====== Het schitterende evangelie van God in Sion (Psalm 84:1-5) ====== {{tag>"Prekenbundel ‘Het trekkende evangelie van Sion’ (Psalm 84)"}} |Tekst|#Psalm 84:1-5| |Lezen|Johannes 1:32-52| |Zingen|_Psalm 68:8| | |_Psalm 27:3| | |_Psalm 84:1,2| | |_Psalm 92:7| | |_Psalm 68:10| Gemeente van de Heere Jezus Christus, Psalm 84 is een lied uit één stuk. Zo dient de Psalm zelf zich bij ons aan. In vers 1 lezen we als opschrift: “Voor de koorleider, op de Gittith, van de Korachieten, een Psalm”. En alles wat daarna volgt vanaf vers 2 tot vers 13 vormt dan deze Psalm, deze 84ste Psalm, die inderdaad één geheel is. En deze eenheid moeten we honoreren, die moeten we honoreren juist ook om zo recht te doen aan de onderscheidene delen die de Psalm kent. Want inderdaad ook al vormt dit lied een geheel, dat verhindert ons niet om binnen het geheel een aantal stukken te onderscheiden. Ook daarin gaat de Psalm zelf ons duidelijk voor.\\ Na het opschrift van vers 1, dat de Psalm als geheel raakt, krijgen we als eerste gedeelte de verzen 2-5. Het is het gedeelte, waarin meteen de woningen van de Heere der heirscharen al onze aandacht voor zich opeisen. Hoe liefelijk zijn die woningen: de dichter verlangt ernaar met heel zijn hart, en hij verklaart welgelukzalig hen die wonen in het huis des Heeren, in het huis van de Heere op Sion: zij prijzen de Heere gestadig!\\ En dan is daar het tweede gedeelte van de Psalm, de verzen 6-8. Het is het gedeelte, waarin wij de Sionsgangers in beeld krijgen, zij die optrekken naar Sion om aldaar voor God te verschijnen. En ook zij worden hier van meetaf gelukzalig gesproken in hun doen: “Welzalig de mensen wier sterkte in U is, in wier hart de gebaande wegen zijn”.\\ Én dan is daar meteen ook het derde en laatste gedeelte van de Psalm, de verzen 9-13. Het is het gedeelte, waarin wij de ware Sionsbewoners in beeld krijgen; zij, die de toevlucht nemen tot Hem, die woont op Sion, zij die hun bescherming verwachten van deze God, Dien zij belijden als een zon en schild, die genade en ere geeft en het goede niet onthoudt aan hen, die onberispelijk wandelen. En voor de derde maal klinkt hier de zaligprijzing: “Heere der heirscharen, welzalig de mens, die op u vertrouwt”.\\ Drie stukken dus, drie zaligprijzingen binnen het geheel van de Psalm, drie zaligprijzingen, die nochtans één zijn, één in Sion, waarvan dit lied uitgaat, één in de God van Sion, tot Wie dit lied opstijgt, één in de Geest van Sion, van Wie dit lied is geïnspireerd en dat, opdat ook wij vandaag door deze onderwijzing van de Geest ons laten inspireren om te zijn ware Sionskinderen en ware Sionsgangers en ware Sionsbewoners. Hoor hier het goede Woord van God in heel deze Psalm, die ons het goede van Gods huis wil doen smaken in heel ons leven.\\ In een drietal preken hopen wij u dit geïnspireerde en daarmee inspirerende Woord van de Heere nader te ontvouwen. Voor vandaag dan het eerste gedeelte van de Psalm.\\ Wij prediken u: //Het schitterende evangelie van God in Sion.// Nader letten wij op: - het uitgangspunt van dit evangelie in het huis van God (vers 1-3); - het rustpunt van dit evangelie in de genade van God (vers 4); - het hoogtepunt van dit evangelie in de dienst van God (vers 5). 