====== Jesaja 53:10 (Clavis jrg. 37, maart 1994) ====== //“Maar het behaagde de Heere hem te verbrijzelen; Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben, en het voornemen des Heeren zal door zijn hand voortgang hebben.”// De tekst van deze Schriftoverdenking is genomen uit het bekende hoofdstuk 53 van het boek van de profeet Jesaja. Het is een hoofdstuk dat niet alleen erg bekend is maar dat ons tegelijk ook allerlei vertroosting biedt. Het is de vertroosting die wij om het te zeggen met de woorden van artikel 21 van onze Geloofsbelijdenis vinden in de wonden van onze Heere Jezus Christus.\\ Van deze Christus, van Zijn lijden, profeteert Jesaja in dit gedeelte. Althans in laatste instantie. Want we doen er goed aan dit gedeelte allereerst te betrekken op de profeet Jesaja zelf en op het lijden van andere profeten en rechtvaardigen uit het Oude Testament. Zij allen waren knechten des Heeren, die veel hebben moeten lijden. Niet om zichzelf en op zichzelf maar met het oog op de komende Christus, van Wie zij een schaduw waren, een type. Het lijden van de profeten komt dan ook in Christus’ lijden tot zijn vervulling. Daarom dienen wij de lijdensprofetie van Jesaja 53 uiteindelijk van Christus te verstaan. Het Nieuwe Testament gaat ons daarin duidelijk voor.\\ Te wijzen valt hier bijvoorbeeld op Handelingen 8, de geschiedenis van de kamerling uit Morenland. Wij horen van hem dat hij, gezeten op zijn wagen, las uit de profeet Jesaja en wel de woorden uit ons teksthoofdstuk, met name de verzen 7 en 8. Daarbij worstelde deze man met de vraag, die Hij Filippus stelde: Van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders? En dan lezen we dat Filippus zijn mond opende en “uitgaande van dat schriftwoord, predikte hij hem Jezus”.\\ Te wijzen valt hier ook op bijvoorbeeld Mattheüs 8, een hoofdstuk dat ons meerdere genezingswonderen van Jezus bericht, waarbij de evangelist dan afsluit met te zeggen: “opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken werd door de profeet Jesaja toen hij zeide”, waarna dan de profetie uit hoofdstuk 53:4 volgt: Hij heeft onze zwakheden op zich genomen en onze ziekten heeft hij gedragen.\\ En wanneer de apostel Petrus in zijn eerste brief van de profeten zegt, dat zij vooraf getuigenis hebben gegeven van al het lijden dat over de Christus zou komen en van al de heerlijkheid daarna, dan is daar vast en zeker ook de lijdensprofetie van Jesaja 53 in begrepen (vgl. 1 Petrus 1:11). Overigens spreekt de apostel Petrus hier niet alleen met zoveel woorden van Christus’ lijden maar ook van al de heerlijkheid die Hij daarna heeft ontvangen. Ook van die heerlijkheid geeft het Oude Testament vooraf getuigenis. Christus’ vernedering en Zijn verhoging zijn beide in de profetie begrepen.\\ Dat geldt ook van de profetie van Jesaja 53. We hebben hier heel duidelijk van doen met een lijdensprofetie aangaande de Christus, maar tegelijk ook wordt hier gesproken van Zijn heerlijkheid daarna. Het is zelfs zo dat de profetie met die heerlijkheid begint. Want ook de laatste drie verzen van hoofdstuk 52 behoren tot deze vierde profetie aangaande de Knecht des Heeren, zodat Jesaja hier begint met de verklaring: “Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn”. En deze verhoging vormt ook het slot van de profetie in hoofdstuk 53 vanaf vers 10b tot vers 12.\\ De Knecht van Wie Jesaja spreekt is geen mens die in en om het ellendige lot dat hem treft mislukt en ten ondergaat maar die door lijden heen voorspoedig is en tot heerlijkheid komt. Juist dat is het verrassende, het nooit-verwachte van deze lijdende Knecht. En de volle verklaring daarvan onthult Jesaja ons nu in het eerste gedeelte van vers 10, waar de profeet ons spreekt van het welbehagen des Heeren als de uiteindelijke oorzaak van alle verbrijzeling en ziekte waardoor deze Knecht werd getroffen. Immers, zo verklaart de profeet nu: Het behaagde de Heere hem te verbrijzelen; Hij maakte hem ziek.