====== Johannes 7:37,38 (Clavis jrg. 38, september 2000) ====== //“En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke. Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.”// Schitterende woorden die de evangelist Johannes hier optekent uit de mond van Jezus, woorden die Hij sprak toen de laatste, de grote dag van het feest was aangebroken. Dan staat Jezus daar en verheft Zijn stem met kracht, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke. Het zijn woorden, waarin Jezus Zichzelf uitroept als de vervulling, als de waarheid van het feest, waarop Hij deze woorden sprak. Want Jezus is niet alleen het Lam van God, in Wie het Pascha tot zijn vervulling komt, Hij is ook de Levensbron, de Springader Israëls, die de voleinding brengt van het feest van Johannes 7.\\ Welk feest is dat? Het Loofhuttenfeest. Dat blijkt ons uit vers 2, waar de evangelist ons meedeelt: “Nu was het feest der Joden, Loofhutten, nabij”. En spreekt Johannes in het vervolg van dit hoofdstuk dan een aantal keren kortweg van het feest, dan is dat dus het Loofhuttenfeest. Zo ook in vers 37, waar we gekomen zijn op de laatste dag van het feest, een dag die hier nader wordt aangeduid als de grote dag. En we kunnen rustig aannemen dat dit ook echt een grote dag was. Want Loofhutten zelf was reeds een groot feest, dat erg populair was en zeer uitbundig werd gevierd. Was het Loofhutten, dan gonsde het in Jeruzalem van de mensen, dan was er een grote menigte op de been, die echt feest vierde, vol van vreugde en vrolijkheid. Daarvoor was Loofhutten dan ook een groot slotfeest, het derde en laatste van de Israëlitische jaarfeesten, dat gehouden werd in het najaar en dat door de Heere zelf was ingesteld als een feest om zich te verheugen en vrolijk te zijn. En die vrolijkheid dan vanwege de zegen van de Heere in zeg maar gewas en arbeid. In Deut. 16, een hoofdstuk dat handelt over de drie hoogfeesten, zegt Mozes dat zo:\\ “Het loofhuttenfeest zult gij zeven dagen vieren, wanneer gij de opbrengst hebt ingezameld van uw dorsvloer en uw perskuip. Gij zult u verheugen op uw feest, gij met uw zoon en uw dochter (...). Zeven dagen zult gij feest vieren ter ere van de Heere uw God, op de plaats die de Heere verkiezen zal; want de Heere uw God zal u zegenen in heel uw oogst en in al het werk uwer handen, zodat gij waarlijk vrolijk kunt zijn.”\\ Loofhutten was dus bij uitstek een oogstfeest, en dan niet alleen van de graanoogst maar ook van de fruit- en wijnoogst. Vandaar dat Loofhutten ook wel //het feest der inzameling// heet. Dat is zelfs de eerste naam, waarmee het genoemd wordt in de wet van Mozes. Dat blijkt ons uit Exodus 22:14-16, waar de drie jaarfeesten voor het eerst gezamenlijk aan de orde komen, met als inleidend woord: “Driemaal in het jaar zult gij Mij een feest houden”. Van het Loofhuttenfeest wordt dan kort gezegd: “en het feest der inzameling aan het einde des jaars, wanneer gij uw vruchten van de akkers ingezameld hebt”.\\ Intussen was het feest der inzameling niet maar enkel een oogstfeest. Niet zonder reden heet het Loofhuttenfeest, een naam die blijft tot in het Nieuwe Testament en die spreekt van loofhutten, waarin de Israëlieten gedurende de zeven dagen van het feest moesten wonen. Zo luidde hier het voorschrift van de Heere. Bij deze loofhutten zullen we hebben te denken aan een eenvoudig zelfgemaakt bladerdak onder de vrije hemel. Direct op de eerste dag van het feest moest men daarvoor takken nemen van sierlijk geboomte, takken van palmen en twijgen van loofrijk geboomte en van beekwilgen. Met dit materiaal moest dan een loofhut worden gemaakt, waarin de feestweek werd doorgebracht. We lezen dit in Leviticus 23, een hoofdstuk dat eveneens handelt over de drie hoogfeesten. Te wijzen valt hier ook op de grootse viering van het Loofhuttenfeest in de dagen van Ezra en Nehemia, waarover Nehemia 8 ons vertelt. Tijdens de voorlezing van de wet van Mozes door de schriftgeleerde Ezra op het plein voor de Waterpoort, vond men toen ook geschreven dat de Israëlieten op het feest in de zevende maand in loofhutten zouden wonen, met daarbij als bevel voor hen allen in al hun steden en in Jeruzalem: Trekt uit naar het gebergte en brengt het loof van de olijfboom, van de olijfwilg, van de mirt, van palmen, van loofbomen, om loofhutten te maken, zoals geschreven staat.