1. Allereerst, broeders en zusters, iets over het eerste vers van de tekst, waar we lezen: “Voor de koorleider, op de Gittit, van de Korachieten, een psalm”. Dat zijn allemaal bekende klanken voor wie bekend is met de Psalmen. Boven meerdere Psalmen staan deze woorden immers. Laten we evenwel niet zo eigenwijs zijn er daarom snel overheen te lezen. Want juist in hun bekendheid spreken deze woorden en hebben ze ons genoeg te zeggen. En daarom: Voor de koorleider, of zoals de Staten-Vertaling luidt: Voor de opperzangmeester. En dat is inderdaad een bekende aanduiding, die we boven heel wat Psalmen aantreffen, voor het eerst boven Psalm 4. Zoals het woord zelf ook aangeeft, zullen we hier hebben te denken aan een voorganger van de zangers en speellieden. Een soort dirigent dus, die de zang inzette en daaraan leiding gaf. In 1 Kron. 6 en ook verderop in 1 Kron. 15 lezen we dat koning David, toen de ark tot haar rustplaats was gekomen, dat hij toen mannen aanstelde om de zang en muziek in het huis van de Heere te leiden.\\ Want weet wel, daar werd in Israël gezongen, allereerst wel in de woningen van de Heere op Sion. En dat niet in het wilde weg, maar in goede orde, onder goede leiding. De God, die troont op de lofzangen van Israël, is geen God van wanorde, maar van vrede en harmonie, ook in de liturgie van het zingen. Vandaar de koorleider of opperzangmeester, de man, die de zangkunst bij uitstek meester was, daartoe begaafd door de Geest van God, die onderscheidene gaven uitdeelt, alle tot stichting van de gemeente en tot lof van God. Intussen was ook de opperzangmeester geen eigen meester, die kon laten zingen naar de ingeving van het eigen hart. Nee, hem wordt het lied gegeven, in de mond gelegd, door dezelfde Geest, die tot het goede lied inspireert en gaven geeft. En daarom: voor de koorleider, voor de voorzanger! Opdat allen als uit één mond dit lied meezingen.\\ En dan: “Op de Gittit”. Alweer een bekende uitdrukking, die we boven meerdere psalmen aantreffen, voor het eerst boven Psalm 8. De precieze betekenis van dit woord laat zich vandaag door ons niet meer achterhalen. Mogelijk is het de aanduiding van een bepaalde zangwijs, dan wel van een bepaald muziekinstrument als begeleiding. Hoe dat nu ook zij, in elk geval wórdt ook hier het één en ander voorgeschreven en geregeld. Niet het eigen initiatief van de mens maakt hier de dienst uit, die dienst wordt van meetaf uitgemaakt door de Psalm zelf, dit is door de Auteur ervan. Door de Heilige Geest, Die Zijn auteur had tot het maken van dit lied! Het was een Korachietisch auteur, één uit de zonen, uit de nakomelingen van Korach. “Van de Korachieten”, zo lezen we nu immers in vers 1. In hun midden was deze Psalm dus ingegeven. Elders in de Schrift lezen we van de Korachieten, dat zij aangesteld waren als zangers in het huis van God, terwijl zij ook wel dienst deden als dorpelwachters, als bewakers van Gods woning. Zij waren dus terdege bekend met en nauw betrokken bij het leven in en op Sion.\\ En dat verklaart dan ook deze 84ste Psalm, dit lied van de Korachieten. Het is opnieuw een bekende aanduiding, die we boven meerdere Psalmen aantreffen, voor het eerst boven Psalm 42. Kortom: “Voor de koorleider, op de Gittith, van de Korachieten, een Psalm”, dat is een alleszins vertrouwd opschrift, dat ons bekend in de oren klinkt. En dat betekent dat hier wel een nieuw lied is, een nieuwe psalm, maar geen psalm die uit de toon wil vallen; geen eigenwijze psalm van en voor eigenwijze mensen, maar een psalm die zich van meetaf voegt naar de orde van de Psalmen, een psalm, waarin de Geest van de Psalmen heerst. Een psalm dus, die méégezongen wil worden, die meegezongen wil worden door hen die willen zingen, die méé willen zingen.\\ Waarvan? Wel, van Sion. Want van Sion is heel deze Psalm vol; vol van dat zo schitterende evangelie van Sion. Het is het evangelie, zonder hetwelk God niet bestaat, Hij, die is de Heere, de God der heirscharen, die woont op Sion, alwaar Hij Zijn huis heeft, Zijn koninklijke woning. Het is tegelijk ook evangelie, zonder hetwelk het volk van God niet bestaat, dat volk, dat steeds weer op Sion trekt, om daar voor God te verschijnen. Heel Israëls godsdienst is daarop gericht en leeft daar zonder niet.