wie spreekt van ‘de algemene gemeente’. Immers, wie van de plaatselijke gemeente spreekt, spreekt van //de gemeente,// dat wil zeggen van de gemeente //aan welke plaats en in welke tijd ook.// Zo iemand spreekt //anders gezegd// van de algemene gemeente, dat is de gemeente //aan welke plaats en in welke tijd ook.//\\ Al onderscheidend onderscheidt het Spakenburgse rapport niet wat zich gemakkelijk laat onderscheiden en wat artikel 27 ons met zoveel woorden verklaart, namelijk dat //algemene// kerk wil zeggen kerk aan alle //plaatsen// waar God haar stelt. Algemeen betekent niet //zonder plaats en tijd// maar //zonder onderscheid// naar plaats en tijd.\\ Vandaar die eerste reeks van vier Schrifplaatsen, die ons spreken van de kerk in vele, onderscheidene //plaatsen// en die ons zodoende duidelijk laten zien dat de kerk echt algemeen is of katholiek.\\ Vandaar ook die tweede reeks van vier Schriftplaatsen, die ons heerlijke dingen weet te zeggen van diezelfde algemene of katholieke kerk.\\ Zo zijn hier twee reeksen van Schriftplaatsen, die niet bij elkaar langs praten om ieder een eigen kerk of zelfs maar een eigen kant van de kerk te verdedigen – een algemene dan wel een plaatselijke -maar die met elkaar samenstemmen en die beide, ieder op eigen wijze, spreken met het oog op de ene kerk van God, die echt algemeen is, //dat is// plaatselijk.\\ Gelijk dan niemand moet willen ontkennen dat ‘algemene kerk’ een andere //spreekwijze// is dan ‘plaatselijke kerk’, zo moet niemand willen ontkennen dat deze twee spreekwijzen elkaar over en weer insluiten en verklaren. Beide spreken zij van de ene kerk van de ene Schrift.\\ Het is de Schrift, die niet anders dan in haar concrete Schrift//plaatsen// spreekt en die, hoevele en hoe onderscheiden al die Schriftplaatsen ook zijn, nimmer tweeledig spreekt dan wel op twee sporen rijdt. De Schrift praat nergens bij zichzelf langs. Er bestaat geen Schrift //naast// de Schrift. Wat bestaat is eenvoudig de Schrift. Dat wil zeggen de Heilige Schrift van God. Of wil men de Heilige Schriften van God, die beslist één zijn. Gelijk Hij één is (NGB 7).\\ Wie deze eenheid niet zonder meer eerbiedigt en zich niet werkelijk beijvert deze te laten zien, gaat onheilig en oneerbiedig met de Schriften om. Zo iemand breekt de Schriften en de kracht Gods die daarin schittert. Hij spreekt niet tot stichting van de gemeente van God; hij spreekt zó dat hij de gemeente Gods in tweeën uiteen laat vallen. Met alle gevolgen van dien.\\ //Want wat is de funeste uitwerking van de synodale Schriftverklaring?//\\ Dat men de enige algemene kerk en de plaatselijke kerk ieder haar eigen leven laat leiden. Met als onherroepelijk gevolg dat men de eerste in de lucht laat zweven en zo hemels maakt dat geen gewoon mens van vlees en bloed met beide benen middenin haar kan staan.\\ En omgekeerd degradeert de plaatselijke kerk met haar ambten en samenkomsten hier tot niet meer dan een betrekkelijke, aardse aangelegenheid, waar geen geestelijk mens zich echt druk om maakt. Althans niet om echt christelijk te kunnen sterven, hooguit om in het leven voor echt ‘vrijgemaakt’ te kunnen doorgaan. Uiteindelijk is de plaatselijke kerk immers toch niet de vergadering van hen die zalig worden en waarbuiten geen zaligheid is (vgl. NGB 28 begin). Dit laatste geldt natuurlijk van de enige algemene kerk van artikel 27, niet van de plaatselijke. Van haar geldt dit alles slechts //in// //zoverre//.\\ Dat wil zeggen in zoverre het Heemse en Spakenburg belieft de gereformeerde belijdenis te laten spreken met het oog op de plaatselijke kerk. Waarbij een mens het blijkbaar zelf moet uitmaken hoe ver dit ‘in zoverre’ reikt.\\ //Waarop doelt u met dit laatste?//\\ Op de niets voor vast en bondig houdende maar allen vrij en vrijzinnig makende in-zoverre-exegese, waarvoor de synodale leer niet terugschrikt.\\ Het is een exegese die de lezer letterlijk kan lezen in het Spakenburgse Besluit D 1 onder gronden 1. Daar stelt de synode met zoveel woorden dat de roeping van artikel 28 om zich bij de kerk te voegen in zoverre op een zich voegen bij de plaatselijke gemeente ziet //in zoverre// dit artikel op een zich voegen bij de plaatselijke gemeente doelt!\\ Deze synodale stelling is even brutaal als vrijgevochten; zij voert onbeschaamd strijd tegen de //eenvoudige// zin van de gereformeerde belijdenis. Artikel 28 immers verklaart het ambt van de gelovige om bij de kerk zich te voegen niet //in zoverre// doch //eenvoudigweg// en //zonder meer// en wel als een zich voegen bij de kerk, //hetzij aan wat plaats God dezelve gesteld heeft//.\\ Wat praat men hier toch over //in zoverre,// in plaats van de hals te buigen onder het uitgedrukte Woord van God dat ons gebiedt bij de kerk zich te voegen //ter plaatse// waar God haar heeft gesteld. En dat niet //in zoverre// maar //aangezien// of //omdat// deze kerk de vergadering is van hen die zalig worden en //omdat// buiten haar geen zaligheid is.\\ Inderdaad, wat Spakenburg hier stelt is brutaal; het is een brutaalweg negeren van wat zo duidelijk in de gereformeerde belijdenis staat uitgedrukt. In dit Spakenburgse Besluit D 1 gronden 1 spreekt niet de gereformeerde mens, die zich in alles grondt op en zich met heel zijn hart gebonden weet aan de gereformeerde belijdenis, hier verheft zich de vrijzinnige mens, die zit te wroeten in de grond van de gereformeerde belijdenis en die daar //voor zichzelf// ruimte zoekt. Het is de ruimte om zich te emanciperen van de binding aan de gereformeerde belijdenis en daarmee ook van de binding aan de gereformeerde kerk.\\ Geen wonder dat zulk een mens in de belijdenis van de kerk de mogelijkheid geopend ziet van waar geloof buiten de kerk, gelijk Spakenburg in het directe vervolg van diezelfde grond bij Besluit D 1 stelt. Maar het is en blijft de mogelijkheid niet van de echt vrijgemaakte mens, die zich door de belijdenis gebonden weet, maar van de echt vrijzinnige mens, die zich door geen belijdenis laat binden. Althans niet verder dan //in zoverre//. Dat is in zoverre (hij vindt dat) zij overeenstemt met het Woord van God.\\ De in -zoverre- exegese van Spakenburg is in beginsel van dezelfde vrijzinnigheid als die van het begin van de vorige eeuw, die de binding van het ‘//omdat// de belijdenis overeenstemt met het Woord van God’ veranderde in de vrijheid van het //in zoverre// zij met het Woord overeenstemt.’ Want dat hier meer aan de hand is dan een toevallige overeenkomst in woorden is wel duidelijk. De synodale leer bindt zichzelf niet aan de gereformeerde belijdenis. Zij praat er lichtvaardig overheen en maakt ervan wat haar zelf goeddunkt.\\ //Is het werkelijk nodig de onderscheiding van Heemse en Spakenburg tussen algemene en plaatselijke kerk zo scherp te veroordelen?//\\ Ja, want in de eerste plaats staat deze onderscheiding niet op zichzelf maar is heel de synodale leer hiervan doortrokken met als gevolg dat zij heel de gereformeerde leer over de kerk scheef trekt. Niet alleen laat zij de enige algemene kerk van artikel 27 niet tot haar recht komen, ter plaatse waar God die heeft gesteld, maar tegelijk daarmee ondergraaft zij ook het ambt aller gelovigen van artikel 28, zoals we zoeven al zagen. Wie niet goed begint, vervolgt ook niet goed.\\ Daar komt in de tweede plaats bij dat wie verkeerd gaat in het stuk van de kerk en dat met onzuivere bestanddelen vermengt, verkeerd staat tegenover alle stukken van de christelijke leer. Want de leer is één en ongedeeld.\\ Zo iemand brengt beslist een ander evangelie, met het oog waarop de apostel zegt: vervloekt is een ieder die dat doet. En al het volk zal zeggen: Amen (vgl. Gal. 1:8, 9 en Deut. 27:26).\\ Niet zonder dringende reden leert de Heilige Geest ons dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt (1 Cor. 5:6). Het is daarom altijd ernstig wanneer men met de heilige woorden van God oppervlakkig en lichtvaardig omgaat in plaats van deze te laten staan in de vaste grond van het ene Woord en ze te verstaan naar de rechte zin van de ene Geest, die nooit met twee monden spreekt. Hij is niet de Geest van ja . . . maar, doch de Geest van Ja en Amen.\\ Daarom geldt hier ook: niet zij die beslist nee zeggen tegen de synodaal-vrijgemaakte kerkleer doen verkeerd maar zij die al dan niet schouderophalend of bakzeilhalend met deze leer in zee gaan. Dit laatste betekent echt afscheid nemen van het enige kerkschip dat behouden vaart biedt.\\ Dit laatste met de daad erkennen biedt meer troost dan zich van synodewege laten wijsmaken dat men in geval van zo’n afscheid niet echt in volle zee verdrinkt doch alleen maar plaatselijk!\\ //Hoe maakt u de balans op van dit derde hoofdstuk?//\\ De kerk die de gereformeerde belijdenis ons overeenkomstig het Woord van God doet geloven en belijden is de enige algemene of katholieke.\\ Deze kerk staat niet boven de tijd maar in de tijd, vergaderd als zij wordt vanaf het begin tot het einde van de wereld. En zij bestaat niet zonder maar in concrete kerkplaatsen, namelijk op elke plaats waar God haar stelt.\\ Met het oog op deze kerk, die in alle tijden en aan alle plaatsen één en dezelfde is, wordt gesproken in de artikelen 27 tot 32 van onze geloofsbelijdenis. Een andere dan deze enige algemene kerk bestaat niet.\\ Daarom kan de synodale onderscheiding tussen Kerk en kerk, dat is tussen enige algemene kerk en plaatselijke kerk niet bestaan. Deze onderscheiding, die heel de leer van Heemse en Spakenburg doortrekt, is een menselijke drogreden, die strijd voert tegen de rechte gereformeerde belijdenis. Zij wordt daarom door het christelijk geloof met beslistheid verworpen.\\ Gelijktijdig daarmee zegt het geloof nee tegen de tweede pijler waarop de nieuwe synodale kerkleer is gefundeerd. Het is een pijler die in vast verband staat met de onderscheiding tussen algemene en plaatselijke kerk en die bij nader toezien een duidelijke ondermijning betekent van de echt goede woorden waarmee de gereformeerde belijdenis de enige kerk omschrijft, namelijk als //een heilige vergadering van de ware christgelovigen.//\\ De ene rechte zin van deze woorden zal nu onze aandacht krijgen en dat in rechtstreekse confrontatie met de kromme zin, die Heemse en Spakenburg aan deze echte kerkzin geven.\\ ===== 4. Geen kerk tenzij die heilig is en uitverkoren ===== - //Hoe zagen we het Spakenburgse rapport ons de enige algemene kerk voorstellen?//\\ Als de totale vergadering van hen die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen.\\ //Wat is dit voor een voorstelling?//\\ Gelet op het begin ziet zij er taalkundig minder fraai uit, maar de zin ervan is beslist duidelijk.\\ Gesproken wordt hier van de algemene kerk als het totaal of de totaliteit van de gekochten des HEEREN.\\ //Waarvoor wordt hier dus feitelijk onze aandacht gevraagd?//\\ Voor het ongetwijfeld schone eindresultaat van heel de kerkgeschiedenis.\\ //Hoe worden we daarin bevestigd?//\\ Doordat het synodale rapport de dingen hier als volgt uitwerkt en afrondt:\\ “Christus vergadert de zijnen niet alleen IN samenkomsten, Hij vergadert hen daartoe ook UIT het hele menselijke geslacht. Uit alle volken en stammen en natiën en talen, en dat niet alleen ‘hier en nu’ maar ook in de hele tijd van deze wereld, totdat zij voor de troon en voor het Lam zullen staan als een schare, die niemand kan tellen, Openb. //7:9.//\\ Dan vormen zij in zichtbare heerlijkheid de ene ‘gemeente der uitverkorenen’, waarvan gesproken wordt in de doopsformulieren:\\ ‘Zo zullen wij tenslotte volkomen rein in het eeuwige leven een plaats ontvangen temidden van de gemeente der uitverkorenen.”\\ Tot zover dit synodale betoog (zie opnieuw rapport Spakenburg punt 4.5.5.).\\ //Wat van dit onderwijs te zeggen?//\\ Gelet op het mooie slot met die grote schare die niemand tellen kan en met in zichtbare heerlijkheid die ene gemeente der uitverkorenen te midden waarvan wij een plaats zullen ontvangen in het eeuwige leven, klinkt dit onderwijs ons alleszins lieflijk en aangenaam in de oren. En ook zeer vertrouwd, vooral vanwege onze doopsformulieren die wij meer dan eens horen en die ons de dingen zo zuiver weten voor te stellen.\\ En inderdaad, dit is ook een betrouwbaar woord en alle aanneming waard dat het geloof een machtige voleinding wacht. Het is de voleinding in de volkomen heiligheid en gelukzaligheid van het toekomende leven te midden van Gods uitverkoren gemeente. Van het lichaam der zonde ontbonden zullen wij dan met het Lam van God in de hemelen regeren (DL V, 1,2).\\ En dat betreft een regeren temidden van een inderdaad //grote// gemeente (Ps. 22:26; Ps. 40:10), een //grote// schare die niemand tellen kan, die ook niemand moet willen tellen. Want dan overschat hij zichzelf en onderschat hij het Evangelie van de enige algemene kerk, die alle mensenmaat te boven gaat en al onze verwachtingen overtreft.\\ Zo is hier een echt goed en lieflijk en betrouwbaar Evangelie, naar de volkomen vervulling waarvan het geloof met groot verlangen uitziet om ten volle te genieten de beloften van God in Jezus Christus, onze Heere. Amen (NGB 37 slot).\\ //Waarvoor moeten we intussen wel op onze hoede zijn?//\\ Te menen dat we hier en nu de voleinding reeds bereikt hebben en dat we vandaag reeds met Christus als koningen over alle schepselen regeren (HC 32).\\ Want dan misleiden we onszelf, miskennen we de realiteit van het lichaam der zonde dat zich nog laat gelden en is de waarheid in ons niet (1 Joh. 1:8). Dan overschatten we onszelf en onderschatten we onze tegenpartij de duivel, die rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden en wetende dat hij weinig tijd heeft (1 Petr. 5:8; Openb. 12:12).\\ Met andere woorden, dan zijn we niet waakzaam en nuchter, niet slagvaardig en strijdvaardig; dan lopen we op de tijd vooruit in plaats van mee te lopen in de gelederen van de //strijdende// kerk. Dan heerst in feite de geest van de zelfgenoegzaamheid en de zelfvoldaanheid in ons. En dat is niet goed.\\ //Hoe ontdekt de apostel de gemeente te Corinthe aan deze verkeerde mentaliteit?//\\ Door tegen haar te zeggen: “Reeds zijt gij verzadigd, reeds zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij u koning gemaakt. Ja, was het maar zo dat gij koning geworden waart, dan waren ook wij met u koning geworden” (1 Cor. 4:8).\\ //Welke remedie stelt de apostel tegenover dit kwaad?//\\ De geest van ootmoed, nederigheid en enigheid, die niet eigenwijs is noch zichzelf opblaast maar die zich in alle bescheidenheid houdt aan hetgeen geschreven staat.\\ Zo immers begint Paulus zijn onderwijs op dit punt: “Dit broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht om uwentwil, opdat gij uit ons (voorbeeld) zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich vóór de één en tegen de ander opblaze” (1 Cor. 4:6).\\ Mogelijk dat we hier bij hetgeen geschreven staat moeten denken aan bijvoorbeeld Psalm 131. In elk geval spreekt daar dezelfde geest van nederigheid, die ons ertegen beschermt te wandelen in dingen die ons te wonderbaar zijn.\\ //Wat doen we wanneer we ons naar deze apostolische// //regel van de Geest richten?//\\ Dan wijzen we het betreffende synodale onderwijs van de hand; niet vanwege het einde ervan met die grote schare en die ene gemeente der uitverkorenen, want dat einde is goed zoals we reeds zagen, maar vanwege het begin ervan dat ons van de algemene kerk wil laten spreken als ‘de //totale// vergadering van hen die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen’.\\ Het begin van dit begin is in elk geval niet zuiver. Wie van de enige algemene kerk spreekt als de //totale// vergadering van de gekochten van het Lam, houdt zich niet aan hetgeen geschreven staat; hij is hooggevoelende en blaast zichzelf op. Zo iemand ziet over het hoofd dat hij het nodig heeft in alle nederigheid te beginnen en in alle voorzichtigheid te onderscheiden waarop het aankomt.\\ Want dat is duidelijk, wie van een //totale// vergadering spreekt, gooit alles op één hoop en onderscheidt niet. Zo iemand wil alles in één keer en weet er niet van in alle kleinheid //te beginnen.// Zo iemand wéét van geen begin. Dat wil zeggen, hij weet van geen //beginsel,// van geen //principe,// waardoor alles hier wordt beheerst en gedragen, heel die grote schare die niemand tellen kan. Zo iemand rekent niet naar //het Hoofd// waaraan alles hier hangt, noch naar //de Hoeksteen// die alles in zijn verband houdt.\\ Kortom, wie van een totale kerk spreekt, spreekt niet //principieel// van de kerk, niet wezenlijk en fundamenteel; zo iemand laat de kerk niet echt tot haar recht komen.\\ Vanaf het begin is het dan ook zo niet geweest. Vanaf het begin is er niet een //totale// kerk geweest maar een //heilige// kerk. Dienovereenkomstig heeft het christelijke geloof vanaf het begin geen totale kerk beleden maar een heilige, een heilige algemene christelijke kerk.\\ Het eerste te belijden – een totale kerk – is //principieel// gezien het begin van //de beginselloosheid,// die altijd wetteloosheid is, waarvan het einde is de mens der wetteloosheid. Dat is de mens die maar niet dan na aandrang naar de hem verboden //schone vrucht// grijpt, menende daardoor als God te worden, doch die ten volle overmoedig naar de hem verboden //heilige plaats// grijpt, doende alsof hij God is (vgl. Gen. 3:1-6 met 2 Thess. 2:1-4).\\ Het laatste te belijden – een heilige kerk – geeft blijk van //beginselvastheid,// die weet heeft van zaligheid en godsvrucht //in beginsel,// waarvan het einde is de volle godsvrucht in het paradijs van God met de toegang tot het geboomte des levens. Het is de godsvrucht die altijd begint bij het begin en die zich daarom eenvoudig hecht aan hetgeen de HEERE //hier en nu// geeft, verwachtende de volkomen vrucht daarvan te zullen genieten in het hiernamaals. Verre van beginselloosheid laat de echte godsvrucht zich zodoende kenmerken door beginselvastheid, waardoor zij met beslistheid vasthoudt aan //hetgeen geschreven staat.// Wijs met dit goede Schriftuurlijke beginsel, is zij zodoende tegelijkertijd wijs om het kwaad //in beginsel// te weerstaan en te overwinnen.\\ //Wat doet de synodale leer daarentegen?//\\ Deze is bij lange na niet zo wijs en weerbaar.\\ Geëmancipeerd als eens de vrouw in het paradijs gaat zij zelfverzekerd haar eigen gang door zich de enige algemene kerk van meetaf voor te stellen als een //totale// kerk, als //de totale vergadering// van de gekochten van het Lam. Cursief gezet en dus ten volle verzekerd voegt zij daaraan dan nog toe dat dit ook de spreekwijze is “die we terugvinden in artikel 27 NGB en in antwoord 54 HC” (zie opnieuw rapp. Sp. punt 4.5.5.).\\ En zo begint de waarheid hier voorzichtig te vallen. Zo moet het algemeen gevoelen van de gereformeerde belijdenis hier plaats maken voor het particulier gevoelen van een synode, die er zozeer op uit is een ander op zijn woorden te vangen, dat zij vergeet eigen gedachten gevangen te geven aan de gehoorzaamheid van het gemeenschappelijke geloof. Immers, noch de Catechismus noch de Geloofsbelijdenis stellen ons de enige algemene kerk voor als een //totale// vergadering. De eerste leert ons te spreken van een heilige algemene christelijke kerk en de laatste toont ons in artikel 27 de kerk als een //heilige// vergadering van de ware Christ- gelovigen, al hun zaligheid verwachtende van Jezus Christus.\\ En ook daarna spreekt ditzelfde artikel nog tot twee keer toe met zoveel woorden van een //heilige// kerk, terwijl artikel 28 deze draad meteen weer opvat door te beginnen met: Wij geloven, aangezien deze //heilige// vergadering enz.\\ Ja, hoe heilig is de kerk! En hoezeer vraagt de gereformeerde belijdenis daarvoor onze aandacht. Zodra zij ons leert wat de kerk is, is dat het eerste wat zij van haar zegt: een //heilige// vergadering. En daaraan houdt zij vast.\\ Niet alzo de synodale leer. Die acht het kennelijk verantwoord voor God en Zijn heilige gemeente //anders// van de kerk te spreken. Zij heeft zo haar eigen taal en haar eigen voorstelling omtrent de kerk. Zij begint rustig met een totale vergadering. Dat is geen goed begin.\\ Daarna nog in echt bijbelse termen van de kerk spreken als de grote schare die niemand tellen kan en als de gemeente der uitverkorenen waarin wij tenslotte volkomen rein een plaats zullen ontvangen, baat niet. Het zal de desillusie alleen maar groter maken. Want indien de slang gebeten heeft voor de bezwering, baat de bezweerder niet (Pred. 10:11).\\ Men moet goed beginnen, op tijd. Dat is bij het begin. Wie zo niet begint, komt niet tot het einde, tot de voleinding, die altijd de voleinding is van //het begin,// van het beginsel der eeuwige vreugde, van de plaats-in-beginsel te midden van de gemeente der uitverkorenen.\\ En nogmaals, men moet goed beginnen. Dat is niet bij een totaal aan gekochten van vlees en bloed maar bij die Ene, die hen allen kocht met Zijn bloed en die het Begin is van alle dingen en ook de Voleinding (Openb. 1:8, 17, e.a.p.). Wie bij Hem begint, spreekt niet van de kerk als een //totale// vergadering maar als een //heilige// vergadering. Dat mist nooit. Als vanzelf voegt men zich dan naar de apostolische regel om niet te gaan boven hetgeen geschreven staat.\\ //Maar waarom? Waarom mist de synodale leer in haar voorstelling van de algemene kerk de aansluiting bij dit zo zuivere begin van de gereformeerde belijdenis?//\\ Omdat de synodale leer er niet op gericht is de kerk van deze belijdenis te verdedigen. In plaats daarvan bouwt zij aan een beschouwing over de kerk, die als hoeksteen heeft het onderscheid tussen plaatselijke en algemene kerk. En voor zo’n onderscheid draagt artikel 27 geen bouwstenen aan, ook niet in zijn voorstelling van de enige algemene kerk als een //heilige// vergadering. Nietwaar, had het rapport zich bij deze formulering aangesloten, dan had het synodale betoog er op dit punt als volgt uitgezien:\\ “Deze Schriftplaatsen, naast de door ds. Hoorn genoemde, laten zien dat de Bijbel onderscheidend spreekt over de kerk. Met ‘ecclesia’ wordt de plaatselijke kerk aangeduid, maar ook //de heilige vergadering// van hen, die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen.”\\ Duidelijk is evenwel dat het betoog op deze wijze niet aanslaat. Dat voelt ieder wel aan, zeker onze sluwe tegenstander de duivel, die er daarom toe inspireert om niet te schrijven een //heilige// vergadering maar een //totale// vergadering.\\ Dit laatste hóórt immers zo goed, zeker nu het echt om de //kerk// gaat, niet maar om de plaatselijke maar om de enige algemene of katholieke! Welk mens denkt dan niet als vanzelf aan de totaliteit van alle gelovigen. Zelfs ons aller Van Dale weet er met deze woorden van mee te spreken (zie Van Dale onder het woord totaliteit). En zo beginnen de dingen ons hier beslist aan te spreken.\\ Maar het is even beslist een aanspraak niet volgens het goede principe van de Geest dat altijd goed werkt en echt resultaat oplevert, maar volgens het kwade principe van het vlees dat er altijd op uit is te verderven en te ondermijnen wat God goed gemaakt en goed gezegd heeft (Gal. 5:17).