====== 1 Petrus 1:1 (Clavis jrg. 34, september/oktober 1991) ====== //“Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de uitverkoren vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatië en Kappadocië, Asia en Bitynië.”// De beide brieven van Petrus worden wel gerekend tot de zogeheten diasporabrieven. De apostel schrijft immers aan mensen, die woonden in de diaspora, in de verstrooiing. Datzelfde geldt voor de brief van Jakobus, die zijn schrijven adresseert aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn. Nog één keer vaker komt dit woord voor in het Nieuwe Testament.\\ Dat is het geval in Johannes 7:35, waar joden in Jeruzalem spreken van de Griekse verstrooiing. Zij vragen zich af of Jezus misschien van plan is uit Palestina te vertrekken om zich in het buitenland onder de Griekssprekende joden te begeven en wellicht zelfs aan geboren Grieken te gaan prediken. Verder lezen we, eveneens in het evangelie naar Johannes, dat Jezus niet alleen zou sterven voor het volk maar ook om de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen. Deze laatste woorden vormen een duidelijke zinspeling op het feit dat vele Israëlieten in die tijd leefden in de verstrooiing, dat wil zeggen buiten het eigenlijke joodse land van Judea en Galilea.\\ Deze verstrooiing was vooral een gevolg geweest van de straf der ballingschap, waardoor vele joden naar elders waren gedeporteerd. Overigens vond er in de eeuwen daarna ook steeds weer vrijwillige emigratie plaats vanuit Palestina. Het heette dan dat men naar de diaspora vertrok. Het woord diaspora werd zodoende steeds meer een vast geografisch begrip: overal waar joden woonden buiten de grenzen van het heilige land sprak men van de diaspora, waarbij men kon onderscheiden tussen bijvoorbeeld de Egyptische en Klein-Aziatische diaspora.\\ Hoever de diaspora zich uitstrekte zien we in het Pinksterverhaal van Handelingen 2, waarin Lucas spreekt van vrome mannen die zich in Jeruzalem ophielden en die afkomstig waren uit //alle volken onder de hemel.// Even verder somt Lucas dan al die volkeren op; het is een heel uitvoerige lijst, waaruit ons blijkt dat de diaspora echt een wereldwijde aangelegenheid was. Praktisch overal in de toenmaals bekende wereld waren joden woonachtig: vanaf Mesopotamië in het verre oosten tot in Italië in het westen en vanaf Egypte en Libië in het zuiden tot aan de Zwarte Zee in het noorden.\\ Het Pinksterverhaal van Handelingen 2 laat ons ook zien dat de (vrome) joden in de verstrooiing zich met Jeruzalem verbonden wisten. Het was hun moederstad, waar zij uiteindelijk hun heil en welvaart zochten. Dit betekende dat zij in hun eigen woon- en werkomgeving vreemdelingen en bijwoners bleven. Zij hielden er hun eigen godsdienst en leefgewoonten op na, terwijl hun eigenlijke vaderland elders lag. Ondanks alle assimilatie en aanpassing aan hun omgeving bleven zij mensen van een andere natie. Vreemdelingen in de verstrooiing.\\ Wanneer God zijn beloften, aan de vaderen toegezegd, vervult in de zending van zijn eigen Zoon als Heere en Messias, gaat dit evangelie ook uit in de diaspora. En dat niet zonder vrucht. De apostel Paulus schrijft in zijn brief aan de Kolossenzen: “Immers, in de gehele wereld draagt het vrucht en wast het op, zoals ook bij u, sedert de dag dat gij het gehoord hebt en de genade Gods in waarheid hebt leren kennen” (Kol. 1:6).\\ Dit gold ook voor de diaspora in Klein-Azië, waar niet alleen in Kolosse maar ook in vele andere plaatsen een christelijke gemeente was ontstaan. Daarbij bevat het Nieuwe Testament geen gegevens die ons leren dat ook de apostel Petrus zijn aandeel heeft gehad in de prediking van het evangelie in deze streken. Zelf spreekt hij in zijn eerste brief van “degenen die u het evangelie hebben gebracht” (1 Petr. 1:12). Daarbij kunnen we in elk geval denken aan de apostel Paulus en diens medewerkers, van wie sommigen zelf uit Klein-Azië afkomstig waren, zoals Onesimus (Kol. 4:9) en Tychikus (Hand. 20:4).\\ Ook al heeft de apostel Petrus dus mogelijk niet zelf het evangelie gebracht in de diaspora van Asia, hij betoont zich wel terdege betrokken bij het wel en wee van de christenen in deze streken. Zijn beide brieven bewijzen dat. Het zijn brieven, waarin deze apostel van Jezus Christus de gelovigen in de verstrooiing van Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië vermaant en bemoedigt.