====== Psalm 110:3 (Clavis jrg. 38, juli 2000) ====== //“Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op.”// De inhoud van Psalm 110 samenvattend zegt de Statenbijbel van deze Psalm dat hij een kort begrip is van het ganse evangelie. En dat is vast en zeker ook het geval. Want deze zo bekende Psalm, die vaker dan enige andere Psalm wordt aangehaald in het Nieuwe Testament, profeteert van de Heere Jezus, van zijn koninklijke, tegelijk ook priesterlijke heerlijkheid. En die heerlijkheid vormt zonder twijfel het kort begrip of de hoofdsom van heel het evangelie. Wat toch is het evangelie, ook in zijn Oudtestamentische profetieën, anders dan christelijk evangelie, boodschap aangaande Jezus Christus, de ene Middelaar tussen God en mensen. Heerlijke dingen worden van Hem gezegd in de honderdentiende Psalm. Dat gebeurt hier bij monde van David, die de dichter is van dit lied. Het is het eerste dat de Psalm zegt. En Christus bevestigt dit naderhand, wanneer Hij in confrontatie met de Farizeeën Psalm 110 in het midden brengt en daarbij David sprekend in voert als auteur van de Psalm. Wij doelen hier uiteraard op het verhaal van de vraag naar Davids Zoon en Heere, waarvan de eerste drie evangeliën ons vertellen, Matteüs 22:41-46, Marcus 12:35-37 en Lucas 20:41-44. Overigens zegt Christus daarbij met zoveel woorden dat David hier spreekt door //de Geest// of door //de Heilige Geest.// Iets waarvan ook David zelf heeft getuigd op een andere plaats, waar hij zegt: De Geest des Heeren spreekt door mij; zijn woord is op mijn tong (2 Samuël 23:2).\\ Psalm 110 is dus geen schepping van Davids eigen geest, maar van de Geest van God, die weet wat in God is, die de Geest is van wijsheid en openbaring, van Wie al de Psalmen zijn ingegeven en heel de Bijbel is geïnspireerd. Deze Geest is de eerste Auteur van onze psalm. Dit lied staat daarom niet op zichzelf, maar vormt één geheel met de overige Psalmen en met al de Schriften. Zo kan de Psalm metterdaad een kort begrip zijn van heel het evangelie.\\ Wanneer David deze psalm precies heeft gedicht, weten we niet. Al evenmin horen we van enige concrete aanleiding of omstandigheid, die hem tot het maken van de Psalm heeft gedreven en aangezet. Dat betekent overigens niet dat de Psalm zo maar uit de lucht is komen vallen, los van David en zijn koningschap. Daarvoor toont het koningschap waarvan de Psalm spreekt teveel overeenkomst met dat van David. Want koning was David, eerst te Hebron over twee stammen en daarna te Jeruzalem over alle twaalf stammen van Israël. En wat voor een koning! Eén die echt koninklijk regeerde, die zeer machtig was en zeer voorspoedig in de uitoefening van zijn ambt. Niet alleen leidde hij zijn volk en onderdanen met kundige hand, hen weidend naar de oprechtheid van zijn hart, zoals Psalm 78 zegt. Maar ook wist hij met sterke arm zijn vijanden aan zich te onderwerpen. Hij maakte hen tot zijn schatplichtigen. Zo bijvoorbeeld de Filistijnen, de Moabieten, de Ammonieten en de Edomieten. De bijbel zelf vertelt ons daarvan, met name in 2 Samuël 8, een hoofdstuk dat vol is van de overwinningen die David boekte op zijn vijanden rondom, iets waarvan we ook horen in de Psalmen 60 en 108: Moab is mijn wasbekken, op Edom werp ik mijn schoen; over Filistea zal ik juichen. En daarbij tekent de schrijver van Samuël tenslotte ook dit op: De Heere gaf David de overwinning overal waar hij heentrok (2 Samuël 8:14).\\ Vast en zeker is het deze triomfantelijke opgang van Davids koningschap, die hem heeft geïnspireerd tot de honderdentiende Psalm. En dan krijgen we een schitterend beeld te zien van Davids koningschap? Ja, maar wat eer is en meer, van het koninkrijk van de Messias. Van Zijn koningschap is deze Psalm vol. Hem ziet David in de Geest voor zich en zo schrijft hij zijn Psalm. Het is een voluit messiaanse Psalm, waarvan David niets aan zichzelf toeschrijft noch op eigen naam zet, waarin hij ruim baan maakt voor en alle eer laat aan Hem, aan Wie hier alleen de eer toekomt. En dat is de Messias, de Christus van God. Eerbiedig noemt David Hem //zijn Heere. Zelf// is hij hier dus niet meer dan een dienaar, een ondergeschikte. Boven hem staat zijn Heere, zijn meerdere in macht en aanzien. Deze Heere is uiteindelijk de man, om wie het gaat, de Man naar Gods hart en de Koning van Gods welbehagen, die zegevierend zijn gang gaat en over al zijn vijanden triomfeert.