\\ //Kunt u dit laatste nader toelichten?//\\ De Eerste, de Geest, zoekt vast en zeker het grote getal van de kerk om dat vol te maken. Maar Hij doet dat niet in één keer massaal en totaal. Hij doet dat volgens Zijn eigen orde, Zijn eigen manier van werken. En dat betekent dat Hij daarvoor //de tijd// neemt, die de door God daarvoor bestemde tijd is.\\ Het is de tijd van de uitvoering van Gods eeuwige vaste en onveranderlijke raad tot zaligheid van Zijn uitverkorenen, welke raad vanaf het begin der wereld krachtig is vervuld geweest en die ook voortaan vervuld zal worden. Daarvoor zal God zorgen, tegen Wie geen raad geldt en geen geweld iets vermag. Zo dan kan het niet anders of de uitverkorenen worden ieder op z’n tijd – dat is allen op Góds tijd – tot één vergaderd, tot de ene gemeente der uitverkorenen (zie DL II, 9).\\ Niet anders dan volgens deze orde zoekt de Geest het volle getal van de kerk. Hier is dus een orde die //een heuse geschiedenis// met zich brengt. Dat wil zeggen de geschiedenis van een heuse kerk, van een kerk die echt bestaat, die serieus vergaderd wordt, elke dag en elk jaar van de geschiedenis. Vandaar dat de Dordtse Leerregels hier zonder meer vervolgen met:\\ //“en dat er altijd zal zijn// een kerk der gelovigen, gefundeerd in het bloed van Christus, dewelke Hem, haar Zaligmaker . . . standvastig bemint, gedurig dient en hier en in aller eeuwigheid prijst” (DL II, 9 vervolg).\\ Men leze wat hier staat en bedenke dus dat aan het begin niet staat: en //alsdan// zal er altijd zijn, en dat er aan het slot sprake is van: //en hier// en in alle eeuwigheid.\\ //En hier.// Dat staat voorop, dat is het begin van de eeuwige vreugde. Het is het beginsel dat God //hier// en //nu// werkt, //in de tijd//. Want Hij die God is van eeuwigheid tot eeuwigheid, door geen tijd gebonden en boven alle tijden verheven, en Wiens raad evenzeer eeuwig is, volbrengt Zijn raad nochtans niet //buiten of zonder// maar //in// en //met// de tijd. Zo is Zijn soeverein welbehagen. //In den beginne// schiep God de hemel en de aarde, enz. (Gen. 1:1).\\ Nee, God bestaat niet in de tijd, Hij staat boven alle tijden, //maar Hij werkt wel in de tijd,// die door Hem bestaat.\\ Daarom is het hier en nu, waarin wij leven en ons bewegen geen lege tijd, waarin God echt niet veel doet; het is ook geen //totale// tijd, want dat zegt echt te weinig, het zegt feitelijk niets.\\ Het is een //volle// tijd, waarin God in principe //alles// doet. Het is de tijd die vol is van Gods genadig welbehagen, dat ernstig is en welgemeend en niet zonder effect (DL III/IV, 9).\\ Vandaar ook dat de apostelen als medewerkers van deze volop werkende God vermanen de genade van God niet tevergeefs te ontvangen: “Want zegt Hij: ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord, en ten dage des heils ben Ik u te hulp gekomen;\\ zie, NU is het de tijd van het welbehagen,\\ zie, NU is het de dag van het heil” (2 Cor. 6:1, 2).\\ //Wat is daarom het ambt van de gelovigen in dit héden van Gods genade?//\\ Het is hun ambt niet om op de tijd vooruit te lopen als waren zij reeds volmaakt en als hadden zij reeds volkomen rein een plaats in de gemeente der uitverkorenen ontvangen, maar om //bij de tijd te blijven,// om de aangevangen heilstijd niet //werkeloos// voorbij te laten gaan maar om deze tijd //te gebruiken.// Dat is om eigen zaligheid te werken met vreze en beven (Filipp. 2:12), om eigen roeping en verkiezing //te bevestigen// (1 Petr. 2:10), om //op te wassen// in kennis en in genade (2 Petr. 3:17, 18).\\ Dat is anders gezegd: om de plaats die men heeft ontvangen in de gemeente der uitverkorenen in te nemen in geloof en in volharding (Hebr. 10:25), teneinde naar de volmaaktheid zich uit te strekken “totdat wij na dit leven tot deze voorgestelde volkomenheid geraken” (HC 115).\\ Kortom, hier is het n//ú// van Gods inwonende genade, met het oog waarop de apostel vermaant: “Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vleses en des geestes en zo onze heiligheid //volmaken// in de vreze Gods” (2 Cor. 6:14 – 7:1).\\ Want de tijd die de Geest gebruikt om //het getal// van de kerk vol te maken, is evenzeer de tijd waarin Hij //de heiligheid// van de kerk zoekt te volmaken. En dat levert niet maar een //totale// kerk op, een //totaal// lichaam – dat spreekt niet echt – doch een levend en groeiend lichaam. Het is het steeds vaster wordend, naar de volwassenheid groeiend lichaam van de kerk onder het Hoofd Christus: “Aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen, naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, zijn groei, om //zichzelf op// te bouwen in de liefde” (Ef. 4:14-16).\\ Niet anders dan volgens dit principe van het hoofd en de hoeksteen Christus werkt de Geest de volmaking der heiligen, met als einddoel dat zij allen de eenheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon van God bereiken, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus (Ef. 4:13).\\ Het is een volmaking die de Geest eveneens //in de tijd// werkt, waarbij Hij hun geen van allen de gelegenheid geeft in zichzelf te rusten en met zichzelf tevreden te zijn, maar hen allen leert zich met al hun leden uit te strekken en heen te groeien naar Hem, die het hoofd is, //Christus// (Ef. 4:15). Zoals ook de gereformeerde belijdenis verklaart: “al hun zaligheid verwachtende van Jezus Christus” (NGB 27).\\ //En het met zichzelf ingenomen vlees dan?//\\ Dat weet de dingen heel anders te versieren; het werkt volgens een ander principe, dat feitelijk geen principe is. Daarvoor hebben we hier dan ook met //vlees// van doen. Het vlees kent geen principe, want het kent Hem niet die het principe van alle dingen is, de Princeps, het Hoofd en de Hoeksteen. Dat is de Zoon, die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht en in Wie alle dingen hun systeem hebben (Hebr. 1:3; Col. 1:17).\\ Het vlees wil altijd met allen en alles van doen hebben maar dan buiten en zonder Hem, om Wie en door Wie alle dingen bestaan (Hebr. 2:10). Het vlees doorziet de dingen niet maar ziet de dingen zelf aan en zet ze op zichzelf; het weegt en overweegt niet maar telt en telt op, met als uitgangspunt: hoe groter het totaal des te groter onze kracht en zekerheid. Het vlees ziet //zichzelf// groeien, want het //werkt// niet, het werkt niet //voor God,// het staat niet in de diensthouding voor God om Hem voortaan te leven van harte willig en bereid (HC 1).\\ Heel wat liever dan met een //heilige// vergadering heeft het vlees daarom van doen met een //totale// vergadering. Want evenveel ruimte als de laatste biedt om het totaal af te wachten, de tijd werkeloos te laten verstrijken, bij het grote getal zich veilig te voelen en met de massa mee te lopen, zo weinig ruimte biedt de eerste daartoe.\\ Een //heilige// vergadering betekent immers dat zij allen persoonlijk en in persoonlijke verantwoordelijkheid staan coram Deo.\\ Dat is voor het aangezicht van Hem die de Heilige is en de Waarachtige en die geen //totalen// kent maar die de Zijnen kent, en dat niet maar //tenslotte// in het eeuwige leven maar //van eeuwigheid af// in Zijn eeuwige verkiezing. En die hen zo als Zijn van eeuwigheid af gekenden allen en een ieder //in de tijd roept// en //bij name// noemt. Gelijk de christelijke doop daarvan het hoorbare bewijs is!\\ En Hij doet dat met niemand van hen een dag te vroeg dan wel een uur te laat maar precies op tijd, te rechter tijd. Dat is op Zijn tijd, die een altijd volle tijd is, vol van de roepstem van het heilig Evangelie.\\ //Heden// is het die tijd.\\ Het is de tijd van Hem die niet massaal koppen telt en afgaat op wat voor ogen is, maar die bij hen allen stuk voor stuk //het hart// aanziet (1 Sam. 16:6,7). En die derhalve het grote getal van de kerk nooit scheidt van maar altijd onderscheidt en zoekt in //het heilige getal// van Zijn heilige verkiezing. Dat is in de heilige rest die Zijn Woord bewaart en Zijn Naam niet verloochent (Openb. 3:8).\\ //Waarvoor dienen we daarom steeds op onze hoede te zijn als het om de kerk gaat?//\\ Dat we ons op de uiterlijkheden niet blind staren en door het getal ons niet laten leiden. Want deze dingen zijn niet wezenlijk voor de kerk.\\ //Hoe komt de belijdenis ons wapenen tegen dit gevaar?//\\ Door ons er nadrukkelijk bij te bepalen dat de //heilige// kerk soms een tijdlang heel klein kan zijn, zodat zij wat haar uiterlijk betreft bijkans niets voorstelt (NGB 27).\\ //Wat blijft evenwel ook in zo’n tijd recht overeind staan?//\\ Deze heilige kerk!\\ Laat zij in de ogen der mensen dan zo goed als niets voorstellen, in de ogen van de Heere stelt zij ook dan alles voor. Deze Heere is het, die Zich ook in zo’n gevaarlijke tijd de kerk bewaart. Voor Hem staat zij //gedurig// en wel als een altijd //heilig en vol getal.// Artikel 27 spreekt wat dat betreft van //zevenduizend// bewaarden en Openbaring 7 van //honderd- vierenveertigduizend// verzegelden. Dat zijn sprekende getallen, getallen die echt spreken van //de bewaring// van de kerk, waarbij er niet één ontbreekt.\\ Het is een bewaring die rust in Gods geopenbaarde en openbaar wordende verkiezing, geopenbaard in het Woord en openbaar wordend //in de// //tijd//, waarin de Zoon van God Zich heus een kerk vergadert, die heilig is, dat is //in waarheid uitverkoren.//\\ Hoe veelzeggend is het dus te spreken van een //heilige// kerk of een //heilige// vergadering. Daarmee is in principe alles gezegd en alles rotsvast gezet. Zo komt alles tot zijn recht vanaf het begin tot het einde, namelijk het eeuwig Evangelie van God inzake de kerk, dat heel echt //in de tijd// is begonnen en dat even echt //met de tijd// tot zijn voleinding komt.\\ Héden is het die tijd.\\ //En het synodale spreken daartegenover van een totale kerk?//\\ Dat is goed beschouwd nietszeggend.\\ Daarmee wordt in principe alles verloochend en op losse schroeven gezet, namelijk //heel de tijd, heel de geschiedenis,// die de Zoon van God //gebruikt// om Zich een kerk te vergaderen, tot het eeuwige leven uitverkoren.\\ Heden is het niet echt de beslissende tijd van dit heilig Evangelie; uiteindelijk moét het allemaal nog en kómt het allemaal nog. Wel te verstaan volgens de synodale leer die de enige algemene kerk doodgewoon //inzet// met de //totale// vergadering van //na dezen,// wanneer zij allen “in zichtbare heerlijkheid de ene gemeente der uitverkorenen vormen, waarvan gesproken wordt in de doopsformulieren”, en wanneer zij dus “tenslotte volkomen rein in het eeuwige leven een plaats ontvangen te midden van de gemeente der uitverkorenen.” Als zou zó de orde en de loop van Gods heilig kerkevangelie zijn en als zouden onze doopsformulieren zo //beginnen!//\\ //Daarna// heel verzekerd verklaren dat Christus de Zijnen niet alleen ‘hier en nu’ //maar ook in de hele tijd van deze wereld// vergadert, baat niet. Het is niet meer dan een open deur intrappen, waardoor men des te meer bewijst dat men het //hier en nú// van Christus’ kerkvergaderend werk niet écht serieus neemt. De synodale leer laat dit hier en nu gewoon overstaan tot morgen.\\ Zo is hier een leer die //intijds// van geen wezenlijk //resultaat// wil weten. Dat vindt zij veel te concreet en veel te grijpbaar. Of beter gezegd dat vindt zij veel te eng en te bekrompen. Enig resultaat wordt door haar dan ook prompt verwezen naar het kleine kerkje met een kleine k, dat is naar de plaatselijke kerk, die men toch vooral moet onderscheiden van de grote kerk met haar grote totaal van na dezen. Dat is pas echt kerk. De plaatselijke kerk blijft daarbij altijd in de schaduw staan.\\ Zo is hier anders gezegd een leer die anderen ervan beschuldigt volmaaktheids-drijvers te zijn, terwijl zij principieel gezien zichzelf aan dit kwaad schuldig maakt. Heemse en Spakenburg doen alsof zij zo maar – //dat is zonder enig beginsel// – op één dag met alles en iedereen in volle reinheid de volle zaligheid van de hemelse blijdschap en heerlijkheid binnenvliegen.\\ Maar zo werkt dat niet. Wij zijn niet als God, zelfs niet als de engelen; wij zijn mensen, niet meer dan stof. Daarenboven mensen die diep zijn gevallen. We moeten onszelf niets verbeelden en niet menen dat we zo maar de voleinding bereikt hebben. Er moet nogal wat aan ons gereformeerd worden zal daar weer sprake zijn van //volle// gelukzaligheid.\\ Héden is het de aangewezen tijd van die zo noodzakelijke reformatie. Morgen niet. Waarom de Heilige Geest ook zegt: “Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn” (Hebr. 3:7,8).\\ Het met zichzelf ingenomen vlees hoort deze //tijdig// waarschuwende stem van de Geest niet. Het vindt de totale vergadering van Heemse en Spakenburg best goed, in elk geval best goed bedoeld.\\ //Hoe maakt u de balans op van dit vierde hoofdstuk?//\\ De vooropgezette onderscheiding tussen plaatselijke en algemene kerk //verhindert// de synodale leer de kerk recht en fundamenteel te onderscheiden als een //heilige// vergadering, gelijk artikel 27 van de algemene kerk spreekt. In plaats daarvan kan de synodale leer moeilijk anders dan van haar spreken als een //totale// vergadering.\\ Daarin gaat het maar niet om twee verschillende spreekwijzen maar om twee geheel verschillende principes.\\ Het ene, dat spreekt van een heilige vergadering, spreekt //wezenlijk// van de kerk, //naar wat zij altijd is;// het grondt haar in Gods verkiezing van eeuwigheid af en weet haar zodoende echt //in de tijd// te laten bestaan. Het weet ook dat in de heiligheid van de kerk haar altijd volle getal begrepen is.\\ Het andere, dat spreekt van een totale vergadering, spreekt niet wezenlijk van de kerk; het beoordeelt haar niet naar haar //altijd blijvende hoedanigheid of kwaliteit// maar naar haar //uiteindelijke hoegrootheid of kwantiteit.// Het laat de kerk zodoende drijven op het (grote) getal in plaats van te eerbiedigen dat het juist de kerk is waarin haar getal meekomt. Het weet daarom ook geen recht te laten wedervaren aan het feit dat de heilige kerk soms //heel klein// is in de ogen der mensen, noch ook weet het de kerk echt //in de tijd// tot haar recht te laten komen; het schuift de kerk feitelijk voor zich uit naar het hiernamaals en neemt haar zodoende niet serieus in het hiernumaals.\\ Kortom, even grondig en verantwoord als het is te spreken van een heilige vergadering, zo oppervlakkig en onverantwoord is het te spreken van een totale vergadering. Wie dit laatste zegt, laat zich niet beheersen door Gods eeuwig voornemen inzake de kerk maar door eigen vooringenomenheid waardoor hij niet onderscheidt waarop het aankomt.\\ //Hoe wordt deze balans bevestigd?//\\ Door de vier in ons vorig hoofdstuk al genoemde Schriftplaatsen waarop de Spakenburgse uitspraak zich beroept, namelijk Matth. 16:18; Hand. 20:28; Efeze 5:25,26 en Hebr. 12:23. Deze Schriftplaatsen bieden geen grond van de kerk te spreken als een //totale// vergadering. Des te meer echter om haar in ere te houden als een //heilige// vergadering.\\ Heel duidelijk komt dit uit in Efeze 5:25,26, waar de apostel met het oog op het //heilig// te houden huwelijk wijst op Christus “die Zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft om haar //te heiligen,// haar //reinigende// door het waterbad met het Woord en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, //zó dat zij heilig is en onbesmet”.//\\ Hoe heilig luidt de klok hier. Wie hier spreekt van een totale vergadering, weet niet waar de klepel hangt.\\ Diezelfde heiligheid is in geding in Hand. 20:28, waar de apostel met het oog op het gevaar van binnendringende dwaalleraars de oudsten te Efeze zo vermaant: //“Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde,// waarover de Heilige Geest u als opzieners gesteld heeft om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft.” Paulus spreekt hier niet kwantitatief van de gemeente Gods maar heel duidelijk kwalitatief: hoe duur gekocht is zij! Hoe groot is daarom de verantwoordelijkheid van de opzieners.\\ Wat betreft Matth. 16:18, deze tekst tekent ons de gemeente van Christus niet als een //totale// kerk aan het einde van de tijd maar als een //wel-gefundeerde// kerk de tijden door, gebouwd niet op drijfzand maar op de rotsbodem van de van Boven geopenbaarde belijdenis van de waarheid, gelijk op dat moment door Petrus verwoord, ook namens de andere discipelen. Met het oog hierop bad Christus ook voor de heiliging van Zijn apostelen in de waarheid (vgl. Joh. 17:17). Overigens hopen wij in ons volgende hoofdstuk nog terug te komen op Matth. 16:18.\\ Wat tenslotte Hebr. 12:23 betreft, hier is geen sprake van een //totale// maar van een //feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen// die ingeschreven zijn in de hemelen. En van de eerstgeborenen geldt dat zij de Heere //heilig zijn// (vgl. Luc. 2:23). In datzelfde verband van Hebr. 12 is sprake van een genaderd zijn tot de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen en tot God, de Rechter over allen en tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel – dit alles tot verklaring van het meerdere van het Nieuwe Verbond ten opzichte van het oude Sinaï-verbond (vs. 18-21) -, terwijl de betreffende pericoop dan eindigt met de indringende waarschuwing: “Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk verwachten, dankbaar zijn en hierdoor onze God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur” (vs. 28,29).\\ Ja, hoe //heilig// is onze God.\\ Hoezeer wordt de gemeente daarom vermaand deze heiligheid van God te ontzien door met eerbied en ontzag op Hem te zien en zo zichzelf in heiligheid voor God te stellen.\\ Nu de synodale leer op grond van deze door haar zelf aangevoerde Schriftplaatsen van de kerk spreekt als een //totale// vergadering, bewijst zij daarmee voorbij te zien aan wat zo duidelijk //de spits// is van dit onderwijs van de Heilige Geest. Zij heeft dit onderwijs gelezen door haar eigen gekleurde bril. En wie de Schrift zo leest, is niet machtig in de Schriften zoals Apollos, maar legt haar eigenmachtig uit (Hand. 18:24; 2 Petr. 1:20). Het einde daarvan is niet de lichtende heerlijkheid van God in het nieuwe Jeruzalem maar definitieve rampzaligheid in de buitenste duisternis waar geween is en knersing der tanden (Jes. 60:2; Matth. 22:13).\\ Scherp? Inderdaad, zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Wie er niet van houdt de dingen grondig te analyseren, doet er beter aan met de dienst van God zich niet in te laten. Deze is te heilig om er oppervlakkig en vooringenomen mee om te gaan.\\ ===== 5. Geen kerk tenzij als een vergadering of samenkomst ===== 5.1. //Waaraan doet de synodale leer met haar totale vergadering tegelijkertijd te kort?//\\ Aan het feit dat de kerk echt een vergadering is.\\ Nietwaar, wie van de enige algemene kerk spreekt als de totale vergadering van Christus’ gekochten, zegt niet zozeer dat de kerk bestaat in //de vergadering// van deze gekochten alswel dat zij bestaat uit //het totaal// van deze gekochten.\\ Dit geldt te meer wanneer men deze spreekwijze niet maar zonder meer gebruikt doch juist om de algemene kerk daarmee te onderscheiden van de plaatselijke.\\ Zeker tegen die achtergrond laat het spreken van ‘de totale vergadering’ praktisch geen ruimte voor het feit dat de algemene kerk voluit een vergadering is. Als vanzelf verwordt zij dan tot //het totaal of de totaliteit// van alle gekochten (zie hiervoor onder 4.2.). Dan vormt dus niet de vergadering //het constituerende element// van de kerk maar het totaal of de totaliteit der gelovigen. En dat is wezenlijk iets anders.\\ De algemene kerk is niet het totaal of de optelsom van alle gelovigen. De gereformeerde belijdenis stelt haar anders aan ons voor.\\ Artikel 27 zegt van haar: dewelke is een heilige //vergadering// der ware Christgelovigen. En artikel 28 handhaaft deze orde van zaken door te verklaren dat allen van hoog tot laag zich hebben te voegen tot deze heilige //vergadering,// die //de vergadering// is dergenen die zalig (moeten) worden en //waarbuiten// geen zaligheid is.\\ Zo dan is de enige algemene kerk echt //een vergadering// van de gelovigen.\\ //Wat zegt dit?//\\ Heel wat meer dan een kerk als het totaal of de optelsom van de gelovigen. Want dit laatste is niet meer dan wat het zegt: alle gelovigen bij elkaar geteld. En dat kan nog zo’n indrukwekkend totaal zijn, maar één ding is het niet: de enige algemene kerk. Het dekt niet //de naam// der kerk.\\ Want wie kerk zegt, zegt //vergadering// der gelovigen. Wie bij deze vergadering niet begint en eindigt maar in plaats daarvan de kerk zoekt in //het totaal// van de gelovigen, die blijft aan het tellen en komt aan //de kerk// niet toe. Zo iemand gaat van huis tot huis en ziet aan het kerkhuis voorbij. Hij weet geen maat te houden; hij laat het getal van de kerk niet bepaald worden door de orde van de kerk, die in één woord gezegd //vergader//orde is.\\ Zo immers stellen Schrift en belijdenis orde op zaken als het om de kerk gaat, haar onderscheidend als //de vergadering der gelovigen.// Zo bestaat de kerk echt en vooral ook recht, recht voor Gód. Zo komt de kerk echt uit in deze wereld en vooral ook recht, recht voor God. Zo komen de dingen, die ons van God geschonken zijn tot hun recht. Het is de zaligheid van God aan het adres van hen die uit kracht van Zijn eeuwige verkiezing zalig moeten worden en die daartoe allen hoofd voor hoofd hun plaats ontvangen in de kerk der verkiezing, waar voor hen allen plaats is, omdat deze kerk is //een vergadering// der gelovigen. Het is de vergadering van Hem, die geen God is van wanorde maar van vrede, die niet zomaar wat doet op goed geluk af maar die alles altijd góed doet, goed doordacht en goed voorbereid, recht op het geluk af. Dat is: betamelijk en in goede orde (vgl. 1 Cor. 14:33,40; zie ook de inzet van de gereformeerde kerkorde in artikel 1).\\ Hoe veelzeggend is het dus van de heilige kerk te spreken als //een vergadering.// Daarmee is hier in principe alles gezegd, namelijk dit ene, zo fundamentele dat de kerk beslist geen toevallige ongeorganiseerde samenloop van mensen is die zich massaal als kuddedieren laten samendrijven, maar een hechte, terdege georganiseerde instelling van God, waarbij de dingen wel en ordelijk toegaan, in goede orde en naar vaste regelmaat.\\ //Kunt u dit nog nader onderbouwen?//\\ Wie van een vergadering spreekt en de dingen daarbij serieus neemt, die weet van //vergaderorde// en van //vergadertijd.//\\ Zo iemand weet van een officieel en ordelijk //samenroepen,// waarbij niemand over het hoofd wordt gezien, èn van een idem dito //samenkomen,// waarbij niemand onder de voet wordt gelopen. En zo wordt de vergadering geconstitueerd, zo neemt zij vaste vorm aan en is zij handelingsbevoegd, niét als een //totale// vergadering, want zo’n vergadering overschreeuwt zichzelf en loopt onherroepelijk uit de hand, maar als een //wettige// vergadering, die haar eigen orde heeft, haar eigen statuut om daaraan de hand te houden op straffe van anders //onwettig en buiten de orde// te handelen.