====== Johannes 1:14a (Clavis jrg. 32, november-december 1989) ====== //“Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd”.// Het is in vergelijking met de evangelisten Mattheüs en Lucas maar een kort woord dat Johannes wijdt aan het kerstgebeuren, de komst van Gods Zoon in deze wereld. En dat korte woord richt dan onze aandacht nog niet eens zozeer op het eigenlijke kerstevangelie – de geboorte van Christus – als wel op heel Zijn optreden hier op aarde.\\ Intussen, hoe kort de evangelist hier ook spreekt, het is wel een woord dat ons in één keer wil laten zien hoe groots het is wat hier gebeurt. “En het Woord werd vlees”, zo schrijft Johannes immers in vs. 14.\\ Het Woord. Daarmee begon de evangelist direct al zijn evangeliebeschrijving. En wel zo dat hij ons liet zien de majesteit en heerlijkheid van het Woord. Hier is het Woord, dat in den beginne was en dat bij God was en dat God was. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden dat geworden is.\\ Hier is dus het almachtige, scheppende Woord van God, dat alle dingen tot aanzijn heeft geroepen en waardoor heel de schepping en ook heel de heilsgeschiedenis vanaf Genesis 1 worden bepaald. In den beginne sprak God, zo leert Gen. 1 ons. Ziedaar de heerlijkheid van het Woord, zo leert Joh. 1 ons.\\ In het Woord ook was de eeuwen door leven en dat leven was het licht der mensen (vs. 4). Reeds onder het oude verbond was daar het licht- en levenbrengende Woord, tot op de dagen van Johannes de Doper, die kwam om van het licht te getuigen.\\ En nadat de evangelist zo in de vss. 1-13 de Goddelijke heerlijkheid van het Woord heeft getekend, gaat hij in vs. 14 juichend verder: en het Woord is vlees geworden. Vlees, dat heeft in de Schrift tweeërlei betekenis. Het betekent de mens in zijn boosheid en verdorvenheid. Zo bijvoorbeeld in Rom. 8:7, waar de apostel zegt dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God.\\ Vlees kan ook betekenen de mens in zijn zwakheid en vergankelijkheid. In die betekenis komen we het bijvoorbeeld tegen in Jesaja 40, waar de profeet zegt:\\ “Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des Heeren daarover waait.” Zo ook in Psalm 103:15,16.\\ Daarbij leert de Schrift ons dat deze broosheid van de mens een direct gevolg is van zijn boosheid. Door zijn val in zonde heeft de mens zichzelf onderworpen aan de vergankelijkheid, is hij zwak en sterfelijk geworden. Daartegenover staat de goedertierenheid van de Heere, die is van eeuwigheid tot eeuwigheid en Zijn Woord, dat eeuwigblijvend is.\\ En hier zien we nu het evangelie van Joh. 1:14. Het eeuwige, Goddelijke Woord is vlees geworden. Het is in ons zwakke, sterfelijke bestaan gekomen; het heeft onze door de zonde ontluisterde menselijke natuur aangenomen. Het eeuwige Woord, de ongeschapen Zoon van God is niet buiten ons blijven staan maar helemaal tot ons neergedaald. Hij is één van ons geworden, waarachtig aannemende de ware menselijke natuur met al haar zwakheden, uitgenomen de zonde. Hij, Die van Zichzelf de onsterfelijkheid en het eeuwige leven heeft, is een eindig en sterfelijk schepsel geworden. En dat was maar geen schijn, dat was heel echt. Zo echt en betrouwbaar, dat Johannes daaraan meteen toevoegt: en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien.\\ Hier horen wij het evangelie van Gods neerbuigende goedheid in de Zoon, Die een echte mens is geworden van vlees en bloed, opdat Hij ons mensen van vlees en bloed zou verlossen, ons wedergevende de onsterfelijkheid en het eeuwige leven.\\ Hij, Die in waarheid is de eeuwige God, is in waarheid vlees geworden. Hij is in ons bestaan neergedaald tot vervulling van Gods goedertierenheid over ons. Doorgronden doen we dit wonder nooit, maar wij geloven het. Dat is: wij geloven in Jezus Christus, niet als een godmens maar als waar God EN waar mens in één Persoon. Om het te zeggen met de woorden van artikel 19 NGB: Gelijk dan de Goddelijke natuur altijd ongeschapen gebleven is, zonder beginsel der dagen of einde de: levens, vervullende hemel en aarde, alzo heeft de menselijke natuur haar eigenschappen niet verloren, maar is een schepsel gebleven, hebbende beginsel der dagen, zijnde een eindige natuur, en behoudende al hetgeen dat een waar lichaam toebehoort. En hoewel Hij haar door Zijn verrijzenis onsterfelijkheid gegeven heeft, nochtans heeft Hij de waarheid Zijner menselijke natuur niet veranderd, dewijl onze zaligheid en verrijzenis mede hangen aan de waarheid Zijns lichaams.\\ Het eeuwige Woord, waarachtig God, maar ook vlees, vlees geworden. Dat is waarachtig mens, gekomen in ons bestaan Daaraan hangt onze verlossing! Het is een verlossing, die ons niet uit ons bestaan doet wegvluchten, maar die ons hele bestaan als mensen van vlees en bloed en met lichaam en ziel doet staan in het licht van de heerlijkheid van God.\\ Laten we dus in dat licht gaan en staan; in het licht van onze Heere Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.