\\ Het is een koningschap, dat niet bestaat bij de gratie van mensen, die Hem als koning hebben gewild en uitgeroepen. Doch een koningschap zuiver bij de gratie van God, overeenkomstig het Godsbesluit, dat van zich laat horen in de Godsspraak.\\ Want zo begint David de Psalm: De Heere heeft tot mijn Heere gesproken. Letterlijk staat er: Godsspraak van de Heere tot mijn Heere. Het is het begin, waarin David het Koningschap van zijn Heere eenvoudig van boven laat zijn uit God, Wiens wil wet en Wiens woord alles beslissend is. Mensen komen hieraan niet te pas en vlees en bloed veranderen hier niets. Het betreft hier anders gezegd een koningschap dat vast en bondig is gemaakt op hoogheilig niveau, niet maar tussen mensen en mensen, zelfs niet tussen God en mensen, maar tussen God en God, tussen de Heere en Davids Heere, die ook onze Heere is, de Heere Jezus Christus, voor Wie de Godsspraak geldt: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten.\\ En de nodiging om zich te zetten aan Gods rechterhand, betekent delen in de eer van Gods almachtig koningschap, het betekent de eerste zijn in Gods rijk en alle macht hebben in hemel en op aarde. Die goddelijke eer is voor Christus weggelegd, reeds in de dagen van het Oude Testament. En in het Nieuwe Testament zien wij Hem die eer metterdaad in ontvangst nemen. Want zo bericht Marcus 16:19 ons: De Heere Jezus dan werd, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel, en heeft Zich gezet aan de rechterhand van God. En zijn verhoging tot in de troon van God brengt met zich de triomf over al zijn vijanden. Want Hij moet en zal als koning heersen, totdat God zijn vijanden gemaakt heeft tot een voetbank voor zijn voeten: teken van volkomen overwinning. Waarbij we ter vergelijking kunnen denken aan Jozua’s overwinning op de koningen van het zuiden. Jozua 10 vertelt ons daarvan. En dan lezen we in vers 24: zodra men die koningen tot Jozua gebracht had, riep Jozua alle mannen, die met hem getrokken waren: Treedt nader, zet uw voet op de nek dezer koningen. Zij kwamen nader en zetten hun de voet op de nek.\\ Zo nu regeert Christus vanuit het hemelse Sion, totdat Hij zijn voet heeft gezet op de nek zijner vijanden en volkomen over hen heeft gezegevierd. De laatste vijand die onttroond wordt, is de dood, zegt Paulus in 1 Korintiërs 15, waar de apostel onze Psalm aanhaalt. De overwinning is dus zeker voor Christus. Die kan niet missen krachtens de Godsspraak tot Hem. Maar dat betekent niet, dat er geen strijd meer geleverd behoeft te worden. Zijn vijanden hebben de wapens nog niet neergelegd en zij zullen dat ook allerminst vrijwillig doen. Dat moet hun nog afgedwongen worden. Daartoe krijgt Christus dan ook de ruimte, de macht en de opdracht, zoals David in vers 2 zegt: de Heere strekt van Sion uw machtige scepter uit: Heers te midden van uw vijanden. Dat betekent: Laat uw macht gelden. Pak uw vijanden aan en leg ze uw wil op; laat ze niet de ruimte, maar bewijs u hun meerdere en onderwerp ze aan u. En dat doet Christus door de scepter zijner sterkte, die Hij vanuit Sion, de plaats zijner residentie, uitstrekt. Het is de scepter van zijn koninklijke macht. Dat wil zeggen de scepter van zijn koninklijke Woord en zijn Heilige Geest. Zijn koninkrijk is niet van beneden, het komt niet door aardse middelen. Het is een geestelijk rijk, dat neerdaalt van boven en dat geregeerd wordt door geestelijke middelen, door de instrumenten van Woord en Geest. Zo onderhoudt Christus zijn volk en overwint Hij al zijn vijanden.