\\ Dit alles klemt te meer nu het hier niet een //profane// vergadering betreft inzake burgelijke aangelegenheden maar een //heilige// vergadering tot onderhouding van de heilige godsdienst. Het is een dienst die niet spontaan van beneden opkomt uit enig mens, maar die soeverein van bovenaf wordt gedicteerd door de enige waarachtige en eeuwige God. Deze God is het dan ook die deze heilige vergadering heeft ingesteld of geïnstitueerd en die haar uitroept en samenroept.\\ Hij doet dat door de stem van het Evangelie, namelijk Zijn heilig en goddelijk Woord. Hij doet dat met het oog op de burgers of onderdanen van Zijn hemels Koninkrijk. Hij doet dat niet uit naam van allen maar in de Naam van die Ene, met het oog op Wie zij allen plechtig en uit één mond verklaren: “Onze hulp is in de Naam van de Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft”, en in Wiens Naam hun allen openlijk verkondigd en betuigd wordt: “Genade zij u en vrede.”\\ Het is dus wel ordelijk van de kerk te spreken als //een vergadering,// als een //heilige vergadering.// Zo staan de dingen hier vast en komen zij tot hun recht. Zo komt de kerk tot haar recht. Dat is te verstaan, zo komt zij tot haar God en Koning om Hem te ontmoeten (vgl. Ex. 19:17). Zo komt zij tot de rechte godsdienst, die vast en zeker wil worden onderhouden, naar vaste regelmaat. Dat is naar de regel van het heilig Woord, dat zijn eigen orde heeft.\\ Zo dan komt dit Woord hier tot zijn recht, niet in wanorde maar in vrede, tot vrede van allen die tot Gods vrede zijn gepredestineerd.\\ Zo dan tenslotte – want dat is altijd weer het begin en het einde van alles – zo dan komt God aan Zijn recht, dat is aan Zijn volk, en geeft Hij Zijn rechten aan de Zoon (vgl. Psalm 72). Deze is een eeuwig Koning, die zonder onderdanen niet kan bestaan (NGB 27). Daarom bestaat het niet anders of Hij doet de Zijnen in Zijn Naam en volgens Zijn vergaderorde aantreden in heilig krijgssieraad, terwijl zij luide zingen: “De zaligheid is van onze God, die op de troon is gezeten, en van het Lam” (Ps. 110; Openb. 7:10). Zuiver overeenkomstig deze orde bestaat de heilige kerk in deze wereld. Zo onderscheidt zij zich echt als kérk, niet buiten of zonder maar in en als een heilige //vergadering.//\\ Anders gezegd: zo komt //de naam// van de kerk ten volle tot zijn recht. Het is die zo betekenisvolle naam, waarmee de Geest Zelf haar onderscheidt in het Woord. Het is de echt bijbelse naam //gemeente,// een naam die in het Spakenburgse rapport al te onecht en gemaakt wordt weergegeven met het latijnse ‘ecclesia’. Want als men hier dan toch een vreemde taal ten gehore wil brengen coram populo, voor het volk, laat men dat dan ook goed doen, dat is origineel. Dan neme men zijn toevlucht dus niet tot het latere latijnse ‘ecclesia’, dat wel heel wat lijkt maar dat goedbeschouwd niet meer is dan namaak-latijn, dat het gewone volk niets zegt. Dan schrijve men, of beter gezegd dan luistere men naar het echt origineel Griekse ekklèsia (zie ook J. van Bruggen in: Aantekeningen bij de Heidelbergse Catechismus, zondag 21).\\ Dat hóórt tenminste. Zo weet het volk precies waaraan het toe is. Ook het kerkvolk van vandaag, dat wel zoveel weet dat niet Latijn maar Grieks de grondtaal is van het Nieuwe Testament.\\ 5.4. //Wat valt er dan precies te horen in dit voor ons vandaag vreemde maar in die tijd echt sprekende Griekse woord ekklèsia, dat naar men heeft geteld niet minder dan honderdvierenveertig keer voorkomt in het Nieuwe Testament, voor het eerst in Matth. 16:18?//\\ Dit zelfstandig naamwoord, waarin het werkwoord oproepen of dagvaarden meeklinkt, dient in het Grieks ter aanduiding van een vergadering of samenkomst. En dan niet van een zo maar spontaan opkomende vergadering, die veeleer een samenscholing is, maar van een georganiseerde, wettig bijeengeroepen vergadering, die handelingsbevoegd is en bindende uitspraken kan doen.\\ Het gezaghebbende Grieks-Engels woordenboek van Liddell Scott geeft als betekenis van ekklèsia: assembly duly summoned. Het woord ekklèsia spreekt dus van een op ordelijke wijze uitgeschreven en wettig bijeengeroepen vergadering.\\ Als zodanig is hier het woord waarmee de echt op haar burgers bedachte Griekse wereld in haar tijd haar //volksvergadering// aanduidde. Dat wil zeggen de tot de publieke aangelegenheden wettig samengeroepen vergadering van de burgers van de stad, die een staat was in het klein. Zulk een vergadering werd oorspronkelijk samengeroepen door een daartoe aangewezen //heraut.// Daarbij ging het niet om een vergadering, waartoe jan en alleman behoorde, maar alleen zij die //burgers// waren in de volle zin van het woord. Dat wil zeggen zij die te midden van een vaak internationale stadsbevolking het Griekse //burgerschap// hadden en die als zodanig geroepen en gerechtigd waren mee te spreken en mee te stemmen in de wettige volksvergadering.\\ Welnu, //dienovereenkomstig// is hier het woord waarmee de echt op Zijn onderdanen bedachte Geest van God in Zijn tijd Zijn volksvergadering aanduidt. Dat wil zeggen de tot de publieke godsdienst wettig samengeroepen vergadering van de burgers van het Koninkrijk der hemelen. Het zijn zij die weliswaar leven op deze aarde te midden van allerlei volkeren maar die hun politeuma in de hemelen hebben (Filipp. 3:20) en die als zodanig geroepen en gerechtigd zijn hun stem uit te brengen in deze heilige vergadering, niet hun tegenstem maar hun //amenstem.// Het is de stem die amen zegt op de stem van het Evangelie en die daarmee dit Evangelie als rechtsgeldig aanvaardt en voor bindend verklaart (zie o.a. Deut. 27:11-26).\\ Het betreft hier dan ook een vergadering waarin //het Evangelie// de beslissende stem heeft. Geen vergadering dus die //zichzelf// samenroept maar die gedagvaard wordt door de Stem van het Evangelie, gelijk ook haar recht (van bestaan) en haar volmacht meekomen met en gegrond zijn op dit Evangelie.\\ Over de volmacht van deze vergadering lezen wij onder meer in Mattheüs 16:19, dat direct volgt op vers 18, waar Christus voor het eerst in het Nieuwe Testament spreekt van Zijn ekklèsia die Hij belooft te bouwen op deze petra, dat is op het heilig Evangelie van God.\\ De ekklèsia van Christus is geen democratie maar een theocratie, die geregeerd wordt naar de wil van God, gelijk ons die in het Evangelie wordt bekendgemaakt.\\ 5.5. //Wat is dit bij nader toehoren voor Evangelie?//\\ Gelukkig geen Evangelie dat zich uit in een vreemde, voor ons mensen onverstaanbare taal, ook dan niet wanneer het daarin zo vaak voorkomende woord ekklèsia opklinkt. Maar Evangelie dat ons aanspreekt in gewone mensentaal, in taal die wij dagelijks bezigen en waarin wij bijvoorbeeld wekelijks zeggen dat wij naar de kerk gaan, een zegswijze waaraan echt niets onecht of oneigenlijk is. Zulke gewone menselijke taal gebruikt het Evangelie, opdat door dat middel zijn buitengewone Goddelijke boodschap tot zijn recht zal komen. Het is een boodschap die ons zegt dat God een welbehagen heeft niet in engelen maar in mensen, terwille van wier redding Hij zelfs engelen in mensentaal laat spreken (vgl. Luc. 2:13; Hebr. 2:14; 2:16).\\ Het is tegelijkertijd Evangelie dat terwille van deze blijde boodschap zijn eigen orde heeft, ook zijn eigen vergaderorde. En dat is niet een vreemde, voor ons mensen onnatuurlijke orde, waarbij ons woord vergadering eigenlijk niet past. Het is een heel natuurlijke orde, die een heel natuurlijke vergadering met zich brengt. Zo natuurlijk dat zij ook de woorden //vergaderplaats// en //vergadertijd// met zich brengt. Een mens kan nu eenmaal niet //overal// vergaderen, want dan //vergadert// hij nergens echt. Al evenmin kan een mens //altijd// vergaderen, want dan blijft hij echt geen mens en //wordt// hij op den duur alleen nog maar vergaderd zonder //zelf te// vergaderen.\\ Zo dan betreft het hier een echte vergadering met een echte vergaderplaats en een echte vergadertijd, dat wil zeggen //met een vast vergaderritme.//\\ //Wat is dit bij nader toezien voor een ritme?//\\ Gelukkig geen vreemd onnatuurlijk ritme dat eigenlijk niet bij de mens past, maar een ritme dat zuiver is afgestemd op de oorspronkelijke mens, op de mens zoals hij in den beginne is geschapen naar het beeld van God zijn Schepper. Want hier is een vergaderritme dat ons nog altijd herinnert aan Gods eigen scheppingsorde van den beginne, dat is aan Zijn scheppingsweek, waarin God in zes dagen alles schiep en waarin Hij op de zevende dag rustte (Gen. 2:1-3).\\ Het Evangelie van God (inzake de kerk) is in geen enkel opzicht onnatuurlijk, veel minder nog is het tegennatuurlijk, dat is révolutionair. Het laat de natuur juist weer tot haar recht komen; het stelt weer orde op zaken in deze door de zonde ordeloos geworden wereld. Het zoekt weer op wat verloren is gegaan en schept rust en vrede in deze rusteloze en verstoorde schepping. En dat dankzij onze Heere Jezus Christus, die door Zijn dood en opstanding de ware rust(dag) heeft aangebracht, de sabbathsrust die nog overblijft voor het volk van God in de schepping van God (vgl. Hebr. 4:1-10).\\ Vandaar die echt rust brengende nog altijd blijvende vergadering van deze Heere en Zijn volk op Zijn dag. Dat is op //de (= elke) eerste dag van de week// (vgl. Joh. 20:19-23; Hand. 20:7; 1 Cor. 16:2).\\ Vandaar ook die echt rust brengende nog altijd blijvende zin van het sabbathsgebod tot onderhouding van de kerkdienst en tot het vooral op de rustdag naarstig komen tot //de gemeente van God,// om Gods Woord te horen, de sacramenten te gebruiken, God de Heere openlijk aan te roepen en de armen christelijke handreiking te doen, alsmede tot het //naar het principe van deze rustdag// al de dagen van het leven van zijn boze werken rusten en de Heere door Zijn Geest in zich laten werken om zo de eeuwige sabbath in dit leven te beginnen (HC 103).\\ En ziedaar de kerk of gemeente van God in de ware zin van het woord. Of beter geschreven van het Woord.\\ Zuiver overeenkomstig dit Woord is de kerk de tot de heilige godsdienst geroepen en de door die dienst bepaalde, bepaald op de rustdag vergaderende gemeente van Christus. Gelijk zij dan ook van rustdag tot rustdag als zodanig wordt aangesproken in de Naam van Hem, die nimmer om de zaak heenpraat maar de dingen altijd noemt bij hun ware naam, tot de ware rust van Zijn ware gemeente. Het zijn de rust en de gemeente die heel gewoon met de rustdag beginnen, overeenkomstig Gods eigen scheppingsorde die heilig is en onaantastbaar.\\ //En aan iets anders dan aan deze gemeente, aan deze op de rustdag samenkomende en zich naar de eeuwige rustdag uitstrekkende heilige congregratio of coetus der ware Christgelovigen komt de naam van kerk niet toe.// Laten wij daarom deze heilige vergadering, dit door God Zelf verordineerde instituut van de kerk, niet zonder meer overeind staan, dan laten we de kerk echt //vallen.// Dan weerspreken we de duidelijke taal van de Geest in het Woord en doen we tekort aan de ware naam van de kerk. En ook aan haar ware zinvolheid. We laten haar dan niet recht uitkomen in deze wereld tot de publieke belijdenis van Gods Naam; we laten haar dan opgaan in de massa en maken haar tot een anonieme kerk.\\ Hoe gevaarlijk is het daarom deze heilige vergadering, waarvan de gereformeerde belijdenis uitgaat in te ruilen tegen de //totale// vergadering van de synodale leer. Want dan is niet //de vergadering// der gelovigen zonder meer het constituerende element van de kerk. Veeleer is het dan //een totaal aan gelovigen// dat in onze voorstelling van de kerk domineert. En dan is het maar één stap meer en we stellen ons de enige katholieke kerk echt voor als de totaliteit van alle gelovigen //zonder enige vergadering.//\\ 5.7. //Wat moet van een dergelijke vergadering-loze voorstelling van de kerk gezegd worden?//\\ Dat zij van alle werkelijkheidszin is ontbloot.\\ Met een dergelijke voorstelling laten we de algemene kerk niet nuchter gelovig met de beide benen op de grond staan, op de vlakke grond van deze aarde, die dankzij de kruisheuvel Golgotha kerkgrond is, grond waarop het nieuwe Jeruzalem //neerdaalt// van God (Openb. 21).\\ We rekenen dan niet met Gods //neerbuigende// goedheid en buigen onszelf niet in alle nederigheid over de plattegrond van de kerkstad, zoals die open voor ons ligt in Schrift en belijdenis. Met als gevolg dat we onszelf alle inzicht ontnemen in de ruimtelijke ordening die de kerkstad van Boven //hier beneden// vertoont. Dít is haar ruimtelijke ordening dat zij vanwege de menigte van mensen en vee daarin //dorpsgewijze gelegen is en bewoond wordt.// Dat wil zeggen als //een open stad,// die zich naar rechts en naar links uitbreidt, terwijl de Heere Zelf haar is //tot een vurige muur rondom// en heerlijkheid //binnen in haar// (vgl. Zach. 2:4,5).\\ In plaats van zich eenvoudig te houden aan deze in de Schrift ons gegeven en in de belijdenis weergegeven plattegrond, die ons zulk een duidelijk zicht geeft op de //overal verspreid liggende// en derhalve altijd //nabij liggende// kerk van God, gaat deze synodale voorstelling haar eigen gang.\\ Zij ziet eigenwijs over de kerk //hier en nu// heen, onafgebroken naar de einder turend, met als //opgegeven// motief dat we vooral bedacht moeten zijn op het totaal van de kerk maar met als //werkelijk// motief dat men meer ziet op tien kerkvogels van diverse pluimage in de lucht dan op het uitgedrukte gebod van God //de hand te geven aan Eén en te komen tot Zijn heiligdom,// (vgl. 2 Kron. 30:8). En zo domineert in deze synodale totaal-kerk niet de rechte kerkorde van de Geest maar de echte wanorde van het vlees, dat zichzelf niet weet te tuchtigen maar de vleugels wijd uitslaat.\\ En tijdens zo’n vlucht krijgt het oog natuurlijk van alles en nog wat te schouwen. Zo bijvoorbeeld dat ‘iemand ergens in de wereld de Bijbel gaat lezen en daardoor tot geloof komt’, waarbij dan niet gewoon geldt dat zoiets niet buiten de kerk om gaat maar dat zoiets //ten diepste// niet buiten de kerk om gaat (vgl. rapp. Sp. punt 4.3.2 midden). Dan schouwt men dus echt diep.\\ En ook echt ver. Want dan ziet men ze van heinde en ver komen, uit alle volk en stam en taal en natie, waarbij dan niet gewoon geldt dat Christus Zijn kerk uitbreidt tot aan de einden van de aarde, maar dat Hij overal gelovige mensen plaatst op de weg //naar de kerk,// waarbij we dan heel deemoedig aan Hem overlaten te bepalen hoe lang of hoe kort deze weg buiten de kerk zal zijn (vgl. rapp. Sp. punt 4.5.7. en 4.5.8.).\\ En zo zouden we door kunnen gaan met het reproduceren van dit soort even diepe als ondiepe synodale vergezichten, die ons niets recht en grondig laten zien als door twee ogen, die het verband tussen de dingen weten vast te houden, maar alles scheef en oppervlakkig als door een oog, dat alles op zichzelf bekijkt en geen verband weet te ontwaren. Alles wat we daarom door dit synodale oog èn te zien èn te horen èn te lezen krijgen ten bewijze van waar geloof //buiten// de kerk èn ten bewijze van de //breedheid// van Christus’ kerkvergaderend werk – o, onzinnige zichzelf verterende combinatie! – stelt alles bij elkaar genomen niets voor, even weinig als het koningschap van Éénoog in het land der blinden. Zij die wonen in het land der levenden, dat de ogen des Heeren doorlopen, zien maar zo dat niets van heel deze synodale bewijsvoering staat //binnen het kader// van de heilige kerkorde van de Geest. Het dient alles slechts tot bevrediging van het vlees en tot stichting van de wanorde die daarbij behoort. Het is een orde die strijd voert tegen de Geest, die niet zonder reden vele tientallen keren het woord //gemeente of ekklèsia// heeft geschreven. Opdat wij namelijk precies zouden weten hoe de dingen van God ervoor staan en welke Zijn heilige orde is als het om de kerk gaat.\\ Zij is in één woord gezegd //vergader//-orde.\\ 5.8. //Wat valt in dit verband te leren van de onlangs verschenen commentaar van dr. J. van Bruggen op Mattheüs?//\\ Heel veel goeds.\\ In geding zijn daarbij Matth. 16:18 en 18:17, de beide plaatsen bij Mattheüs waar het woord ekklèsia gebruikt wordt.\\ Daarbij merken we vooraf op dat Van Bruggen wat eerstgenoemde tekst betreft per vergissing stelt: “Het woord ekklèsia komt alleen hier in Matteüs voor” (zie blz. 312). Deze vergissing bewijst de auteur zelf doordat hij vervolgens bij hoofdstuk 18:17 terecht stelt: “Voor de tweede en laatste keer gebruikt Matteüs hier in zijn evangelieboek het woord ekklèsia” (zie blz. 349). We voegen daaraan nog toe dat in 18:17 het woord ekklèsia tot twee keer toe wordt gebruikt.\\ Intussen geeft Van Bruggen vooral in zijn verklaring van laatstgenoemde tekst duidelijk aan wat de zin en functie van het woord ekklèsia is. Wij citeren: “Het woord //ekklèsia// betekent in het Grieks van Matteüs’ tijd eenvoudig ‘vergadering, openbare samenkomst’ (Zie ook Hand. 19:40). Het hangt van de context af, aan wat voor soort vergadering valt te denken” (zie blz. 349).\\ In een excurs in kleine letter toont de auteur deze betekenis van ekklèsia nader aan, met name door te verwijzen naar het gebruik ervan bij Josephus. Samenvattend laat Van Bruggen zien dat ekklèsia functioneert ter aanduiding van een heel echte vergadering of samenkomst. Dat wil zeggen van een vergadering //die wordt bijeengeroepen en weer ontbonden.// Of wil men een bijeenkomst of vergadering //met een begin en een eind.// Ook wijst Van Bruggen op het gebruik van het overeenkomende Griekse werkwoord //ekklèsiazein,// dat betekent ‘een vergadering beleggen’. Interessant is tenslotte te vermelden dat de commentator stelt dat aan ekklèsia verbonden is de gedachte van wat //publiek of openbaar// is. Dit laatste dan te verstaan in de zin van wat allen gemeenschappelijk raakt in onderscheiding van wat particulier of privé is.\\ Kortom, het is wel duidelijk wat het betekent wanneer de Schrift van de kerk spreekt als een ekklèsia. Daarmee stelt zij ons de kerk voor als een openbare //vergadering// of //samenkomst//, //die wordt bijeengeroepen en weer ontbonden, met een begin en een eind.// Zo tenminste leert Van Bruggen ons wat betreft de betekenis van het woord ekklèsia.\\ 5.9. //Wat dient hieraan evenwel toegevoegd te worden?//\\ Ondanks het feit dat Van Bruggen zelf stelt en bewijst dat het woord ekklèsia in Mattheüs’ tijd //eenvoudig// als betekenis heeft openbare vergadering of samenkomst, verklaart hij het in de beide plaatsen waar de evangelist dit woord gebruikt toch niet in deze ene en zelfde zin.\\ We lezen wat dat betreft in zijn verklaring van hoofdstuk 18:17: “Wanneer de zondaar ook nu nog weigert te gehoorzamen aan de opdracht tot boete en herstel (18,17), moet men het zeggen aan de vergadering. Voor de tweede en laatste keer gebruikt Matteus hier in zijn evangelieboek het woord //ekklèsia.// In 16,18 beloofde Christus: “Op deze steenrots zal ik mijn ekklèsia bouwen”. Het ging daar om een nieuwe en //toekomstige// grote Vergadering van gelovigen. In 18,17 kan het woord niet dezelfde functie hebben als in 16,18. Nu is immers geen sprake van ‘Mijn (Christus’) vergadering’ en het zou ook moeilijk zijn over een broeder te spreken tot deze toekomstige wereldkerk” (zie opnieuw blz. 349).\\ Eén bladzijde verder sluit de auteur zijn exegese van dit vers dan zo af dat hij de ekklèsia van hoofdstuk 18:17 verstaat van //‘de gezamenlijke bijeenkomst van de leerlingen// in onderscheid van de actie van één resp. twee à drie discipelen’.\\ Van Bruggen maakt hier dus duidelijk onderscheid. In 18:17 betekent ekklèsia //de concrete bijeenkomst// van de gezamenlijke leerlingen, een bijeenkomst //waartoe men zich kan wenden// met het oog op een broeder, terwijl ekklèsia in 16:18 ziet op de nieuwe toekomstige grote //wereldkerk,// waartoe men zich moeilijk kan wenden vanwege een (aan de zonde vasthoudende) broeder. Het betreft hier dus geen concrete levensechte vergadering “met een begin en een eind”, zoals Van Bruggen zelf ons //het woord// ekklèsia leerde verstaan, maar een vergadering “in theorie”, een vergadering die kennelijk zo groot is dat zij zich niet eenvoudig //laat bijeenroepen en weer ontbinden.//\\ Het valt dan ook op dat Van Bruggen, hoewel de tekst daartoe geen aanleiding geeft, de ekklèsia van 16:18 de eer toekent van een hoofdletter (“een //toekomstige// grote Vergadering van gelovigen”), dit in onderscheiding van de ekklèsia van 18:17, die het met een kleine letter moet doen.\\ En zo zijn we hier //exegetisch// en daarmee ook //leerstellig// even ver van huis als in de synodale leer met haar onderscheiding tussen Kerk en kerk.\\ Van Bruggen, die er in de al genoemde kleine letters op blz. 349/350 terecht tegen waarschuwt dat we //het woord// ekklèsia niet moeten maken tot een theologisch //begrip// en die wat betreft het gebruik van dit woord bij Josephus op een goed moment zelfs tussen haakjes opmerkt “buiten de concrete samenkomst bestaat niet een grotere hoogheid, die ‘de Vergadering, het Godsvolk’ zou zijn”, ontkomt er desondanks zelf niet aan de ekklèsia van 16:18 te maken tot een //theoretische// vergadering, die kennelijk iets zo groots en toekomstigs is (“deze toekomstige wereldkerk”), dat men voor het heden moeilijk een goed woord van haar kan verwachten met het oog op een broeder die heden nog vermaand moet worden tot God zich te bekeren.\\ Intussen leert het direct volgende vers van dit hoofdstuk, namelijk vs. 19, ons reeds beter. En dat te meer als we bedenken dat dit vers zakelijk terugkeert in het direct volgende vers van hoofdstuk 18, namelijk in vs. 18. Gelijk dan deze beide verzen zakelijk met elkaar overeenstemmen en elkaar bevestigen, zo ook de ekklèsia van 16:18 en van 18:17.\\ Jammer dat Van Bruggen hier toch onderscheidt. Want wat hij ons leert inzake //het woord// ekklèsia is wel zo goed, verkwikkend en verfrissend, dat men dat niet moet prijsgeven aan de echt slechte kerktheorie van Heemse en Spakenburg, die er met haar al te scherpzinnige ontleedkunst niet voor terugschrikt het ene zo levende en sprekende woord ekklèsia gewoon in stukken te snijden.\\ //Want hoe onderbouwt de synodale leer haar in feite vergadering-loze voorstelling van de algemene kerk?//\\ Doordat zij, zoals we aan het begin van ons vorige hoofdstuk al hebben geciteerd, Christus’ kerkvergaderend werk als volgt ontleedt: “Christus vergadert de zijnen niet alleen IN samenkomsten, Hij vergadert hen daartoe ook UIT het hele menselijke geslacht. Uit alle volken en stammen en natiën en talen.” (zie opnieuw rapp. Sp. punt 4.5.5.).\\ //Wat is het eerste dat het Spakenburgse rapport hier verklaart van Christus’ kerkvergaderend werk?//\\ Dat Christus de Zijnen vergadert IN samenkomsten.\\ //Hoe weet het rapport dat zo zeker?//\\ Dat geeft het niet nader aan.