====== Johannes 3:16 (Clavis jrg. 37, november 1998) ====== //“Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”.// Een overbekende tekst, zo lazen we ergens, waarin het hart van het Evangelie klopt. En die overbekendheid zal wel waar zijn, maar dat zegt zoveel niet. Een alles overtreffend tekstwoord, dat zegt meer. Het geeft de volle waarheid aan van dit Schriftwoord, waarin wij horen van de alles te boven gaande liefde van God. Het is de liefde van God in Zijn eniggeboren Zoon, een liefde die de wereld behoudt en het mensenleven weet te redden van het steeds voortvretend verderf van de zonde.\\ Dat is de indrukwekkende boodschap die Nicodemus kreeg te horen uit de mond van Jezus. Wel te verstaan in die bewuste nacht, die deze mens zijn leven lang niet meer zal zijn vergeten. Het was de nacht, waarin de drukte en de bedrijvigheid van de dag rustig sliepen en Nicodemus de gelegenheid aangreep, men kan ook zeggen de tekenen van Jezus en waarin deze laatste het Woord aangreep om door te spreken, niet oppervlakkig, maar recht en grondig, recht op de man af. Dat is recht af op Nicodemus, op deze leraar van Israël, en wat meer is recht af op //de// man, op de Man Gods, de Zoon Gods, //de// leraar van Israël. Want niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die is in de schoot des Vaders, heeft Hem doen kennen (Joh. 1:18).\\ Van deze onze hoogste Profeet en Leraar krijgt Nicodemus die nacht onderwijs, godsdienstonderwijs. Het is onderwijs dat er niet om liegt, waardoor deze mens echt een theoloog wordt, een van God geleerde, geleerd van God de Vader, dat is van God de Zoon, dat is van God de Heilige Geest. Want voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, Nicodemus, tenzij een mens geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan.\\ Meteen valt Jezus dus om zo te zeggen met de deur in huis. Nicodemus wijzende op de deur, op de ingang van het Koninkrijk Gods. Want Nicodemus kan wel verklaren dat Jezus wel een van God gezonden leraar móét zijn gelet op de indrukwekkende tekenen die Deze doet, maar méér dan deze tekenen is het Koninkrijk Gods dat daarin meekomt. En geen mens die dat Rijk blijvend te zien krijgt, tenzij hij van boven geboren wordt uit God, tenzij het kindschap Gods zijn deel is.\\ Hoe dat dan kan gebeuren, dat een eenmaal geboren mens wederom geboren wordt, van boven uit God? Dat weet niemand, Nicodemus, en dat kan geen sterveling u vertellen.\\ Dat weten wij, ja Wij, en dat zeg Ik ulieden. Want voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij oversten en leidslieden der Joden (want van hen was Nicodemus er één – zie vers 1): Wij spreken van wat Wij weten, ook dan wanneer Ik u niet slechts spreek van de aardse dingen, van de dingen van God die zich op aarde onder de mensenkinderen voltrekken, maar wanneer Ik voortvaar tot u te spreken van de hemelse dingen. Als enige weet Jezus daarvan. Want niemand is naar de hemel opgevaren dan die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen (vers 13).\\ Dit, Nicodemus. is het begin en het einde van alle wedergeboorte, ja, dit het geheim van het zien van het Koninkrijk van God: Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verderft, maar eeuwig leven heeft.\\ Liefde verklaart hier dus alle dingen. Het is de liefde, die staat op naam van God, die liefde is en die ons Zijn liefde heeft verklaard. En wel, zegt Jezus tegen Nicodemus, in Zijn eniggeboren Zoon, die Hij heeft gegeven.\\ Alzo lief had God de wereld.\\ Ja, God had de wereld lief.\\ En als hier sprake is van de wereld, dan is dat de wereld der mensenkinderen. Het is de wereld, waarin wij leven en ademhalen, waarin wij wonen en werken, ja, de wereld, waarin wij als mensen zijn verwekt en geboren en waarin we ook zelf op onze beurt kinderen krijgen en een gezin stichten. Kortom, de wereld die bestaat in het geslacht der mensenkinderen. Gelijk geschreven staat: Weest vruchtbaar en wordt talrijk, vervult de aarde en onderwerpt haar. Intussen geen wereld, die staat op onze naam, die uit ons is voortgekomen en door ons is voortgebracht. Deze wereld der mensenkinderen, zij is Góds wereld, zij staat op de naam van Hem, in wiens naam onze hulp is, “die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is”. Zo horen wij in het laatste Bijbelboek (Openb. 