\\ Ja, hoe fundamenteel is het evangelie van Sion in het leven van Gods volk. En hoe schitterend is dit evangelie, hoe boeiend en trekkend; trekkend vanwege de Heere, trekkend vanwege het huis van de Heere op Sion. Het is een huis, waarover deze 84ste Psalm meteen in hooggestemde bewoordingen uitbreekt. Nietwaar: Voor de koorleider. Op de Gittit. Van de Korachieten. Een Psalm. En dan meteen: “Hoe liefelijk zijn uw woningen, o Heere der heirscharen! Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des Heeren. Mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God”.\\ Ja, een hooggestemd begin, dat hoort u maar zo; een begin waarin de Korachietische dichter vol lof is, vol lof op de Heere, de levende God, dat is vol lof op het huis van de Heere, op Zijn woningen die staan in Sion. Want inderdaad, zo is hier het welbehagen van de Heere. Hij heeft Zijn intrek genomen in Zijn hoge huis op de berg Sion, waarheen Hij met de ark Zijner sterkte is opgevaren om aldaar te wonen. Waarlijk, de Heere zal er voor eeuwig wonen, zoals een andere Psalm zegt. En in nog weer een andere Psalm heet het: Want de Heere heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd: Dit is Mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd.\\ Het is het begeren, het brandende verlangen, ja het heilig welbehagen van Hem, die is Wie Hij is: geen sterfelijk mensenkind, maar de levende God, Heere der heirscharen is Zijn naam. Het is de naam, die de dichter meteen uitroept aan het begin van onze Psalm en die heel de Psalm door blijft klinken. Zo dadelijk opnieuw in vers 4 en dan in vers 9 en zo tot in het laatste vers van de Psalm toe, vers 13. Tegelijk ook een naam, die heel het Boek der Psalmen door klinkt, ja al de Heilige Boeken door, al de Schriften van Oude en Nieuwe Testament. En zo ook een naam, die de eeuwen doorklinkt, weerklinkend in de ware Christelijke belijdenis, die niet bestaat zonder dat daarin bovenal is de naam van Jahwe Zebaoth, de Heere der heirscharen. Het is die zo schitterende naam, die spreekt van en past bij Hem, die in één woord gezegd God is, God de Almachtige, God de Allerhoogste, de grote Koning van hemel en aarde, de Schepper van alle dingen, van Wie het Koninkrijk is en de kracht en de heerlijkheid.\\ Kortom de Heere der heirscharen, die troont als een Groot-Koning, omgeven van Zijn legerscharen, van engelen- en sterren- en mensenscharen, van hemelse en aardse slagorden, die alle tezamen Zijn heerlijkheid weerspiegelen en Zijn heiligheid verkondigen. Want: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen; de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol. Het is Zijn heerlijkheid, schitterend in Sion, in de plaats Zijner woning. Want inderdaad, wat geen mens verwacht en waaraan geen sterveling denkt, dat is hier de eenvoudige en naakte waarheid: deze zo grote God en Koning, de God van de creatie, van de schepping, die ook is de God van de recreatie, van de herschepping, de God van genesis en exodus, Hij is het die in heilig welbehagen, in neerbuigende goedheid en in koninklijke trouw woning is komen maken onder Zijn volk, in de tenten van Jakob, dat is op Sion, de berg Zijner heiligheid. Want voorwaar, Sion is van God begeerd, ’t wordt met Zijn woning hoog vereerd. En daarom wordt dit Sion van de dichter zeer begeerd en met zijn lofpsalm hoog vereerd.\\ Ja, gegrepen is de dichter door dit zo machtige evangelie van Sion, dat geen mensenevangelie is, maar hoogheilig en hoogheerlijk Godsevangelie; evangelie dat de dichter goed doet, dat hem liefelijk is, dat hem activeeert en inspireert om het goede te zeggen. Dat is: hoe liefelijk, hoe aangenaam en goed zijn uw woningen, o Heere der heirscharen.