\\ En zo is het toen ook gebeurd. De hele gemeente van hen, die uit de ballingschap waren teruggekeerd maakte loofhutten en woonde daarin. Waarbij Nehemia 8 dan aantekent:\\ “Zo hadden de Israëlieten niet gedaan sinds de dagen van Jozua, de zoon van Nun, tot op die dag. Er heerste dus zeer grote vreugde. Uit dit boek der wet Gods las men elke dag voor, van de eerste tot de laatste dag; zij vierden zeven dagen feest, en op de achtste dag was er een feestelijke vergadering, volgens het voorschrift.”\\ Bij dit voorschrift moeten we dan terugdenken aan Leviticus 23. Daar horen we niet alleen van een achtste dag ter afsluiting van het Loofhuttenfeest; een dag van rust moest het zijn met een heilige samenkomst, een feestelijke volksvergadering. We horen er ook de reden, waarom de Israëlieten zeven dagen lang in loofhutten moesten wonen, dit als een altoosdurende inzetting Voor hun geslachten: “Opdat uw geslachten weten, dat Ik de Israëlieten in hutten heb doen wonen, toen Ik hen uit het land Egypte leidde: Ik ben de Heere, uw God” (Lev. 23:43).\\ Ja, de Heere deed de Israëlieten bij hun uittocht uit Egypte in hutten wonen. Dat betekent dat Hij hen tijdens hun tocht door de woestijn de nodige rust bood; Hij deed hen verkeren als in de schaduw van zijn vleugelen, zodat zij ongehinderd en van al het nodige voorzien konden voorttrekken. De zon stak hen des daags niet, noch de maan des nachts; brood uit de hemel gaf Hij hun en water uit de rots. Of zoals Jesaja 49 het zegt: Zij zullen hongeren noch dorsten, woestijngloed noch zonnesteek zal hen treffen, want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voeren aan waterbronnen. Dat is anders gezegd: Ik ben de Heere, uw God, Ik uw Levensbron, die u heil en zegen bereidt, waaruit gij kunt scheppen tot verzadiging toe.\\ Dat nu is de waarheid van het Loofhuttenfeest, een waarheid die niet van beneden is in de opbrengst van het land, maar die van boven is in de Heere hun God, die de Springader Israëls is, een onuitputtelijke bron van licht en leven, van heil en zegen. Om het te zeggen met de woorden van Psalm 36:\\ “Hoe kostelijk is uw goedertierenheid, o God; daarom schuilen mensenkinderen in de schaduw van uw vleugelen; zij laven zich aan het vette van uw huis, Gij drenkt hen met de stroom van uw lieflijkheden. Want bij U is de bron des levens, in uw licht zien wij het licht.”\\ En dan nu terug naar het Loofhuttenfeest van Johannes 7, waarheen ook Jezus was opgegaan vanuit Galilea. Niet direct in een gang met allen, om zo opgang te maken te midden van een feestvierende menigte en Zich ook in Judea en Jeruzalem bekent te maken door tekenen en wonderen. In die zin hadden zijn broers tot Hem gesproken. Maar dat had Jezus afgewezen, wetende van de haat der Joden tegen Hem, wetende ook dat Zijn ure nog niet gekomen was. En zo gaat Hij op naar het feest, maar dan op Zijn eigen tijd en wijze. Dat is niet openlijk, maar in het verborgen. Dat is ook niet om tekenen en wonderen te doen, maar om te leren. Waartoe Hij halverwege het feest opging naar de tempel. Daar leerde Hij als een ware Godgeleerde, die niet om de waarheid heen draaide, maar precies zei waarop het stond. Ook al riskeerde Hij daarmee zijn leven en zijn vrijheid. Want velen uit de scharen kwamen tot geloof in Hem, en dan zijn het de farizeeën en de overpriesters, die hun dienaren zenden om Hem te grijpen. Toch sloeg niemand de hand aan Hem, want zijn ure was nog niet gekomen (vs. 30-32).