====== Totdat Silo komt (Genesis 49:10) ====== //Uit stichtingblad ‘Sola Scriptura’, jrg. 3 nr. 1 (december 1993)// *Genesis 49:10 De Heidelbergse Catechismus leert ons in Zondag 6 dat God het heilig Evangelie, dat Hij zelf eerstelijk in het Paradijs heeft geopenbaard, daarna door de heilige Patriarchen en Profeten heeft laten verkondigen. Een sprekend voorbeeld van dit laatste zien we in het optreden van de aartsvader Jakob in Genesis 49, een hoofdstuk waarin deze aartsvader bij zijn sterven zijn twaalf zonen rondom zich verzamelt en ieder van hen zegent met een eigen zegen. Echt profetische woorden sprak vader Jakob toen. Vol van de Geest en van het heil des Heeren maakte hij zijn twaalf zonen bekend wat hun in toekomende dagen zou wedervaren (vers 1). Daarbij sprak hij eerst de zes zonen van zijn vrouw Lea aan, vervolgens de vier zonen van de beide slavinnen Bilha en Zilpa en ten slotte de twee zonen van zijn vrouw Rachel, Jozef en Benjamin. De zonen der slavinnen zijn hier dus ingesloten door de zonen van Jakobs beide vrouwen. Tezamen vormen zij het twaalftal der zonen van Israël.\\ Daarbij wordt aan het begin de term 'zonen' gebruikt (zie vers 1 en 2), terwijl aan het slot het woord 'stammen' wordt gebruikt. We lezen immers in vers 28: "Dit zijn al 3 de stammen van Israël, twaalf in getal; en dit is het wat hun vader over hen gesproken heeft, toen hij hen zegende". Jakob spreekt zijn zonen dus maar niet aan als particuliere personen maar in hun positie als stamvaders, uit wie de twaalf stammen van Israël zijn voortgekomen. De zegen waarmee hij zijn zonen heeft gezegend, laat zich daarom ook niet beperken tot het eigen leven van dit twaalftal, die zegen raakt vooral hetgeen Jakobs zonen in hun respectievelijke stammen zou wedervaren. Wat dat betreft schouwt vader Israël hier echt in de toekomst. Wel een bewijs hoezeer hij in zijn spreken gedreven werd door de Geest des Heeren, die hem verlichte ogen des verstands gaf. Stervende in Egypte zag hij in de Geest voor zich het land van de belofte met daarin de twaalf stammen Israëls. En zo zegent hij zijn zonen hier.\\ En welke stam werd daarbij met de meeste eer bedeeld? Dat was niet Ruben, hoewel hij beslist de eerstgeborene was. Dat waren ook niet Simeon en Levi, die daarna waren geboren als tweede en derde in de rij. Alle drie worden zij hier door vader Jakob gepasseerd. En deze heeft daarvoor ook zijn redenen. Wat Ruben betreft, deze had niet zijn plaats gekend onder zijn vader Jakob; hij had diens bed beklommen en dat ontwijd (vergelijk Genesis 35:22). En Simeon en Levi? Die waren zich te buiten gegaan aan moord en roof zucht tegenover de mannen van Sichem, waar door zij de naam van hun vader in een kwade reuk hadden gebracht onder de inwoners van het land en een bedreiging vormden voor Jakobs veiligheid in het land (vergelijk Genesis 34, met name vers 30).\\ En zo komt vader Israël toe aan zijn vierde zoon. En dan breekt hij uit in een volle lofprijzing: "Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven, uw hand zal zijn op de nek uwer vijanden, voor u zullen uws vaders zonen zich neerbuigen".\\ Juda, zijn naam betekent de geprezene of prijzenswaardige. Toen Lea deze vierde zoon van haar ter wereld had gebracht, zei zij: Nu zal ik de Heere loven; en zij gaf hem daarom de naam Juda (vergelijk Genesis 29:35).\\ Welnu, Juda is wat zijn naam betekent; hij is een die door zijn broeders wordt geprezen als een ware held. Trefzeker weet hij zijn vijanden tijdens hun vlucht te grijpen; met zijn hand pakt hij hen bij de nek en voert hen mee als buit. Echt als een leeuw, de koning onder de dieren, zo is Juda. Heel sprekend stelt vader Jakob ons dat voor in vers 9, waar we Juda vergeleken zien worden met een jonge leeuw, die ergens in de laagte, wellicht bij een bron of waterloop, waar het wild zijn dorst lest, zijn prooi heeft bemachtigd en verslonden. Daarna zoekt hij een hogere plaats, mogelijk zijn rotshol, waar hij zich machtig strekt en kromt om zich vervolgens in alle rust neer te leggen. Wie waagt het hem te storen? Niets dat de leeuw deert of bedreigt. Zo echt een toonbeeld van macht en majesteit; echt de koning onder de dieren. Welnu, zo is Juda te midden van zijn broeders, van zijns vaders zonen.\\ Dat betekent niet dat Juda voor zichzelf deze eervolle positie heeft gezocht; dat hij er dus op uit was heer en meester te zijn te midden van zijn broeders. Nee, deze eer is hem eenvoudig gegeven. Juda, gij zijt het! Zo is hier Gods soevereine beschikking.\\ En dat is een vaste, onveranderlijke beschikking, die vader Jakob nu zo verwoordt in vers 10: "De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn".\\ Daarbij dienen zoals wij begrijpen de woorden 'scepter' en 'heersersstaf' als symbool van koninklijke macht en heerschappij. De grondbetekenis van het Hebreeuwse woord voor scepter is stok of staf. Het is een woord dat wel gebruikt wordt ter aanduiding van een tuchtroede. Zo bijvoorbeeld in Spreuken 10:13 en Jesaja 11:4. Daarnaast dient het woord als aanduiding van de herdersstaf, zoals in Psalm 23:4 en Micha 7:14. Maar het dient ook als aanduiding van de scepter of staf, die koningen in de hand hielden wanneer zij bij officiële gelegenheden spraken of die zij tussen hun voeten lieten rusten wanneer zij op hun troon zaten. In die betekenis komen we het woord ook tegen in Numeri 24:27 en Psalm 45:7.\\ En het woord 'heersersstaf', dat Jakob hier in de tweede plaats gebruikt, is afgeleid van een werkwoord, dat als betekenis heeft vaststellen of bevelen. De Statenvertaling spreekt in ons vers daarom van 'de wetgever' en tekent daarbij aan: 'Versta degene, die de macht heeft om de wetten der regering te stellen en voor te schrijven'. We komen het woord in het meervoud tegen in Richteren 5:9, waar het NBG het vertaalt met //de aanvoerders// (van Israël), terwijl het in het enkelvoud voorkomt in Numeri 21:18, waar het NBG vertaalt met 'scepter'.\\ Duidelijk is dat in onze tekst de woorden 'scepter' en 'heersersstaf' twee synonieme woorden zijn, die zakelijk hetzelfde zeggen en beide uitdrukking zijn van de koninklijke macht en heerschappij, die hier aan Juda worden toegekend. En deze verheffing van Juda boven al zijn broeders zal voor altijd zijn deel zijn. Het betreft hier een duurzame heerschappij, die deze stam niet weer zal verliezen. Zij zal duren, zo profeteert vader Jakob, //totdat Silo komt en hem zullen de volken gehoorzaam zijn//.\\ Dit laatste betekent niet dat Juda's vooraanstaande en leidinggevende rol zal eindigen met de komst van Silo maar dat zij in en met die komst tot volle en altijd blijvende ontplooiing zal komen. Juda's koningsglorie staat dus niet op zichzelf, maar hangt samen met en is gegrond in de komst van Silo.\\ Hierbij valt allereerst op te merken dat er onder oudere en jongere Schriftverklaarders geen eenstemmigheid heerst over de vraag naar de betekenis van het woord Silo. Betreft het hier een zelfstandig naamwoord of gaat het om een eigennaam en wat wil dit woord of deze naam dan zeggen? Enkelen brengen het woord in verband met de plaatsnaam Silo, die we in de boeken van Samuël tegenkomen als de plaats waar de ark een tijdlang verblijf hield. Maar dat is een wel zeer onwaarschijnlijke verklaring. Anderen verbinden het met een Hebreeuws werkwoord dat de betekenis heeft van 'rustig zijn' of 'zekerheid genieten'. Vandaar dat Silo wel vertaald wordt met 'Rust' of 'Vrede'. Nog weer anderen menen dat het woord ontleend is aan een akkadisch woord dat de betekenis heeft van 'heerser'. Luther vertaalde het woord met 'held', terwijl de Statenvertaling en ook de nieuwe vertaling het onvertaald laten.\\ Intussen is wel zeker dat we bij het woord te denken hebben aan een persoon. Het vervolg van de tekst luidt immers: 'en hem zullen de volken gehoorzaam zijn'. En die persoon is uiteindelijk zonder twijfel de Messias, onze Heere Jezus Christus.\\ Uiteindelijk, schrijven wij. Want we zullen niet vergeten dat de heerschappij van Silo ook onder het Oude Testament al van kracht is. Duidelijk zien we de stam van Juda een vooraanstaande positie innemen. Dat begint al ten tijde van Mozes in de woestijn. Daar legert Juda zich aan het hoofd van de stammen Israëls bij de tabernakel (vergelijk Numeri 2:3,4), terwijl het eveneens Juda is die bij het optrekken der stammen vooropgaat (vergelijk Num. 10:14). En hoewel het koningschap over Israël aanvankelijk berustte bij Saul, de zoon van Kis uit de stam Benjamin, ging het direct na Sauls verwerping definitief over naar de stam van Juda, waaruit immers het koningshuis van David afkomstig was. Daarin zien wij de voortgaande vervulling van Jakobs profetie over zijn Zoon, Jezus Christus. Hij is de ware Silo, van Wie vader Jakob reeds sprak. Hem zullen de volken gehoorzaam zijn. Want wat van de held David reeds gold, namelijk dat hij vanuit Jeruzalem de scepter uitstrekte ook over de omliggende volken, die hij aan zich onderwierp en schatplichtig maakte (vergelijk 2 Samuël 8:1-14), dat geldt ten volle van Jezus Christus. Hij is naar Openbaring 5 de leeuw uit Juda's stam, die heeft overwonnen. Hij heeft Zich uit alle volkeren verworven een Kerk van gelovigen, die Hem gehoorzaamheid bewijzen, Hem eerbiedigende als hun Heere en zaligmaker.\\ Ja, Juda is het, in Jezus Christus, de gekomen Silo, in Wie Jakobs profetie is uitgekomen en tot Wie wij in gehoorzaamheid en in dankbare lofprijzing moeten komen. Vader Jakob heeft deze Leidsman en Koning vanuit de verte geschouwd, wij mogen Hem van nabij kennen, gelijk Hij in het vlees is gekomen en ons ten voeten uit wordt voorgesteld in het betrouwbare Woord van Oude en Nieuwe Testament. Bij het licht van dat Woord leren wij de zuivere lofprijzing van Hem die gekomen is om de volk'ren te troosten, die eeuwig heersen zal.