\\ Daarbij zijn ‘verbrijzelen’ en ‘ziek maken’ de beide woorden die het lijden van de Knecht des Heeren samenvatten zoals de voorafgaande verzen dat breedvoerig hebben getekend. Hij was een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, onze ziekten heeft hij op zich genomen en onze smarten gedragen, zo lezen we in de verzen 3 en 4. En vers 5 spreekt ervan dat Hij werd doorboord en verbrijzeld. Dit laatste niet vanwege eigen schuld en zonde, maar, zegt Jesaja heel nadrukkelijk, om ónze overtredingen en om ónze ongerechtigheden. En vers 8 verklaart: om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest. Ziekte, plaag en verbrijzeling waren dus het deel van de Man van Jesaja 53. Maar in dat alles was Hij geen speelbal van wat mensen Hem aandeden maar de Knecht van Gods welbehagen. Het behaagde de Heere Hem zo zwaar te treffen.\\ In het tweede deel van Jesaja’s profetieën, vanaf hoofdstuk 40 wordt verschillende keren gesproken van Jahwehs welbehagen. Daarin gaat het om Gods wil en voornemen tot verlossing van Israël en tot bevrijding en wederopbouw van Jeruzalem. Dat voornemen van de Heere zou zich voltrekken allereerst door de zending van Kores, de koning der Perzen, van wie de Heere zegt: Mijn herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: het worde herbouwd en de tempel worde gegrondvest (vgl. Jes. 44:28). Maar uiteindelijk voltrekt Gods plan tot heil en verlossing van Zijn volk zich door het optreden van de Knecht des Heeren, aan Wie Jesaja in het tweede deel van zijn boek niet minder dan vier profetieën heeft gewijd, waarvan Jesaja 53 de laatste is. En vooral dit laatste hoofdstuk tekent ons de Messias als de lijdende Knecht des Heeren, in Wiens verbrijzeling en ziekte het welbehagen van de Heere zich openbaart tot verlossing van Zijn volk. Daarom kunnen mensen wel kwaad denken van deze Knecht en het kwade tegen Hem bedenken – en zij doen dat ook inderdaad – maar machtig daar bovenuit gaan de wil en het welbehagen van de Heere, die in deze Knecht Zijn heil openbaartikel\\ En zo is aan de verbrijzeling en het lijden van deze Knecht ook verbonden de belofte van zegen en voorspoed. Het tweede gedeelte van vers 10 drukt dat zo uit: Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij zaad zien en een lang leven hebben en het voornemen des Heeren zal door zijn hand voortgang hebben. Hoezeer Hij ook van mensenkant niet werd geacht maar juist veracht en gehoond en bespot en vervloekt, toch is Hij de gezegende, die Zichzelf niet tevergeefs tot een schuldoffer heeft gesteld. Juist in die weg blijft Hij niet alleen en op zichzelf maar zal Hij vrucht dragen en nakomelingen zien. De Heere Jezus zegt dit Zelf naderhand zo in Johannes 12:24: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort”. De Messias ontvangt dus zaad, dat is nakomelingschap, kinderen volgens de wet van de stervende graankorrel. Dat zaad is Zijn Paasgeschenk, dat Hij verkrijgt in de weg van Zijn lijden en sterven. Dat is nadat Hij Zichzelf ten schuldoffer zal hebben gesteld.\\ Daarbij laat het woord schuldoffer duidelijk het karakter van Zijn lijden uitkomen. Het betreft hier een schuldbetalend lijden, dat zonden bedekt en schuld verzoent. Want juist daartoe diende het schuld- of zondoffer, gelijk de Heere dat zelf in de wet van Mozes heeft voorgeschreven en ingesteld. Met name in de hoofdstukken 4 en 5 van het boek Leviticus wordt uitvoerig stilgestaan bij de noodzaak en betekenis van het schuld- en zondoffer. Als een telkens terugkerend refrein lezen we daar dat door middel van deze offers verzoening werd gedaan en dat de mens die gezondigd had aldus vergeven werd.