====== Preek over Zondag 10 (1974) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-9:1974 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-11:1974 -> |Tekst|Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen|Job 1\\ Artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis| |Zingen|_Psalm 97:1,4| | |_Psalm 99:8| | |_Psalm 147:1,6,9,10| | |_Psalm 21:13| | |_Psalm 93:1,4| //Preek gehouden te Grootegast.// \\ //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// Wij hebben zo-even belijdenis gedaan van ons geloof in God de Vader, de Almachtige Schepper van de hemel en van de aarde. Dat betekent dat wij niet alleen belijden dat de Almachtige God, die door Jezus Christus ónze Vader is, eenmaal door Zijn Woord heel deze kosmos tot aanzijn heeft geroepen, maar dat Hij diezelfde kosmos ook onderhoudt en regeert; dat Hij Zijn hand niet heeft teruggetrokken, maar dat Hij dagelijks bezig is om door Zijn eeuwige raad die schepping te bewaren, in stand te houden, om haar zo heen te leiden naar het grote doel waartoe Hij deze wereld schiep. Daarom is ook dít jaar het jaar van onze Heere; want Hij is het die ook nu Zijn werk bewaart; dit is een jaar, dat door de Heere is gegeven. Zo kunnen en mogen wij als Kerk des Heeren de voorzienigheid van onze God belijden. Ik zeg: ‘als Kerk des Heeren’, ja, want wat in Zondag 10 is neergeschreven, is bepaald niet de belijdenis van alle mensen. Integendeel, wij leven in een tijd waarin niet alleen de belijdenis van de verzoening door voldoening is losgelaten, maar waarin ook de belijdenis van de aanwezigheid Gods in alle dingen belachelijk wordt gemaakt, ja zelfs totaal wordt doodgezwegen. De tweede helft van de 20e eeuw is nu niet een bepaald gunstige tijd voor de belijdenis van Zondag 10. De moderne mens – zoals wij dat plegen te zeggen – wil niet meer weten van een aanwezige God, die alles leidt en regeert. Nee, men filosofeert druk over de afwezigheid van God, over de dode God. Want de mens van de 20e eeuw wil zich niet meer laten bevoogden; de mens is autonoom, eigen baas, zichzelf tot wet. Pas dan gaat het leven open, zo meent men. Van een regering van God wil men niet weten. Bovendien, zo kan men overal horen, als er een God is die alles regeert, waarom dan zoveel rampen, zoveel onrecht, zoveel leed en verdriet? Verder, wat is er in onze tijd niet een geweldig stuk wanhoop en nihilisme. De mens ziet de zin van het leven niet meer. Daarom neemt men de toevlucht in allerlei verdovende middelen, daarom wordt er zoveel zelfmoord gepleegd. Alles is toch ijdel en zinloos. Maak ervan wat ervan te maken is. Dat is de geest van onze tijd. In zo’n tijd belijdt de Kerk de voorzienigheid van God; belijdt de Kerk dus dat God niet afwezig is, maar aanwezig, dat God alles regeert en Zijn hand ook is in rampen, in onrecht, in leed en verdriet. In zo’n tijd belijdt de Kerk dat het leven niet hopeloos is, zonder doel en zonder zin, maar dat God met ieder van ons een doel heeft, ja, dat Jezus Christus de levende hoop is van al Gods kinderen. De belijdenis van Gods voorzienigheid is dus geen gemakkelijk woordje – laten wij dat er ook nooit van maken – maar het is de vaste geloofswetenschap, dat God aanwezig is in ons leven, in deze wereld. In het leven van elke dag erkennen wij de hand van God. Zondag 10 heeft niet de bedoeling om ons op gemakkelijke wijze van de problemen van ons leven en van deze wereld af te maken, maar om het beleid van onze God te prijzen. Dat mogen en moeten wij doen midden in het leven. Nee, niet omdat alles zo doorzichtig is voor ons. Want er blijft in ons leven veel ondoorzichtig. Dat moeten wij maar gelovig durven constateren. Maar wij prijzen in Zondag 10 de voorzienigheid van onze God, omdat wij weten dat die God ónze Vader is. Wij willen u in dit uur verkondigen: //Ons geloof in de Almachtige Vader die ons door Jezus Christus ons alle dingen rijk doet zijn.