====== Strijdt om in te gaan (Lucas 13:22-24) ====== {{tag>"Prekenbundel ‘Strijdt om in te gaan’"}} |Tekst|#Lucas 13:22-24| |Lezen|Filippenzen 3:2-16| |Zingen|_Psalm 26:1,2| | |_Psalm 26:5,6| | |_Psalm 118:9-11| | |_Psalm 36:3| | |_Psalm 69:4,14| @Lucas 13 Broeders en zuster, gemeente van onze Heere Jezus Christus. Wij prediken u in deze dienst: //Christus’ oproep aan zijn volgelingen met het oog op hun ingang in zijn nabij koninkrijk.// Daarbij letten we op: - de inhoud van die oproep (vers 22-24a); - de ernst van die oproep (vers 24b). 1. Het beginvers van de tekst tekent ons de Heiland, die steeds maar voorttrekt van stad naar stad en van dorp naar dorp. En overal waar Hij komt, daar predikt Hij, daar léért Hij, zoals er letterlijk staat. Rusteloos is de Heiland dus bezig te leren en dat maar niet aan slechts weinigen maar aan zovelen als mogelijk is. Vele steden en dorpen doet Hij aan. En het is duidelijk wat de Heiland met dit leren beoogt: Hij wil velen maken tot zijn volgelingen; Hij wil heel zijn volk achter zich aantrekken. Daarvoor strijdt Christus tot het uiterste. En waarom wil Hij dat? Wel, om hen allen te doen delen in de heerlijkheid van zijn koninkrijk. Naar die heerlijkheid is Christus nl. op weg. En Hij wil niet alléén in die heerlijkheid delen, maar Hij wil daarin delen met zijn volk. Hij wil vele zonen van Abraham, die toch zijn broeders zijn, in zijn glorie doen delen. Het is de glorie, die nu heel dichtbij was. Want het tijdstip van Christus' opneming, van zijn terugkeer naar de Vader, stond voor de deur. Zo heeft Lucas ons dat in hoofdstuk 9:51 al bericht. We lezen daar nl. "En het geschiedde, toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, dat Hij zijn aangezicht richtte om naar Jeruzalem te reizen". Dus, inderdaad, de dagen van Christus' opneming, van de heerlijkheid van Gods koninkrijk, waren nabij. Vandaar Christus' voortdurende prediking om velen achter Zich aan te trekken om hen met Hem in zijn heerlijkheid te doen delen. Vandaar ook dat Christus al predikende richting Jeruzalem gaat. Daar in Jeruzalem moet Hij zijn. Daar moet Hij zijn om er te lijden en te sterven, om er zijn leven af te leggen tot in de dood, om zó voor zijn volk het leven te verwerven, de ingang in het koninkrijk van de Vader. Christus is dus op weg naar zijn heerlijkheid, maar om ook zijn volk in die heerlijkheid te kunnen laten delen, loopt zijn weg naar de heerlijkheid via Jeruzalem, de plaats waar Hij veel moet lijden. Door lijden heen gaat Christus tot heerlijkheid; het is het lijden ter wille van zijn volk. Daarom is Christus niet alleen druk doende om velen te leren om hen achter zich aan te trekken, maar gaat Hij al lerende ook richting Jeruzalem. En zie, terwijl Christus zo bezig is, strijdend om het behoud van heel zijn volk, is daar iemand die Hem de vraag stelt: "Heere, zijn het weinigen, die behouden worden?" "Heere, is het een klein aantal, dat gered wordt, dat uw koninkrijk binnengaat?" We behoeven er niet lang naar te raden, waarom de man deze vraag stelt. Hij zag het voor zijn ogen, dat er maar weinigen achter Jezus van Nazareth aangingen. De massa van het volk liet verstek gaan en prakkiseerde er niet over deze Jezus te volgen op zijn weg naar Jeruzalem. Ze geloofden heel gewoon niet in deze Jezus als de Messias, en als Hij al de Messias was, zoals sommigen beweerden, nu dan zou dat vanzelf wel blijken en dan konden ze natuurlijk alsnog achter Hem aangaan. Het waren relatief gezien maar weinigen, die daar anders over dachten en die Jezus wel vol hoop en verwachting volgden; die Jezus beleden als Heere en als Messias en die door zijn optreden de komst van Gods koninkrijk verwachtten. En kijk, dat zag deze man wel. Zelf was hij één van degenen, die achter Jezus aangingen, maar hij was één van de weinigen. Ze waren maar met een klein koppeltje. En daarom zouden het ook wel weinigen zijn, die behouden zouden worden. Dat kon