\\ Het behoeft dat uiteraard ook niet te doen. //Want wat voor zich spreekt, moet men voor zich laten spreken.// En het spreekt voor zich dat wanneer Christus de Zijnen //vergadert,// Hij dat in //samenkomsten// doet. Men vergadert nu eenmaal niet //buiten of zonder// maar //door en in// samenkomsten. Wie hier het ene zegt, zegt het andere. Dat is duidelijk.\\ Het is dan ook duidelijk niet de bedoeling van het rapport ons ervan te doordringen dat Christus de Zijnen //in samenkomsten// vergadert.\\ //Wat is wel de opzet van wat de synodale leer hier verklaart?//\\ Ons ervan verzekeren dat Christus’ vergaderwerk ook nog //een andere kant// heeft, dat dit werk //meer// omvat.\\ Daarbij is die andere kant niet dat nu Christus de Zijnen in samenkomsten vergadert, de Zijnen zich door Hem in samenkomsten moeten //laten// vergaderen om zich zo te onderwerpen aan de rechte kerkorde. Gelijk artikel 28 dit dan ook met zoveel woorden uitspreekt.\\ Nee, die andere kant is hier dat Christus de Zijnen ook vergadert //uit// het hele menselijke geslacht.\\ Wat de synodale voorstelling betreft gaat het hier dus niet om //één en dezelfde// vergader-acte, maar behoren wij echt te onderscheiden tussen vergaderen //in// samenkomsten èn vergaderen //uit// het hele menselijke geslacht.\\ //Wat dient van deze onderscheiding gezegd te worden?//\\ Dat zij ons niet wordt ingegeven door de gereformeerde leer.\\ //Deze leer verklaart in enen, rechttoe rechtaan, dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente vergadert, beschermt en onderhoudt (HC 54).//\\ De synodale leer schijnt de dingen dus veel grondiger te bekijken, in elk geval anders. Zij onderscheidt echt tussen vergaderen //in// samenkomsten en vergaderen //uit// het hele menselijke geslacht. Deze leer vindt het enerzijds blijkbaar zo vanzelfsprekend dat zovelen al zolang //in// samenkomsten vergaderd worden, dat zij zich moeilijk kan voorstellen dat deze allen daarmee nog altijd vergaderd worden //uit// het hele menselijke geslacht. Het zijn kennelijk geen gewone //mensen// meer die hier vergaderd worden.\\ En anderzijds vindt zij het blijkbaar zoiets onvoorstelbaars dat Christus nog zovelen ertoe roepen zal, dat zij zich niet kan voorstellen dat Hij dat echt dóen zal, echt //in samenkomsten.// Het is kennelijk geen gewoon //vergaderd// worden wat aan deze mensen ten deel valt.\\ Ja, het is wel een hoogst merkwaardige ontleedkunst, waarmee de synodale leer hier opereert en het mes zet in Christus’ vergader-werk.\\ Om het met een voorbeeld duidelijk te maken: de synodale afgevaardigden zitten kennelijk al zo lang //in// hun vergaderingen bijeen, dat zij zich niet meer kunnen voorstellen dat zij in //al// hun vergaderingen echt afgevaardigden zijn en blijven //uit// het hele land. Hun eigen onderscheidingszin verbiedt het hun tenminste deze twee zaken eenvoudig te laten samenvallen.\\ Maar het is een beslist dwaze onderscheidingszin, die echt niets uiteenzet. Hier wordt gewoon //in//- en //uit//gepraat, waardoor de enige algemene kerk in //twee kerken// uit elkaar wordt gepraat, waarvan de ene wordt vergaderd niet //uit// het hele menselijke geslacht maar //in// samenkomsten en de andere niet //in// samenkomsten maar //uit// het hele menselijke geslacht. En dat dan beide onder de noemer van het ene en zelfde werkwoord //vergaderen//.\\ Dat is tegelijkertijd onder het Hoofd van de ene en zelfde Vergaderaar Jezus Christus, die de Zijnen hier niet //bijeen// vergadert maar //uit elkaar//, èn //in// èn //uit//. Zeg maar rechts en links van Zich.\\ En zo zit men hier altijd goed, hetzij men wel hetzij men niet //in// de samenkomsten is. Altijd wordt men hier //ó//f op de ene //ó//f op de andere manier door Christus vergaderd. Of men moet al niet door Hem vergaderd worden. Maar dat valt hier feitelijk nooit te zeggen.\\ Want altijd staat hier //naast// Zijn vergaderen //in// samenkomsten Zijn vergaderen //uit// alle volk en stam en taal en natie. Kortom, echt smal is de weg hier nooit (Matth. 7:14). Men kan hier altijd twee kanten uit. Echt //gebonden// wordt men hier nooit en daarom ook nooit echt //samengebonden,// door geen vergadering en door geen vergaderwerk van Christus. Altijd is het hier vergaderen //in// naast vergaderen //uit//. Nooit zijn deze twee hier //in enen// verbonden //tot samenbinding// van allen die de Zoon van God //zich// vergadert.\\ Heel echt houdt de synodale leer twee ijzers in het vuur, die zij niet kan missen om zichzelf op de been te houden en de ander als ketters te kunnen brandmerken.\\ Anders gezegd, nimmer wordt men hier eenvoudig gesteld in de //volle// ruimte van de katholieke kerk. Altijd blijft hier ook //buiten// ruimte.\\ Nimmer wordt men hier met volle ernst vermaand om toch //te komen// tot die ene uitverkoren en kostbare hoeksteen, die door God //is gelegd in Sion.// Want uiteindelijk rolt deze steen ook wel buiten Sion, op de weg naar Sion, alwaar Heemse en Spakenburg haar rustig laten rollen zolang zij willen; dat is tot aan de jongste dag.\\ Nimmer behoeft men hier dus metterdaad te rekenen met die ene Herder van die ene kudde, die één is en eenvoudig in al Zijn doen, die de Zijnen in éénzelfde acte èn doet ingaan èn doet uitgaan èn weide doet vinden (vgl. Joh. 10).\\ Dat is die hen door éénzelfde Geest en Woord èn vergadert èn beschermt èn onderhoudt in //de// //enigheid// van het ware geloof (HC 54).\\ In plaats van zichzelf te schikken naar dit ene, //allen gelijk op bindende en samenbindende// //kerkwoord// van de soevereine Zoon van God, schikt de synodale leer haar zelf verzamelde brandhout om anderen het vuur daarmee na aan de schenen te leggen. Het is het dorre hout van haar alles en allen in één keer //ontbindende// //kerktheorie//; een theorie die goed beschouwd iedereen //vrijlaat// en geen mens echt bindt //om te komen// en waaraan zij de werkelijk //vrije// Zoon van God met handen en voeten wil binden door Zijn Naam aan deze vergadertheorie te verbinden, terwijl zij zichzelf door niets en niemand laat binden. Zelfs niet door dat ene zo dominerende Schriftwoord van de Dominus der kerk, namelijk het woord ekklèsia, dat is //gemeente,// dat is //vergadering.// Hemel en aarde brengt zij in beweging, ja, vanaf de einden der aarde en tot aan het einde der tijden roept zij Gods gunstgenoten tevoorschijn om zich hoe dan ook te kunnen onttrekken aan de zo duidelijke zin van dit eens voor alle tijden en plaatsen geschreven Schriftwoord.\\ //Wat is dan, zo vragen wij nog eens, de duidelijke zin van het woord vergadering?//\\ Het is geen woord, waaraan een mensenkind geen houvast heeft, maar waarmee het echt uit de voeten kan, concreet als het is en niet abstract.\\ Het is om de volle waarheid te schrijven //een zelfstandig naamwoord of substantief,// waarin vast en zeker staat uitgedrukt het wezen of de substantie, dat is //het resultaat// van het zelfstandig werkwoord //vergaderen,// waarmee dit zelfstandig naamwoord onder één noemer staat.\\ Daarbij staan deze beide woorden hier onder het ene Hoofd Christus, die de ene Vergaderaar is, van Wie hier alle actie uitgaat, en die nooit iets doet //of het geschiedt,// die nimmer enige //vergader-acte// verricht of daar //ís// Zijn //vergádering,// Zijn kring van //vergaderden//. Daarvoor is Hij Wie Hij is, God en geen mens, het uitgedrukte Beeld van de Zelfstandigheid des Vaders, die alle dingen draagt door Zijn krachtige woord, die spreekt en het //is er//, die gebiedt en het //staat er// (vgl. Hebr. 1:3; Ps. 33:9).\\ En zó is daar Zijn heilige //vergadering// uit kracht van Zijn heilige //vergader-acte,// welke twee één zijn in Hem, die het Zelf is, de ware //Ik ben//, de ene //Zelfstandige//, die Zijn ambt en plicht van Kerkvergaderaar werkelijk //vrij// en //zelfstandig// uitoefent, daarin van geen mens afhankelijk en door geen mens na te rekenen en te verklaren. Hij laat Zich in dat werk slechts //geloven// en //belijden//, dat is //loven// en //prijzen//.\\ Ieder die zichzelf mans genoeg acht dit ene heilige vergaderwerk van de Christus te ontleden en in tweeën uiteen te trekken, overschat zichzelf. En wat erger is, zo iemand komt niet in geloof tot Hem, de levende Steen, noch ook laat hij zichzelf als een levende steen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis. Voor zo iemand is de hoeksteen Christus tot een steen des aanstoots en een rots der ergernis, waarover hij onherroepelijk valt en die onherroepelijk op hem valt, waartoe hij in zijn ongehoorzaamheid aan het Woord ook bestemd is (vgl. 1 Petr. 2:4-8).\\ Dit laatste is dan ook de even vreselijke als rechtvaardige bestemming van de synodale leer, die zich met haar eigenmachtige ontleding van Christus’ vergaderwerk gedurig aan HEM stoot, namelijk aan dat ene door Hemzelf uitverkoren en kostbaar geachte, op vele plaatsen in de Schrift te lezen woord //ekklèsia.// Het is het woord dat ons de christelijke kerk van alle plaatsen en tijden zo duidelijk en concreet voor ogen stelt en wel, om nogmaals te spreken volgens dr. Van Bruggen in zijn commentaar op Mattheüs, als //een vergadering,// als //een openbare samenkomst of bijeenkomst.// Heemse en Spakenburg wensen pertinent niet te trekken onder het zachte alle zaligheid trekkende en alle gelovigen samentrekkende juk van dit woord. Veeleer blijken deze synodes als een onwillige os de verzenen tegen de prikkels te slaan, hoe zwaar hun dat ook moet vallen (vgl. Hand. 26:14).\\ //Want waaraan neemt de leer van deze synodes vooral aanstoot?//\\ Aan het feit dat tot verklaring van de enige algemene kerk eenvoudig wordt gewezen op de concrete vergadering of samenkomst der gelovigen.\\ Niet dat zij deze verklaring zonder meer afwijst. Zelf hoorden we haar dan ook al spreken van //samenkomsten,// waarin Christus de Zijnen vergadert. Maar zodra Christus’ kerk- vergaderend werk //uitsluitend// op de noemer van deze samenkomsten wordt gezet, zegt zij daartegen beslist nee.\\ Wat dat aangaat trekken Heemse en Spakenburg zuiver in het spoor van de contra-reformatie van de 16e eeuw, die geen bezwaar had tegen de leer van het geloof, maar die zich des te feller keerde tegen de leer van het geloof //alleen,// sola fide (vgl. J. van Bruggen in Het Amen der Kerk, bij artikel 22 par. 7). Zo wil ook de tegenwoordige synodale contra-reformatie wel weten van de vergadering of samenkomst der gelovigen maar niet van deze samenkomst //alleen.// Reeds de synode van Heemse achtte dit laatste een “verwrongen” verklaring van de betreffende zinsnede van artikel 27, die voor haar “helemaal onaanvaardbaar” is, terwijl haar hoogleraar-adviseur deze verklaring publiek brandmerkte als “een heel eigen opvatting” over wat de kerk is (zie rapp. Heemse, punt 5.1 en het ‘Besluit tenslotte’ van deze snode, alsmede het interview met prof. J. Kamphuis in het blad Koers van 7 december 1984).\\ //Hoe verdedigt de synodale leer haar afwijzing van deze zogenoemde “heel eigen opvatting”?//\\ Door te stellen dat het lichtvaardig en onverantwoord is de in artikel 27 genoemde en in artikel 28 terugkerende heilige //vergadering// te verstaan als de concrete //bijeenkomst of samenkomst// der gelovigen.\\ Weliswaar wenst zij vast te houden aan de woorden ‘vergaderen’ en ‘vergadering’, maar zij wil deze worden niet paren aan en verstaan als respectievelijk ‘doen bijeenkomen of samenbrengen’ en ‘bijeenkomst of samenkomst’. Zij wijst deze koppeling af als niet meer dan //woord-overeenkomst,// die geen recht doet aan //de zaak zelf,// die de Schrift aanduidt met de termen ‘vergaderen’ en ‘vergadering’. In het Spakenburgse rapport lezen we wat dat betreft:\\ “De mening dat Christus’ vergader-activiteit en het bijeenkomen van de gelovigen samenvallen, wordt door appellanten wel op het lichtst verdedigd; bij de een, doordat hij zegt: vergaderen is toch hetzelfde als ‘doen bijeenkomen’?; bij de ander, door naast het woord ‘vergadering’ steeds het woord bijeenkomst als synoniem te zetten.\\ Het wijzen op woord-overeenkomst is echter niet voldoende. Men dient zich te confronteren met de zaak, die naar de Schrift wordt aangeduid met ‘vergaderen’ en ‘vergadering’” (zie rapp. Sp. punt 7.5.2.2.).\\ //Wat spreekt het Spakenburgse rapport hier feitelijk uit?//\\ Dat de woorden ‘doen bijeenkomen’ en ‘bijeenkomst’ weliswaar synoniem zijn met de woorden ‘vergaderen’ en ‘vergadering’, maar dat zulk een door het rapport vervolgens als //woord-overeenkomst// aangeduide zaak ons niet echt verder helpt. //De zaak zelf// komt daarmee niet uit de verf. Dat wil zeggen, de zaak die //de Schrift// met de betreffende woorden aanduidt.\\ Dit laatste zal echt onderzocht dienen te worden, wil men hier verder komen.\\ //Wat is in de synodale stukken het resultaat van dit onderzoek?//\\ Dat laat zich daarin niet vinden.\\ De synodale stukken tellen vele bladzijden en gebruiken nog heel wat keren meer de woorden ‘vergaderen’ en ‘vergadering’, maar nergens wordt onderzoek gedaan naar de vraag wat toch wel de zin is die deze termen in de Schrift hebben. Even gemakkelijk als het blijkbaar is anderen te verwijten dat zij zich feitelijk te buiten gaan aan een lichtvaardig woordenspel in een ernstige zaak, immers in //deze heilige vergadering,// zo moeilijk schijnt het zelf iets bij te dragen tot verklaring van de zaak in geding. Spakenburg zwijgt hier tenminste in alle talen behalve dat het de noodzaak van Schriftonderzoek op dit punt uitspreekt.\\ Dat men op die manier weinig geloofwaardig overkomt, is duidelijk. Veeleer geeft men zichzelf dan een brevet van onvermogen. Of wellicht moeten we zeggen van //onwil,// waardoor men niet wil aanvaarden wat zonder meer duidelijk is. De vraag tenminste welke de zaak is die de Schrift aanduidt met de termen ‘vergaderen’ en ‘vergadering’ is duidelijk, al geldt daarbij uiteraard dat uit de contekst moet blijken, aan wat voor soort vergadering valt te denken. Maar dat er altijd aan //een vergadering// gedacht moet worden is duidelijk.\\ Niet minder duidelijk is daarom dat het betoog dat het\\ Spakenburgse rapport hier tegenover appellanten houdt, beslist onverantwoord is, om niet te zeggen onzinnig.\\ //Hoe verantwoordt u dit laatste?//\\ Dat is niet zo moeilijk.\\ Nietwaar, mensen die zelf schrijven dat Christus de Zijnen in //samenkomsten// vergadert en die vervolgens zelf schrijven dat we in de woordparen ‘vergaderen en doen bijeenkomen’ en ‘vergadering en bijeenkomst’ van doen hebben met //woord-overeenkomst// en dus met twee verschillende woorden die //zakelijk// met elkaar overeenkomen, maar die dan uiteindelijk toch de zaak van het ene stel woorden – in dit geval ‘vergaderen’ en ‘vergadering’ – niet willen verstaan in de zin van het andere stel – in dit geval ‘doen bijeenkomen’ en ‘bijeenkomst’ -, zulke mensen bewijzen in de meest letterlijke zin van het woord //dat zij buiten hun zinnen zijn.//\\ Zij schrijven zo maar wat en zij verklaren zo maar wat. Zonder erbij stil te staan wat zij feitelijk verklaren, verklaren zij dat Christus de Zijnen //in samenkomsten vergadert.// Als zou men daarmee niet zélf het werkwoord ‘vergaderen’ gebruiken in de zin van //doen samenkomen of bijeenkomen!// En zonder erbij na te denken wat zij feitelijk schrijven, schrijven zij dat we in de woorden ‘vergadering’ en ‘bijeenkomst’ van doen hebben met //woord-overeenkomst.// Als zou men daarmee niet zélf uitspreken dat het hier twee zelfstandige naamwoorden betreft die //zakelijk// met elkaar overeenkomen!\\ En voor de derde keer: zonder zich te realiseren wat zij feitelijk beweren, beweren zij dat woord-overeenkomst ons //zakelijk// niet verder helpt, omdat men moet letten op //de zaak// die de Schrift met de betreffende termen aanduidt. Als zou de vraag //welke de zaak is// die de Schrift met een bepaalde term aanduidt een andere zijn dan die //naar het woord dat zij daartoe gebruikt!// En als zou de verklaring van de zaak in geding een andere zijn dan de verklaring van het woord in geding! Zodat wie //een daarmee overeenkomend woord// toevoegt, zich niet te buiten gaat aan ijdele woord-overeenkomst, maar blijft binnen de perken van //de zaak zelf,// deze verduidelijkend en bevestigend met behulp van een //gelijkbetekenend// woord.\\ Kortom, de wijze waarop het Spakenburgse rapport zich hier sterk zoekt te maken tegenover appellanten, is heel eenvoudig bedrog; het is een hol betoog zonder inhoud. Goed beschouwd wordt hier een onheilig spel gespeeld met //het heilig wonder van de taal en met het A.B.C. van haar verklaring.//\\ //Kunt u hierop nog nader ingaan juist nu hier zoveel op het spel blijkt te staan?//\\ De zaak in geding wordt altijd bepaald en verklaard door het woord in geding. Woord en zaak komen met elkaar overeen, zodat woordovereenkomst zaak-overeenkomst betekent en woordverklaring verklaring //van de zaak.//\\ Nee, zo is dat helaas niet in H. en S., in Heemse en Spakenburg. Maar zo is dat gelukkig wel in de H S, in de Heilige Schrift. De taal waarin zij is geschreven is niet ijdel en misleidend maar echt betrouwbaar en terzake doende. De Schrift bedoelt wat zij zegt en zij zegt wat zij bedoelt. Daarvoor is zij dan ook ingegeven van de Heilige Geest, die niet alleen de diepten van God doorzoekt en zuivere kennis heeft van Gods gedachten, maar die deze gedachten ook zuiver weet //te verwoorden.// De Geest weet Zijn zin en mening echt en recht te zeggen en Hij bedoelt ook echt wat Hij met zoveel woorden zegt. Opdat wij //zeker zouden wéten// van de dingen die ons van God in genade zijn geschonken en daarvan recht zouden spreken met woorden die ons door de Geest geleerd zijn (vgl. 1 Cor. 2:10-13).\\ Daarbij hebben wij mensen, die van onszelf o zo //hardnekkig zijn en onbesneden van hart en oren,// het geluk dat deze Geest met het oog op één en dezelfde zaak meerdere woorden ter beschikking staan, die Hij vaak ook metterdaad gebruikt, gelijk Zijn hier geciteerde woorden reeds bewijzen (Hand. 7:51). En de Geest doet dat niet om onze oren te vermoeien met een veelheid aan ijdele woorden, maar om ons //de zaak zelf// des te duidelijker voor ogen te stellen en des te meer op het hart te binden. Gelijk diezelfde Geest – want ónze taal is Zijn schepping – ook ons over meerdere woorden doet beschikken tot verklaring en bevestiging van de zaak in geding. En dan moeten wij niet zo bot en stomp zijn deze echt goede gave van God en deze echt Geestelijke wijze van onderricht te minachten en te diskwalificeren als niet meer dan zinloze woord-overeenkomst; dan moeten wij zo wijs zijn dit wonder van de taal te waarderen en daarvan een verantwoord gebruik te maken //ten dienste van de zaak in geding,// tot stichting van elkaar.\\ Wie de dingen zo niet weet te benaderen en wie derhalve het woord en zijn bevestiging met overeenkomende woorden niet aanvaardt in hun eigen zin en zeggingskracht, is een beslist eigenzinnig en ongezeggelijk mens, om niet te zeggen een onGeestelijk mens die niet aanvaardt de dingen die van de Geest van God zijn.\\ Zo iemand verklaart zichzelf onmachtig tot enige Schriftverklaring; hij weet //de zin// van de Schrift niet te grijpen in //het woord// van de Schrift.\\ Hij scheidt de zaak van het woord. Of beter geschreven de Zaak van het Woord. Dat wil zeggen //de dingen// van God van //de woorden// van God. En dan is men bepaald arm. Scherper gezegd, dan is men bepaald onzakelijk en onzinnig bezig. Het enige wat men dan nog kan produceren is een mooiklinkend verhaal met schittering van menselijke woorden zonder betoon van Geest en kracht (vgl. 1 Cor. 1:17 en 2:1-5).\\ De synodale theorie over ‘vergaderen’ en ‘vergadering’ vormt een schitterend staaltje van dergelijke holle klanktheologie, die niets van doen heeft met theo-logie in de echte zin van het woord.\\ //Want wat is goed beschouwd het resultaat van deze synodale vergader-theorie?//\\ Het is enerzijds een theorie die kans ziet Christus de Zijnen in samenkomsten te laten vergaderen //zonder dat dit impliceert dat Hij hen vergadert uit het hele menselijke geslacht.// Dat Christus op die manier geen echte //mensen// vergadert doch hooguit onmenselijke wezens, is duidelijk.\\ Het is anderzijds vooral een theorie die kans ziet Christus de Zijnen te laten vergaderen uit het hele menselijke geslacht //zonder dat dit impliceert dat Hij hen in samenkomsten vergadert.// Dat Christus op die manier geen mens echt //vergadert,// doch er een onmenselijke en onwezenlijke vergaderactiviteit op nahoudt, is eveneens duidelijk.\\ Dan kan men voor dit laatste natuurlijk wel de woorden ‘vergaderen’ en ‘vergadering’ handhaven, maar die woorden moeten dan inderdaad tussen hoge komma’s staan, in die zin dat men ze niet serieus moet nemen. Men citeert deze woorden dan //op de klank af// zonder dat men ze //naar hun eigen zegging// respecteert. Men neemt dan dus oude vertrouwde woorden in de mond maar ontdaan van hun eigen zin en zegging.\\ En zo geeft men voet aan de duivel, wiens gedachten ons niet onbekend zijn (vgl. 2 Cor. 2:11). Zijn sterke kant is ongetwijfeld de goede woorden van God na te bootsen en er intussen zijn eigen verkeerde zin in te leggen (vgl. 2 Cor. 11:13-15). Kerkvolk dat van God geleerd is en dus echt theologisch geschoold (vgl. Joh. 6:45), hoort gelukkig door zulke goedklinkende taal heen. Het laat zich niet naar huis sturen met een goede Schriftklank, tenzij deze gedragen wordt door het goede Schriftwoord en vol is van de rechte Schriftzin, die men duidelijk zal moeten zéggen zonder daarbij voor tweeërlei uitleg vatbaar te zijn. Juist daartoe geeft Christus de heilige samenkomsten, waarin Hij met de Zijnen handelt, niet tussen hoge komma’s maar ernstig en waarachtig, naar het Evangelie des kruises, dat ongelovige Joden en eigenwijze Grieken tussen hoge komma’s zetten maar dat allen die geloven krachtdadig samentrekt in deze heilige vergadering (vgl. Joh. 12:32,33).\\ En willen we dit Evangelie niet tussen hoge komma’s zetten, dan zullen we moeten beginnen //de woorden,// waarin het zich bij ons aandient serieus te nemen. Dit houdt tegelijk in de eerbiediging dat de Schrift in gewone mensentaal is geschreven, zodat ten aanzien van haar taal de regel geldt dat //woord-overeenkomst// recht doet aan en verantwoord is ten overstaan van //de zaak in geding.//\\ Zo onzinnig en eigenwijs is de Bijbel niet geschreven dat hij voor deze grondregel, voor dit A.B.C. tot zinnige en verantwoorde verklaring niet in aanmerking komt.\\ //Waaraan maakt het Spakenburgse rapport zich hier feitelijk dus schuldig?//\\ Zoals al gezegd aan het lichtvaardig omgaan met de taal, die God spreekt en die Hij ons geeft te spreken, opdat wij daarin allereerst Zijn deugden verkondigen (vgl. 1 Petr. 2:9).