// Want door die Christus: - schenkt Hij ons onze levenskracht; - geeft Hij ons onze levensopdracht; - leert Hij ons onze levensbestemming. 1) In Zondag 10 belijdt de Kerk haar geloof in God, die door Zijn voorzienigheid heel de schepping en alle schepselen in stand houdt. Alleen, nu moeten wij er voor oppassen dat wij deze Zondag niet op zichzelf laten staan, in die zin dat wij geen verband zien met het geheel van de Catechismus, met het geheel van ons geloof. Dat wil gemakkelijk gebeuren. Wij gaan dan scheiding maken tussen wat er staat in Zondag 10 over Gods voorzienigheid en bijvoorbeeld in Zondag 11, waar het gaat over Jezus Christus die onze Zaligmaker is, of wat er staat in Zondag 21, waar gesproken wordt over het kerkvergaderend werk van de Zoon van God. Zo’n scheiding is ten enenmale ongeoorloofd. Want het is niet waar dat Zondag 10 niets te maken heeft met Jezus Christus of met de Kerk. ’t Is niet waar, dat in Zondag 10 wordt gesproken over de instandhouding van ons alledaagse leven, dat van minder betekenis zou zijn, terwijl dan in Zondag 11 of in Zondag 21 belijdenis wordt gedaan van de bewaring van het geestelijk leven dat van veel meer betekenis is! Daarbij zou men er nog op kunnen wijzen, dat in Zondag 10 immers over allerlei natuurlijke zaken wordt gesproken. Het gaat over loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en al soortgelijke zaken. Dingen die allemaal van minder belang zijn, niet het eerste in ons leven zijn. En zo wordt er een scheiding, ja zelfs een tegenstelling gemaakt tussen Zondag 10 en de volgende Zondagen. In Zondag 10 zou de gelovige nog niet op dat hoge niveau staan waartoe hij in de volgende Zondagen opklimt. Een dergelijke scheiding wordt beheerst door de tegenstelling die men maakt tussen natuur en genade, een dwaalleer die de basis vormt voor heel de roomse theologie, en die reeds in de eerste eeuwen na Christus in de kerk de kop opstak. Wij denken hier even aan Marcion, een ketter die leefde in de eerste helft van de tweede eeuw te Rome, en die een tegenstelling zag tussen de God van de schepping en die van de verlossing. Alles wat bij de schepping behoort is minderwaardig. Het gaat niet om de natuur, maar om de genade. Nu, de Bijbel weet niet van die tegenstelling. Tegenover de natuur staat niet de genade, maar tegenover de natuur, de schepping, staat de zonde. Dat is de juiste tegenstelling. De zonde, die de schepping vernielde, kapot maakte. Het is juist de genade, die deze schepping herstelt. Natuur en genade zijn op het allernauwst met elkaar verbonden. De genade werkt heen naar het herstel van de stukgemaakte schepping, naar de herschepping, en evenzo wordt de schepping dienstbaar gesteld aan de verlossing van de zonde, aan de herschepping. Dat is de verkondiging van Zondag 10! De schepping moet meewerken aan de verlossing. De belijdenis van Zondag 10 is dan ook geen gemeengoed van alle mensen, gelovigen en ongelovigen, maar is de belijdenis van Gods verloste kinderen, van de kerk des Heeren. Zij belijdt hier hoe God deze schepping inschakelt met het oog op onze verlossing. Want, wij weten het al uit Zondag 9, Hij die onze Schepper is, is door Jezus Christus ons zeer nabij gekomen, want door Hem is Hij onze Vader geworden. Door Jezus Christus, dat is door onze Verlosser; door Hem die ons van de toorn Gods heeft verlost en ons weer doet leven in het vriendelijk aanschijn van een verzoende God, die ons doet leven in Gods genade. Door Hem heeft God de Schepper ons opgezocht om ons te verlossen van de macht der zonde. Welnu, het is diezelfde God, zo zegt Zondag 10, die door zijn voorzienigheid hemel en aarde en alle schepselen regeert en onderhoudt. Zo zien wij dat er geen scheiding of tegenstelling is tussen Gods voorzienigheid en Zijn verlossing door Jezus Christus. Zijn kracht, die Hij bewijst in de regering en onderhouding van deze wereld is tegelijk de kracht, waarmee Hij ons ook verlost van de zonde. Wat