toch moeilijk anders, nu zo weinigen Jezus volgden. En dat is dan ook de vraag van deze man aan Jezus: "Heere, zijn het weinigen, die behouden worden?" Hoe moeten we nu deze vraag taxeren? Wel, geliefden, het is een vraag, waardoor deze man er enerzijds blijk van geeft, dat hij veel te gering denkt van de Heere, de God van Israël en van Jezus, de Messias van Israël. Als zou deze Messias slechts enkelen kunnen redden, nu de massa van het Joodse volk eenvoudig weigert Hem te volgen. Maar zo liggen de zaken hier niet. Deze Messias is niet van het volk der Joden afhankelijk om nochtans velen te kunnen behouden. Hij blijft niet met een slechts half- of nog minder gevuld koninkrijk zitten, omdat het velen van de Joden niet belieft Hem te erkennen. Deze Messias, die Heere is, is bij machte om zelfs uit stenen kinderen voor Abraham te verwekken. En daarom: zijn koninkrijk wórdt vol. Dat kan niet missen. Deze Jezus, de Messias, gaat zijn bloed storten tot rechtvaardiging van vélen. Zo is het in de Schriften voorzegd. Zo zal het in vervulling gaan ook. Daarvoor is deze Messias de Heere, de almachtige God van het verbond, die God, die de dingen die niet zijn roept alsof zij waren. Deed Hij al niet uit die ene, Abraham, die nog wel een verstorvene was, een ontelbaar volk geboren worden? En daarom is de vraag van deze man toch eigenlijk een dwaze vraag; een vraag, waardoor de man er blijk van geeft dat hij de Heere niet écht kent, de God van Abraham, Isaäk en Jakob, noch Diens zegevierende, Messias, noch ook Diens zegevierende Wóórd; dát Woord, waarin toch zo duidelijk en op zoveel plaatsen staat geschreven, dat Hij, de Messias, de naam van de Heere zal prijzen te midden van een gróte gemeente. Hoe kan deze man dan, terwijl hij die Messias aanspreekt en Hem Héére noemt, vragen of het weinigen zijn, die behouden worden? Ja, en tegelijkertijd geeft deze man er blijk van dat hij veel te gróót denkt van zichzelf en zijn medevolgelingen. Ze waren maar met weinigen, maar zij gingen toch achter Jezus aan. Nu, dan zouden zij wel behouden worden en met Jezus binnengaan in zijn koninkrijk. Dat kon toch eigenlijk niet missen. Jazeker, maar zo eenvoudig liggen de zaken hier niet! Want achter Jezus de Messias aangaan, betekent inderdaad de weg van het behoud gaan. En dat is niet een twijfelachtige, onzekere weg maar een vaste en betrouwbare weg, die niet bedriegt. Alleen, daarbij komt het er wel op aan om deze Messias maar niet voor slechts één of twee dagen te volgen, maar om Hem voortdurend te volgen, om Hem te blijven volgen tot het einde toe. Een goed begin is het halve werk, maar als dat goede begin geen goed vervolg krijgt, dan is het nog tevergeefs en is het einde des te teleurstellender. En juist dat goede vervolg, die volharding tot het einde toe, is uitermate zwaar en moeilijk. Daarvoor zijn voortdurende strijd en worsteling eenvoudig onmisbaar. En kijk, dat is het dan ook wat Christus zegt als reactie op de vraag van deze man; van deze man, die in zijn vraagstelling blijk geeft van een stuk oppervlakkigheid, van een denken dat je zomaar achter de Messias blijft aangaan en dat je zomaar zijn koninkrijk binnenloopt. Ja, deze man blijkt niet te beseffen, wát het in feite wil zeggen om door de van God gezonden Messias behóuden te worden, geréd te worden, om zijn koninkrijk bínnen te gaan. En dat maakt Christus deze man nu duidelijk en niet alleen hem maar ook al zijn volgelingen daar. Want, zo horen we Jezus tot hen zeggen: "Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan en zij zullen niet kúnnen". "Strijdt". We mogen ook wel vertalen: blijft strijden, houdt aan in het strijden, strijdt voortdurend. Christus roept zijn volgelingen hier op tot een permanente, steeds voortgaande strijd, tot een permanente zware worsteling» Het griekse woord, dat hier wordt gebruikt voor strijden, is een term die ook in de sportwereld van die dagen voorkomt en wel als