\\ In plaats van met de hand op de dichtgehouden Bijbel anderen te verwijten dat zij niet serieus onderzoeken wat de Schrift terzake leert, hadden de grondleggers van de synodale leer ongetwijfeld een heel wat zinvoller bijdrage geleverd, wanneer zij begonnen waren met hun theologische wijsheid terzijde te stellen om in plaats daarvan eenvoudig te beginnen daar waar alle goede Schriftverklaring begint. En dat is vragen naar de zin van het betreffende woord. En inzake die vraag hebben theologen niet het alleenrecht, daarin hebben //zij allen// recht van spreken. Dat is te verstaan, daarin heeft recht van spreken //de taal// die zij allen spreken en die eer en meer is dan alle wetenschappen, ook eer en meer dan alle theologie. En wanneer daar dan verschil van mening is over de zin van een woord dat de Schrift gebruikt, dan legge men de Schrift voorlopig rustig terzijde en dan werpe men een terzake doende blik in Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, als men het tenminste van deze taal moet hebben. Zoiets werkt echt goed, als men tenminste echt goed wil en niet individualistisch maar gemeenschapstichtend wil bezig zijn.\\ Had Spakenburg in het onderhavige ‘meningsverschil’ deze wijsheid beproefd, dan had men in elk geval twee dingen geleerd, althans kunnen leren.\\ //In de eerste plaats// wel dit dat zij die het woord ‘woordovereenkomst’ gebruiken, een woord van //eigen makelij// hanteren, of wil men een zelf in elkaar gezette woordcombinatie. En zoiets levert doorgaans weinig goeds op. Dat blijkt hier wel. Want niet alleen betreft het hier geen zuiver Nederlands woord – iets wat men op zich reeds zoveel mogelijk dient te vermijden, zeker in geschreven stukken -, maar vooral betreft het hier geen woord dat de bedoelde zaak zuiver en duidelijk weergeeft, zonder voor tweeërlei uitleg vatbaar te zijn.\\ Wat die zaak betreft, daarvoor gebruiken wij het zelfstandig naamwoord synonymie en het bijvoeglijk naamwoord synoniem. En wil men de betekenis daarvan anders weergeven, in meer Nederlands klinkende taal, dan spreke men niet van //wóórd-overeenkomst// maar van //overeenkomst in betékenis.// Dat hóórt wel even iets anders, om niet te zeggen héél anders! //Woord-overeenkomst// hóórt echt niet; //de ware zin// ervan spreekt er niet uit. Blijkt uit het verband al dat men doelt op overeenkomst //in betekenis,// nochtans heeft het woord evenzeer de gevoelswaarde van overeenkomst //in klank,// wat wij met een minder bekend woord aanduiden als homonymie. Dat wil zeggen woorden die gelijk luiden maar van verschillende betekenis zijn, bijvoorbeeld ‘hart’ en ‘hard’ of ‘arm’ //(=// niet rijk) en ‘arm’ (= deel van het lichaam). Homonymie is dus heel iets anders dan synonymie. Gelijk klankenexegese heel iets anders is dan woordexegese, zoals ieder begrijpt.\\ Meent men dus de ander een onvoldoende te moeten geven omdat deze zich sterk maakt met synonieme woorden, dan houde men de dingen //zuiver// en dan verwijte men hem niet het werken met wóórd-overeenkomst, dat al te veel weg heeft van klankenexegese, maar dan verwijte men hem het werken met woorden die overeenkomen //in zin of betekenis.// Dat hóórt tenminste.\\ En zo kan ieder voor zichzelf wel uitmaken wie hier werkelijk hart heeft voor de zaak en wie alleen maar hard schrééuwt. Gelijk ieder wel weet dat het werken met synonieme woorden allesbehalve een onvoldoende verdient.\\ //In de tweede plaats// leert Van Dale ons dat zij die spreken van ‘vergadering of bijeenkomst’ niet alleen twee echt Nederlandse woorden gebruiken maar vooral ook twee woorden die //wat hun zin betreft// elkaar niet uitsluiten maar insluiten. Het betreft hier om het zo te noemen een terdege verantwoorde woordcombinatie, waarvan de delen //gelijk op// trekken en elkaar bevestigen en verklaren.\\ Zo waar als het zal zijn wat Van Dale ons leert onder het woord synoniem, namelijk dat echte synoniemen zeldzaam zijn en er bijna altijd verschil is in gevoelswaarde en gebruikssfeer, zo waar is het met inachtneming van het hier door Van Dale gestelde, dat de woorden ‘vergadering’ en ‘bijeenkomst’ echt synoniem of gelijkbetekenend zijn.\\ Een en ander samenvattend staat Van Dale achter de volgende stelling: Even onzuiver en onverantwoord als het is het spreken van ‘vergadering of bijeenkomst’ aan te duiden als //woord-overeenkomst// en te misduiden als //niet meer dan// woord-overeenkomst, die aan de zaak in geding geen recht laat wedervaren, zo zuiver en verantwoord is dit spreken zelf.\\ Het is een spreken dat //de zin// van het woord ‘vergadering’ recht duidt. Een mens moet dat niet tegenspreken. Daarmee helpt hij zichzelf niet.\\ //Maar maakt men de dingen op deze manier niet al te zeer tot een kwestie van de Nederlandse taal, terwijl het ons toch te doen moet zijn om de taal van de Schrift?//\\ Wie dit tegenwerpen, doen dat niet terecht.\\ God houdt er niet een eigen, voor ons in wezen vreemde en onnatuurlijke taal op na, zoals we al eerder zagen. Hij spreekt ons aan een ieder in onze eigen taal waarin wij geboren zijn (Hand. 2:5-12).\\ Heel dichtbij ons is het Woord, //in onze mond en in ons hart,// om het te geloven en te belijden (vgl. Deut. 30:14; Rom. 10:8).\\ Ja, het Woord is echt //vlees// geworden (Joh. 1:14). En de Geest is echt uitgestort op alle //vlees// (Hand. 2:17). En de Zoon vergadert en onderhoudt Zich echt een gemeente uit het hele //menselijke// geslacht, uit alle volk en stam //en taal// en natie (Openb. 5:9).\\ Zo dan is deze algemene of katholieke kerk in de taal van God en mensen, dat is in de taal van Schrift en Geloofsbelijdenis, een heilige //vergadering of samenkomst.//\\ Althans voor hen die Nederlands spreken.\\ En zij die Frans spreken bevestigen dit door met de Franse tekst van artikel 27 te spreken van //une saincte congregation et assemblée.//\\ En zij die Latijn spreken volmaken dit door met de Latijnse tekst van dit artikel te spreken van //congregatio sancta seu coetus,// terwijl zij zonder moeilijk te doen instemmen met de vertaling die Lepusculus Vallensis in Belijden naar het Woord daarvan geeft: //vergadering of bijeenkomst.//\\ Nee, onze meertalige vaderen, die meesters waren in de taal van het geloof, waren zo gek nog niet dat zij de dingen meer dan eens dubbel en dwars zeiden. Opdat namelijk de waarheid ondubbelzinnig zou vaststaan, ook voor hun afgescheiden kinderen na hen.\\ Zo dan zeggen zij die uit het geloof zijn, uit de afscheiding of wederkeer, allen altijd overal //hetzelfde// en spreken zij allen //in éénzelfde zin// van de kerk, overeenkomstig die zo fundamentele kerkzin van artikel 27, die ons de enige algemene kerk voorstelt als een heilige //vergadering of samenkomst// van de ware gelovigen.\\ Het is een voorstelling waarin geen woord Frans staat, waaraan niets onduidelijk is en onzuiver en onverantwoord, noch ook irreëel dan wel irrelevant. Het is een voorstelling die beslist recht is en zuiver en terzake doende. Zij wordt van alle kanten gedekt door het ene Woord, dat volstrekt geloofwaardig is en nergens met twee monden spreekt.\\ Alleen het ongeloof wil hier niet aan. Het noemt verwrongen wat recht is, het noemt helemaal onaanvaardbaar wat helemaal van de Geest van God is, het noemt een heel eigen opvatting wat heel echt de belijdenis van allen is, het noemt een sektarische versmalling wat van voluit katholieke breedte en lengte en hoogte en diepte is.\\ Het ongeloof wil niet aan ondubbelzinnig Nederlands en duidelijk Frans en bondig Latijn en nog altijd levend Grieks. Want het aanvaardt niet de echt katholieke of oecumenische taal van de Geest, Wiens Woord levend is en krachtig en die altijd recht spreekt en echt aanspreekt, recht op de man af.\\ Het ongeloof houdt altijd een slag om de arm. Anders ontbindt het zichzelf en helpt het zichzelf de wereld uit. En dat doet het niet. Het blijft IN- en UITpraten en het houdt dat zolang vol dat het zichzelf tenslotte TEGENpraat, zonder zichzelf dat bewust te zijn. Het begint met //te onderscheiden// tussen vergaderen IN //samenkomsten// èn vergaderen UIT het hele menselijke geslacht en het eindigt met //het tegen elkaar uitspelen// van ‘vergadering’ en ‘samenkomst’, als twee woorden die elkaar zakelijk niet zouden dekken!\\ Met als resultaat //geen// resultaat.\\ Met als resultaat niet de enige kerk van God maar een eigen kerk van en voor de mens; niet de kerk als het concrete, altijd voorhanden resultaat van het vrijmachtig scheppende Woord van God, die de dingen die niet zijn roept alsof zij waren (vgl. Rom. 4:17), maar de kerk als het ongrijpbare, steeds terugwijkende resultaat van ‘s mensen vrijuit fantaserende geest, die ijdel roemt van de dingen die niet zijn alsof zij waren en die deze dingen dekt met de naam der kerk.\\ //Hoe maakt u de balans op van dit vijfde hoofdstuk?//\\ Wezenlijk voor de enige algemene kerk is dat zij bestaat niet in de optelsom of het totaal maar in //de vergadering// van de gelovigen, die een heilige vergadering is.\\ Christus die de Zijnen vergadert uit het hele menselijke geslacht, doet dit door deze vergadering onder hen (in) te stellen en te verordineren.\\ Daarbij betreft het geen vergadering in oneigenlijke of onechte zin maar in de echte zin van het woord. Gelijk het woord vergadering zich in onze taal ook niet in oneigenlijke zin laat gebruiken. Het betreft hier derhalve een levensechte vergadering, die op deze vlakke grond wordt uitgeroepen en geconstitueerd door de stem van het Evangelie en waarbij woorden passen als vergadertijd en vergaderplaats.\\ In deze heilige vergadering of samenkomst heeft de kerk haar enige bestaansvorm, komt zij recht uit in deze wereld en komt haar ware naam, waarmee de Geest haar bij uitstek noemt in het Woord, tot zijn volle recht. Het is de naam //ekklèsia of gemeente,// een naam die de kerk onderscheidt als de tot de heilige godsdienst openlijk samengeroepen vergadering van het volk van God, dat zijn politeuma heeft in de hemelen.\\ De synodale leer strijdt niet voor maar tegen deze Schriftuurlijk belijnde, zuiver gereformeerde voorstelling van de kerk. Zij onderscheidt tussen vergaderen //in samenkomsten// èn vergaderen //uit het hele menselijke geslacht.// Daardoor speelt zij een spel met de kracht van het werkwoord vergaderen en met de zin van het zelfstandig naamwoord vergadering, als gevolg waarvan zij de algemene kerk maakt tot een abstract en ongrijpbaar iets en de antithese tussen kerk en wereld opheft. Weliswaar handhaaft zij op papier het woord vergadering, maar van de zin ervan distantieert zij zich, zoals blijkt uit het feit dat zij zich hier niet wil binden aan woorden die ontegenzeggelijk van gelijke zin en strekking zijn, namelijk de woorden bijeenkomst en samenkomst.\\ Ten grondslag aan deze vervluchtiging van de kerk ligt de eigenmachtige onderscheiding tussen de plaatselijke en de algemene kerk, waarbij deze laatste wordt beschouwd als de //totale// vergadering van de gekochten van het Lam. Het is een beschouwing die niet alleen //het totaal// van de kerk laat domineren over haar heiligheid, maar die vooral ook de ogen toesluit voor het zo wezenlijke, constituerende element van de kerk als //een vergadering of samenkomst// van de gelovigen.\\ //Hoe wordt deze balans bevestigd door de vervolgartikelen over de kerk?//\\ Doordat artikel 28 de gelovigen beveelt de enigheid van de kerk te onderhouden door zich (in levende lijve) //te voegen bij// deze heilige vergadering, hetzij //aan wat plaats// God die gesteld heeft, ook al zou daaraan de dood of enige lijfstraf hangen.\\ Doordat artikel 29 de gelovigen vermaant de ware kerk te onderscheiden in haar merktekenen van de zuivere prediking, de zuivere sacramentsbediening en de rechte tuchtoefening. Het zijn merktekenen, waarvan duidelijk is dat deze niet functioneren buiten of zonder maar in de vergadering of samenkomst der gelovigen.\\ De artikelen 30, 31 en 32 met hun verdediging van respectievelijk de Schriftuurlijke regering der kerk, de wettige verkiezing van deze regering en de rechte orde der kerk, waartoe behoort de excommunicatie of ban, stellen ons de kerk in gelijke zin voor, namelijk als //de geordende plaatselijke gemeente of samenkomst der gelovigen.//\\ Wie in andere zin van de kerk spreekt, spreekt niet van de kerk.\\ //Wat weet men nu dus heel zeker?//\\ Waar de klepel hangt zodra Heemse en Spakenburg de klok luiden. Dat betekent niet gewoon //samenkomen.// Of men moet dit laatste al echt willen. Wil men echter anders, dan kan ook dat.\\ Gelukkig dat de gereformeerde belijdenis daardoor niet van slag raakt maar eenvoudig blijft luiden gelijk zij luidt. En dat betekent zo langzamerhand heel echt niet meer samenkomen waar Heemse en Spakenburg de (kerk)dienst uitmaken. Of men moet dit laatste al per se willen.\\ Maar ook dan blijft de gereformeerde belijdenis echt luiden gelijk zij luidt. Daarvoor is zij wat zij is: een voluit gereformeerde GELOOFSbelijdenis. Dat is niet een belijdenis van de grootste gemene deler maar van de ene grote Heler, in Wiens kracht zij echt //samentrekt// allen die door het geloof in Hem zijn. Gelijk zij daarom ook wederkerig //wegtrekt// van hen die uit het geloof niet zijn, niet willen zijn.\\ Dit laatste is hier de andere kant van de zaak, de andere kant van deze heilige vergadering.\\ En dat is echt een ándere kant dan die Heemse en Spakenburg ons willen aanpraten.\\ Daarop nu nog weer willen terugkomen, heeft geen zin. Het houdt de zaak alleen maar op. Dat is de Kerk. Het bewijst slechts hoe gemakkelijk men synodaal gebonden is en hoe moeilijk het is te staan alleen in de vrijheid van de ware christelijke Belijdenis. Gelukkig dat deze vrijheid is die van het nooit geboeide altijd boeiende Woord van God.\\ In het spoor van dat Woord moeten we verder. Aan de hand van de gereformeerde belijdenis, die geen gelovige vrijaf geeft maar hen allen stuk voor stuk met handen en voeten bindt aan deze heilige vergadering of samenkomst. Nogmaals openen we een nieuw hoofdstuk, ditmaal het laatste, om aan deze belijdenis in al haar delen recht te doen. En om er zo ook definitief in bevestigd te worden dat de synodale leer aan deze belijdenis in genen dele recht doet. Veeleer helpt zij Pelagianen en Remonstranten opnieuw in het zadel.\\ En daarmee is niet enig mens gediend.\\ Noch de enige God.\\ ===== 6. Geen kerk tenzij van de ware gelovigen of uitverkorenen ===== - //Wat is het derde en laatste element in de constituerende kerkzin van artikel 27?//\\ Dat de kerk bestaat in de ware gelovigen of uitverkorenen. Gezegd wordt immers: dewelke is een heilige vergadering van de ware Christgelovigen, die al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus, gewassen als zij zijn door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.\\ //Hoe zegt artikel 27 ditzelfde nog eens met andere woorden?//\\ Door te eindigen met de verklaring dat deze heilige kerk, hoezeer ook verspreid en verstrooid door de hele wereld en wat dat betreft dus zonder enig samenbindend centrum hier beneden, toch te zamen gevoegd en verenigd is, namelijk in eenzelfde //Geest// door de kracht van //het// //geloof//.\\ //Hoe trekt artikel 28 ons verder in dit spoor van de Geest, dat het spoor is van het geloof?//\\ Door ons op het hart te binden wat het ambt, de plicht is van alle //gelovigen// met betrekking tot de kerk. Daarbij maakt het artikel ons duidelijk dat deze plicht maar niet een kwestie is van zich //uiterlijk// bij de kerk voegen – hoe zou wat het gelóóf voor God behoort te doen ooit in uiterlijkheden kunnen bestaan! – doch zich //hartelijk// bij de kerk voegen. Dat is in de Geest van het geloof, onderhoudende //de enigheid// van de kerk, zich onderwerpende aan haar //onderwijzing en tucht//, de hals buigende onder het juk van //Jezus Christus//, dienende de opbouwing //der broederen//, naar de door //God// ons verleende gaven. Ja, hier bestaat alles in //het geloof// alleen, in het geloof in God.\\ //Hoe wordt deze geloofsleer inzake de kerk door artikel 29 geheiligd en volmaakt?//\\ Door ons te leren dat wij ijverig en met goede voorzichtigheid moeten onderscheiden welke wel de ware kerk is. Daarbij laat dit artikel domineren wat hier zonder meer behoort te domineren. En dat is niet de kerk zelf. En al evenmin de naam van de kerk. Want ook de sekten en niet te vergeten de valse kerk roepen zich alom als de ware kerk uit.\\ Beslissend is hier alleen //het woord// dat de kerk spreekt en waardoor zij heel haar optreden laat beheersen. Is dat inderdaad het loutere Woord van God? Richt zij zich in alles naar dat Woord en verricht zij in alles dienst aan het Woord, niet meer noch minder willende zijn dan dienstmaagd van het Woord? Dient zij, hoe groot haar zwakheid hierin ook is – een zwakheid die de ware kerk in deze bedeling niet te boven komt; opdat zij zich niet te zeer verheft en te veel verbeeldt; gelijk wederkerig ook niemand zich boven haar iets moet verbeelden – dient zij desondanks toch in alle beslistheid de loop van het zuivere Woord van God?\\ Want, om de dingen recht en zuiver te stellen, de kerk, de wáre kerk is in de grond anders niet dan een door Geest en Woord bepaalde kerk. Zij is om de volle waarheid te zeggen een //geloofs//gemeenschap, die zich met hart en ziel hecht aan de dingen die boven zijn, waar Jezus Christus is, haar enige Hoofd, in Wie haar volle rechtvaardiging ligt en zonder Wie zij afzichtelijk is om aan te zien als een lichaam zonder hoofd.\\ Vandaar ook dat artikel 29 in één rechte lijn met het voorafgaande en dat dan nu met het oog op hen die zich laten kennen als mensen die echt van de kerk zijn, als enig beslissend criterium aanwijst //het geloof//. Dat wil zeggen het ware christelijke geloof, in de kracht waarvan deze ware kerkleden de enige Zaligmaker Jezus Christus aannemen en niet afwijken naar rechts of naar links. Niet alsof daar geen grote zwakheid meer in hen is, maar zij strijden daartegen in de kracht van de Geest, waarbij zij gedurig de toevlucht nemen tot hun Heere Jezus Christus, in Wie zij de vergeving van hun zonden hebben //door het geloof// in Hem.\\ //En alles wat hier niet is uit het geloof?//\\ Dat is echt zonde.\\ Voor God.\\ Dat dient de ware kerk niet echt.\\ Dat draagt echt bij tot stichting van die andere kerk, die wel zo sluw is dat zij van begin tot einde in alle talen zwijgt. Wel te verstaan wat betreft haar ware naam.\\ Toch blijft zij niet verborgen en is zij voor het ware geloof niet de grote onbekende. Daarvoor staat zij te duidelijk uitgedrukt in het Boek van de waarheid, gelijk zij dan ook dienovereenkomstig haar naam krijgt opgedrukt in de belijdenis van de waarheid.\\ Haar naam luidt voluit: de //valse// kerk. Dat is tegelijk: de valse //kerk//. Dat is beide delen gelijk uitgeschreven: //de valse kerk//.\\ Vast en zeker een sluwe slang, de kerk van deze naam, die wat haar betreft opereert zonder deze naam. Zij gaat echt haar gang //zonder// geloof, in //ongeloof//.\\ Gelukkig dat haar sluwe gang ons wordt geopenbaard in de boeken van het Oude en Nieuwe Testament, die te zamen het ene Boek van de waarheid constitueren en die ons zodoende de waarheid grondig leren. Ook in het stuk van de kerk.\\ Dit is hier de volle waarheid dat daar //tweeërlei// kerk is. Gelijk er van meetaf in het heilig Evangelie sprake is van tweeërlei zaad. Reeds in de tent van Adam en Eva, gelijk naderhand in die van Abraham en Sara (Gen. 3:15; Gal. 4:21-28).\\ Voor ons evenwel is er maar één kerk, één echte kerk. Het is de enige katholieke, die kerk is niet zonder geloof maar in het geloof, in het geloof alleen. Want alles wat niet zuiver in het geloof groeit maar wat integendeel zonder geloof opgroeit en aan het geloof vastgroeit en boven het geloof uitgroeit, is in de grond anders niet dan kerk //in schijn,// waar //Hij// dwars doorheen kijkt die God is in Geest en in waarheid en op Wie het vlees, dat is het uiterlijk van de kerk echt geen indruk maakt.\\ Zelf maakt Hij echt indruk op de kerk, in wier midden Hij wandelt en tot Zijn rust komt. En dat zozeer dat Hij Zijn beeld op haar drukt, haar gedurig door Zijn Woord formerend en reformerend als Zijn woonstede in de Geest, die Heere is en levend maakt.\\ Immers zegt de Heere: “De Geest is het die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden die Ik tot u spreek, die zijn Geest en die zijn leven” (vgl. Joh. 6:60-66).\\ 6.6. //Wat dient daarom de les te zijn, die wij trekken uit deze eerste drie artikelen over de kerk en die ongetwijfeld bevestigd wordt door de laatste drie artikelen over haar (resp. NGB 27-29 en 30-32)?//\\ Dat wij het wezen en de heerlijkheid van de kerk moeten zoeken niet in uiterlijke dingen, die zonder het geloof kunnen bestaan en ook veelal bestaan. Zoals een groot getal, een goed lopende organisatie of indrukwekkende kerkgebouwen, die millioenen kosten.\\ Dit alles betekent niets voor God, tenzij het gedragen wordt door //een waar geloof.// Want het geloof alleen is fundamenteel om kerk te zijn.\\ Het is het geloof dat Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt en buiten Hem niets anders meer zoekt (vgl. NGB 22).\\ Zonder dit ware geloof blijft er van de kerk niets over. Uiterlijk kan zij dan heel wat lijken maar goed beschouwd stelt zij dan niets voor.\\ Zij staat dan niet op haar plaats, in de diensthouding voor God.\\ Zij functioneert dan niet waartoe zij eens voor altijd in haar ware Hoofd is geïnstitueerd en waartoe zij gedurig weer in haar ware leden wordt geconstitueerd. Namelijk als dienstmaagd van het ware Woord van God, dat haar is toevertrouwd en dat zij moet uitdragen. Dat is tegelijk als moeder van het ware zaad van God, dat haar in de schoot wordt geworpen en dat zij moet dragen (zie o.a. Jes. 40:9-11 en Jes. 54 en Gal. 4:26,27).\\ //Hoe behoren wij de kerk dus nooit te verklaren?//\\ Als een //op zichzelf staand// instituut, dat bestaat los van de ware gelovigen, en dat buiten of zonder dezen functioneert. De kerk is kerk in verbondenheid met en in betrokkenheid op de gelovigen. Zoals een lichaam leeft, functioneert en tot zijn recht komt in zijn leden, zo de kerk in de gelovigen, die dan ook haar leden zijn, haar levende leden.\\ De kerk is altijd kerk //van de gelovigen.// In hen bestaat zij, aan hen hecht zij zich, tot hen strekt zij zich uit, voor hen staat zij open, over hen ontfermt zij zich, hen neemt zij op in haar gemeenschap om hen te vertroosten, gelijk een moeder haar kinderen.\\ En wederkerig zijn de gelovigen, de //ware// gelovigen, altijd de gelovigen //van de kerk.// In haar gemeenschap leven en bewegen zij zich, van haar zijn zij, aan haar hechten zij zich, tot haar strekken zij zich uit, aan haar kant staan zij, door haar laten zij zich vertroosten, gelijk een man troost vindt bij zijn moeder (vgl. Jes. 66:10-14).\\ Zo dan is de troost van de gelovigen gelegen in de kerk, in wier gemeenschap zij tot hun volle bestemming komen, tot al hun zaligheid in Christus Jezus. Gelijk omgekeerd de blijdschap van de kerk gelegen is in de gelovigen, in wier wandel in de waarheid haar blijdschap vervuld wordt.\\ De kerk en de gelovigen zijn dus niet twee maar één. Zij geven elkaar de hand en gaan wederkerig in elkaar op. //Zij hebben niets elk voor zich maar alles gemeenschappelijk.