====== 17 november - Jeremia 4:30 ====== //Lezen: Jeremia 4:19-29// > “Nu, gij verwoeste, wat doet gij, dat gij u kleedt in scharlaken, u siert met gouden sieraad, uw ogen bijwerkt met zwart? Tevergeefs maakt gij u mooi, de minnaars versmaden u, zij staan u naar het leven.” Een vlijmscherp woord, dat de profeet hier uitspreekt aan het adres van de ware Kerk. Zij, die Kerk, Jeruzalem, Sion, is een verwoeste. Die houdt in: totale ruïnering door oorlogsgeweld, volslagen duisternis, algehele ontvolking, een eenzame woestijn. In een visioen heeft Jeremia die verwoesting reeds aanschouwd, als komende over Juda. En dienovereenkomstig spreekt hij deze Bruid van de Heere nu aan als een verwoeste. Uiterlijk bezien was er geen reden tot dit scherp oordeel. Integendeel. Politiek ging het Juda vrij voorspoedig onder koning Josia. En wat het godsdienstige betreft: de officiële tempeldienst in Jeruzalem werd keurig onderhouden, precies volgens de wetten van Mozes. Ja, de buitenkant was prachtig. Maar intussen was Juda van binnen totaal verrot. Achter die mooie voorgevel ging niets anders schuil dan het zoeken van eigen voordeel en genot, wereldsgezindheid, mammondienst en het omgaan met de buurvolken als dat politiek voordelig leek. Jazeker, Juda maakte zich voor zijn buurstaten aantrekkelijk. Die schijn wordt in één keer door Jeremia’s scherpe woord ontmaskerd: “Nu dan, gij verwoeste, wat doet gij, dat gij u kleedt in scharlaken, u siert met gouden sieraad, uw ogen bijwerkt met zwart?” Versta dit woord niet verkeerd. Jeremia protesteert niet tegen versiering van de vrouw zonder meer. Integendeel. Lees maar in hoofdstuk 2:32: “Zal een meisje haar tooi vergeten, een bruid haar gordel?” Dat de bruid zich versiert is normaal. Maar dan doet zij dat voor haar bruidegom! In onze tekst echter maakt de vrouw Juda zich mooi voor vreemde mannen. Jeremia is hier scherp, de bijbel is scherp, de belijdenis is scherp. Ook vandaag. De Kerk, de Bruid van Jahwe, die haar bruidsstaat veracht door te flirten met de wereld en valse kerk is ten ondergang gedoemd, zo zij zich niet haastig bekeert. //Zingen: _Psalm 45:7//