aanduiding van het worstelen, het strijden in de renbaan. En dat is een worstelen, zoals u begrijpt, waarbij de kampvechter alles op alles zet, Waarbij hij zich tot het uiterste inspant. Want de man heeft één ding, dat hem beheerst en in de spanning houdt: hij zal en moet de overwinningskrans in de wacht slepen; die wil hij voor geen geld ter wereld missen. Ter wille daarvan worstelt hij tot het uiterste en is geen moeite noch inspanning hem te veel. Ter wille daarvan ook ontdoet hij zich van alles en laat hij na alles wat hem hoe dan ook zou kunnen belemmeren in het zegevierend volbrengen van de wedloop. Waarbij hij tevens bedenkt dat dit laatste niet alleen een kwestie is van kracht, van het gebruiken van je spieren, maar vooral ook van wijsheid en overleg, van het gebruiken van je verstand. Wie direct al aan het begin razendsnel wegvliegt, die is onverstandig. Hij overschat zichzelf en onderschat de weg, die hij moet lopen. Hij is misschien wel even koploper, maar dat kan nooit lang duren. De man houdt niet vol en hoewel hij aanvankelijk de eerste was, wordt hij uiteindelijk de laatste. Hij is veel te enthousiast van start gegaan, waardoor hij wel uitgeput moet raken. En juist die uitputting is funest. Die wordt al spoedig opgemerkt door de achteropkomer en die grijpt nú zijn kans; die zet nu alles op alles; hij verzamelt al zijn krachten om alsnog eerste te worden. En zie, hij wórdt het. Die eerste dacht dat hij zomaar bij de eindstreep zou zijn. Maar dat viel tegen: de weg was zwaar en lang. En daarom is hier niet alleen kracht, maar vooral ook wijsheid en overleg noodzakelijk. Want het komt aan op vól- houden, op //blijven// strijden tot het einde toe. Want niet wie aanvankelijk, maar wie tenslotte koploper is, voor hem is de krans der overwinning. Om die krans in de wacht te slepen is het voornaamste dus: vólhouden. Welnu, het is die permanente, volhoudende strijd, waartoe Christus zijn volgelingen hier oproept. " strijdt, strijdt hard, strijdt voortdurend.'.' En waarop moet die strijd gericht zijn? Om behouden te worden? Jazeker; alleen zo zégt Christus dat hier niet. Hij zegt: Strijdt //om in te gaan door de enge poort//. Daarmee leert Christus wat het betekent om behouden te worden, om in te gaan in het koninkrijk van God. Daartoe moet je //ingaan door de enge poort//. En dat beeld laat ons weten, dat je het rijk van God niet zomaar binnenloopt. Verre van dat. De poort er naar toe is geen wijde, brede poort, geen poort, waar je oog welhaast op moet vallen en die je eigenlijk niet kúnt missen. O zeker, zo'n poort is er wel, zo'n machtige, brede, o zo aantrekkende poort, die je haast niet kúnt ontlopen, waar je zomaar doorgaat. Vélen zijn er dan ook, die daardoor binnengaan. Maar het is een vreselijke poort voor wie er doorgaat: ze voert naar het eeuwig verderf. " Éng echter is de poort, smál de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er die hem vinden." En toch moet deze poort gevonden worden, zal men het rijk van God binnengaan. Geen sterveling die tot God komt, tenzij dan door déze poort, door deze énge poort! En wat is dat dan precies, die enge poort? Wel gemeente, die poort, dat is //de Christus//, de Messias. Het is de Christus //der Schriften//; de Christus, van Wie geschreven staat in Mozes en de Profeten, van Wie daar geschreven staat dat Hij zwaar moet strijden en veel moet lijden, dat Hij verworpen moet worden en tenslotte zelfs sterven om de overtredingen van zijn volk, én dat Hij daarna moet opstaan tot rechtvaardiging van zijn volk. Ja, de Christus, die Israëls God zou geven, is de Christus die door de dood heen zou komen tot het leven, die door lijden heen zou komen tot heerlijkheid. Zo juist zou Hij waarlijk Rédder zijn van zijn volk, Redder ván de dood tót het leven, Redder ván de zonden tót gerechtigheid. Zo'n Messias is nu Góds wijsheid en Góds kracht tot verlossing van Israël! En hier was Hij nu, die wijze en