\\ En let u erop dat de Psalmist daarbij spreekt in het meervoud: uw woningen. De dichter is niet eng en bekrompen; zijn hart staat wijd open voor héél het huis van de Heere, dat een echt koninklijk huis is. Deze Korachiet, hij weet van de onderscheidene vertrekken, van de onderscheidene dienstvertrekken, die het huis van Jahwe rijk is. Hier is maar geen simpel, enkelvoudig huis, waarop een mens maar zo is uitgekeken en waarin eentonigheid de dienst uitmaakt. Hier is het huis van de Heere der heirscharen met zijn vele woningen, passend bij Hem, de grote Koning, die hier Zijn intrek heeft genomen. En daarom is de geest van de Psalmist ingenomen met deze woningen en begeert hij anders niet dan hier zijn ziel te laten weiden met een verwond'rend oog. Het is sprekend de ziel van David, die we in Psalm 27 horen zeggen: Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heeren, al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen en om te onderzoeken in zijn tempel.\\ Nee, Psalm 84 valt niet uit de toon, maar is van meetaf getoonzet op dat zo ware Sionsevangelie, waarvan de liefelijke klanken in meerdere psalmen doorklinken. En hoe klinkt dit evangelie metterdaad door in onze tekst. Want eenmaal gegrepen door de woningen van de Heere der heirscharen, die hem echt liefelijk zijn, vervolgt de dichter: “Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des Heeren, mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God”. Hier wil de Korachiet dus met alle geweld zijn: in de voorhoven van Jahwe; daarvan is hij gewoon bezield. Met alles wat in hem is verlangt hij daarnaar, sterker nog, smacht hij daarnaar.\\ Inderdaad, sterke taal die de Psalmist gebruikt. En nee, dat is niet de sterke taal van een overdreven oosterling, die zichzelf te buiten gaat en eigen geest zo goed niet in bedwang heeft; het is de sterke, tegelijk ook heilige taal van een gedreven Sionskind, gedreven en geïnspireerd door de Geest van Sion, die heilig is en die weet van de alles te bovengaande betekenis van Sion, van de voorhoven des Heeren, die maar geen dode nietszeggende voorhoven zijn, maar levende voorhoven, die spreken van Hem, die is de levende God, van Wie de Psalmist hier tegelijkertijd spreekt, ja die hém spreken doet, om niet te zeggen juichen en jubelen. Immers: mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God.\\ Ja, hier spreekt een Korachiet, wiens ziel verlangt naar de Heere, naar de voorhoven van de Heere, wiens hart en vlees jubelen tot de levende God. En spreekt de dichter hier van zijn hart en vlees, dan is dat hetzelfde als wat hij hier ook zijn ziel noemt. En dan spreekt dat van de man zelf, van zijn eigen persoon, die niet neergedrukt en gedeprimeerd is, niet moedeloos en hopeloos, maar wiens geest, ziel en lichaam één en al leven zijn, één en al verlangen naar en blijdschap in de Heere, in de voorhoven van de Heere. Mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God.\\ Jazeker, tot de levende God. Ook weer zo'n echt Bijbelse naam, die door heel de Schrift heenklinkt, die daarin doorklinkt als een ware en levende geloofsbelijdenis. Jozua, de zoon van Nun, legde het volk deze belijdenis al op de lippen, zeggende: Hieraan zult gij weten, dat de lévende God in uw midden is. Zo ook David, de zoon van Isaï, zeggende: Wie is toch deze onbesneden Filistijn, dat hij tart de slagorden van de lévende God!