\\ En zo breekt de laatste dag van het feest aan, de grote dag, schrijft de evangelist. Wellicht dat we daarbij moeten denken aan de achtste dag, waarvan we reeds hoorden in Lev. 23 en Neh. 8. Het was de dag, die de Heere van meet af had voorgeschreven ter afsluiting van het feest, de dag van een heilige samenkomst, waarop men nog eenmaal in een feestelijke vergadering bijeenkwam voor Gods aangezicht. Het was de grote dag, zegt Johannes, de dag van de finale, waarop het feest tot zijn hoogtepunt kwam, waarop ongetwijfeld ook de meeste feestgangers aanwezig waren. Welnu, het is die dag, die Jezus hier weet aan te grijpen, ja die Hij maakt tot Zijn dag, dat is tot de dag van Gods heil, tot de dag van de openlijke verkondiging van dat heil. Want zie Hem daar nu staan, Hij die gewoonlijk zat, wanneer Hij leerde. Maar vandaag staat Hij, Hij die iets heeft waarvoor Hij staat. En dat is niet voor Zichzelf, voor eigen heil en welvaart, dat is voor het leven van zijn volk, ja dat is voor het heil van God, om daaraan mond en stem te geven. En dat doet Hij hier. Want met dat Hij daar openlijk staat, onbevreesd en onverschrokken, verheft Hij zijn stem. Hij nam dus het woord en Hij sprak, niet maar wat zachtjes voor Zichzelf uit, maar luid en duidelijk, voor allen goed hoorbaar. En dat betekent dat Hij hier echt naar voren treedt als evangelieprediker, als een ware vreugdebode, die zijn stem verheft met kracht, die voor hen allen een woord heeft. En dat blijkt een prachtig woord te zijn, een woord van ware troost en bemoediging, dat verzadiging brengt aan wie hongert, lafenis aan wie dorst.\\ Want hoor, zo klinkt het nu uit Zijn mond: indien iemand dorst heeft, Hij kome tot Mij en drinke. Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Inderdaad, dit is een prachtig woord, dat vol is van heil en troost. Dat hoort men er direct aan. Indien men tenminste dorst heeft. Want zo begint Jezus zijn prediking, dat is zijn nodiging om tot Hem te komen. Het is een nodiging, waarmee Hij zoekt en trekt //wie dorst heeft.// En met die dorst doelt de Heere Jezus uiteraard niet op natuurlijke dorst die met water wordt gelest, daarmee doelt Hij op de geestelijke dorst van de ziel. Het is de dorst naar God en naar zijn heil, de dorst naar het toegezegde Messiaanse heil van God. Zoals Jezus ook op een andere plaats spreekt van hen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Het is de dorst in de Geest van de Korachietische dichter van Psalm 42. Want gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God; mijn ziel dorst naar God, naar de levende God.\\ Welnu, wie zo dorst, zegt Christus, die moet bij Mij zijn; die moet tot Mij komen. En hij drinke. Dat wil zeggen: hij drinke eenvoudigweg en zonder meer, zoveel hij maar wil, met volle teugen. Ja, dit is beslist goed, wat Christus hier doet. Dit is nu echt evangelieprediking in de ware en volle zin van het Woord, prediking die de bronnen van het heil duidelijk aan wijst en deze volop laat stromen. Opdat wie dorst heeft kome en wie wil neme van het water des levens, gratis, om niets. Het is evangelieprediking zuiver naar de zin van de Geest van de Heere, die bij Jesaja zegt: O, alle gij dorstigen komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige (Jes. 55).\\ Christus is die overvloed, Hij de levensbron, die niet opdraagt, waarin een overvloed is aan levend water. Wie dorst heeft, moet tot Hem komen, tot hem, die Zichzelf hier niet afsluit maar ten volle ontsluit als de bron des levens: de dorstende kome tot Hem en hij drinke, niet met mate maar in onbeperkte mate, als uit een onuitputtelijke fontein.\\ Inderdaad, dit is louter evangelieprediking, zuiver afgestemd op de overvloed van Gods genade en van zijn heil. Het is een overvloed, waarvan het Loofhuttenfeest zo duidelijk spreekt en die is gekomen in Jezus Christus. Zo leert Hij zelf aan ons hier. De dorstende moet tot Hem komen en Hij doet dat niet tevergeefs; hier valt volop te drinken, tot vertroosting van het hart, tot verkwikking van de ziel.