// Haar Zaligmaker is hun Zaligmaker, haar leven hun leven, haar blijdschap hun blijdschap, haar droefheid hun droefheid, haar strijd hun strijd, haar geloof hun geloof, haar verlossing hun verlossing.\\ //Hoe verklaart u deze hechte wederzijdse verbondenheid van de ware kerk en de ware gelovigen?//\\ Niet zozeer vanuit de kerk noch vanuit de gelovigen alswel vanuit Christus, in Wie altijd de volle verklaring van alles ligt, ook van de onderscheidene elementen van de constituerende kerkzin van artikel 27.\\ Van Hem is de kerk van deze zin. Als Zijn lichaam behoort zij Hem toe, die haar Hoofd is en die Zich voor haar heeft overgegeven om haar voor de prijs van Zijn eigen bloed te maken tot Zijn onvervreemdbaar bezit (vgl. Hand. 20:28; Ef. 5:25-27).\\ Van Hem ook zijn de gelovigen van deze zin. Als Zijn leden, die Hem door een waar geloof zijn ingelijfd, behoren zij Hem toe, die hun enige Zaligmaker is, van Wie zij al hun zaligheid verwachten, gewassen als Hij hen heeft met Zijn bloed en geheiligd en verzegeld met Zijn Heilige Geest tot Zijn onvervreemdbaar eigendom (vgl. HC 20, NGB 27). Zo dan zijn deze twee – de kerk èn de gelovigen – één, één in Christus, één in Zijn bloed, één in Zijn Geest en Woord. Woord en Geest zijn dan ook de middelen waardoor Christus Zich een kerk formeert en reformeert; het zijn tegelijk de middelen waardoor Hij Zich de Zijnen formeert en reformeert (zie o.a. HC 123).\\ Daarom staan de kerk en de gelovigen niet vreemd tegenover elkaar maar zijn zij eigen aan elkaar. Zij zijn om zo te zeggen van elkanders vlees en gebeente. Zij, de kerk, het lichaam en de gelovigen de leden.\\ Leven in de gemeenschap van Christus, Hem ingelijfd zijn, dat betekent voor de gelovigen dus leven in de gemeenschap van de kerk en haar ingelijfd zijn. En het omgekeerde is evenzeer waar: leven in de gemeenschap van de kerk, betekent voor de gelovigen leven met Christus.\\ //Hoe kunt u dit ook zeggen?//\\ Wie gezegend is met God als Vader, is gezegend met de kerk als moeder.\\ Gods kinderen zijn geen halve wezen, geen kinderen zonder moeder; zij zijn dat niet om Christus’ wil, de Zoon des Vaders, die op aarde niet kwam noch was //zonder de kerk als moeder// (vgl. Openb. 12:1-5). En Gods kerk is geen kinderloze vrouw; zij is dat niet om Christus’ wil, die als de gehoorzame Knecht van Jahwe Zichzelf tot een schuldoffer zou stellen. Zo zou Hij nakomelingen zien en een lang leven hebben. Ja, zo zou Hij, de Rechtvaardige, //velen// rechtvaardigen en van Godswege een deel ontvangen //onder velen// (vgl. Jes. 53:10-12, met daarna Jes. 54:1-3).\\ Daarom heet Hij ook //de Eerstgeborene onder vele broederen// (vgl. Rom. 8:29). En zij om Zijnentwil moeder der gelovigen.\\ //Hoe wordt deze ene ongedeelde zegen van God als Vader en van de kerk als moeder gegrepen?//\\ Door het geloof.\\ Immers, de rechtvaardige zal léven uit gelóóf (Hab. 2:4; vgl. ook Rom. 1:16,17; Gal.3:11; Hebr. 10:35). Maar wie niet gelooft, voorwaar hij wordt niet bevestigd, noch in de gemeenschap van God, noch in de gemeenschap van de kerk. Want zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn (vgl. Jes. 7:9; Hebr. 11:6).\\ Zonder geloof geen leven met God, de Stichter van het verbond.\\ Zonder geloof geen band met Christus, de Middelaar van het verbond.\\ Zonder geloof geen leven uit de Heilige Geest, de andere Trooster van het verbond.\\ Zonder geloof geen band met de kerk, de andere partij van het verbond.\\ Wie niet gelooft, is vreemd aan dit alles.\\ Maar wie gelooft, grijpt de volle zegen van dit alles in één keer en hij wordt dagelijks bevestigd, èn in de gemeenschap van de enige ware God èn in de gemeenschap van de enige ware kerk.\\ //Naar welke regel verklaart u deze dingen dus?//\\ Naar de regel van het ware geloof, waaraan het eigen is ons in te lijven in Christus, die het Hoofd is van Zijn christelijke kerk en die zonder onderdanen niet zijn kan (HC 20,50; NGB 27).\\ Zo dan kan voor het geloof de kerk niet zijn zonder Christus’ ware leden en onderdanen. Voor het geloof is de kerk geen holle maar een volle vergadering, vol van de ware gelovigen. Gelijk deze gelovigen wederkerig vol zijn van de kerk. Niet buiten haar maar in haar zoeken en vinden zij al hun zaligheid voor heden en toekomst. Zoals de Schrift zegt: “een ieder van hen is in haar geboren, en zij zingen bij reidans: al mijn bronnen zijn in u” (Ps. 87). En op een andere plaats: “Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete mij mijn rechterhand; mijn tong kleve aan mijn verhemelte, als ik uwer niet gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven mijn hoogste vreugde” (Ps. 137).\\ //Waar ziet het ware geloof dus beslist geen leven noch levensmogelijkheid?//\\ Buiten de kerk als moeder.\\ In het andere geval zou het zich thuisvoelen //bij vreemden.// En hoe zou dat ooit kunnen! Hoe zouden wij des HEEREN lied zingen op vreemde grond (Ps. 137:4)?\\ Het hooglied van het geloof laat zich alleen zuiver zingen en komt alleen tot zijn bestemming, dat is tot God, in de kerk. Wie het van //haar// niet leert en in //haar// gemeenschap niet zingt, valt uit de toon en zingt vals. Hij speelt de vijanden van het geloof in de kaart en misleidt zichzelf. Zo iemand leert niet //van Christus,// die een ware Voorganger en Voorzanger //van de gemeente// is. Want zegt Hij in Oude en Nieuwe Testament beide: “Uw naam zal ik //aan mijn broeders// verkondigen; //in het midden der gemeente// zal ik U lofzingen (Ps. 22:23; Hebr. 2:12).\\ Wie uit dit doen van Christus niet wil leren de unieke betekenis van de kerk als de plaats waar alle zaligheid van Christus’ dood en opstanding voorhanden is, heeft noch de Vader noch de Zoon. Zo iemand volgt de stem van vreemden na en houdt zich niet aan het katholieke geloof.\\ //Wat doet dit geloof daarom onder alle omstandigheden en door alle tijden heen?//\\ Het houdt de kerk en de gelovigen vast bijeen en wel door de kerk aan te wijzen en aan te prijzen als een heilige vergadering //van de ware gelovigen.//\\ Als zulk een vergadering is de kerk door God in de wereld gesteld. //En deze eer komt haar alleen toe.// Alleen //door de kerk// zal men van ware gelovigen spreken. Want alleen //door Isaäk// zal men van het zaad van God spreken. Dat is door Sara, de vrije kerkmoeder. Zo heeft God Zelf in Zijn vrijmacht bepaald en een en andermaal bevestigd (vgl. Gen. 21:12; Rom. 9:7; Gal.4:21-31).\\ En daaraan verandert geen mens iets. Geen Abraham of Sara, hoeveel Hagars zij ook in dienst hebben; ook geen Heemse of Spakenburg, hoeveel Hagarenen zij ook baren. God wordt niet van Hagarenen gediend, alleen van Zijn eigen vrije welbehagen. En Christus heeft geen halfbroers en halfzussen, alleen volle broers en volle zussen. Hij is Zijn broeders //in alles// gelijk geworden en doet hen allen gelijk op met Zich erven, ook in het stuk van de kerk. Zo is Hij een //volkomen// Zaligmaker, een Middelaar uit één stuk, die nimmer stukwerk levert en niemand stiefmoederlijk behandelt. Dat past niet bij Hem, die geen eng en bekrompen mens is maar de loyale en royale God van het verbond, rijk voor allen die Hem aanroepen.\\ Wie de dingen zo niet durft te stellen, mist de vrijheid en de vrijmoedigheid van het geloof. Zo iemand is geen theoloog, niet van God geleerd, hij is van zichzelf geleerd en spreekt zuiver menselijk en dus menselijk bekrompen van de dingen van God. Zo iemand dwaalt wel zeer; hij kent noch de Schriften, die niet gebroken kunnen worden, noch de kracht van God, die één is en ongebroken (vgl. Matth. 22:29 en Joh. 10:35).\\ //Welk Schriftbewijs dient bij dit derde en laatste element van de constituerende kerkzin van artikel 27?//\\ Lepusculus Vallensis vermeldt in Belijden naar het Woord allereerst //Matth. 11:25//: “Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U”.\\ Daarna //Joël 2:32:// “En het zal geschieden dat ieder die de Naam van de HEERE aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HEERE zal roepen”.\\ Ook wordt vermeld //Hand. 2:21,// waar Joël 2:32 wordt aangehaald.\\ //Wat is de zegging van dit Schriftbewijs?//\\ Wat betreft Matth. 11, daar looft en prijst Jezus de Vader om het wondere geheim van het messiaanse Evangelie. Hier is Evangelie, waarvan het grijpen en begrijpen zuiver een kwestie is van Gods nederig welbehagen. Wijzen en verstandigen kunnen er niet mee uit de voeten. Dat wil zeggen zij, die wijs zijn van zichzelf, die bij zichzelf te rade gaan en naar eigen menselijke maatstaven overleggen. Hun zegt het Evangelie van God niets; het pakt hen niet, het boeit hen niet. Zij hebben gedurig hun bedenkingen (vgl. Matth. 11:16-19) en zeggen steeds: ja, maar .... Zo blijft het Evangelie voor hen verborgen en wordt het hun meer en meer tot een aanstoot en ergernis.\\ Dit in tegenstelling tot de kinderen, tot hen die niet eigenwijs op de dingen vooruitlopen en zelf de weg invullen, maar die wijs zijn met Vader en op Hem hun ogen slaan om van Hem te leren. Zij worden echt geleerd en krijgen te zien wat geen oog ooit heeft gezien, geen oor ooit heeft gehoord en in geen mensenhart ooit is opgeklommen, al wat Gód bereid heeft degenen die Hem liefhebben (vgl. 1 Cor. 2:6-9).\\ Dat is het wonderlijke van het Evangelie van de alleenwijze Heere des hemels en der aarde. Deze Heere schept geen behagen in de kracht van het paard noch in de benen van de man, maar Hij toont Zijn welbehagen aan wie Hem vrezen en die op Zijn welwillendheid hopen (Ps. 147:10,11). De zodanigen krijgen op Vaders tijd en wijze Zijn welbehagen te zien. Het is Zijn welbehagen in de Zoon, aan Wie de Vader alles heeft overgegeven en die zegt: “Komt tot Mij en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart en gij zult rust vinden voor uw zielen” (Matth. 11:27-29).\\ Dit is ook de les van Joël 2:32, dat ons ontkoming aan het strenge gericht van God garandeert in de weg van het aanroepen van de Naam van de Heere. Dit aanroepen, waarvan wij voor het eerst horen in de dagen van Seth en Enos (Gen. 4:26), ziet op het zich ootmoedig stellen voor het Aangezicht van de Heere om met erkenning van eigen zwakheid en verlorenheid van Hem verlossing te verwachten. In die weg is daar vast en zeker verlossing, en wel op de berg des Heeren en te Jeruzalem als de plaats die de Heere daartoe aanwijst, tot behoud van allen die Hij daartoe roept en verkiest. Want het hangt niet daarvan af of iemand wil dan wel of iemand loopt maar van God die Zich vrijmachtig ontfermt (vgl. Ex. 33:19 en Rom. 9:15,16).\\ En hier zien we het geheim van de kerk, die in haar bestaan niet gerechtvaardigd wordt door wat wijs en sterk is in de ogen der mensen, zoals bijvoorbeeld een groot genoeg getal om iets te kunnen betekenen, maar zuiver door het welbehagen van God, dat het deel is van wie op de Heere hopen en in Zijn Naam hun hulp belijden. Zij staan ‘zo maar’ middenin de kerk, die God juist daartoe middenin de wereld heeft gesteld, tot plaats van behoud voor allen die behouden moeten worden. Dat is tot moeder van het Godgeheiligd zaad. Opdat dit zaad niet zal sterven maar leven en overleven.\\ Want dat weten we, zaad dat op zichzelf blijft en niet in de moederschoot wordt ingebracht, overleeft niet en draagt geen vrucht; het heeft geen leven blijvend in zich. Elk kind is daarvan het levende bewijs.\\ En wie dit laatste te natuurlijk vindt tot verklaring van het Geestelijke leven van de kinderen Gods, is met al zijn wijsheid niet bepaald wijs. Hij verstaat niet de fundamentele betekenis van de kerk als de geboorteplaats van het leven uit de Geest. In oppervlakkigheid verwacht hij zulk leven te vinden buiten de schoot der kerk. En hij meent het daar ook echt te vinden op grond van de Schrift. Daarbij moet hij langdurig met allerlei Schriftwoorden experimenteren om het te creëren en wat er dan tenslotte uitkomt, bestaat heel simpel in het eigenmachtig vaneenscheiden van wat de alleenwijze Heere van hemel en aarde vrijmachtig heeft samengevoegd, namelijk God èn de kerk. Dat is Vader èn Moeder, die wij gelijk op moeten eren. Dat is tegelijk: moeder èn de kinderen, die wij gelijk op moeten onderscheiden. Want zo Vader, is het een welbehagen geweest voor U, zo nam innerlijke ontferming vaste vorm aan voor Uw Aangezicht en werd zij concreet vlees en bloed, grijpbaar voor mensenkinderen van deze aarde. Immers, in de kerk, die door u is gesteld tot moeder der gelovigen.\\ Dit geheimenis is voorwaar groot, maar juist zo eerbiedigen wij de band van gemeenschap tussen de ware kinderen van God en de ware kerk van God, een gemeenschap die is gegrond in de Eniggeborene van de Vader, die Eerstgeborene van de kerk is geworden en om Wiens wil Gods aangenomen kinderen ook de hare zijn, door haarzelf gebaard en door niemand anders.\\ Dat mist in geen geval.\\ //En elke leer die deze Christocentrische, altijd kerkelijk gebonden samenhang van de dingen van God niet eerbiedigt en naar dit nederig welbehagen van Vader zich niet schikt?//\\ Zulk een leer is niet uit God; zij eert noch de Vader noch de Zoon, ook al roemt zij hemelhoog van Gods barmhartigheid en heeft zij de mond vol van Gods vrijmacht.\\ Zulke roem deugt dan niet. Zulke barmhartigheid mist dan alle diepgang en is in wezen niets anders dan een plotselinge opwelling van lievigheid. En zulke vrijmacht mist dan alle vastigheid en is goed beschouwd niets anders dan gevaarlijke willekeur, waarop geen staat valt te maken.\\ Met andere woorden, we zitten dan in echt remonstrantse wateren, waar het anker van de ziel niet wordt neergelaten in de vaste grond van Gods vrije wil, maar waar onze voeten wegzakken in ‘t modderig slijk van ‘s mensen vrije wil, waarvan men hier echt veel verwacht en waarnaar men hier echt alles verklaart, zelfs die grote verborgenheid van de kerk, van dat machtige bewijsstuk van de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog.\\ En daarmee zitten we hier opnieuw in de tegenwoordige vrijgemaakte kerkleer, waarin dit destijds te Dordrecht veroordeelde pelagiaanse remonstrantisme weer uit de hel tevoorschijn wordt gebracht. Uiterlijk weliswaar gekleed in het vertrouwde taalgewaad van onze voet bij stuk houdende Dordtse vaderen, maar in werkelijkheid al te deemoedig het hoofd leggend in de schoot van de eerwaarde Episcopius en zijn kornuiten, die onze vaderen zij het in misschien minder welluidende taal maar niet zonder goede grond uit het midden van hun katholieke vergadering hebben gedonderd. Opdat namelijk het oecumenisch welbehagen van God zijn loop zou hebben, tot redding ook van de nog komende kerkgeslachten.\\ Heemse en Spakenburg nemen heel gewoon een loopje met dit welbehagen.\\ //Hoe bewijst u dat deze synodes inderdaad toegeven aan de verdoemelijke leer van de remonstranten, die God onttroont en de mens op de troon zet?//\\ Ontegenzeggelijk bestaat de synodale leer in de verdediging van waar, levend en vruchtdragend geloof //buiten de kerk.// Niet dat de synodes ontkennen, dat we de kerk moeten eren als de vergadering van de ware gelovigen, waarbuiten geen zaligheid is, maar eer en meer dan de kerk is God.\\ Van Hem moeten wij niet aards denken en menen dat Hij in de schaduw van de kerk staat. Willen wij Hem, de soevereine God, naar waarde eren en Hem niet als een dode afgod opsluiten in ons kerkhuis, dan kunnen we niet heen om waar en levend geloof buiten de kerk (zie naast vele plaatsen in de synodale stukken met name Heemse, Besluit II, gronden ad 1).\\ Vastberaden strijden Heemse en Spakenburg voor dit buitenkerkelijk geloof. Menen zij werkelijk dat zij daarmee strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd (Judas : 3)?\\ //Waarom zegt u dat door deze synodale stellingname het oude remonstrantisme weer in het zadel wordt geholpen?//\\ Dat wordt duidelijk als men let op de motivering die de synodes voor hun leer aanvoeren. Deze motivering is uitgesproken remonstrants. Zij bestaat namelijk in de volgende twee stellingen.\\ Ten eerste in die van de onwil van de mens bij de kerk zich te voegen.\\ Ten andere in die van de vrijmacht van God, waardoor Hij ook buiten de kerk het ware geloof kan werken en metterdaad werkt.\\ //Betreft het hier twee los van elkaar staande stellingen of laat zich hier een duidelijke samenhang constateren?//\\ Vast en zeker dit laatste voor wie hier doordenkt.\\ Nietwaar, wie spreekt van waar geloof buiten de kerk gelet op de onwil van de mens met de kerk zich te verenigen, moet tegelijkertijd wel werken met de stelling dat God machtig is ook buiten de kerk het ware geloof te werken en in stand te houden.\\ En wie omgekeerd hamert op het aambeeld van Gods almacht, waardoor Hij ook buiten de kerk de wedergeboorte en het levende geloof kan werken, onderdrukt bepaald niet de onwil van de mens bij de kerk zich te voegen. Veeleer bevordert hij dan die onwil en geeft er een goede voedingsbodem aan.\\ Het betreffen hier dus inderdaad twee stellingen die arm in arm gaan, met als resultaat een hoop menselijke onwil gecombineerd met een even grote hoop Goddelijke vrijmacht.\\ Laten we dichterbij komen en dit wondere synodale verschijnsel nader bezien. Daarbij vraagt een mens zich uiteraard af hoe de synodes ooit tot deze stellingname hebben kunnen komen.\\ Dat is dus onze volgende vraag.\\ //Waaraan ontleent de synodale leer twee genoemde stellingen?//\\ De eerste aan het voor alle gelovigen geldende soevereine gebod van God bij de kerk zich te voegen, aan de leer van de kerk dus zoals beleden in //artikel 28 NGB.//\\ De synodale leer werkt namelijk als volgt met dit aan de gelovigen opgelegde gebod: “Daarmee is impliciet de mogelijkheid gegeven, dat er onder hen zullen zijn die om redenen van rang of stand of om welke reden ook, zich ten opzichte van de kerk individualistisch willen opstellen: zich van haar afzijdig houden en zich bij haar niet voegen, zich niet met haar verenigen” (zie rapp. Sp. punt 4.1.3.1). Opnieuw poneert de synodale leer dezelfde mogelijkheid met een beroep op //het tweede gedeelte// van artikel 28: “Daarmee is impliciet de mogelijkheid aangegeven, dat er gelovigen zijn die leven in een gemeenschap of betrekkingen onderhouden waarmee zij moeten breken “(idem punt 4.3.1.2.).\\ Duidelijk zien we de synodale leer hier werken met de stelling van de vrij-gezinde mens, die bij de kerk zich niet wil voegen, waarvoor deze leer dan de mogelijkheid gegeven acht met het spreken van artikel 28.\\ En wat voorts die tweede stelling betreft, namelijk dat God vrijmachtig is ook buiten de kerk het ware geloof te werken, deze stelling ontleent de synodale leer aan //het soevereine welbehagen van God// met betrekking tot de gelovigen, om hun namelijk de zaligheid te schenken in de kerk. Dat raakt dus eveneens de leer van artikel 28, waar dit welbehagen nadrukkelijk vooropstaat in de zinsnede: aangezien deze heilige vergadering de vergadering is van hen die zalig worden en dat buiten haar geen zaligheid is.\\ De synodes nu werken dit welbehagen zó uit, dat God óns daardoor wel aan de kerk bindt voor het genieten van de zaligheid, maar Zelf blijft Hij vrij om ook buiten de kerk mensen met het levende geloof te begiftigen en deelgenoot te doen zijn van de zaligheid in Christus Jezus. En dat is een vrijheid, die God in voorkomende gevallen ook echt neemt, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het geval van Rachab, van de romeinse hoofdman en van de kamerling uit Morenland (zie opnieuw Heemse, Besluit II, grond ad 1).\\ //Wat moet van deze benadering van de leer der zaligheid gezegd worden?//\\ Geen goed woord.\\ Want hier is niets echt goed. Hier wordt het pure Evangelie van God met zijn reine redenen overstemd en krachteloos gemaakt door menselijke drogredenen.\\ //Waarom is dat zo?//\\ Omdat hier niet alleen aan het vrije welbehagen van God maar ook aan //de mens en zijn wil// een beslissende stem wordt toegekend. En dat kan nooit echt goed zijn, hoe aannemelijk dat ook klinkt. Dat is altijd echt remonstrants, hoeveel contra-remonstrantse klanken daarbij ook opklinken.\\ Het soevereine bevel van God aan Zijn gelovigen bij de kerk zich te voegen laat zich nu eenmaal //in geen enkel opzicht// verklaren vanuit de mens en zijn gezindheid, vanuit zijn wil zich al dan niet te voegen. Dit gebod is zuiver een kwestie van Gods soevereine wil, waardoor het Hem behaagt Zijn gelovigen allen en een ieder de zaligheid te schenken in de kerk. Zo toch is Gods welbehagen, in Zijn Woord ons geopenbaard, waarin Hij Sion uitroept als de plaats van behoud (Joël 2:32) en de kerk aanwijst als de vergadering van hen die krachtens Zijn onveranderlijk voornemen zalig moeten worden en waarbuiten geen zaligheid is.\\ Dit laatste is dan ook //het enige,// dat artikel 28 zelf opgeeft als reden en motivering van het in dit artikel uitgedrukte gebod bij de kerk zich te voegen. Het is een reden, die reeds opgesloten ligt in wat artikel 27 van de kerk belijdt en die in artikel 28 expliciet wordt genoemd en vooropgezet. Zo immers ziet de opzet van dit artikel eruit: Wij geloven,\\ //Aangezien//…, dat niemand enz. enz.\\ Duidelijk verklaart het gebod van artikel 28 //zichzelf// in de hier vooropgezette redengevende zin.\\ En elke andere verklaring, dat is elke andere motivering tot verklaring en rechtvaardiging van het hier in geding zijnde gebod van God is //een eigenmachtige,// die niet héél de leer der zaligheid zet uitsluitend op de ene noemer van Gods vrijmachtig welbehagen en die derhalve ook de factor //mens// in rekening brengt. Dat is hier en nu de onwil van de mens met de kerk zich te verenigen. Dat is anders gezegd de //vrije wil// van de mens zich al dan niet bij de kerk te voegen.\\ En ziedaar de remonstrantse slang rondschuivelen in het synodale gras, dat niet groeit en bloeit //zuiver// bij de gratie van God maar ook bij die van de mens.\\ De gereformeerde geloofsleer zegt altijd dat God redenen genomen heeft uit //zichzelf//. Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen (Rom. 11:36). Heel de leer van het Evangelie vindt in Hem en in Hem //alleen// haar volle rechtvaardiging. Maar de synodale leer spreekt anders. Zij laat ook //de mens// een constituerende factor zijn; zij neemt tot verklaring van de leer der zaligheid in artikel 28 redenen uit de mens, die “om redenen van rang of stand of om welke reden ook” er geen behagen in schept bij de kerk zich te voegen. Vanuit deze onwillige mens verklaart zij het heilige en rechtvaardige en goede gebod van God en met deze individualistisch gezinde mens laat zij Gods oecumenisch gezinde wil in de pas lopen.\\ Maar zó lopen de dingen van God niet! Zo loopt God niet, zo loopt niet het welbehagen van God, noch ook de kerk van God. Zo loopt de kerk niet vol; zo is zij geen vergadering, waarin krachtens Gods welbehagen //samenkomen// degenen die behouden worden. Zo loopt de kerk leeg, want zo wordt voet gegeven aan de niet-willende mens, naar wie het welbehagen van God hier van kracht wordt verklaard. Dat wil zeggen: //krachteloos// wordt verklaard, als een welbehagen namelijk dat echt wel goed wil maar dat het niet echt goed doet, omdat de mens niet //wil.