\\ Ja, de Heere der heirscharen, de God van de slagorden van Israëls, die woont op Sion, Hij is geen dode afgod, van wie niets uitgaat, die oren heeft maar niet hoort, ogen maar niet ziet, Hij is de lévende God, die God die is en die was en die komen zal, God in Geest en in waarheid, met betoon van Geest en kracht, die God die leeft en leven doet. Want de geest des Heeren heeft mij gemaakt, de adem des Almachtigen doet mij leven, zo belijdt Job. En dat is ook de belijdenis van de Psalmdichter, die weet heeft van de levende God, in Wie één en al leven is, en het leven het licht en de blijdschap der mensen, wier hart en vlees jubelen tot de levende God. Zo althans de dichter van onze Psalm, die zich gegrepen toont en geïnspireerd door dat zo schitterende evangelie van Sion, dat waarlijk evangelie is, kracht van God tot zaligheid, tot zaligheid van mensenkinderen, die in zichzelf geen zaligheid hebben. Hier verschijnt hun zaligheid, hier in Sion, in dat zo ware Sionsevangelie.\\ Het is evangelie, en let u daar wel op broeders en zusters, dat die twee in enen noemt en dat juist zo een kracht is van God tot zaligheid, namelijk én levende God én Zijn heilig huis op Sion, dit zo ware Godshuis. Want nee, de Korachietische dichter is niet als eigenwijze mensen, die niet weten te onderscheiden waarop het aankomt en die zichzelf wijsmaken dat de God van hemel en aarde natuurlijk overal woont, op alle berg en op elke hoogte, en dat Zijn levendmakende Geest vast en zeker overal heenwaait, waar Hij maar mensenkinderen ziet gaan en staan.\\ Maar nee, niet dat is de wijsheid van de dichter noch de werkorde van de Geest, noch de kracht en waarheid van het evangelie. Een god, die overal woont, die woont nergens, die woont nergens serieus, die woont nergens zelf in hoogst eigen persoon. Wat zich overal laat vinden, dat zijn de dode afgoden in hun dode afgodshuizen met hun dode afgodsdienaren, die hun eigen gang gaan op elke kale heuvel en onder elke groene boom. Niet alzo het volk van de levende God, dat een heus Sionsvolk is, dat weet heeft van de Heere der heirscharen, die woont op Sion in Zijn eigen zo ware huis.\\ Zijn huis zijn wij, gemeente, indien wij vasthouden aan het Sionsevangelie van Psalm 84, evangelie dat door al de Psalmen, ja door al de Schriften gedragen wordt, evangelie dat niet vaneenscheidt, maar dat in één zin en in één Geest, in de ene Geest van het geloof jubelt in God én in Zijn zo ware huis.\\ En nogmaals, Zijn huis zijn wij, indien wij vasthouden aan deze orde van het heilig evangelie, aan deze leer- en werkorde van de Geest, die geen mensenorde is, maar Gods eigen orde, Zijn heilige kerkorde, uit kracht waarvan Hij woont op Sion, in Zijn huis, de gemeente van de levende God, die Zijn woonstede is in de Geest Ja, de levende God in ons midden, dat is de schitterende waarheid van het Sionsevangelie van Psalm 84, van dit zo ware evangelie, dat niet bestaat vanwege ons, dat onder ons niet bestaat, tenzij dan vanwege Hem, die de waarheid is ook van het Godswoord van onze Psalm. Het is onze Heere Jezus Christus, die is Wie Hij is, de Zoon van de levende God, in Wie al de volheid der Godheid lichamelijk woont, in Wie God zelf in eigen Persoon woning onder ons is komen maken, in Hem, die het zelf is, de Heere der heirscharen, schitterend in genade en waarheid, zo schitterend dat zelfs de mus en de zwaluw daaraan niet voorbijvliegen, maar hier hun thuis vinden, thuis bij de Heere in Zijn trekkende huis.\\ Inderdaad, wie aan dit huis voorbijgaat, de gemeente van de levende God, die gaat aan God zelf voorbij. Twijfel daaraan niet, geliefden. Want zo klaar en waar is wel het uitgangspunt van onze Psalm, die daarin echt niet alleen staat. Daar staat God zelf met hart en ziel achter, achter dit zo ware stuk van de Kerk, waarin schittert Zijn kracht tot zaligheid in genade op genade. 