\\ En hoe machtig de werking is van deze levensbron, dat blijkt wel uit wat Christus hier tegelijkertijd zegt: //Wie in mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.// Komen tot Christus en drinken, dat is dus hetzelfde als in Hem geloven. Komen tot Christus, dat doen wij niet met onze voeten, zo schrijft Calvijn, dat doen wij met hart en ziel, ja met mond en hart. Het betekent Hem gelovig aanvaarden en belijden als de beloofde en gekomen Messias, de Gezondene van de Vader, die niet uit Zichzelf spreekt, maar wiens leer van God komt (zie vs. 16).\\ Welnu, wie zo in het geloof tot Hem komt, die beschikt over een overvloed aan levend water. En dat niet ver weg, maar heel dichtbij. Zo iemand heeft levend water in zich. Diens binnenste is als een opwellende fontein, waaruit stromen van levend water komen, stromen die een mens helemaal doordrenken en bevochtigen, die zijn ziel verkwikken en zijn krachten inspireren. Ja, dit is prachtig. Dit betekent een weer echt levende, helemaal oplevende mens, die een toonbeeld is van kracht en sterkte, van levenshoop en levensmoed. Hier heerst heen treurend hart en heen neerslachtige ziel, maar een opgewekte geest, die niet uitgeput raakt, die voortgaat van kracht tot kracht, geïnspireerd en geactiveerd door stromen van water. Hoe bestaat het!\\ Ja, dat is nu het geheim van de Levensbron Christus. Het is het geheim van het geloof, van het ware levende geloof, dat ons met Christus verbindt, niet oppervlakkig, ook niet zo nu en dan, maar grondig, met hart en ziel, en continu. En zo werkt deze Bron, volop in de gelovige; zij is in zijn binnenste als een overlopende fontein, waaruit constant rivieren van levend water stromen. Met als eindresultaat de wederom opgerichte mens, tot alle goed werk volkomen toegerust, herboren uit levend water, vol van de levendmakende Geest.\\ //Gelijk de Schrift zegt,// zo verklaart Christus daarbij. Om daarmee te laten weten hoe goed de Schrift is en hoezeer zij in Hem tot haar vervulling komt.\\ En vol is de Schrift van levend water, vol van stromen van heil en zegen, tot verzadiging van wie hongeren en dorsten. Want, zegt de Heere: Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen. Zij zullen uitspruiten tussen het gras, als populieren langs de beken (Jes. 44:3,4).\\ En bij dezelfde profeet Jesaja lezen we: De Heere zal u voortdurend leiden, u in dorre streken verzadigen en uw gebeente krachtig maken; dan zult gij zijn als een besproeide hof en als een bron, waarvan het water niet teleurstelt (58:11).\\ En meer dergelijke plaatsen, door heel de Schrift heen, tot en met het laatste bijbelboek, waarvan het laatste hoofdstuk begint met een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringend aan de troon van God en het Lam. Opdat wij daaruit begrijpen hoe machtig de levensbron is, die God voor ons in Christus heeft ontsloten. Hier komt een mens in niets tekort en behoeft hij geen gebrek te vrezen; hier valt weer volop te leven en adem te scheppen.\\ Maar dan moet er ook gekomen en geloofd worden, met hart en ziel en alle krachten. Hier is Schriftonderwijs dat geen ruimte laat voor passiviteit en lijdelijkheid, maar precies andersom, dat ons wil boeien en trekken en wil inspireren en stimuleren om metterdaad te komen en te drinken uit de bronnen van het heil.\\ Zo is het geloof niet dood, maar leeft en overleeft het. En dan willen we in dit verband, nu een nieuw vergaderseizoen weer is aangebroken, ook wijzen op het catechetisch onderwijs aan de jeugd van de kerk, op het onderwijs in de bijbelse en de kerkgeschiedenis en op het verenigingswerk voor ouderen en jongeren. Laten we ons van harte inzetten voor dit onderwijs, ieder op de plaats en in de taak die hij of zij daartoe heeft ontvangen. Want we hebben het allen nodig te groeien in de kennis van het evangelie en gedrenkt te worden met het levende water, dat volop in de Schriften stroomt. Die moeten wij onderzoeken en daarnaar luisteren. Want die zijn het die getuigen van Jezus Christus, de Bron van het leven.