====== Hebreeën 12:3 (Clavis jrg. 38, maart 2000) ====== //“Vestigt dan uw aandacht op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt.”// Het geloof deserteert niet, het houdt vol en geeft de moed niet op. Dat is een wezenlijk kenmerk van het christelijk geloof. Maar dit volhouden gaat niet vanzelf. Wij moeten daarvoor om zo te zeggen het een en ander doen. Wij moeten ons aantrekken de vermaningen van de Heilige Geest, die niet moe wordt ons gedurig aan te sporen tot het geloof, tot de volharding in het geloof. Die vermaningen zijn door de hele Bijbel heen te horen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Zo ook in Hebr. 12, een Schriftgedeelte, waarin de apostel zijn lezers aanspoort om niet te verslappen, maar zich tot het uiterste in te spannen. Dit begint meteen al in vers 1, waar de schrijver leert dat geloven een kwestie is van het lopen in de renbaan, waarbij men alles op alles zet om de eindstreep te halen. Daarbij behoeven de gelovigen van de nieuwe dag niet in hen eentje te lopen, als waren zij de eersten die voor hun geloof hebben te rennen. Hier is de weg vanaf het begin, die velen voor hen reeds hebben gelopen. Heel sprekend laat de Hebreeënschrijver dat zien in het bekende hoofdstuk 11, waar hij de namen van vele oudtestamentische gelovigen de revue laat passeren met als telkens terugkerend refrein: door het geloof. Het is het geloof dat niet uitgaat van wat voor ogen is, van de dingen die waarneembaar en bewijsbaar zijn, maar dat zich richt op God en vasthoudt aan Zijn belovend spreken. Dat geloof alleen vormt de verklaring van heel de oudtestamentische heilsgeschiedenis, vanaf het begin, vanaf Gen. 1. Zonder geloof is niet van de schepping te spreken. Zonder geloof ook blijft er niets over van het optreden van Abel en Henoch, van Noach en Abraham. En datzelfde geldt ook voor Mozes en Rachab, voor de richters en de profeten. Door het geloof volbrachten zij wat ons van hen wordt verteld. Daarbij is het niet de bedoeling van de schrijver gelovigen van vroeger op een voetstuk te plaatsen, zodat ieder gaat denken: daar komen wij vandaag nooit aan toe. Het is precies andersom: deze ‘geloofshelden’ uit vroeger dagen worden hier aangevoerd tot bemoediging en inspiratie van de gemeente van het nieuwe verbond. Helden waren zij, wier namen met ere staan vermeld in de Bijbel, maar dan wel met de eer van //het geloof.// Door het geloof waren zij in hun dagen en op hun plaats in staat het heil van God te dienen en de raad van God uit te dienen. En voor dat geloof is er vandaag te meer reden en vaste grond. Want niet alleen is daar die wolk van geloofsgetuigen, die vanaf de tribune met spanning toeziet hoe de kerk van heden de wedloop volbrengt, maar ook is daar het vervulde evangelie van Jezus Christus, naar wie de gelovigen van de oude dag uitzagen, die de Leidsman en Voleinder van het geloof is en die zelf eens voor altijd de goede strijd streed, waarbij Hij niet beschaamd uitkwam.\\ In die geest begint nu de vermaning in hoofdstuk 12. Met die grote wolk van geloofsgetuigen rondom zich, moeten de Hebreeuwse christenen – en die aansporing geldt ook ons vandaag – alle last afleggen en met name wel de zonde die ons zo licht omringt, en met volharding de wedloop lopen. Daarbij het oog gericht op Jezus, die de leidsman van het geloof is. Dat laatste betekent dat Hij ons is voorgegaan in de strijd van het geloof, waarbij Hij onderweg niet is bezweken; Hij hield ten einde toe vol, daartoe geïnspireerd door zijn vertrouwen op God. En zo heeft Hij de voleinding bereikt: door lijden heen werd Hij volmaakt. En welk een offerbereidheid heeft Hij daarbij aan de dag gelegd. Heel mooi zegt vers 2 dat Hij om de vreugde die voor Hem lag, het kruis op Zich heeft genomen, de schande niet achtende, met als einde van Zijn lijdensweg, dat Hij gezeten is aan de rechterzijde van de troon Gods.\\ En zo is Hij niet alleen de opperste leidsman en aanvoerder van het geloof, maar ook de voleinder daarvan. Aan het slot van hoofdstuk 11 werd van de rij der geloofsgetuigen uit het Oude Testament gezegd, dat zij het beloofde niet hebben verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen. Dat betere nu is gekomen in en met Jezus Christus, die de Borg is van een beter verbond, dat rust in zijn bloed. Het is het bloed van het nieuwe verbond, dat Hij gestort heeft aan het kruis op Golgotha en dat Hij daarna heeft gebracht tot in de hemelen, waar Hij als Voorloper is binnengegaan, hogepriester geworden in eeuwigheid, naar de ordening van Melchisedek (zie Hebr. 6:20). Zo is Jezus Christus de voleinder van het geloof, in Wie het geloof ontvangt waarnaar het vanouds heeft uitgezien, namelijk de zaligheid bij God en de vrede met God. De apostel Petrus kan daarom van de gelovigen in Christus Jezus zeggen, dat zij het einddoel des geloofs bereikt hebben, namelijk de zaligheid der zielen.