sterke Messias, Jezus van Nazareth. Hier gaat Hij al strijdend en lijdend zijn weg naar Jeruzalem om daar in Jeruzalem zijn strijdens- en lijdensgang te voltooien in zijn dood op Golgotha om zo door de dood heen te komen tot het leven en zich aldus te betonen de ware Christus, de Christus der Schriften. Het is de Christus, die daar reeds voor velen een aanstoot en ergernis blijkt te zijn: Hij werd door slechts weinigen gevolgd. En die weinigen, kénden ze Hem nu ook, kénden ze Hem als de Christus, die ginds in Jeruzalem allereerst een zeer zwaar kruis moest dragen om zo tot zijn heerlijkheid in te gaan, en om wiens wil ook zij daarom het kruis moesten dragen om zo ook in zijn heerlijkheid te kunnen delen? Nee, zo bleken zelfs deze weinigen Hem niet te kennen. Maar zo kónden ze Hem toch wel kennen. Want zo wordt echt in de Schriften van Hem gesproken. Zo is Hij al beloofd in Gen. 3:15, in het evangelie van de moederbelofte. Zo is Hij al voorafgebeeld de binding en ontbinding van Isaak volgens Genesis 22. Zo is Hij al afgeschaduwd in de //lijdensgang// van David, alvorens deze kwam op de troon in Jeruzalem. Zo is van Hem al geschreven in Jesaja 53, in het evangelie van de lijdende en triomferende Knecht des Heeren. Ja, waar in de Schriften wordt eigenlijk zo niet van Hem gesproken? Waar in de heilsgeschiedenis had Hij dat beeld al niet voorafgeschaduwd. Want het was Gods wijsheid, dat Hij in een eeuwenlange openbarings- en heilsgeschiedenis het beeld van de Messias reeds had getoond om zijn volk op deze Messias voor te bereiden, opdat zij Hem, wanneer Hij daar zou zijn, opdat ze Hem dan zouden kénnen; zouden kennen als de Christus, die veel moet lijden alvorens tot zijn heerlijkheid in te gaan. En zó moeten zijn volgelingen Hem dan ook kennen. Zo zullen ze Hem moeten kennen om Hem te kunnen //blijven// volgen, waar Hij ook heengaat. Zelfs als Hij straks gaat door die enge poort van zijn dood op Golgotha. Als ze Hem zo niét kennen, zullen ze zich alsnog aan Hem stoten in de ure van die zeer zware beproeving, wanneer zij achter Hem aan door die enge poort moeten, willen ze Hem tenminste als hun Messias behouden //tot het einde toe//. Die Messias zó behouden en dus ingaan door de enge poort, dat kunnen dan ook alleen maar zij, die voortdurend //strijden//, die zich voortdurend oefenen //in de geheimenissen van het evangelie//. En daarom: " strijdt voortdurend om in te gaan door de enge poort." Het is de aan29. houdende strijd, wij verstaan het nu, om recht te kénnen de God der Schriften, de Messias der Schriften, om récht te kennen het evangelie van de Schriften, dat dwaze evangelie des kruises. Om je in dat evangelie steeds weer te oefenen, om het te overwegen en er vertrouwd mee te zijn, om daar je hart op te zetten en daarvoor je krachten in te zetten. Het is de strijd van het geloof, van de voortdurende geloofsoefening, de strijd, zoals ook Abraham die kende en //daarom// doorstond hij de proef, toen hij moest door die zeer enge poort van de offerande van zijn enige zoon. Van die zoon, van wie God gezegd had: "door Isaäk zal men van nageslacht van u spreken." Maar Abraham, hij ging en hij bracht zijn zoon ten offer. Door het gelóóf. Door dat geloof, door die voortdurende geloofsoefening, kon Abraham op dat moment overwegen en overwoog hij ook echt, dat God bij machte was om zijn zoon Isaak, als het moest, zelfs uit de doden op te wekken. ( Hebr. 11 ) En daaruit heeft hij hem ook dan ook //bij wijze van voorafbeelding teruggekregen// . Als voorafbeelding nl. van de Messias, van Hem, die meer is dan Abraham, en Isaak, en meer dan David en dan al de profeten; die meer dan deze allen moet doorstaan. Want Hij is gekomen om het lijden van deze allen te vervullen: Hij moet door DE ENGE POORT; de poort naar het dodenrijk om voor zijn volk te zijn de poort naar het leven. En daarom worstelt Hij hier op die enge poort aan, ginds in Jeruzalem. Hij doet dat