\\ Dat de apostel deze verschillende gebieden noemt aan het begin van zijn eerste brief, wijst erop dat we hier met een rondzendbrief van doen hebben, die ertoe bestemd was in al deze streken te worden voorgelezen. Daarbij blijkt ons uit hoofdstuk 5:12 dat Silvanus degene was die deze brief had rond te brengen. Silvanus of Silas was blijkbaar niet alleen een medewerker van Paulus, die veel had gewerkt in Klein-Azië, maar ook van Petrus. Door zijn dienst schrijft Petrus tot lering van de uitverkoren vreemdelingen in de diaspora.\\ Interessant is daarbij op te merken dat de apostel zelf zich op dat moment ook in de diaspora bevond. In hoofdstuk 5:13 schrijft hij namelijk: “U laat de medeuitverkorene te Babylon groeten”. Plaats van afzending van de brief was dus Babylon. Daarbij is wel de gedachte geopperd dat de naam Babylon hier een bedekte aanduiding is van de plaats Rome. Het is echter niet aannemelijk dat de apostel op dit moment aan het slot van zijn brief zulk een geheimzinnige term zou gebruiken ter aanduiding van de plaats van herkomst van zijn brief. Dit geldt te meer omdat Petrus in zijn brief de romeinse overheid bepaald niet tekent als een afvallig Babylon. De apostel roept zijn lezers juist op tot respekt en eerbied voor de keizer en zijn dienaren als door God gezonden mensen, tot bestraffing van de kwaden en tot lof van wie goed doen (1 Petr. 2:11-17). We zullen bij de naam Babylon hier dan ook hebben te denken aan het echte Babylon, het gebied rondom deze oude stad aan de rivier de Eufraat. Het viel buiten het romeinse rijk en behoorde in die dagen tot het rijk van de Parthen. Ook hier vormden in die tijd de joden een belangrijke bevolkingsgroep, terwijl er blijkbaar ook een christelijke gemeente was. Vanuit Babylon, aan de overzijde van de grens, gaat nu per brief een bemoediging naar de christenen in het meer westelijk gelegen Klein-Azië. De gelovigen alhier mogen weten van mensen die meelijden en meestrijden: in het ‘verre oosten’ bevindt zich een mede-uitverkoren gemeente en een medestrijdende apostel van Jezus Christus. Het is de apostel Petrus, wiens naam betekent rots of keisteen, een naam die hij van Christus zelf had ontvangen (vgl. Joh. 1:43 en Matth. 16:18). Het is een veelzeggende naam. Deze mens, die van zichzelf o zo zwak en vreesachtig was, zou bij uitstek een bruikbaar instrument zijn in de hand van Jezus Christus tot stichting van de kerk en tot versterking van zijn broeders (vgl. Luc. 22:31,32). Ook de broederschap in Klein-Azië gaat hem ter harte en zijn beide brieven aan hen vormen een schitterend bewijs van Petrus’ herderlijke zorg voor de schapen van Christus (vgl. Joh. 21:15-17). Uitverkoren vreemdelingen, zo noemt de apostel zijn lezers direkt aan het begin van zijn eerste brief. Deze benoeming geeft uitdrukking aan de bijzondere positie die de gelovigen in de verstrooiing innemen. Zij zijn door God uitverkoren om Zijn volk te zijn. Van deze uitverkiezing zegt Petrus direkt daarna in vers 2, dat zij is naar //de voorkennis// van God, de Vader. Dit ziet op Gods plan van eeuwigheid af, waardoor Hij mensen heeft bestemd Zijn kinderen te zijn. Deze verkiezing van Godswege en de daarbij behorende roeping door de stem van het evangelie maakt de gelovigen nu //tot vreemdelingen// in deze wereld. Dit laatste betekent niet dat zij met de rug naar de samenleving staan en zich hier op aarde niet thuis voelen en weten. Het betekent wel dat zij niet meer meegaan in het zondige leefpatroon van deze wereld. Zij zoeken hun heil en welvaart elders, namelijk in het koninkrijk van Jezus Christus, waarvan zij de erfgenamen zijn en waardoor zij hun leven laten beheersen. Als gevolg hiervan worden zij ook door hun omgeving als vreemdelingen beschouwd, die er niet meer bij horen. Daarom spreekt de apostel in zijn brief ook van lijden, dat de vreemdelingschap om Christus’ wil met zich meebrengt (vgl. hoofdstuk 3:13-4:6). Maar het is een lijden, dat de gelovigen zalig doet zijn. Want vreemd voor de wereld, zijn zij thuis bij God, door Hem uitverkozen. Uitverkoren vreemdelingen!\\ Nog altijd is dat de positie van de christelijke gemeente in deze wereld. Daarbij leert Petrus’ brief haar hoe zij in die positie heeft te gaan en te staan. Ook wij zullen deze brief daarom gedurig hebben te lezen en aan te horen. Wat de apostel daarin schrijft, is van grotere reikwijdte dan alleen voor het Kleine Azië van de eerste eeuw. Hier is betrouwbaar onderricht, dat ons in de Schrift is bewaard gebleven tot lering van alle uitverkoren vreemdelingen.