\\ Maar aan deze zaligheid is dan wel verbonden de conditie van geloof en van geloofsvolharding. Waarbij de gelovigen niet alleen moeten zien op de heerlijkheid die Christus nu bezit, maar ook op het zware lijden en de enorme tegenkanting, die Hij tijdens zijn dagen in vernedering heeft weten te verduren. In de tekst van deze schriftoverdenking zegt de schrijver dat zo: Vestigt dan uw aandacht op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen zich heeft verdragen. In de Statenvertaling luidt het begin hier: //Want aanmerkt dezen// (namelijk Jezus). En dat klinkt ons wellicht wat ouderwets in de oren, maar het geeft wel goed weer wat in de grondtekst staat. In het Grieks wordt hier een werkwoord gebruikt, dat verder niet voorkomt in het Nieuwe Testament en dat de betekenis heeft van overleggen of overwegen. De lezers worden dus te midden van alle strijd en aanvechting vermaand om zich voor de geest te halen en te overwegen al wat de Heere Jezus heeft doorstaan. En wat Hij heeft doorstaan, wordt hier aangeduid als zulk een tegenspraak van de zondaren tegen zich. Dat is tegen zijn Persoon, dat is tegelijk ook tegen zijn woord en werk.\\ Hebreeën begint met te zeggen dat God in deze laatste dagen tot ons heeft gesproken in de Zoon. En welk een woorden van genade kwamen daar over zijn lippen; betrouwbaar onderwijs werd in zijn mond gevonden. Maar van meet af werd Hij op ‘t felst weersproken. In alle vier evangeliën, maar met name wel in het evangelie van Johannes komt die tegenspraak duidelijk aan het licht. Het Woord dat vlees werd, vol van genade en waarheid, stuitte op vele tegenwoorden, op het felle verzet en de aanhoudende vijandschap van hen, die uit de waarheid niet zijn en die daarom naar Hem niet hoorden. Overweeg hier de verschillende twistgesprekken tussen Jezus en de Joden, die de evangelist Johannes heeft opgetekend in zijn boek. Tegen Jezus’ zelfopenbaring als de Gezondene van de Vader, die kwam in de Naam van de Vader, brachten de Joden keer op keer het hunne in. Hij sprak het woord van de waarheid, maar zij weerspraken het. En als Hij een weldaad van genezing verricht op de sabbat, dan zinnen zij op middelen om Hem te doden (zie Joh. 7:14-24). Zo fel was dus hun verzet en vijandschap, dat zij Hem zelfs wilden doden. Verschillende keren namen zij dan ook stenen tegen Hem op en metterdaad hebben ze Hem tenslotte aan het kruis genageld en gedood.\\ Ziedaar de tegenspraak die de Heere Jezus tegen Zich heeft moeten verduren. Het is wat Hebr. 12 noemt de tegenspraak //van de zondaren.// Dat wil zeggen van hen, die van geen genade weten, die de Heere niet vrezen en voor Zijn Woord geen ontzag hebben. Het zijn de openlijke ongelovigen en goddelozen, die we ook voortdurend tegenkomen in het boek der Psalmen, waar ze worden aangeduid als boosdoeners en bedrijvers van de ongerechtigheid, als leugensprekers en onrechtvaardigen, als vijanden en mannen des bloeds. Groot is hun vijandschap tegen God en zijn Gezalfde. En meer dan allen voor Hem heeft Christus dat ondervonden. Wijd openden de zondaren hun mond tegen Hem. Sprak en deed Hij louter waarheid, zij stelden daartegen hun leugenwoord. En onder al die tegenspraak is Hij niet bezweken; Hij gaf niet toe en ging niet overstag onder de druk van zijn tegenstanders. Hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, om van de waarheid te getuigen, zo sprak Hij ten overstaan van Pilatus. En Hij heeft van de waarheid getuigd, tot het einde toe, ondanks en tegenover alle vijandschap en verzet die dat opriep. En daarin is Hij het geloof tot bemoediging, tot standvastigheid en volharding. Want zegt de apostel: Aanmerkt dan Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen zich heeft verdragen, //opdat gij niet door matheid van ziel verslapt.// Opdat gij niet verflauwt, zegt de Statenvertaling, en in uw zielen bezwijkt. Verflauwing in het geloof, verslapping in de goede strijd is een altijd dreigend gevaar. Constant staat het geloof onder druk, onder de druk van vijandschap en verzet, van tegenspraak en tegenwerking. Ook de Hebreeuwse christenen ondervonden dat en de gevolgen bleven niet uit. Moedeloosheid en ingezonkenheid dreigden hen te overmeesteren, zoals uit meerdere plaatsen van de brief wel blijkt. We komen wat dat betreft woorden tegen als afdrijven, achterblijven, traag zijn in het horen en wederom afvallig worden.\\ Welnu, tegen dit gevaar van verslapping en inzinking helpt maar één medicijn: zien op Jezus Christus, de overste leidsman en voleinder van het geloof, en daarbij overleggen welk een tegenspraak van de zondaren Hij tegen zich heeft verdragen. En zijn ziel bezweek daaronder niet. Hij hield voet bij stuk en ging niet overstag voor een ander evangelie; het woord van de waarheid week van zijn lippen niet en afwijken van de belijdenis der waarheid deed Hij niet. Zodat de apostel Paulus in zijn brief aan Timotheüs weet te roemen in Jezus Christus die de goede belijdenis voor Pontius Pilatus heeft betuigd. Diezelfde Christus wil ook onze roem zijn, onze hoop en onze volharding. Reden tot moedeloosheid biedt het evangelie niet ondanks alle verzet en tegenspraak die het ontmoet, maar een vaste grond om op te staan en voorwaarts te gaan. Heden is het daarvoor de tijd. Laat dus niemand van ons de indruk wekken achter te blijven of af te drijven. Laten we liever de waarheid van het evangelie in onze harten overleggen en ons in alles op het Woord gronden. Opdat we in onze zielen niet bezwijken en in het geloof niet verflauwen. Opdat we in trouw volharden en met onze voeten een recht spoor maken.