2. En zo komen we hier tot ons tweede punt, dat betrekking heeft op het vierde vers van de Psalm. Het is een vers, waarin we de dichter op zijn uitgangspunt niet zien terugkomen, maar precies andersom: in het spoor daarvan trekt hij verder. Dat wil zeggen, nogmaals breekt hij uit in een schitterende lofprijzing op de heerlijkheid van het huis van God, op de waarheid van de woningen van de Heere der heirscharen, de allerhoogste God. Nietwaar, zo zegt hij nu: “Zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen neerlegt: uw altaren, o Heere der heirscharen, mijn Koning en mijn God”.\\ Ja, opnieuw schitterend waarvoor de dichter hier een open oog heeft, wat hij hier ziet gebeuren. Hij ziet ze vliegen, niet figuurlijk maar letterlijk; hij ziet ze vliegen, de vogelen des hemels, die hier vrij in- en uitvliegen, hier op Sion in het huis van de Heere. Geen mens die ze kan tegenhouden en geen God die ze tegenhoudt. Geen denken aan. Hij, die meer schiep dan de mens alleen, die ook schiep het gedierte des velds en het gevogelte des hemels. Opdat het alles Zijn lof zal verkondigen. Dat is opdat het alles Zijn vrede zal ademen en Zijn aangename rust zal uitdragen en daarin zich zal koesteren en verlustigen. En hoe sprekend zien we dat gebeuren hier op Sion in de woningen van de Heere der heirscharen. Zelfs de mus vindt hier een huis, een rustplaats voor de holte van haar voet, en de zwaluw een hoekje voor zich, een plaats waar zij haar nest bouwt en haar jongen neerlegt. We zouden bijna zeggen: met een vrij en goed geweten; in elk geval onbevreesd en onbekommerd, als een ware huiszwaluw bivakkerend en zich animerend onder één dak met mensenkinderen. Hoe bestaat het?\\ Ja, dat is nu het geheim van Sion, dat het geheim is van de Gód van Sion, de Heere der heirscharen, die zoveel drukte en bedrijvigheid niet maakt in Zijn huis, alwaar Hij zoveel niet heeft staan en zoveel niet laat gebeuren waarop een mens acht moet geven, slechts één ding, slechts één ding, waarop de dichter acht geeft en waarvan hij zoveel niet zegt. Want dit ene spreekt voor zich en het zegt alles, het verklaart alles. Het verklaart de mus en de zwaluw, die hier terecht kunnen, ja die zich hier thuis weten en tot rust komen. En wat meer is, het verklaart de dichter van onze Psalm, die hier zijn thuis weet en tot rust komt, tot zijn rust in U, o God. Dat is: bij uw altaren, o Heere der heirscharen, mijn koning en mijn God.\\ Ja, dit is treffend, dit trekt de vogelen des hemels en het treft mensenharten, die hier tot rust komen, op Sion, in het huis van God, waar de dichter niet van alles en nog wat gebeuren ziet, waar zijn oog door slechts één ding wordt getrokken. En zo daalt in zijn hart neer de vrede van God, die alle verstand te bovengaat, en de rust in God, die alle onrust uitbant. Dat is: bij uw altaren, o Heere der heirscharen, mijn Koning en mijn God.\\ En wat zal de dichter daarvan verder nog zeggen? Want inderdaad, deze altaren spreken voor zich. Het zijn geen dode, nietszeggende, maar levende, krachtig sprekende altaren, opgericht als zij zijn niet van beneden door mensenhanden, maar van boven door God, niet als lege en zinloze, maar als volle, ja zinvolle altaren, die het levende bewijs vormen, het levende en krachtige bewijs van de genade die God hier schenkt en van de Geest der genade, die hier van God uitgaat en tot Hem wederkeert. Het is de genade, die schittert in dat zo levende, krachtige en heilige bloed, dat God hier geeft op het altaar om daardoor verzoening te bewerken. Want zegt de Heere, de ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel.\\ Ja, schitterend deze Godsaltaren, die hier domineren in het Bethel van God en die spreken van verzoening, van de dienst of de bediening van de verzoening, door God zelf hier voorgeschreven en ingesteld. Het is een bediening, die niet in de lucht hangt, die al evenmin drijft op de vrome gevoelens van mensenkinderen, maar die zich hier krachtig laat gelden op de grond en in de kracht van het bloed der verzoening dat hier stroomt op Sion, dat zo levende en krachtige bloed, door God zelf op het altaar gegeven om verzoening te doen over uw zielen, over uw zielen, die gezondigd hebben - want daar is geen mens, weet Salomo te zeggen bij de inwijding van het huis van God op Sion, want daar is geen mens die niet zondigt - die gezondigd hebben tegen de allerhoogste Majesteit van God en die daarom verdiend hebben de hoogste, dat is de eeuwige straf aan lichaam en ziel beide, ver van het aangezicht van de Heere in de buitenste duisternis. Maar nee, Hij, de grote Koning van hemel en aarde, de Heere der heirscharen, Hij is het die hier in Zijn huis handelt niet van zonden en ongerechtigheden maar van verzoening van zonden, van bedekking van schuld, van vergeving van misdaad en overtreding.\\ Deze zo ware genade en goddelijke welwillendheid tastbaar en zichtbaar voorhanden in het bloed der verzoening, dat hier stroomt op Sion en dat hier niet krachteloos wegstroomt op aarde om door mensenvoeten vertreden te worden, maar dat hier krachtig weerkeert tot God, in de kracht van de Géést der verzoening, van deze eigen Geest van God, die is de Geest der genade en der gebeden, de Geest van dat zo ware reukofferaltaar, dat ons spreekt van de vrije toegang tot en van de volle vrede met God in Zijn huis, bij Uw altaren, o Heere der heirscharen, mijn Koning en mijn God.\\ Wat zoekt u meer dan dit geliefden? Want dit is alles, dit is de ware genade van God. Daarin moet u vaststaan en daarop goed acht geven, op dit zo ware evangelie van de heerlijkheid en de genade van God, evangelie dat u niet kunt missen. Want allen hebben zij gezondigd en derven de heerlijkheid van God en worden niet gerechtvaardigd, tenzij dan om niet uit Zijn genade door de verlossing, die is in Jezus Christus, onze Heere, de Heere der heirscharen, die Zelf in eigen Persoon de waarheid is van Gods altaren, Hij die Zijn eigen bloed heeft geofferd op het altaar van Zijn kruis en die ons Zijn levendmakende Geest heeft verworven. Opdat wij zouden weten en ten volle verzekerd zijn van Hem, die Zich hier aan ons laat kennen als onze Koning en onze God, die met ons handelt van genade en vrede, van kosmische vrede, waarin zelfs de vogelen des hemels delen, van vrede door het bloed des kruises, en van genade tot verzoening van zonden. Want waarlijk, het bloed van Jezus, de Zoon van God reinigt van alle zonden.\\ Inderdaad, wat zullen wij meer zoeken dan dit? Want dit is alles. Want dit alles is uit God, uit onze God en Koning, die een welbehagen heeft in goedertierenheid, en die daarin niet kleinzielig en bekrompen te werk gaat, maar loyaal en royaal, naar de rijkdom van Zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde, in Wie wij de verzoening hebben ontvangen, in Hem, de Heere der heerlijkheid, het Lam van God, de Zoon van God, de Koning van Israël, die in Zijn zwakheid sterk was, als lam leeuw, in Zijn mensheid God, te prijzen tot in de eeuwen.\\ Blijf af met uw handen van dit allerheiligst evangelie en laat thuis uw eigen wijsheid. Laat regeren in uw harten en domineren in uw leven deze zo ware genade van God, en vindt zo rust voor uw zielen, rust in God, uw God en Koning, rust op de plaats van Zijn rust, in Zijn huis bij Zijn altaren, onder het Woord of de bediening van de verzoening, het evangelie van de Messias, dat is wat het is: een heuse kracht van God tot zaligheid, tot die zo grote zaligheid, die daar is in God zelf en die het gelukkige deel is van hen, die hier hun thuis hebben bij God op Sion. 3. En dat is hier dan ook echt het hoogtepunt van dit zo schitterende Sionsevangelie, het derde en laatste, waarbij wij nu stilstaan. Immers, zo klinkt het nu uit de mond van de Psalmdichter en het staat hier als een woord dat komt uit de grond van zijn hart, u hoort dat: “Welgelukzalig zij die in uw huis wonen, zij loven u gestadig”.