// //Vanwege die mens// staat Gods genade hier stil.\\ Om kort te gaan, het is inderdaad een echt remonstrantse slang, die hier onder de dekmantel van artikel 28 wordt binnengelaten op het in beginsel weer herstelde paradijsdomein van de kerk. En deze slang heeft al gebeten nog voordat aan artikel 28 zelf echt de mond is gegund om zichzelf meer dan genoegzaam te verantwoorden en te rechtvaardigen. Het schijnt wel dat God het proefgebod in het paradijs eerst heeft afgekondigd en verantwoord ná des mensen val in zonde!\\ En dat weten wij, als de slang gebeten heeft vóór de bezwering, dan baat de bezweerder niet, hoe krachtig hij zijn bezwering ook laat klinken (vgl. Pred. 10:11).\\ //Hoe krachtig klinkt de synodale bezwering hier dan?//\\ Heel krachtig.\\ Dat wil zeggen, naar het hóórt zuiver afgestemd op de volle kracht en geldigheid waarmee artikel 28 op ons afkomt.\\ Want nadat het Spakenburgse rapport met een beroep op dit artikel de mogelijkheid van het individualisme, dat zich bij de kerk niet voegt, vooropgezet heeft, gaat het meteen als volgt verder:\\ “Artikel 28 wijst zulk individualisme onvoorwaardelijk af; in deze vergadering komen immers bijeen degenen die behouden worden en buiten haar is er geen heil” (zie opnieuw rapp. Sp. punt 4.1.3.1.).\\ Heel echt komt artikel 28 nu dus aan het woord om het uur van de waarheid te slaan. En dat gebeurt niet zacht. Alle registers worden hier om zo te zeggen opengetrokken. Met beide handen grijpt het rapport artikel 28 nu aan om in de kracht daarvan de zonde van het individualisme //onvoorwaardelijk// af te wijzen.\\ Intussen, hoe krachtig en zuiver gereformeerd de taal ook is die het rapport artikel 28 nu laat spreken, zij baat niet. Want deze taal wordt hier beslist niet gehanteerd zuiver binnen het door dit artikel zelf vooropgezette kader van de kerk der gelovigen, zij wordt hier ook en feitelijk alleen maar gehanteerd binnen het door //het rapport zelf// vooropgezette kader van de individualistisch gezinde mens, die om de kerk zich niet bekommert.\\ En eenmaal met deze mens in zee gegaan, kan men vervolgens nog zulke krachtige gereformeerde taal aanslaan, maar zulke taal slaat hier niet aan; zij vindt hier geen klankbodem. Zij wordt eenvoudig weggewuifd door de eenmaal //vrij// verklaarde mens, die vaart waarheen //hij// wil. En dat helemaal nu hem die vrijheid nadrukkelijk is voorgespiegeld als nota bene //gegeven// met de gereformeerde belijdenis van artikel 28. Dan is het hek helemaal van de dam en is er werkelijk geen houden meer aan.\\ //Waar blijven we hier dus varen?//\\ In echt remonstrantse wateren.\\ En dat dan nu in volle vaart met alle hens aan dek en alle zeilen bijgezet. Dat is met de echt contra-remonstrantse gereformeerde leer van artikel 28 als lading aan boord. Of beter gezegd als vlag in top.\\ En zo’n vlag wappert altijd krachtig. Dat is eigen aan wat gereformeerd is. Maar zij keert het schip niet. Dat is niet eigen aan wat een vlag is. Zij maakt wel duidelijk uit welke hoek de wind hier waait. En dat is ontegenzeggelijk uit de hoek van het remonstrantisme, dat altijd weer des mensen wil laat domineren tot verklaring van de leer der zaligheid en dat altijd weer mogelijkheden ziet deze leer bij de mens te laten aansluiten. Zo te doen is eigen aan het remonstrantisme, dat de mens mans genoeg acht //zelf// het roer van de zaligheid in handen te nemen, waarna het God vrij verklaart en goed genoeg acht met Zijn heilig Woord de vlag te hijsen en met Zijn Heilige Geest in de zeilen te blazen.\\ Nee, er valt inderdaad geen goed woord te zeggen van deze synodale leer, hoeveel goede woorden er op zichzelf genomen ook in staan. Haar //beginsel// deugt niet. Dat is niet van boven uit God en vindt daarom geen rust in Gods vrije welbehagen, op de grond waarvan de kerk der gelovigen van artikel 27, inclusief het ambt aller gelovigen van artikel 28, groeit en bloeit. Haar beginsel is van beneden uit de mens en doet daarom niet anders dan wroeten in de grond van Gods enig welbehagen, waarin het handen en voeten wil geven aan de geest van het individualisme, die zich met de kerk en het ambt aller gelovigen en hun rechte verklaring eenvoudig niet laat verenigen.\\ Wie deze twee wel met elkaar wil verenigen, gelijk de leer der synodes doet, leert niet zuiver naar God, hij leert echt naar de mens.\\ In de leerschool van Heemse en Spakenburg houdt het geloof geen zuivere //gods//dienst over, alleen maar //mensen//dienst, die erop uit is het vlees te strelen en aan zijn trekken te laten komen en die de Geest in dat spoor wil laten meetrekken.\\ Hoe duidelijk laat dit kwade beginsel zich aanwijzen in het Spakenburgse rapport.\\ En dat helemaal nu dit rapport zelf ons de goede leer van artikel 28 zo duidelijk en krachtig weet voor te lezen.\\ //Want wat betekent goed gehoord de Spakenburgse voorlezing van dit artikel met het daarin resoluut uitgesproken verbod van alle individualisme?//\\ Het is een voorlezing waarin de synodale leer trefzeker haar eigen vonnis velt en zichzelf openlijk tentoonstelt als een tegen zichzelf verdeeld huis.\\ Want één ding staat vast, het is van tweeën één:\\ òf artikel 28 wijst de zonde van het individualisme //niet// onvoorwaardelijk af;\\ òf, zo het dit //wel// doet, is met dit artikel aan geen gelovige al dan niet impliciet de mogelijkheid //gegeven//, zoals het synodale rapport stelt, maar voor iedere gelovige expliciet elke mogelijkheid //afgesneden// zich in een geest van individualisme aan de kerk te onttrekken.\\ Niet minder vast staat dat het tweede //ó//f hier van kracht is. En daarmee zakt heel de rondom artikel 28 opgetrokken synodale kerkleer als een kaartenhuis in elkaar. Deze leer staat niet vast in de zuivere redenen van Gods Woord, zij is een menselijke drogreden, die ten overstaan van artikel 28 geen been heeft om op te staan. Zodra zij dit artikel zelf aan het woord laat komen, zaagt zij de tak door waarop zij zelf zit.\\ Wat intussen onbeweeglijk overeind blijft staan is dit artikel, dat zich er beslist niet voor laat lenen als een mooie vlag te wapperen op de zelf in elkaar getimmerde al te onverantwoorde trekschuit van een hier opnieuw opduikend sektarisch remonstrantisme. Hier is een artikel dat zich ten volle inzet en blijft inzetten voor het door God ontworpen en daarom echt diepgang en vaart hebbende katholieke kerkschip van de ware Christgelovigen, hun allen en een ieder opdragend om beslist //te doen// wat naar het Woord van God het ambt aller gelovigen is, namelijk zich voegen bij de kerk, op straffe van anders te doen tegen de uitdrukkelijke ordonnantie van God.\\ Het is het ambt, waarvan de in artikel 28 uitgedrukte belijdenis zich in geen enkel opzicht laat verklaren vanuit de vrij verklaarde zich al dan niet voegende mens, maar zuiver en alleen vanuit de Zich metterdaad vrij ontfermende God, in de kracht van Wiens welbehagen dit ambt geen mooie theorie is doch schone werkelijkheid, die daadwerkelijk groeit en bloeit en vruchtdraagt. En wel in de vaste grond van //de kerk,// tot de blijvende formatie en reformatie van de kerk; dat is van de enige kerk, die in haar bestaan en voortbestaan niet los staat op aarde in enig mens maar vast gefundeerd is in de hemelen, in het altijd //vrije// nooit gebonden welbehagen van de enige God.\\ //Wat dienen wij tegelijkertijd te bedenken wanneer dit vrije welbehagen van God in geding is?//\\ Het is niet alleen de //enig// beslissende grond tot fundering van de kerk aller gelovigen van artikel 27 en van het ambt aller gelovigen van artikel 28, het is ook de //werkelijk// beslissende grond tot verklaring en rechtvaardiging van deze beide zaken, die in wezen één zijn.\\ Want dit welbehagen is niet van immer onberekenbare, innerlijk verdeelde mensen die zomaar wat zeggen of doen, ongestadig als zij zijn op al hun wegen. Dit welbehagen is van Hem die is de altijd vastbesloten, nimmer dubieuze God van het verbond, die echt weet wat Hij moet, die ten volle meent wat Hij zegt en die beslist wil wat Hij doet. God is geen mens dat Hij zou kunnen liegen, noch een mensenkind dat Hij op Zijn schreden zou moeten terugkeren. Bij Hem is geen verandering noch zweem van ommekeer (vgl. 1 Sam. 15:29; Jak. 1:17). Zijn welbehagen is daarom altijd ernstig en waarachtig en werkelijk serieus te nemen. Het is niet maar een beleefde aanbeveling of een vriendelijke aanrading, het is het soevereine bevel van de Heer der heren aan Zijn Israël.\\ Dat geldt ook in het stuk van de kerk, waarin God ernstig en waarachtig betoont wat Hem aangenaam is, namelijk dat de gelovigen bij haar zich voegen. En Hij belooft ook met ernst aan allen die in gehoorzaamheid dit bevel opvolgen, de rust der zielen en de zaligheid in Christus Jezus (vgl. DL III/IV, 8).\\ En daarom is het ongehoord – en dat raakt de tweede stelling waarmee we de synodale leer zich sterk zagen maken – daarom is het ongehoord dit welbehagen van God zó aan te grijpen, dat het óns, mensen, wel met handen en voeten aan de kerk bindt maar dat het God met Zijn Woord en Geest vrij laat; vrij namelijk om ook //buiten en zonder de kerk// het ware geloof en de daaraan verbonden zaligheid te werken en te schenken.\\ Zulk spreken hóórt wel vroom en deemoedig, maar dat is schijn. In wezen is het hoogmoedig en goddeloos. Het neemt Gods welbehagen niet werkelijk serieus als een zaak die Hem echt beháágt, waar Hij Zelf met hart en ziel en met alle krachten achter staat.\\ Zeggen dat God ook wel anders kan, is niet anders dan Hem brutaliseren en trotseren in Zijn heilig welbehagen. Het is Hem verzoeken om af te wijken van Zijn eigen vrije wil, als zouden wij sterker zijn dan Hij (vgl. 1 Cor. 10:22). Het past ons, mensen niet te spreken van wat God kán zonder daarbij te blijven binnen de perken van wat Hij wíl. Anders maken we Hem tot een tegen Zichzelf verdeeld menselijk wezen in plaats van Hem te eerbiedigen als een enig en eenvoudig Geestelijk Wezen, die één is en eenvoudig in al Zijn doen (NGB 1).\\ De vraag naar wat God kán heeft geen bestaansrecht los van de vraag naar wat Hij wil. Beter gezegd nog, los van de vraag naar Wie Hij IS. En Hij is, Wie Hij zégt te zijn: geen innerlijk verdeeld mens, ongestadig op al zijn wegen, maar de vastbesloten God van het verbond, die niet maar al Zijn kunnen doch //al Zijn welbehagen// doet en die //in alles// werkt naar de raad van //Zijn wil// (vgl. Jes. 46:10 en Ef. 1:11). Hij heet geen sterke God zonder wonderbare Raadsman; bij Hem is geen kracht zonder overleg. Hij is geen mens die zichzelf te buiten gaat, Hij is God die Zichzelf volkomen in de hand heeft en die Zichzelf in absolute vrijheid bindt aan Zichzelf.\\ Zo dan kan God niet alles. Hij kan wat Hij wil. Dat is: Hij doét wat Hij wil. Gelijk Hij ook niet doet wat Hij niet wil. Dat kán Hij niet doen. Want //Zichzelf// verloochenen kan Hij niet (vgl. 2 Tim. 2:13).\\ God is niet de grote Onberekenbare, van Wie een mens de meest wonderlijke dingen moet verwachten, Hij is de grote Constante, op Wie een mens altijd aan kan. Hij is in één woord gezegd de HEERE, de almachtige God van het //verbond//, voor Wie geen //gesproken woord// te wonderlijk is (Gen. 18:14; Luc. 1:37).\\ Zo dan is Gods macht altijd de macht van Zijn wil, van Zijn verlossingswil dergenen die op Hem hopen. Gelijk omgekeerd Zijn wil altijd de wil is van Zijn macht, die Zijn almacht is. Want Hij spréékt //en het is er,// Hij gebiedt //en het staat er// (Ps. 33:9).\\ Zo nu is Zijn wil een metterdaad vrije wil. Dat wil zeggen de wil van Hem, die vrijmachtig doét wat Hij wil en die almachtig formeert wat Hij spreekt. Gelijk Hij omgekeerd even vrijmachtig niet doet wat Hij niet wil en niet schept wat Hij niet gebiedt. Daarvoor is Hij God en geen mens, heilig in ons midden.\\ En wat Hij wil is ons niet onbekend, evenmin als wat Hij niet wil. Hij wil //de// //kerk//, terwille van hen die zalig moeten worden, en Hij wil geen zaligheid //buiten// de kerk. Hij wil daarom dat allen die in Hem geloven bij de kerk zich voegen, koste wat het kost, ook ofschoon het zo ware dat enz. Waarom ook een ieder die //om welke reden dan ook// van de kerk zich afscheidt, doet //tegen// de uitdrukkelijke, in het Woord uitgedrukte ordonnantie van God. En wie mocht menen dat met dit laatste niet //alles// is gezegd tot volle aanneming van //een ieder// die in geloof bij de kerk zich voegt en tot besliste afwijzing van //een ieder,// die zulks niet doet, die rekent niet met GOD, met Zijn allesbeslissend welbehagen.\\ //Wat moeten wij daarom doen?//\\ Terugkeren tot de gronden van onze Dordtse vaderen, die een mens waarlijk thuisbrengen bij God. Aan praten met een uitgesproken remonstrantse broederschap komt toch geen einde. Dat is in Dordt wel gebleken. Wie remonstrants gevoelt, laat zich niet aanspreken op het heilig Woord van God, zelfs niet op zijn eigen woorden. Zo iemand wil altijd vrij zijn, zelfs van zijn eigen moeder, die hem heeft gebaard en grootgebracht. Nooit onderschrijft hij van harte enige kerkelijke confessie, want hij is niet kerkelijk gezind maar vrij-gezind. Hij wil niet confessioneel gebonden zijn maar vrij met de Bijbel kunnen omgaan. Liever dan zich te onderwerpen aan de onderwijzing en tucht der Kerk, sticht hij zichzelf een broederschap waar hij zichzelf stichtelijk bezighoudt.\\ En inderdaad, zo houdt een mens de eer aan zich en kan hij zichzelf waarmaken. Zo behoeft hij nooit echt //te geloven//, te geloven dat hij gered en bekeerd moet //worden//, dat hij //zelf// bekeerd moet worden en dat hij slechts bekeerd kan worden //van bovenaf//, door //de Geest van God//, die waait niet waarheen ménsen willen maar waarheen //Hij wil//. En dat is niet daarheen waar de geest van het individualisme opspeelt en de geest van de vrije gezindte zich verheft, maar daarheen waar zij allen //bewogen worden// en dientengevolge nu ook //zichzelf// bewegen door de volle stroom van de //vrije// gunst, die //eeuwig hem bewoog// (DL III/IV,12).\\ In Zijn Eniggeborene (DL 1,2 en 11,2).\\ Dat is in het Evangelie van de Messias, waardoor het God //behaagd heeft// de //gelovige// mensen zowel in het oude als nieuwe Testament //zalig te maken// (DL III/IV,6).\\ O, o, die Dordtse confessie, wat wéét zij de dingen van God hoogheilig te houden en trefzeker te zeggen. Dat was toen echt contra-remonstrants en naderhand echt anti-barthiaans en anti-synodaal. Dat is nu echt anti-Heemse en contra- Spakenburg.\\ Dat is altijd echt //pro// de waarheid als een echt protestantse, katholieke belijdenis, die geen leugen weerspreekt tenzij door nadrukkelijk de waarheid te belijden en die geen mens als ketters verwerpt tenzij deze mens tegen de uitgedrukte waarheid blijkt te strijden.\\ En zo blijft deze confessie opkomen.\\ Vóór het geloof tegenover alle ongeloof.\\ En vóór de constante, altijd vereiste strijd van het geloof tegenover alle verslapping en deformatie van het geloof.\\ //Waarin bestaat de derde pijl die de synodale leer op haar boog heeft en waarmee zij wat haar aangaat de christelijke religie al evenzeer in het hart treft?//\\ In het uit elkaar halen van onze inlijving in Christus en onze inlijving in de kerk van Christus.\\ De leer van de synodes spreekt van twee inlijvingen, waarvan zij weliswaar met de mond verklaart dat deze twee bij elkaar behoren maar die zij metterdaad uit elkaar trekt en als twee //afzonderlijke// acten voorstelt: “De inlijving bij Christus door waar geloof (antw. 20 HC) en de inlijving in de christelijke kerk (antw. 74 HC) zijn niet dezelfde zaak of één werk van de Here” (zie Besluit Sp. D 1, gronden 2, en rapp. Sp. punt 4.3.).\\ Daarbij beroept de synodale leer zich met name op de gereformeerde doopsformulieren, die duidelijk zouden leren dat het hier twee afzonderlijke acten betreft, die een mens niet in één keer met beide handen moet willen aangrijpen. Hij wil dan in één keer grijpen wat God echt in twee keer doet.\\ //Wat moet tegen deze synodale voorstelling van zaken gezegd worden?//\\ Wie de dingen van God zo benadert, spreekt geen levende geloofstaal; hij hanteert het mes van eigen ontleedkunst, waardoor hij het levende geloof aan stukken snijdt.\\ Even irreëel en ongerijmd als het bijvoorbeeld is het evangelie van God de Vader te willen verklaren zonder het evangelie van God de Zoon – de Catechismus doet dat dan ook niet in zondag 9 //–// zo irreëel en ongerijmd is het te spreken van inlijving in Christus zonder te rekenen met inlijving in de kerk. Men snijdt het evangelie dan niet op de volle maat van het geloof.\\ Het is immers door //een waar geloof// dat wij Christus worden ingelijfd en Zijn leden zijn. En het is door ditzelfde ware geloof, dat wij de christelijke kerk worden ingelijfd en haar levende leden zijn. Bij de volwassenen de kinderen inbegrepen (HC 74).\\ Voor het geloof is het daarom //dode theorie// deze twee inlijvingen afzonderlijk naast elkaar te laten staan in plaats van ze in elkaar te laten bestaan en ze elkaar over en weer te laten verklaren en bevestigen.\\ Inlijving in Christus is ongrijpbaar als een geest zonder lichaam wanneer zij geen vlees en bloed krijgt in onze inlijving in de kerk van Christus, die Zijn lichaam is, Zijn lijf.\\ En omgekeerd is inlijving in de kerk dood als een lichaam zonder geest, wanneer zij niet haar Geest en waarheid ontvangt in onze inlijving in Christus, die ons Hoofd is en zonder Wiens Geest geen lidmaat van de kerk leeft.\\ Zo dan, wie hier het ene verklaart, verklaart het andere en zo iemand bevestigt en fundeert zichzelf in de dingen die ons van God geschonken zijn en die voor het ware geloof altijd één zijn. Omdat de God van dit geloof één is (Jak. 2:19).\\ Het omgekeerde is ook waar. Wie hier het ene wil verklaren met nadrukkelijke uitsluiting van het andere, kapt zichzelf de handen af. Hij gooit alle goede verklaringsmateriaal over boord en snijdt het evangelie op z’n smalst. Erger nog, hij snijdt het ene volle evangelie van God tot verlossing van zondaren in stukken, als ware de Auteur van dit evangelie geen God maar een mens, die niet anders kan dan de dingen stukje bij beetje in elkaar zetten.\\ De gereformeerde doopsformulieren bedanken er dan ook stichtelijk voor hun stem te geven aan de al te magere inlijvingstheorie van Heemse en Spakenburg. Zo’n theorie dient niet tot stichting van de gemeente noch tot de groei van het geloof naar de volwassenheid. Het is verre van deze formulieren dat zij ons de inlijving in de kerk voorstellen als een aparte acte, die men terdege los moet zien van de inlijving in Christus.\\ Zulk een gescheiden voorstelling zou men misschien kunnen verwachten bij een kind, dat nog niet verder is dan het lezen van losse woorden. Maar wie breder is onderwezen en volwassen is in het geloof, leest in deze formulieren dit als de rijkdom van de doop, dat hij de verzegeling is van onze publieke inlijving èn in Christus èn in de kerk van Christus. Men behoeft slechts te luisteren naar de eerste vraag aan de doopouders, waarin van de kinderen der gelovigen wordt verklaard //dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten van Zijn gemeente behoren gedoopt te wezen.//\\ Het ene gaat hier gelukkig samen op met het andere. En wie dat niet gelukkig vindt en het liever houdt met de synodale voorstelling van zaken, die moet consequent zijn en er beslist op staan //tweemaal// gedoopt te worden om zo ten volle verzekerd te zijn van zijn volle zaligheid.\\ //Wat kan daarom onze conclusie zijn op dit punt?//\\ De niet eenvoudige maar enkelvoudige voorstelling van de synodes is niet echt maar gekunsteld. Zij is echt gezocht. Zij past precies in de synodale kraam, die eerst waar en levend geloof om niet weggeeft en die achteraf het artikel van de kerk duur betaald wil hebben als een artikel dat blijkbaar niet in de gratis-koop van het geloof begrepen is. Lieden die zo te werk gaan zijn geen mensen uit één stuk. Zij tekenen zichzelf als de slechte arbeiders van Filippenzen 3, die niet uit de besnijdenis zijn maar uit de versnijdenis. Zij snijden het geloof niet naar de enige regel en op de heilige maat van zijn eigen onderscheidene artikelen. Zij snijden het daarvan los om het op eigen onheilige maat te snijden. Wat zij zodoende als //waar, levend en vruchtdragend// geloof aan de man brengen – want in die bewoordingen prijzen de synodes hun geloof-zonder- kerk aan – is in wezen niets anders dan ten dode toe bestemd geloof, dat vanwege bloedarmoede wel moet sterven, afgetrokken als het is van zijn eigen voedingsartikelen. In dit geval van het artikel van de kerk, dat op deze manier niet langer wezenlijk is voor het geloof, niet fundamenteel en essentieel maar accidenteel en bijkomend, waar het geloof ook wel zonder kan. Dan is de kerk voor het geloof niet een kwestie van to be or not to be maar van to be or well to be. Dan vaart het geloof wel zonder de kerk maar beter met de kerk.\\ Mensen die zo leren staan niet alleen op één lijn met de slechte arbeiders van Filippenzen 3, zij zijn feitelijk ook van dezelfde mentaliteit als de lieden van Jakobus 2, die hoog opgaven van hun levende geloof in God zonder dat zij hun geloof bevestigden in de daarbij behorende //geloofswerken.// Met beroep op de werken van vader Abraham en van de hoer Rachab, laat Jakobus dan op overtuigende wijze zien dat zulk geloof krachteloos is en dood; het baat een mens niet en werkt niet zijn gerechtigheid voor God. Men leze en herleze dit echt levende onderwijs van Jakobus om te zien hoe deze werker met het Woord //onderscheidene// Schriftplaatsen weet samen te voegen tot één sprekend geheel, dat van begin tot einde is doortrokken van de ene Geest van het geloof, die het geloof altijd met alle stukken van de leer doet werken.\\ Door deze onderwijsmethode geleerd, sluiten wij dit punt als volgt af: “Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof //zonder de kerk// geen stand houdt voor God? Is niet Abraham, de vriend van God, als vader //van de kerk// bevestigd, toen hij door het geloof zijn zoon Isaäk op het altaar legde, overwegende dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken? Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof zich richtte op de kerk en dat dit geloof leefde van de kerk; en het Schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Tot een menigte van volken zal Ik u stellen, en hij werd gesterkt in zijn geloof en gaf Gode eer. Gij ziet dat een mens vaststaat in het stuk van de kerk en niet slechts in geloof. En is niet evenzo Rachab de hoer in de gemeenschap //van de kerk// opgenomen en bevestigd, toen zij voor de oren van de boodschappers belijdenis deed van haar geloof in de levende God en hen door dat geloof langs een andere weg liet heengaan, zonder hen evenwel los te laten? Zo dan, gelijk de geest zonder lichaam geen bestaansgrond heeft, zo het geloof niet zonder de kerk (vgl. Jak. 2:20-26 en verder alle Schriftplaatsen die hier doorklinken).