uit liefde tot zijn volk en in vast vertrouwen op zijn God, overwegende dat die God bij machte is Hem uit de doden op te wekken. En die God zál Hem uit de doden opwekken om Hem zo aan zijn volk te schenken als de poort naar het leven. Het is een énge poort, waaraan de massa voorbijziet, waarvan velen niets verwachten, maar die nu juist is de poort naar het eeuwig behoud. Want zij is de poort des Heeren. En het zijn //de rechtvaardigen//, die daardoor binnengaan. Dat wil zeggen zij, die hun eigen zonde en verdwaasheid kennen die weten dat zij met al hun eigen wijsheid voor God geen gerechtigheid bewerken, doch dat alleen de Christus hun gerechtigheid is voor God en die daarom voortdurend tot het uiterste strijden om deze Christus te kennen uit het heilig evangelie. Die die zware srijd volbrengen in de wetenschap dat zij zonder die strijd en oefening onmogelijk volharden tot het einde toe, omdat de Christus hen dan vroeg of laat wel moet worden tot een steen des aanstoots en een rots der ergernis, waarover zij struikelen. Zoals velen daarover zullen struikelen. 2. Ja, vélen die door deze enge poort niet ingaan en die daarom niet behouden worden, hoezeer zij ook hun best doen om behouden te worden. En dit laatste is dan ook de geweldige ernst in Christus’ oproep hier. "Want velen, Ik zég het u - bedenkt dat dus goed, weest erdoor gewaarschuwd; laat u dus ook niet misleiden door het grote aantal en stoot u er niet aan wanneer slechts enkelen Mij volgen - want velen, Ik zeg het u, zullen trachten in te gaan en zij zullen niet kunnen! Velen dus, zo waarschuwt Christus, die zullen trachten in te gaan, die alles op alles zetten om behouden te worden, om in te gaan in het rijk van de Messias, en het zal hun onmogelijk zijn. Hoezeer zij zich ook voor God beijveren, zij zullen niet kunnen; niet omdat zij niet willen, want ze willen maar wat graag - ze zullen dan ook alles op alles zetten om in te gaan - en toch zullen ze niet kunnen. Niet kúnnen, omdat ze niet ingaan, zoals het alleen maar kan, nl. door de enge poort, door de gekruisigde Christus, die door God wordt opgewekt. Aan die Christus zien ze voorbij; die blijken ze niet te kennen; die blijkt een vreemde voor hen. En daarom kénnen ze niet ingaan, hoezeer ze 't ook zoeken. Deze velen, ze kénnen wel een Christus, maar ze blijken niet DE Christus te kennen, de Christus der Schriften. Ze blijken een eigenbedachte Christus te kennen; een Christus, die past bij hun eigen wijsheid en hun eigen redeneringen. Die eigen Christus zijn ze nagevolgd en daarop hebben ze vertrouwd tot het einde toe. Maar het blijkt een valse Christus te zijn, die hen aan de ware Christus deed voorbijzien en over Hem struikelen. Deze velen hébben wel gestreden, maar ze hebben niet de goéde strijd gestreden. Ze hebben een eigen strijd gestreden en een eigen gerechtigheid gezocht en niet het rijk van Gód en Diens gerechtigheid. En daarom kénnen ze in het rijk van God niet ingaan. Al hun ijver voor God blijkt een dwaas ijveren te zijn geweest, een ijveren zonder verstand. Het is niet de ijver voor Góds huis en voor Góds evangelie, die hen heeft verteerd maar de ijver voor eigen huis en eigen evangelie. En dat ís geen evangelie. Het brengt geen eeuwig behoud maar eeuwig verderf! Wat is het, gemeente, een diep-ernstig woord, dat Christus hier spreekt; diep- ernstig voor ons allemaal, zoals we hier in de kerk zitten als kinderen van het verbond. Want nee, Christus spreekt hier maar niet met het oog op heidenen, die van God en zijn gebod niet weten. Christus spreekt hier verbondsmatig; Hij spreekt hier met het oog op de kinderen van Abraham, de kinderen van het verbond; met het oog op de leden van de Kerk, aan wie zulk een grootse zaligheid in 't vooruitzicht was gesteld. Vélen van hen zouden nochtans tot die zaligheid niet kunnen ingaan en wel vanwege hun eigen ongeloof. Vanwege dat ongeloof zouden ze die rijke messiaanse erfenis, die hun