\\ Intussen leren de wet en de Profeten ons ook het onvolmaakte van al deze offeranden. De ware, blijvende verzoening konden zij niet tot stand brengen. Psalm 40 zegt daarom: “In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen gehad – Gij hebt mij geopende oren gegeven – brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd”. Doch waarin de Heere wel een behagen had, dat was de offerande van Zijn Knecht, die Zichzelf tot een schuldoffer stelde. De verbreking van Zijn lichaam en de verbrijzeling van Zijn ziel tot stervens toe, die brachten in waarheid verzoening en vergeving tot stand. Hier vond schuldbetaling plaats. Christus stelde Zichzelf tot een schuldoffer, niet om voor eigen zonden te boeten maar om de overtreding van Zijn volk was de plaag op Hem. Gewillig droeg Hij de zondeschuld van anderen, in wier plaats Hij Zich stelde.\\ Daarom was Zijn offerande ook krachtdadig en effectief. Van het Pasen van Zijn sterven kwam Hij tot het Pasen van Zijn opstanding, waardoor Hij familie ontving en zaad kreeg te zien. De profetie van Jesaja 8:17: “Ziehier, ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft”, wordt aan Hem ten volle vervuld, zoals het Nieuwe Testament ons duidelijk zegt in Hebr. 2:13. En daarin realiseert zich het genadig voornemen van God tot verlossing van vele zonen, in wier plaats Hij die Ene overgaf aan verbrijzeling en ziekte, aan lijden en sterven.\\ Dat is het wonder van het door geen mens ooit verwachte of bedachte Evangelie van God, waardoor onze verzoening met God vast is en zeker. Het is onze verzoening door de voldoening van de Zoon van God, onze plaatsbekledende Borg en Middelaar. Jesaja’s profetie in hoofdstuk 53 is vol van dit wondere welbehagen des Heeren. En goed beschouwd is heel de Oudtestamentische boekrol hierover vol, evenals de Schriften van het Nieuwe Testament. En zo zegt de christelijke Kerk in haar goede belijdenis dan ook gedurig weer Amen op dit Evangelie. Immers, wij geloven dat Jezus Christus een eeuwige Hogepriester is met ede, naar de ordening van Melchizedek, en zichzelf in onze naam voor zijn Vader gesteld heeft, om zijn toorn te stillen, met volle genoegdoening, zichzelf opofferende aan het hout des kruises, en vergietende zijn dierbaar bloed tot reiniging onzer zonden, gelijk de Profeten hadden voorzegd. Want er is geschreven, dat de straf, die ons de vrede aanbrengt, op de Zoon Gods was en dat door Zijn striemen ons genezing is geworden (artikel 21 NGB). Zonder meer verklaart onze belijdenis de lijdensprofetie van Jesaja 53 dus met het oog op de Zoon van God, Jezus Christus, op Wie de straf was die ons de vrede aanbrengt. Dat is het Evangelie van Gods welbehagen tot onze vertroosting en verlossing ten voeten uit.\\ Het is het Evangelie, met het oog waarop Luther sprak van “de wonderbaarlijke ruil”: Hem treft onze zonde, ons overkomt Zijn gerechtigheid; Hij ontvangt de straf, wij de vrede; Hij de dood, wij het leven. En zo voegt Luther daaraan toe: “Met gulden letters moet dit geschreven worden: //onze//, //onze//, //onze//... De een zondigt, de Ander voldoet; de Een moest de vrede hebben, de ander heeft die; die de vrede hebben moest, heeft de straf; die de straf moest hebben, heeft de vrede”.\\ Inderdaad, wij vinden allerlei vertroosting in het Evangelie van deze “wonderbaarlijke ruil”, vertroosting die we ons niet moeten laten afnemen door allerlei modernistische beschouwingen, die dit Evangelie van de verzoening met God door de voldoening van Jezus Christus uithollen en daaraan een eigenmachtige uitlegging geven, die strijdt tegen het duidelijke getuigenis en het bewaren ten einde toe, uit liefde tot onze Heere en Zaligmaker, die de Zijnen heeft liefgehad tot het einde (Joh. 13:1).