\\ Nee, zo spreekt niet de dode kerktheorie van Heemse en Spakenburg, zo spreekt wel het levende en krachtige kerkwoord van Hem die één is, één in Wezen, één in doen.\\ Dit laatste geloven zelfs de duivelen en zij sidderen (Jak. 2:19). Heemse en Spakenburg bewijzen niet voor deze God te vrezen. Zij verklaren ijskoud dat Zijn evangelie van inlijving in Christus èn in de kerk van Christus niet één werk is, niet één en hetzelfde werk. Zo dan snijden zij het geheel enige Evangelie van God rustig in stukken.\\ Voor een kerk die zulke dwaasheid begaat en die deze dwaasheid aanprijst als de wijsheid van God, die ons behoudt, moet een mens beslist bedanken, wil hij zijn geloof tenminste niet in één keer in rook zien opgaan op het altaar van de duivel maar het aan één stuk door laten werken voor God, tot behoud van de ziel.\\ //Hoe maakt u de balans op van dit zesde en laatste hoofdstuk?//\\ Overeenkomstig het Woord van God omschrijft artikel 27 van de belijdenis de kerk als een heilige vergadering //van de waarlijk gelovige Christenen,// die al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus, gewassen als zij zijn door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.\\ Het is een omschrijving die ons wil leren dat het wezenlijke van de kerk niet gelegen is in uiterlijke dingen maar alleen in het ware geloof in Christus. De heerlijkheid van de kerk is deze dat zij is //de moeder der gelovigen,// de moeder van het zaad van God. Het is een heerlijkheid, die alleen de kerk toekomt. Door haar alleen zal men spreken van waar geloof en van ware gelovigen.\\ Met andere woorden, de gereformeerde belijdenis leert ons geen kerk //los van de ware gelovigen.// En omgekeerd leert zij ons geen ware gelovigen los van de kerk. Zij voegt deze twee van meetaf samen. Het is hun samenvoeging in de ene Geest van het geloof, door Wie èn de kerk als het lichaam van Christus èn de ware gelovigen als Zijn leden eeuwig leven en geregeerd worden.\\ Zo dan zijn de enige kerk en de ware gelovigen niet twee maar één. De kerk is //de kerk van de gelovigen// en de gelovigen zijn //de gelovigen van de kerk.//\\ En wat volgens het eenstemmig getuigenis van Schrift en confessie samengevoegd en verenigd is in de ene Geest van het geloof, daar moet geen mens een speld tussen willen krijgen, zoals Heemse en Spakenburg dat onophoudelijk proberen met hun leer van //waar geloof buiten de kerk.//\\ Het is een leer die niet gericht is op de lof van Gods Naam in het midden van Zijn gemeente en die daarom ook niet de stichting van de gemeente dient. Zij ontbindt de enige ware kerk door haar te maken tot een middelmatige zaak, waar het ware geloof als het erop aankomt ook wel zonder kan. Daarmee ontbindt zij tegelijkertijd dit geloof door het op zichzelf te zetten in plaats van het te gronden en te bevestigen in zijn eigen artikelen die samen één lichaam vormen.\\ Zo dan strijdt de synodale leer niet voor maar tegen het ene katholieke lichaam van het geloof. Zij snijdt de kerk daaruit weg, althans in eerste instantie, zulks in strijd met artikel 27, dat ons de kerk zonder meer voor ogen stelt als een stuk, waaraan het geloof niet voorbijgaat maar dat het beslist belijdt, dat het //nodig heeft// te belijden om niet te sterven maar te leven, om geen //dood// geloof te zijn maar levend en vruchtdragend.\\ Wat het ware geloof belijdt, is nimmer middelmatig maar altijd fundamenteel, onmisbaar tot de zaligheid.\\ //Hoe wordt de uitkomst van deze balans bevestigd door artikel 28?//\\ Doordat dit artikel de gelovigen verbiedt aan de kerk zich te onttrekken om zich op zichzelf te houden. De gelovigen zijn schuldig bij de kerk zich te voegen om zo haar enigheid te onderhouden.\\ Daarbij betreft het hier een gebod van God, dat geen onderscheid maakt; het geldt de gelovigen //allen en een ieder,// wie zij verder ook zijn. Allen staan zij //gelijk op// onder de verplichting bij de kerk zich te voegen.\\ Dit zonder onderscheid //bevestigt// wat artikel 27 reeds van de enige kerk beleed, namelijk dat zij algemeen is of katholiek; dat wil zeggen //kerk van en voor allen die uit het geloof zijn.// Dienovereenkomstig behoren zij allen zich met de kerk te verenigen, dienende de opbouwing van de broederen als onderlinge lidmaten van éénzelfde lichaam.\\ Daarbij betreft het tegelijk een gebod dat //onder alle omstandigheden van kracht is,// ook ofschoon het zo ware dat de magistraten en plakkaten der overheden daartegen waren en dat de dood of enige lijfstraf daaraan hing. Gods gebod is bovenal; men moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen (vgl. Hand. 4:19; 5:29; NGB 7; artikel 31 KO).\\ Allen die om welke reden dan ook van de kerk zich afscheiden zijn niet te verontschuldigen; zij handelen tegen het uitgedrukte gebod van God, aldus de slotzin van artikel 28. Het betreft hier dus heel duidelijk een //allen altijd overal bindende// uitspraak van God zelf, die geen uitzondering tolereert.\\ De synodale leer houdt deze uitspraak niet voor vast en bondig, maar licht er de hand mee. Zij stelt dat met deze uitspraak de mogelijkheid is gegeven dat ware gelovigen zich in een geest van individualisme aan de kerk onttrekken, waarbij zij dan dit gegeven van onttrekking laat fungeren als achterliggend motief van het spreken van artikel 28. Zodoende weerspreekt de synodale leer niet alleen het gebod van dit artikel, dat immers allen zonder pardon bindt en geen gelovige de ruimte laat zich te onttrekken. Maar vooral ook doet deze leer daarmee tekort aan het //enige// motief, waardoor artikel 28 wordt bewogen, namelijk het soeverein welbehagen van God, waardoor Hij de kerk doet zijn de vergadering van hen die zalig worden en waarbuiten geen zaligheid is.\\ Niet //enkel// op grond van dit welbehagen verklaart de synodale leer het gebod van God in artikel 28, maar //mee// op grond van de niet-willende mens, die kennelijk wel aan het geloof en aan de zaligheid wil maar beslist niet aan de kerk. Met deze vrijgezinde mens laten Heemse en Spakenburg het vrijmachtig welbehagen van God in de pas lopen en naar dit vrijgevochten vlees verklaren zij het niet-geboeide Woord van God (vgl. 2 Tim. 2:9).\\ En dat is toch echt de omgekeerde wereld. Of beter gezegd de omgekeerde kerk. Het is uitgesproken de valse kerk die zo doet en leert, de kerk die zich aan het juk van Jezus Christus niet wil onderwerpen (NGB 29).\\ Ja, de synodale leer betekent werkelijk het einde van het Evangelie van de kerk, dat geen ander Evangelie is dan dat van //vrije genade alleen//. Met verloochening van dit Evangelie zijn Heemse en Spakenburg door de knieën gegaan voor de baäl van het remonstrantisme, waaraan het zozeer eigen is de ‘vrome’ mens aan zijn trekken te laten komen, dat hier geen andere oplossing mogelijk is dan dat het door de zevenvoudige Stem van het katholieke Evangelie uit het midden van de katholieke kerk wordt gedonderd (vgl. Ps. 29).\\ Die oplossing, die verlossing is dan ook werkelijk gekomen, van boven uit God, in de door Hem gegeven Afscheiding of Wederkeer anno Domini 1986.\\ Opdat het zij, gelijk geschreven staat: //ere// aan de HEERE (vgl. Ps. 29:9 en 1 Cor. 1:31).\\ //Hoe ziet de eindbalans van dit boek eruit?//\\ Deze moet de lezer zelf opmaken.\\ En hij doet dat zuiver en goed wanneer hij zich in geloven en belijden laat gezeggen door de gereformeerde, katholieke belijdenis, zijnde de Drie Formulieren van Enigheid, de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels.\\ In voortdurende gebondenheid aan deze geloofsbelijdenis is hier gepleit voor wat gereformeerd is, tegen wat niet gereformeerd is.\\ Anders dan in gebondenheid aan de belijdenis van de kerk mag een gereformeerd predikant ook niet leren, zal hij tenminste niet zichzelf ipso facto schorsingswaardig maken, maar werkelijk zijn wat hij behoort te zijn: een //vrije// //dienaar// van de //vrije genade// van God.\\ Geprezen zij deze God, die Zijn vrijgemaakte kerk niet overgeeft in de handen van de vrijgezinde mens en die juist daarom geen van Zijn dienaren de vrijheid geeft Zijn ene Woord te veranderen, ook al vragen allen daar om.\\ Want het Woord is bovenal (NGB 7).\\ Daaraan verandert geen mens iets.\\ En dat Woord keert niet ledig terug.\\ Daarvoor zal God zorgen.\\ Tegen Hem geldt geen raad en vermag geen geweld iets. Welke enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, zij eer en heerlijkheid in eeuwigheid, Amen (DL V,15).\\ //Hebt u hieraan nog iets toe te voegen?//\\ Nee. Want dit is alles. Gods Woord is alles. En de //volkomen// vrucht daarvan zullen wij genieten aan gene zijde van Schelfzee en Jordaan in het eeuwige leven.\\ Zeg dus de kinderen Israëls dat zij voorttrekken (Ex. 14:15). Heemse en Spakenburg zeggen dat niet; die drijven af op de golven van het individualisme. Zij weten van geen pad door diepe wateren en laten ons zodoende niet grijpen de hoop die voor ons ligt. Haar hebben wij als een anker der ziel dat veilig en vast ligt en dat reikt tot in de hemelen, waarheen Jezus voor ons als Voorloper is binnengegaan (Hebr. 6:18,19). Heere, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven (Joh. 6:68).\\ Een beter Advocaat laat zich niet vinden (NGB 26).\\ De genade is met allen die begeren te geloven en te belijden naar de waarachtige reformatie van het gereformeerde katholieke Evangelie van onze Heere Jezus Christus.\\ \\ ===== Bijlage: Akte van Afscheiding of Wederkeer van de Gereformeerde Kerk te Grootegast anno Domini 1986 ===== AKTE VAN AFSCHEIDING OF WEDERKEER\\ van de Gereformeerde Kerk te Grootegast\\ anno Domini 1986\\ Wij, ondergetekenden, leden van de gemeente van de HEERE Jezus Christus te Grootegast, hebben sedert geruime tijd ernstig bederf opgemerkt in de Kerk, zowel in de handhaving van de zuivere op Gods onfeilbaar Woord gegronde leer, waaraan is verbonden de reine bediening van de sacramenten en het rechte gebruik van de kerkelijke tucht, als in de regering van de Kerk naar de geestelijke politie, die onze HEERE ons heeft geleerd in Zijn Woord. Daardoor is de gemeente gekomen onder een onwettig hiërarchisch juk, dat strijdt tegen het zachte juk dat onze HEERE Christus Zijn gelovigen beveelt op zich te nemen (vgl. Matth. 11:28-30).\\ Onder leiding van de kerkeraad werd de laatste jaren meer en meer positie gekozen voor een aan de Schriften vreemde leer omtrent de Kerk, die in toenemende mate bindend werd opgelegd aan de bijzondere ambtsdienst in Christus’ gemeente en zo aan de gemeente zelf. Het betreft hier een al vele jaren sluimerende en ook wel openlijk uitgesproken leer, die de gemeente van Jezus Christus ertoe wil verleiden te spreken van en te rekenen met ware gelovigen onder hen die leven buiten de gemeenschap van de heilige algemene Christelijke Kerk en die derhalve brengt tot verloochening van de door God gezette vijandschap en de door Hem gemaakte scheiding tussen hen die van de Kerk zijn en die van de Kerk niet zijn. Deze leer werd voorgesteld als de Schriftuurlijke leer omtrent de Kerk door zich te beroepen op artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, van welk artikel werd gesteld dat het bedoelt te spreken met het oog op ware gelovigen buiten de Kerk. Ook werd ter verdediging van deze leer een beroep gedaan op historische gedeelten uit de Schrift, die zo werden uitgelegd dat daarin voorkomende personen dienden als voorbeelden van gelovigen buiten de Kerk.\\ Door het onderwijs van Gods Woord en de gereformeerde belijdenis, dat onze herder en leraar en enige van zijn medeambtsdragers met toewijding gaven en trouw verdedigden, werd bovenomschreven leer al meer openbaar als niet anders dan een gangbare, menselijke opvatting omtrent de Kerk, die is uitgedacht buiten de Schrift, die zich op artikel 28 NGB niet laat funderen maar dit artikel eigenmachtig uitlegt en die uiteindelijk strijdt tegen heel het Woord van God doordat zij omverstoot het artikel des geloofs, waarmee wij geloven de algemene Christelijke Kerk (vgl. D.L. V.d.D. II,1).\\ Dit Woord toch leert ons een heilige algemene Christelijke Kerk, die een heilige vergadering is van de ware gelovigen, al haar zaligheid verwachtende van Jezus Christus. Zij is de van God uitverkoren gemeente van Christus, die Hij, de Zoon van God, vergadert, beschermt en onderhoudt in enigheid van het ware geloof (Matth. 16:18; Efez. 1:3-14; 4:1-16). Zij is Zijn Bruid, die Hij heeft liefgehad en voor wie Hij Zich heeft overgegeven om haar te heiligen (Efez. 5:25,26). Zij is de Kerk van de gelovigen, die gefundeerd is in het bloed van Christus en in wier midden de kinderen van God ontvangen de weldaden van de vergeving van de zonden en het eeuwige leven (Matth. 26:26-28; 2 Kor. 5:18-21; Jes. 37:32; Joël 2:32).\\ Naar Gods vaste belofte, hun in hun doop betekend en verzegeld, zijn de heiligen en gelovigen leden van deze uitverkoren Kerk, en zij hebben in Christus, hun trouwe Zaligmaker, de zekerheid dat eeuwig te blijven. Ondanks eigen grote zwakheid en ondanks het felle woeden van de gehele wereld, laat God de Zijnen niet zo vallen, dat zij uitvallen uit de gemeenschap van de Kerk. Door God, die getrouw is, worden zij ten einde toe in haar gemeenschap bewaard. “Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één.” Zo getuigt onze Zaligmaker Zelf in Johannes 10:27,28,29,30. En dit is het getuigenis van heel Gods Woord, waartoe wij enkele plaatsen noemen: Psalm 23:6; 92:13-15; 130:7,8; 1 Kor. 1:8,9; 10:13; 2 Tim. 2:19; 1 Petr. 1:23; 1 Joh. 3:9.\\ Het Woord van God leert ons eveneens dat de gelovigen, allen en een ieder, schuldig zijn ware en levende leden te zijn van deze heilige Kerk. Allen dienen zij de Kerk van God lief te hebben en het goede voor haar te zoeken (Psalm 51:20; 122; 137:5,6). Allen dienen zij in haar midden de ware eredienst te oefenen (Psalm 5:8; 22:23; 40:10,11; 116:17-19). Allen behoren zij zich bij haar strijd betrokken te betonen (Richteren 5:2,23; Psalm 25:22; 110:3). Niemand mag afdrijven en de indruk wekken achter te blijven (Hebr. 2:1; 4:1). Niemand mag zich terzijde opstellen maar allen zijn zij schuldig door het geloof de gemeenschap van de Kerk te zoeken en haar enigheid te onderhouden. Men behoort aan haar onderwijzing en tucht zich te onderwerpen, gewillig aannemende de goede leer van het evangelie en in die leer standvastig blijvende in leven en sterven (Matth. 11:28-30; Efez. 4:1-16; Hebr. 10:19-25; 35-39). Daartoe behoort dat de heiligen geen gemeenschap mogen zoeken met maar zich hebben af te scheiden van hen die van de Kerk niet zijn (Gen. 24:2,3; Num. 16:21; Deut. 7:1-6; Jes. 52:11; 2 Kor. 6:14-7:1; Opb. 18:4). Onderhouden de heiligen dit gebod van God niet, dan maken zij zich schuldig aan geestelijke hoererij en scheiden zich af van het lichaam en de gemeenschap der Kerk (Hos. 4:14; Opb. 2:14,20).\\ Overeenkomstig deze leer van de Schrift hebben de ware christenen vanaf het begin geloofd en beleden een algemene Christelijke Kerk, zoals blijkt uit de Apostolische Geloofsbelijdenis en de Geloofsbelijdenis van Nicea.\\ Overeenkomstig deze leer hebben onze vaderen deze Kerk nader beleden in de Drie Formulieren van Eenheid, en dat niet zonder de uitgedrukte belijdenis dat zij die geloven van deze Kerk levend lidmaat zijn en eeuwig zullen blijven, noch ook zonder de uitgedrukte belijdenis dat de gelovigen zich van de Kerk niet mogen afscheiden maar zich bij haar hebben te voegen en zich met haar hebben te verenigen, omdat buiten haar geen zaligheid is (Ned. Gel. Bel. artikel 27 en 28; Heid. Cat. Zondag 21 54,55. D.L. III/IV,17; V,9,14).\\ Ondanks dit naar het Woord beleden onderwijs van de gereformeerde belijdenis, dat bij herhaling naar voren werd gebracht met de oproep de confessie te lezen in het licht van de Schrift opdat er gezamenlijk vordering gemaakt zou worden in het recht verstaan van dit stuk van de Christelijke leer, deed een meerderheid binnen de kerkeraad geen afstand van eerdergenoemde gangbare mening. In plaats daarvan werden zij die deze mening weerlegden om die reden beschuldigd van afwijking van de zuivere leer. Bij dit beschuldigen grondde de kerkeraad zich niet op de in de belijdenis welomschreven leer, maar op wat hij noemde “de leer zoals die in de kerken geleerd wordt.” Daarbij paste dat de kerkeraad zijn hulp zocht bij o.a. de classis Grootegast, waaraan hij vroeg een uitspraak te doen over de in de confessie beleden leer omtrent de Kerk, terwijl hij vervolgens onder bedreiging van schorsing aan deze uitspraak bond. Daarmee ging gepaard dat de kerkeraad met beroep op deze uitspraak van verkiezing tot het bijzondere ambt uitsloot broeders, die de goede leer voorstonden en aan wie de HEERE onmiskenbaar gaven had gegeven tot het wèl regeren van Zijn gemeente. Eveneens weigerde de kerkeraad de toegang tot de doopvont aan ouders die verklaarden met de classicale uitspraak niet in te stemmen.\\ In dit alles gaf de kerkeraad er blijk van zich aan het Woord van God niet te onderwerpen en zichzelf meer macht en autoriteit toe te kennen dan dat Woord, de gemeente van Christus niet op geestelijke wijze regerend met het gezag van Gods Woord maar op ongeestelijke wijze over haar heersend met de macht van gangbare leringen en kerkelijke uitspraken.\\ Eenmaal op deze weg gaande heeft de kerkeraad vervolgens onze herder en leraar, zulks met een onrechtmatig beroep op het ondertekeningsformulier, geschorst en hem een jaar later geheel uit zijn ambt ontzet. Dit laatste onder beschuldiging van valse leer, waarbij de kerkeraad zich niet grondde op de naar het Woord beleden leer maar, als tevoren, op de uitspraak van een kerkelijke vergadering, namelijk van de Generale Synode van Heemse 1984-1985, bij welke vergadering hij de predikant langs onwettige weg en zonder Schriftuurlijke gronden had aangeklaagd. Zo bewees de kerkeraad opnieuw de gemeente van Jezus Christus en haar wettige dienaar niet te houden onder de tucht van Gods Woord, maar over dezen te heersen met de macht van kerkelijke uitspraken, wijl het zich niet onderwerpen daaraan straffend met afzetting, daarmee verloochenend artikel 7 van onze geloofsbelijdenis en artikel 31 van onze kerkorde en feitelijk bij vernieuwing invoerend, bevestigend en opleggend een leer die niet is de leer van Gods Woord en de gereformeerde confessie, hetwelk hem reeds vele keren in vele stukken was aangetoond en na de uitspraak van genoemde Generale Synode door onze predikant opnieuw werd aangetoond.\\ Een tijdlang hebben èn de predikant èn wij opnieuw Schriftuurlijke gronden aangevoerd tegen de door de kerkeraad gedreven en opgelegde leer, terwijl vele rechtvaardige en billijke bedenkingen werden ingebracht tegen de onrechtmatige afzetting van onze herder en leraar, zulks met beroep op de gereformeerde kerkorde, met name de artikelen 31,53,79 en 80, waarbij de kerkeraad met aandrang werd opgeroepen van zijn onwettig, hiërarchisch handelen terug te komen.\\ Maar alles tevergeefs. Veeleer heeft de kerkeraad zijn handelen bevestigd doordat hij ons die hem hebben vermaand en bestraft, heeft uitgesloten van het gebruik van de heilige sacramenten, die Christus voor Zijn gelovigen heeft ingesteld, zonder ons vanuit Gods Woord aan te wijzen dat wij ons in leer of leven misgaan. Daarbij heeft de kerkeraad in brieven aan ons een en andermaal onomwonden verklaard van de door hem ingeslagen weg niet te zullen terugkomen.\\ Dit alles overwegende en onderscheidende bij het licht van Gods betrouwbare Woord dat ons vermaant de geesten te beproeven of zij uit God zijn (1 Joh. 4:1), alsmede bij artikel 29 van onze belijdenis dat ons de duidelijke merktekenen leert van zowel de ware als de valse kerk, is het ons duidelijk dat we in het optreden van deze kerkeraad niet van doen hebben met de ware maar met de valse kerk, die zich en haar ordinantiën meer macht en autoriteit toeschrijft dan het Woord van God en zich aan het juk van Christus niet wil onderwerpen, die zich meer grondt op de mensen dan op Christus en vervolgt degenen die heilig leven en haar om haar zonden bestraffen en die door dit alles naar Gods rechtvaardig oordeel verwoesting en verderf naar zich toetrekt (vgl. Matth. 23:38; 24:28; Opb. 17 en 18).\\ Om die reden beloven en verklaren wij, ondergetekenden, ons van deze kerkeraad en die hem volgen af te scheiden en daarmee geen gemeenschap te oefenen, ons aldus in gehoorzaamheid aan het Woord van God en naar artikel 28 van onze belijdenis afscheidende van hen die van de Kerk niet zijn, ons voegende tot de Christelijke Kerk alhier, die gegrond is op de leer van Apostelen en Profeten en die God uit onverplichte barmhartigheid sedert vele jaren hier heeft gesteld en bewaard, mee ook door haar Afscheiding in 1835 en haar Vrijmaking in 1945 en waarin Hij door genade ons een plaats heeft gegeven, onderhoudende de enigheid der Kerk, ons onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht. Wij beloven ons te houden aan de op Gods onfeilbaar Woord gegronde gereformeerde leer en kerkorde, daarmee zoekend en bewarend de gemeenschap van alle ware gelovigen en van elke vergadering, die zich grondt op alleen deze leer en kerkorde en die derhalve met ons de bovenomschreven, thans ook door de Generale Synode van Heemse uitgesproken, aan de Schriften vreemde leer omtrent de Kerk verwerpt (zie de Acta van deze Synode, artikel 131). Wij erkennen, gelijk wij erkend hebben, onze wettige, van God gezonden herder en leraar, zijn leer aannemende met alle eerbied en aan zijn vermaning ons onderwerpende (vgl. het bevestigingsformulier voor dienaren des Woords).\\ Tenslotte verklaren wij deze afscheiding of wederkeer te volbrengen in de vreze van God, die de Heilige is, en in ootmoedige dankbaarheid tegenover Hem, die ons niet vanwege onze gerechtigheden maar vanwege Zijn gerechtigheid deze vrijmaking heeft bereid, met de bede dat de HEERE in de weg van dit door Hem gewerkte herstel van Zijn Kerk nog moge brengen tot erkentenis van de Waarheid en toevoegen aan de gemeente die zalig wordt.\\ Grootegast, 9 januari 1986 – 11 februari 1986.((Het origineel van de Akte, waarvan de tekst hier onveranderd is weergegeven, bevindt zich in het notulenboek van de Gereformeerde Kerk te Grootegast, waar het is ondertekend door de belijdende leden der gemeente. De Akte werd in een aantal vergaderingen opgemaakt, nadat in een samenkomst op 9 januari 1986 ten huize van br. G. Pars te Grootegast, welke vergadering werd begonnen met Schriftlezing en het aanroepen van de Naam van de HEERE, als aller gevoelen was uitgesproken dat wij naar het Woord van God tot afscheiding behoren te komen en dat wij deze daad zullen vastleggen in een akte van afscheiding of wederkeer. De openbare samenkomsten der gemeente werden voor het eerst weer gehouden op zondag 26 januari 1986, toen de gemeente voor dit doeleinde de beschikking had gekregen over een zaal van “In de Grote Gast” aan de Hoofdstraat te Grootegast.))