was toegezegd, gaan verspelen en zouden ze voorgoed buiten komen te staan, gekapt van de kerkboom Israël, waarop ze door genade een plaats hadden ontvangen. Ze waren binnen het verbond als zaad van Abraham, Isaäk en Jakob en ze wilden ook de naam van Abrahams kinderen dragen, maar intussen kenden ze niet het geloof en de geloofswerken en de geloofsstrijd van vader Abraham en daarom zouden ze niet met Abraham kunnen ingaan in de al eeuwen beloofde en nu zo nabije messiaanse erfenis. Ja, een ernstig woord, dat hier tot ons komt. Christus zet hier het mes in het lichaam der kerk. En dat mes snijdt diep. Het raakt ons allen tot in het hárt en het wil daar wegsnijden alle eigenwillige, o zo goed bedoelde godsdienst, alle eigen wijsheid, alle zelfvoldaanheid en zelfverzekerdheid. En het wil ons aanzetten tot de goede strijd van het geloof, de strijd van de waarachtige bekering en van het als volk van God gaan op de weg van God. En dat is niet anders dan de strijd om Christus te kennen, DE Christus, en om in Hem te blijven, in zijn Woord, in zijn reine leer. Als dat niet de aanhoudende worsteling is in ons leven, dan kúnnen we niet behouden worden; dan stoten we ons vroeg of laat aan de Christus en dan zien we voorbij aan de enge poort, die Hij steeds weer opent tot de voortgang van zijn werk en de komst van zijn koninkrijk. Laten we ons, geliefden, in deze recht beproeven als gemeente van de Heere Jezus Christus. Waarop is ons hárt gericht en wat houdt ons leven - bij alle ontspanning die er mag zijn - uiteindelijk in de spanning? Is dat om de Christus te kennen en de kracht van zijn dood en opstanding? Is dat het, waarnaar wij jagen, opdat we kunnen volharden tot het einde toe en het Lam volgen waar Hij ook heengaat. Of denken we dat we er al zijn en rusten we zelfgenoegzaam en welverzekerd in onszelf. Een gevaar, dat altijd weer dreigt na elke reformatie. Maar het is een dodelijk gevaar, dat ons onherroepelijk de krans der overwinning doet missen. We kunnen niet rusten in wat we bereikt hebben, maar we moeten ons steeds weer toerusten om te bereiken wat ons in 't vooruitzicht is gesteld: de overwinning met het Lam in het koninkrijk van de Vader. Delen in de heerlijkheid van het Lam, dat kan - en wat is dat een machtig iets, want groots is de zaligheid die Christus verwierf - maar het betekent wel dat we allereerst moeten delen in het lijden en strijden van deze Christus. "Wij moéten, zegt Paulus, - het kán dus niet anders - wij moeten door veel verdrukkingen heen het koninkrijk Gods binnengaan." Het zijn de verdrukkingen om Christus' wil, om deze Christus te kunnen behouden tot het einde toe. Indien wij met Hem lijden en strijden, zullen we ook met Hem als koningen heersen. Ja, de overwinning ís ons toegezegd. Maar de overwinning behalen doet alleen hij, die de goede strijd heeft gestreden en de wedloop heeft voleindigd. Laten we daarom met volharding de wedloop lopen, die voor ons ligt. Laten we niet laks zijn en lui, niet gearriveerd en zelfvoldaan. Laten we ook niet afwijken noch ter rechter- noch ter linkerzijde. Laten we niet uit het gelid lopen en elkander niet ophouden, maar aanvuren en meetrekken. En laat al lijdend en strijdend uw oog gericht zijn op de Christus alleen, de Leidsman en Voleinder des geloofs, die om de vreugde welke voor Hem lag, het kruis op zich genomen heeft, de schande niet achtende, en die thans deelt in de heerlijkheid van de Vader. Ziende op deze Christus alleen, op zijn gebod alleen, zult u eenmaal zien zijn Wijsheid en zijn Kracht tot redding van vélen, van die ontelbare schare, die gekomen is uit de grote verdrukking. Het is de katholieke Kerk van alle eeuwen en alle plaatsen, die heeft gestreden om in te gaan door de enge poort. Jezus Christus is die poort, de deur der schapen. Hij is ook de Herder der schapen. En de schapen kennen zijn stem en zij volgen Hem en zij zullen ingaan en uitgaan en weide vinden. Amen.