verstaat de gelovige nu door Gods voorzienigheid? Wel, daarvan zegt de Catechismus dat het is een krácht van God. God Zélf wordt hier dus niet genoemd: de Voorzienigheid. Nee, Zijn goddelijke kracht wordt zo genoemd. God Zelf staat soeverein bóven deze schepping. Hij is niet met deze schepping te vereenzelvigen. Wij mogen de Schepper en de schepping niet ondereen vermengen; ook niet in die zin, dat God niet zonder de schepping zou kunnen. Het is precies andersom: deze schepping kan niet bestaan buiten God, en daarom belijden wij dat Hij haar in stand houdt door Zijn Almachtige en alomtegenwoordige kracht. Almachtig! Jazeker, voor de instandhóuding is niet minder dan voor de tot-stand-brénging Almachtige – dat is: goddelijke – kracht nodig. Goddelijke kracht die alomtegenwoordig is. En daarin ligt opgesloten de belijdenis dat God niet alleen van tevoren weet hoe de loop van heel deze schepping zal zijn, hoe alles zich ontsluit door Gods eeuwige raad, maar dat daar ook een werkzame wil of een werkzame kracht van God is. Met andere woorden: Gods raad is eeuwig, vrij, onveranderlijk, ten hoogste wijs en rechtvaardig, maar ook – en nu komt het – die raad is ook wérkzaam. Dat wordt aangegeven door het woordje: alomtegenwoordig, alom-aanwezig. Gods raad of voorzienigheid is geen slapende, werkeloze, rustende, maar een krachtige en werkzame raad! Door Gods kracht zijn alle dingen ontstaan, maar door diezelfde kracht worden zij ook onderhouden en groeien zij; door diezelfde kracht worden zij geleid en geregeerd, ál maar door. God de Schepper heeft in den beginne de hemel en de aarde geschapen; Hij zette eenmaal alles in beweging, maar Hij hóúdt ook alles in beweging! Gods alomtegenwoordigheid, Zijn aanwezigheid, is dus een handeling, een werking! God heeft maar niet één keer wat besloten en daarmee uit; er is maar niet eenmaal wat geschapen, waarna de Maker zich terugtrok. Nee, God de Besluiter voert voortdurend Zijn besluit eigenhandig uit! God is er Zelf bij geïnteresseerd. Hij doet helemaal mee; ja, Hij doet eigenlijk álles! God, buiten wie niets en niemand kan, trekt zich nooit terug! Alomtegenwoordig zijn is hetzelfde als wat de Catechismus noemt: “gelijk als met Zijn hand nóg onderhouden en regeren”. God, die eenmaal schiep is nog steeds tegenwoordig, aanwezig, present met Zijn goddelijke kracht. God, die eenmaal bij de schepping de Eerste Oorzaak van alle dingen was, Hij is dat nog steeds, zo belijden wij hier. Nog altijd! En dat niet alleen hierboven in de hemel, maar ook hier beneden op aarde. Zeer direct is Hij bij de ganse schepping betrokken! God wás eenmaal in den beginne, maar ís ook vandaag de Eerste Oorzaak van alle dingen. Gods voorzienige kracht is almachtig: Hij kán dus wat Hij wil. Ja, maar diezelfde kracht is ook tegenwoordig, present: Hij dóét dus ook wat Hij wil! Met die kracht regeert Hij alle dingen, zet Hij koers naar het gestelde doel. Zo geloven en belijden wij door de voorzienigheid Gods dat Hij ons zeer nabij is, ja, dat Hij Zelf tegenwoordig, aanwezig is met Zijn goddelijke kracht. God laat Zijn schepping niet los. En daarom mogen en moeten wij met de Catechismus belijden dat geen enkel ding ons bij geval overkomt, maar dat God ons alles uit zijn vaderhand doet toekomen. Dat moeten wij bedenken, geliefden, in het leven van elke dag. De Catechismus noemt hier de dingen van iedere dag, van elk jaar; dingen die telkens weer terugkeren, wat wij dus heel gewone dingen vinden. Maar in dat gewone zal ik Gods vaderlijke hand moeten zien. Er komt geen loof aan de bomen en er komt geen gras op het veld of daarin werkt de Heere. Dat loof en dat gras komen er niet omdat het altijd zo is geweest, maar omdat God nog altijd Zijn hand uitstrekt om alles te onderhouden. Daarom liepen ook dit voorjaar de bomen weer uit en kon ook het gras weer groeien. Het is alles van de Heere. Regen en droogte zijn maar niet in de eerste plaats