\\ Ja, hoe zalig, hoe gelukzalig te prijzen zijn zij die hier hun thuis hebben bij God op Sion, zij die door God zelf geroepen en gerechtigd zijn om in Zijn huis in en uit te gaan, om hier te staan voor Gods aangezicht, in Zijn dienst. In die zo schone dienst, waarin zoveel dingen niet de dienst uitmaken en de toon aangeven, waarin zoveel mensen het niet moeten maken, waarin alleen de Heere God is, uw God en Koning, waarin alleen Zijn machtige woning bovenal is, boven alles en allen, boven het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde, boven engelen- en sterren- en mensenscharen, ja waarin alles leeft en zich beweegt vanwege Zijn vrije genade alleen, vanwege de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, die Hem bewoog om hier woning te komen maken in Zijn huis op Sion.\\ Ja, welzalig zij die in uw huis wonen, zij loven U gestadig, zij prijzen U onafgebroken, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Én ook de nachten verkondigen hier Gods trouw.\\ Inderdaad, geliefden, u moet zoveel niet willen in het huis van God, voor Zijn aangezicht, zoveel niet dat mensenkinderen wel willen en menen dat nodig is. Al dat vele dient nergens toe, het leidt alleen maar tot de drukte en de bedrijvigheid van eigen godsdienstigheid en tot het vertoon van eigen gerechtigheid, iets dat inderdaad een vertoning is, een schijnvertoning, die geen schijn van kans maakt in het huis van God, in dit zo ware Godshuis van de ware godsdienst. Het is een dienst, die in slechts één ding bestaat, waarin zij ten volle is gerechtvaardigd en tot haar ware bestemming komt: in de constante lofprijzing van de Heere, in de morgenstond Zijn goedertierenheid verkondigend en Zijn trouw in de nachten.\\ Het is een lofprijzing, waarin God zelf machtig heeft voorzien in Zijn huis op de grond van Zijn genade, een lofprijzing die bestaat in de vrucht der lippen, die Zijn naam belijden, in die zo ware vrucht, die de Schriften door groeit en bloeit, niet hier en daar en ginds en overal, in het wilde weg, maar zegge en schrijve in uw midden, o Jeruzalem, in het huis des Heeren, in de voorhoven van onze God, dat is in de gemeente van de levende God, een pijler en fundament van de waarheid. Het is de vrucht der lippen, de lofprijzing van Gods naam, die bestaat in de belijdenis der kerk, in die zo ware katholieke belijdenis, die niet bestaat in een aantal waarheden, laat staan in een aantal dorre en doodse waarheden, maar die aan één stuk door bestaat in het levende geloof in de levende God, in de levende belijdenis van de Zoon van de levende God, Jezus Christus, uw God en Korting, uw Heere en Zaligmaker.\\ En ziedaar het geheim van de ware godsdienst, van de ware Christelijke religie, die een kwestie is van de ware Christelijke belijdenis. Zet daarop uw hart en vul daarmee uw mond, om zo in te stemmen met de katholieke lofprijzing van de gemeente van haar Heere en God. En grijp zo de zaligheid van ons tekstwoord, de zaligheid van dat zo schitterende evangelie van God in Sion, een zaligheid die voorwaar groot is. Want groot is God, groot de verborgenheid der Godzaligheid, die in geen mens bestaat, in vlees noch bloed, die bestaat in God alleen, in de levende God in uw midden.\\ Zo dan bent u hier thuis, thuis bij God in Sion, thuis bij Hem, die zelf in Christus uw eeuwig Thuis is. Amen.