10), waarmee het eerste Bijbelboek correspondeert, ja, alle Bijbelboeken.\\ En ziedaar de wereld, in het Grieks //de kosmos//, van Joh. 3:16. Het is de wereld in de volle, oorspronkelijke zin van het woord; we kunnen ook schrijven van het Woord met een hoofdletter, van het Woord of de Logos van Johannes 1. Het is de wereld van Gód, Zijn eigen originele wereld, de hemel en de aarde ontspannende wereld van Genesis 1, voortgebracht door het Woord van Johannes 1. Want alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden dat geworden is. En, zo vervolgt de evangelist dan: In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen.\\ Vandaar de wereld, de kosmos van Johannes 3. Het is de wereld van Gods aardrijk, voortgebracht door het scheppende Woord van God, voortgekomen uit de boetserende hand van God als Zijn kunstwerk en sieraad, met als kroon daarop en sluitstuk daarvan //de mens.// de mens Gods van Genesis 1, dat is de mensenzoon van Psalm 8, dien God doet heersen over de werken Zijner handen, alles onder Zijn voeten gelegd hebbende, schapen en runderen tezamen. Het is de bijna goddelijk gemaakte mens, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God, zijn koninklijke Vader en Schepper.\\ Hoe lief had God deze wereld en met name dit mensenkind, deze zoon van Zijn rechterhand, aan wie Hij zulk een eervolle plaats had gegeven in Zijn schepping, in wie Hij Zijn eigen heerlijkheid zag voortgeplant en als in een spiegel zag weerschijnen. Zodat Psalm 8, dit lied van ‘s mensen zoon, begint en eindigt met: O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de ganse aarde. En Psalm 19 zet in met: De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen. Vandaar dat God de wereld zo liefhad, schitterend als zij was, voortgebracht door Hem zelf, door Zijn eigen Woord, dat is door Zijn eigen Zoon, door wie Hij de wereld heeft gemaakt.\\ Intussen geen wereld, die God wederkerig alzo liefhad. Althans geen wereld, die in de liefde Gods is gebleven en die in de waarheid staande is gebleven. Maar een wereld die op één dag God is kwijtgeraakt, haar Vader en Schepper, die zich van Hem, de Bron van licht en leven, heeft afgekeerd. En die vanaf dat moment anders niet doet dan zonde op zonde stapelen en misdaad voegen bij overtreding, een wereld aan boosheid en ongerechtigheid voortbrengend, dag in dag uit, hebbende zichzelf in het verderf gestort.\\ Ja, hoe treurig is de mens gevallen en hoezeer heeft des mensen zoon zich afgekeerd van God zijn Vader en Formeerder. Zozeer dat de Heere God wel ziet dat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan en dat al wat de overleggingen van zijn hart voortbrengen te allen tijde slechts boos is. Ook de wateren van de zondvloed vermogen daaraan niets te veranderen. Want zodanig als de mens geweest is na de val, zodanige kinderen brengt hij voort, namelijk, hij verdorven zijnde, verdorvene, alzo dat zij allen dood zijn in zonde en slaven der zonde, die tot God noch willen noch kunnen wederkeren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, metterdaad een wereld aan zonde en overtreding voortbrengend, van geslacht op geslacht.\\ Nochtans geen wereld van zonde en geen stroom van ongerechtigheden, waarop God zich blind staart en waarmee het Lam van God geen raad weet.\\ Want alzo lief had God de wereld, Zijn eigen oorspronkelijke wereld, en zozeer was om het Kind van Zijn verrukking, om dit Troetelkind van Spreuken 8, Zijn vreugde met de mensenkinderen en Zijn verheuging in de wereld van Zijn aardrijk, dat Hij //gegeven heeft.// Dat Hij dus niet teruggehouden noch voor en bij Zichzelf gehouden, maar gegeven heeft.\\ En dan gegeven in de volle zin van het woord, zoals God alleen maar kan geven, uit en van Zichzelf, geheel eigener beweging, uit Zijn Goddelijke volheid, loyaal en royaal, of zoals Jakobus schrijft: eenvoudigweg en zonder verwijt. Dat is ook zonder spijt, zonder op deze gave ooit terug te komen of daarvan berouw te hebben. Juist ook hier geldt wat Jakobus even verderop schrijft: Iedere gave die goed en elk geschenk dat volmaakt is, daalt neder van boven, van de Vader der lichten, //bij Wie daar geen verandering is of zweem van ommekeer.