gevolgen van de natuur; vruchtbare en onvruchtbare jaren zijn maar niet het gevolg van economische factoren, die kunnen meewerken of tegenwerken. O zeker, de Heere werkt wel door allerlei wetten, ook natuurwetten. Maar zie dan wel dat het niet meer zijn dan middelen, die allemaal in de hand van God liggen. Hij is ook bij machte om als Hij dat wil een natuurwet op te heffen. Hoe vaak heeft God ook niet allerlei menselijke berekeningen doorkruist, opdat wij er telkens weer bij bepaald worden dat die wetten niet automatisch werken, maar dat God het is die boven die wetten staat en die ze van kracht laat zijn zolang Hij wil. Dat wij spijs en drank hebben, dat is niet afhankelijk van allerlei sociale verhoudingen; onze gezondheid komt er maar niet zo vanwege de natuur, en onze ziekte is maar niet zonder meer het gevolg van bepaalde wetmatigheden. Nee, het is God de Schepper die nog steeds met goddelijke kracht in alle dingen aanwezig is. Rijkdom en armoede, het komt alles van de Heere. En zo is de Heere met die gewone dingen ook in ons leven aanwezig. Hij houdt ook ons, die Zijn schepselen zijn, in Zijn hand. Hij schenkt ook ons onze levenskracht. En die kracht, waarmee God ook ons leven onderhoudt en regeert is er enkel en alleen door Jezus Christus, de Zoon van God. Wij hebben in Zondag 9 al gezien welke nauwe betrekking er ligt tussen God de Schepper en ons, Zijn schepselen. Hij die onze Schepper is, is door Jezus Christus onze Vader geworden. Welnu, Hij is het ook die als Onderhouder en Regeerder onze Vader is door Jezus Christus. Zijn alomtegenwoordige kracht, waardoor Hij ons levenskracht geeft, is gefundeerd in de liefde van de Vader tot de Zoon! Vanwege Jezus Christus laat Hij ons niet los, maar is Hij onze vader, die ons met Zijn goddelijke kracht zeer nabij is. De evangelist Johannes schrijft dat alle dingen door het Woord – dat is door Jezus Christus – zijn geworden, en dat zonder dit geen ding geworden is dat geworden is. Door de Zoon heeft de Vader alles geschapen. Door die Zoon houdt Hij nu ook alles in stand, en weten wij dat alle dingen ons toekomen uit Zijn vaderlijke hand. Nu zien wij ook de eenheid tussen schepping, onderhouding en verlossing; nu zien wij ook hoe de belijdenis van Zondag 10 niet iets minderwaardigs is, maar dat dit alles te maken heeft met Jezus Christus, die onze Zaligmaker is. De God die ook ons leven onderhoudt, kennen wij door Jezus Christus als onze Vader. Zijn scheppings- en onderhoudingskracht moeten meewerken aan onze verlossing. Aan onze verlossing door Christus. Alleen vanwege die Christus is God de Schepper nog steeds aanwezig met Zijn goddelijke kracht, die alles onderhoudt en regeert. Daarom schenkt Hij ook aan u levenskracht, levensmogelijkheid. God onderhoudt het geschapene, Hij houdt ook de geschiedenis in stand vanwege Jezus Christus, die deze schepping met God heeft verzoend. Zo is heel deze schepping, alles wat daarin gebeurt, alles wat ook mij overkomt, de plaats waarop Gods grote verlossingswerken worden verricht. Gologotha heeft alles te maken met Gods voorzienig bestel van onze schepping. Dankzij Golgotha is God met deze schepping op weg naar de herschepping; en is Hij de Almachtige Vader, Die alle dingen onderhoudt en regeert, ook uw leven; uw leven dat van Christus is en daarom vastligt in Vaders hand. Van Hem is uw levenskracht. En ook uw levensopdracht. 