\\ En dan behoort ook dit tot de heerlijkheid van Davids Heere dat Hij een volk heeft, dat Hem gewillig dient en van harte volgt in de strijd. Daarop loopt het eerste gedeelte van de Psalm uit: Uw volk is één en al gewilligheid ten dage van uw heerban. Geen volk dus dat verstek laat gaan en zich afzijdig houdt, maar dat zich betrokken betoont met hart en ziel bij de strijd des Konings ten dage van zijn heerban. En de dag van de heerban is de dag, waarop de gezamenlijke dienstplichtigen worden opgeroepen tot de krijgsdienst. Het is de dag, waarop het volk wordt gemonsterd en ten strijde uittrekt. Een volk dat één en al gewilligheid is op de dag van Christus’ heerban, dat betekent dus een volk dat zich van harte door Hem laat mobiliseren en onder de wapens roepen: het betekent een volk dat bereid is in Christus’ dienst te strijden en voor zijn zaak de nodige offers te brengen. Als het moet zelfs het offer van hun leven, om het van Hem terug te ontvangen. En dat moet metterdaad. Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest om Christus’ wil, die zal het vinden.\\ Ja, één en al gewilligheid. Geen leger dus van soldaten tegen wil en dank, door geweld gedwongen of met de knoet geranseld. Ook geen leger van huursoldaten, die het om de soldij te doen is, om eigen gewin, maar een leger van vrijwilligers. Gelijk de Bijbel dan ook weet van vrijwillige offers. In het Hebreeuws wordt hier precies hetzelfde woord gebruikt. Zij behoeven geen tweede keer te worden opgeroepen. Graag en snel verschijnen zij op het appel om te dienen onder het regiment van hun koning. Ze redden niet hun eigen hachje, maar begeven zich gewillig in de strijd. Ze behoeven er ook niet iedere keer aan de haren bijgesleept te worden en hebben zoveel vermaning en aansporing niet nodig. Zij komen eenvoudig, van harte en met vreugde. Zij schuwen de strijd niet maar zoeken die, achter Christus aan, onder Zijn vaandel, tegen zijn vijanden.\\ En dat is een geestelijke strijd, die niet is tegen vlees en bloed, maar tegen de duivel en zijn rijk, tegen deze aartsleugenaar van den beginne, de overste van deze wereld. Het is daarom tegelijk de strijd tegen de wereld, tegen de wereld van het ongeloof en de ongehoorzaamheid, die zich aan het evangelie van God en Zijn Gezalfde niet onderwerpt, die er een eigen evangelie op nahoudt, naar eigen goeddunken.\\ En van onszelf staan wij zwak. Ook ons hart is van nature boos en verdorven. Maar Christus staat sterk. God doet Hem heersen te midden van zijn vijanden. En het is Zijn glorie, dat Hij een volk heeft van een en al gewilligheid en bereidvaardigheid op de dag van de strijd. Het is de lof waarvan wij ook hopen in het lied van Debora in Richteren 5: Op die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam dit lied: Omdat men zijn lokken los liet hangen in Israël, omdat het volk vrijwillig zich aanbood, prijst de Heere. Mijn hart gaat uit naar de aanvoerders van Israël, naar hen die vrijwillig zich aanboden (vers 1, 2 en 9).\\ Waarbij wij zullen bedenken, dat deze gewilligheid niet uit onszelf voortkomt en dat zij geen eigen prestatie is noch ook een kwestie van menselijke deugden en eigenschappen. Hier is de gewilligheid, die meekomt met Christus’ roep, en die in ons gewerkt wordt door Gods Geest, die ons leert aan het woord des evangelies gehoorzaam te zijn. Het is daarom een gewilligheid, die niet kan groeien noch bloeien zonder het evangelie gedurig weer te horen, te lezen en te overleggen. Daarop zet het geloof dan ook zijn zinnen en daarmee is het bovenal blij.\\ En dan staan middenin vers 3 de woorden //in heilige feestdos//. Sommigen nemen deze woorden bij het eerste gedeelte van het vers, zoals in de Statenvertaling gebeurt, anderen bij wat nog volg in dit vers. Zo de nieuwe vertaling. Doch hoe we hier ook verbinden, vast staat in elk geval de heilige feestdos, waarmee Christus’ strijders op het appèl verschijnen. Zij komen niet in arme en schamele kledij, ook niet in werkplunje, maar in schitterende feestgewaden. Dit uiteraard ter ere van hun God en Koning, passend bij zijn heerlijkheid en heiligheid.