//\\ Het gegeven van Joh. 3:16 is dan ook een gegeven in de voltooide tijd, in de voltooid tegenwoordige tijd. Het is een tijd, die spreekt van een gegeven, dat eens voor altijd is geschied, waarop de Gever niet terugkomt en waarachter Hij nimmer teruggaat, waarvan Hij altijd uitgaat, geen dag berouw hebbende van deze gave. Want God is geen mens dat Hij berouw zou hebben, en geen mensenkind dat vandaag zus spreekt en morgen zo doet. God is Hij; wat Hij doet, is voor eeuwig. Zijn genadegaven zijn onberouwelijk, Zijn heilsplan onveranderlijk.\\ En hoe machtig is de gave, waarvan Jezus spreekt tot Nicodemus. Het is de gave Gods, die bestaat in Zijn eigen Zoon, dat is in Zijn eigen //eniggeboren// Zoon. Want zo wordt Hij hier genoemd.\\ Het is een naam, die zo vaak niet voorkomt in de Bijbel, alleen bij de discipel, die Jezus liefhad en die wel wordt genoemd de discipel van de liefde. Het is de discipel die zo treffend heeft geschreven van de liefde, dat is van de liefde van God. Want God is liefde, schrijft de discipel in zijn eerste brief, daaraan toevoegend:\\ Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.\\ Ook daar dus diezelfde naam van //de eniggeboren Zoon van God// en dat als verklaring en bewijs van de liefde van God jegens ons. Hoe overweldigend is die liefde en hoe duidelijk. Want dit is duidelijk en overtuigend: wie zijn eniggeborene geeft, die geeft alles wat hij heeft, die gaat tot het uiterste en die geeft //zichzelf,// die geeft zichzelf geheel en al, met de volle inzet van zijn eigen persoon, van zijn eigen leven.\\ Dat heeft God gedaan. Gegeven heeft Hij Hem, die Zijn Zoon is, Zijn Geliefde, Zijn ware Zoon, die door de Vader is gegenereerd, die sprekend de Vader is, van hetzelfde Goddelijke wezen en van dezelfde Goddelijke zelfstandigheid als de Vader. Want zegt Hij: Werkt Mijn Vader tot nu toe, Ik werk ook. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo (Joh. 5:17-19). En wat eer is en meer: Gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelf (Joh. 5:26).\\ Ja, een heuse Godszoon, een ware Godsgeneratie, sprekend van de levende Vader, van de eeuwig zelfstandig levende Vader en van Zijn even gelijke Zoon, van deze Beiden, die twee zijn en toch één, één in wezen en zelfstandigheid, één in Godheid, genade, majesteit en Geest. Het is het wonder van de Zoon, geboren uit de Vader, uit de Vader alléén. Zo ook de Zoon alléén, die dan ook is gelijk Hij heet: de //eniggeboren// Zoon van God, die is aan de boezem van de Vader (Joh. 1:18).\\ Begrijpt, hoe lief Hij Hem heeft.\\ Alzo lief had God de wereld.\\ Zo lief dat Hij Hem heeft gegeven, niet onbereikbaar ver weg, ergens hoog in de lucht of aan de overkant van de zee, ook niet ongrijpbaar als een geestesverschijning, waaraan vlees noch beenderen zijn, maar heel dichtbij, zo dichtbij als de grond onder onze voeten en zo concreet en grijpbaar als een mensenkind maar kan zijn, ja, als Gód maar kan zijn en ook metterdaad is, namelijk in en door het Woord, dat van zijn mond uitgaat.\\ Het is het Woord, waarvan niet alleen geldt dat het in den beginne was en waardoor alle dingen, die geworden zijn, geworden zijn, maar waarvan ook geldt dat het in de volheid des tijds vlees is geworden, concreet, grijpbaar en tastbaar vlees, gelijk wij mensen dat zijn. En zo heeft het onder ons gewoond, in Zijn eigen heilig huis, Hem bereid door Zijn eigen Geest. Het is Zijn huis, bestaande in de tempel van Zijn lichaam, waarin Hij zelf in eigen Persoon Zijn intrek heeft genomen.\\ Ziedaar de gave van God van Zijn eniggeboren Zoon. Het is Zijn gave in het Wóórd, in het concrete Godswoord, dat in den beginne was en dat vlees is geworden, vlees van ons vlees en been van ons gebeente. Het is het Woord, schrijft de discipel, Wiens heerlijkheid wij hebben aanschouwd en gezien en getast, een heerlijkheid als van //de Eniggeborene des Vaders//, vol van genade en waarheid (Joh. 1:14; 1 Joh. 1 begin).\\ En zo, als het vleesgeworden Woord is Hij niet alleen de koninklijke Godszoon van Psalm 2, tot wie God sprak: Mijn Zoon zijt Gij, heden heb Ik u gegenereerd, zo is Hij tegelijk ook de koninklijke Mensenzoon van Psalm 8, dat is de te verhogen Zoon des mensen van Joh. 3:14 en 15, Jezus van Jozef uit Nazareth, die Zijn vlees heeft gegeven voor het leven der wereld. Hem heeft God gegeven, Zijn Eniggeborene, in ons vlees.\\ Alzo lief had Hij de wereld.\\ Gegeven, niet voor niets en zonder zin, maar met een machtig doel en een trefzeker einde.