2) Dat is het tweede waarop we nu letten: onze levensopdracht, waarbij allereerst de vraag opkomt of wij nu nog wel kunnen spreken van een levensopdracht. Immers, wanneer God alles onderhoudt en ook regeert, dan blijft er toch voor de mens niets meer over? Dan lopen wij toch zoals God ons láát lopen, en daarmee uit? Als God de Eerste Oorzaak is van alle dingen, ook van mijn leven, wat heb ik dan nog te doen? Het gaat dan toch zoals God het wil en dan blijft er voor ons toch niets over? Ja, gemeente, zo schijnt het wel; zo wordt het ook vaak gezegd. Maar zo is het niet. Zondag 10 leert ons niet om Gods voorzienigheid op te vatten als iets dat als een noodlot boven ons leven hangt en dat ons passief maakt. Nee, gelukkig niet, want dan zou er in de belijdenis van Gods voorzienigheid geen troost liggen. Noodlot geeft geen troost. Dat doet Gods voorzienigheid wel. Die voorzienigheid van de Heere geeft ieder mens zijn verantwoordelijkheid. God regeert en bestuurt alles, en tegelijk stelt God de mens verantwoordelijk voor zijn doen en laten. Er is dus verband tussen Goddelijke soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid. Hoe dat verband is? Dat weet ik niet. Dat is voor ons niet te doorgronden. De zonde is in de wereld gekomen door de mens. En toch was God ook op het moment van die eerste zonde de Regeerder van alle dingen. Met ons verstand niet te doorgronden? Nee, zeker niet. Voor de ongelovige een dwaasheid en ergernis. Hoe kan een Almachtige God de zonde nu toelaten in deze wereld? Hoe kan Hij zoveel onrecht toelaten, zoveel verdriet en moeite en leed? Maar wij, geliefden, wij als kinderen van de Vader, wij zeggen hier met de Kerk van Christus in artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: “En aangaande hetgeen Hij doet boven ons menselijk verstand, datzelve willen wij niet curieuselijk onderzoeken, meer dan ons verstand verdragen kan, maar wij aanbidden de rechtvaardige oordelen van God, die ons verborgen zijn, ons tevreden houdende, dat wij leerjongeren van Christus zijn om alleen te leren hetgeen Hij ons aanwijst in Zijn Woord, zonder deze palen te overtreden.” Dat mogen wij belijden inzake het verband tussen Gods soevereiniteit en onze verantwoordelijkheid. Wij schamen ons niet voor een God die de zonde in de wereld heeft toegelaten door Zijn voorzienigheid. Wij schamen ons niet voor de God die ook vandaag in deze wereld veel onrecht toelaat en moeite en leed en verdriet. Voor die God, die ook de duivel en de goddelozen door Zijn kracht onderhoudt. Wij schamen ons voor Hem niet; wij pijnigen ook onszelf niet door ons steeds maar weer af te vragen hoe God dat toch wel gedaan kon hebben. Maar wij prijzen ons gelukkig dat die God onze Vader is; dat Hij ons, schuldige zondaren, van de zonde heeft verlost en ons door Christus opneemt in Zijn verbond, opdat wij, van de zonde verlost, voor Hem leven, tot Zijn dienst van harte gewillig en bereid. Ja, God, die alle dingen onderhoudt en regeert, ook ons leven, Hij geeft ons een levensopdracht in het verbond met Hem. Een levensopdracht die hierin bestaat, dat u mag mééwerken in Zijn verlossingswerk. Dat is uw verantwoordelijkheid. Daarom is in de belijdenis van Gods voorzienigheid ook niet allereerst de vraag: hoe gaat het mij persoonlijk in mijn leven, maar: hoe leidt God Zijn Kerk, hoe stuurt Hij de geschiedenis van Zijn Kerk? Want in dat werk ben ik Zijn medearbeider, daarin heeft Hij ook mij betrokken. Alle dingen die mij in mijn dagelijkse leven overkomen, moeten daaraan dienstbaar zijn. Alle arbeid die ik verricht moet ik daarmee in verband zien. Mijn werk thuis, op de fabriek, op het land, op het kantoor of waar de Heere mij ook werk geeft. En alles wat de Heere u daarin geeft, rijkdom of armoede, gezondheid of ziekte, zie nu dat dat alles in verband staat met Gods verlossingswerk, die vrucht van Christus verzoeningswerk. Door die Christus geeft Hij u een levensopdracht, betrekt Hij u in Zijn verlossingswerk. En in dat kader moeten wij ook alle dingen willen zien die de Heere ons in Zijn voorzienigheid doet toekomen. Die dingen moeten dienen de vervulling van onze levensopdracht voor God. Die opdracht moeten wij willen zien en zoeken. “Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid en al het andere zal u bovendien geschonken worden.” 