\\ Buigt u voor de Heere neer //in heilige feestdos,// zo gebiedt de Heilige Geest in de Psalmen 29 en 96. En zo verschijnen de jonge, strijdbare mannen hier op het appèl. Zeg maar in heilig, priesterlijk ornaat. Het is het ornaat, waarin we ook de Levitische zangers voorop zien gaan in de strijd van koning Josafat tegen de Moabieten en Ammonieten, een strijd waarin hem de overwinning was toegezegd. We lezen dan dat Josafat mannen opstelde die de Heere een lied zongen en Hem loofden //in heilige feestdos//, terwijl zij voor de gewapenden uittrokken en zeiden: Looft de Heere, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid (2 Kronieken 20:21).\\ Waarbij het in onze Psalm maar niet slechts een aantal Levitische priesters betreft, maar al het krijgsvolk dat zo getooid gaat. In heilig krijgssieraad, zegt de berijmde Psalm. Letterlijk staat er in sieraden op versierselen van heiligheid. Bedoeld wordt de heilige kledij, die ons onderscheidt als geroepen soldaten van Christus Jezus, kledij die getuigt van toewijding aan en verbondenheid met Hem, onder Wiens vaandel wij dienen.\\ De kanttekening spreekt hier van heiligheid des levens en allerlei christelijke deugden, die uit het geloof voortkomen. En op dit laatste moeten we goed letten. Want heiligheid des levens en andere christelijke deugden hebben we in onszelf niet. Hier helpt ons alleen het sieraad van het geloof, dat ons met Christus verbindt en dat ons doet delen in Zijn gerechtigheid en heiligheid.\\ En zo zijn daar ook allerlei christelijke deugden. Het zijn de vruchten van het geloof, de vruchten van de Geest van God, zoals verharding, geduld, lijdzaamheid, lankmoedigheid, beslistheid, barmhartigheid, ootmoed en nederigheid.\\ Zo gaan wij gekleed in heilige feestdos en wandelen wij de Heere waardig, bruikbaar en inzetbaar in de strijd, die niet van ons is, maar van de Heere. Een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een bereidwillig volk past Hem.\\ En dan eindigt dit derde vers met de gelukkige en inspirerende belofte van de Heere voor Davids Heer: uit de schoot van de dageraad rijst de dauw uwer jonge mannen voor u op. Of zoals de Statenvertaling het zegt: uit de baarmoeder van de dageraad zal u de dauw uwer jeugd zijn.\\ En hoe goed doet de dauw, zeker ook in het land van de Bijbel. Blijft de dauw uit in de warme zomermaanden, dan betekent dat een hopeloze en deprimerende situatie. Dan ligt het land er dor en droog bij; dan kwijnt de aarde en is het gewas des velds tot mislukken gedoemd. Maar met de dauw des hemels, die zich als een vochtige deken over het land uitbreidt en met haar talloze druppels de grond bevochtigd en het gewas drenkt, is er hoop op zegen. Dan groeit en bloeit alles en ligt de dag van de oogst in het verschiet. Als een geschenk van God.\\ Zo nu, zegt David tot Israëls Priester-Koning, zullen U uw jonge mannen zijn. Niet afgeleefd en afgesloofd zullen zij tot U komen, maar fris en krachtig, vitaal en energiek, als uw echt strijdbare en weerbare mannen, even verblijdend, inspirerend en bemoedigend als de dauw, geboren uit de vroege dageraad. Ja, dit is goed en dit doet goed, deze legerschare, van Israëls God gegeven aan Zijn gezalfde Koning. Hier is niets doods en dor en ingezonken, hier leeft alles, gemotiveerd en geïnspireerd door dat ene, zo schitterende evangelie van de Messias. Om ons aan te spiegelen.\\ Want zo en niet anders ziet het volk van Jezus Christus eruit, de kerk des Heeren. Uit de kracht van de belofte des Vaders, die Hij zelf aan de Zoon heeft gegeven. En niemand vormt hier een uitzondering. Niemand zegge dat hij te oud is om zo jong en weerbaar te zijn. Niemand ook zegge dat hij nog jong is en dat hij daarom de tijd nog wel heeft. Wij moeten niet naar onszelf rekenen, maar naar Christus, naar de dag van zijn heerban. Heden is het die dag.