\\ Met als doel het verderf te keren en met als einde het behoud van de wereld.\\ Het is een doeleinde, dat hier even zeker is als verreikend, reikend tot in het eeuwige leven en zeker in het geloof.\\ Ja, wie gelooft.\\ Die redt hier zijn leven van het verderf en verkrijgt eeuwig leven.\\ Want daartoe is Hij van God gegeven, met als doel, men kan ook zeggen met de belofte, dat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.\\ Tot het geloof dus, dat is tot de bevestiging en de zaligheid van het geloof, heeft God Hem gegeven.\\ Ja, geloof, geloof in de Zoon, dat is de weg. Het is de weg, die een mens doet afzien van zichzelf en die hem doet zien, vol vertrouwen en vol verwachting, op de verhoogde Zoon des mensen, dat is op de gegeven Zoon van God, gegeven als de Zaligmaker der wereld, in Wie het mensenleven behouden is voor God. Kijk, het Lam van God, dat de zonden der wereld wegdraagt.\\ Wie in Hem gelooft, gaat niet verloren, wie hij verder ook is, hoezeer hij ook van de oude slang is gebeten en zichzelf hopeloos in het verderf heeft gestort. Doch wat doet dat er uiteindelijk toe? Maar of men vertrouwen heeft in God, in Zijn reddingsplan met de wereld in en door Zijn eniggeboren Zoon.\\ Wie in Hem gelooft, redt zijn leven van het verderf, hoe hij verder ook heet van voor- en achternaam. Al die mensennamen voor en na, die zeggen God zoveel niet, en al die mensenzonden vroeg en laat, die doen Hem zoveel niet, zoveel niet als de Zoon, die het eerste woord heeft en het laatste, dien de Vader liefheeft en aan Wie Hij alles in handen heeft gegeven (Joh. 3:35). Wie tot Hem komt, die zal Hij geenszins uitwerpen; wie maar in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld. Wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, niet omdat hij van de slang is gebeten en van de duivel werd bezeten, maar omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God, dien God niet in de wereld heeft gezonden om de wereld te veroordelen, maar om haar door Hem te behouden (Joh. 3:17 en 18). Zo en niet anders is Gods plan, Zijn uitgesproken heilsplan met de wereld. Het is Zijn tevoren gemaakte, in de tijd geopenbaarde plan; tevoren gemaakt in en met de Zoon, Jezus Christus, en zo ook geopenbaard door Hem, de Zoon van God, die daartoe is geopenbaard, opdat Hij zou verbreken de werken van de duivel, deze mensenmoorder van den beginne, die al spoedig toesloeg en raak ook, maar toch voor eeuwig te laat. Want eer en meer dan mens en duivel elkanders twijfelachtige bondgenoten werden, waren die Twee elkanders gezworen Bondgenoten, namelijk de Vader en de Zoon, van eeuwigheid af vastbesloten tot de verlossing van de wereld, gelijk God daartoe bij Zichzelf gezworen heeft. En de Geest is het die daarvan de Getuige was en die als de Geest der waarheid daarvan getuigt. Want drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Geest, en deze drie zijn één; en drie zijn er die getuigen op de aarde: de Geest en het water en het bloed, en deze drie zijn één. Aldus de discipel in zijn eerste brief, het laatste hoofdstuk.\\ En op het (eenparig) getuigenis van twee of van drie zal elke zaak vaststaan.\\ Zo dan staat vast de zaak van God in het behoud van de wereld in Zijn eniggeboren Zoon.\\ Vast in de hemel in God.\\ Vast op aarde in het geloof in God.\\ Ja, wie gelooft.\\ Die heeft eeuwig leven.\\ In de eniggeboren Zoon van God, die Hij daartoe heeft gegeven. In ons vlees. In Zijn Woord.\\ Alzo lief had Hij de wereld.\\ Aangezien dan alle mensen in Adam gezondigd hebben, en de vloek en eeuwige dood zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het hele menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen, volgens deze uitspraken van de Apostel: “De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” (Rom. 3:19 en 23); en: “De bezoldiging der zonde is de dood” (Rom. 6:23).\\ “Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe” (1 Joh. 4:9; Joh. 3:16).\\ Zie: //Dordtse Leerregels//, hoofdstuk I, par. 1 en 2.\\ Ja, wie gelooft, die belijdt. Niet het //hart// van het Evangelie. Want dat bestaat niet. Maar het Evangelie, het ware en klare Evangelie van God, dat voorwaar een eeuwig Evangelie is. De Heere Jezus leerde Nicodemus het schitterend geheimenis daarvan: de liefde van God in Zijn eniggeboren Zoon. Wie in Hem gelooft, zal het verderf niet zien, eeuwig leven heeft hij.