3) En zo komen we tot het derde en laatste punt: onze levensbestémming. Die bestemming is dat wij de Heere prijzen om Zijn voorzienig beleid. En die lofprijzing leert de Heere ons dáárdoor dat Hij ons laat wéten dat Hij alles heeft geschapen en nóg door Zijn voorzienigheid onderhoudt. Niet waar, daar gaat het om in vraag en antwoord 28? Geduld, dankbaarheid en een goed vertrouwen krijgen wij niet zonder meer uit het feit van de voorzienigheid. Nee, want dan zou dat alles ook bij de ongelovige aanwezig zijn. Ook de ongelovige staat immers onder Gods voorzienigheid? Het gaat erom dat wij wéten dat God voorzienig is en dat Hij voorzienig wérkt. Zo is de vraag ook gesteld in Zondag 10: “Waartoe dient ons, dat wij wéten, dat God alles geschapen heeft en nog door zijn voorzienigheid onderhoudt?” Er zijn in ons leven veel raadselen. Daar is die grote verborgenheid van de toelating van de eerste zonde. Daar is ook vandaag in ons leven veel wat wij niet doorzien. Maar houdt ons dat tegen om de Heere te prijzen in Zijn voorzienig bestel? Belemmert ons dat om geduldig, dankbaar en vol vertrouwen te zijn? Breken wij daarover ons hoofd? Nee, want God de Vader doet ons weten dát Hij voorzienig is. Denk maar niet dat er iets zomaar gebeurt, zonder opzet, zonder leiding. Nee, want God doet ons weten dat Hij de leidsels in handen heeft, in Zijn Váderhand. Dat heeft Hij mij geopenbaard. Die kennis, die geloofswetenschap maakt het mij mogelijk om elke dag, in elke situatie, ook in situaties die ik niet doorzie, om daarin de lof van God te verkondigen. Mijn God en Vader stuurt en daarom is mijn levenspad veilig. Waarin dan die lof op Gods voorzienigheid bestaat? Wel, de Catechismus zegt het ons: in tegenspoed geduldig; in voorspoed dankbaar; voor de toekomst een goed vertrouwen. Geduld in tegenspoed; dat is geen lijdzaamheid, dat is niet: Hij zal het wel weten. Nee, dat is: mijn Vader weet het en Hij doet het goed. Daarom prijs ik Zijn beleid! Geduld, dat is niet: de Heere heeft gegeven en genomen, dus vaarwel, o God! Nee, geduld is: de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd! Dat was het geduld van Job in al zijn tegenspoed. O zeker, wat waren er plotseling een raadsels gekomen in zijn leven. Zo rijk gezegend! Zeven zonen en drie dochters en zeer veel bezittingen! De rijkste man van het Oosten. Dat alles in één keer weg. Waarom? Job wist het niet. Maar hij schreef God niets ongerijmds toe. Integendeel, de naam des Heeren zij geloofd. Want hij geloofde, dat God, zijn Vader, regeerde. En daarom klom zijn lofzang op tot God door middel van zoveel tegenspoed, die hij niet kon verklaren! Die wetenschap, dat God regeert, geeft mij in voorspoed dankbaarheid en voor de toekomst een goed vertrouwen. Een goed vertrouwen, dat is geen optimisme in de zin van: ’t zal wel goed komen. Een goed vertrouwen, dat is: de allerbeste hoop hebben, de hoop die rust in God, die trouw is en trouw blijft; de hoop die zich grondt op Gods zekere beloften. De belofte dat geen schepsel ons van Zijn liefde zal scheiden, want tegen Zijn wil kan niemand zich roeren noch bewegen. De satan kan Job niets doen zonder toestemming van God. Dat wist Job ook. Daarom hield hij zich vast aan God, ja prees hij zelfs God beleid. Geliefden, diezelfde wetenschap heeft God ook u geopenbaard, als een krachtbron waaruit u kunt leven en waardoor u Gods lof kunt zingen op Zijn regering van alle dingen. Want God wil ook uit uw mond horen de aanbidding van Zijn voorzienigheid. Dat is het doel dat Hij ook met uw leven heeft. Zeker, dan blijven er raadsels en grote verborgenheden in uw leven, maar dat kan u niet hinderen om de naam des Heeren te loven, want u weet nu dat de Schepper en Regeerder van alle dingen door Jezus Christus uw Vader is en daarom is Zijn beleid altijd wijs en goed. Dan leren wij het ook met de dichter van Psalm 21 zingen: //Verhoog, o Heer Uw naam en kracht,// //zo zal ons vrolijk zingen,// //door lucht en wolken dringen;// //zo wordt Uw heerschappij en macht// //door ons nog eeuwen lang// //geloofd met psalmgezang.// Amen.