====== Preek over Zondag 11 (1974) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-10:1974 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-12:1974 -> |Tekst|Zondag 11 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen|Hebreeën 4| |Zingen|_Psalm 95:1,2| | |_Psalm 71:10| | |_Psalm 95:3-7| | |_Psalm 68:17| | |_Psalm 72:6,7| //Preek gehouden te Grootegast.// \\ //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// In Zondag 11 begint de Catechismus te spreken over God de Zoon en onze verlossing. Dat is dus het tweede deel van de artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof. En reeds in Zondag 7 hebben wij gezien, dat zo wie wil zalig worden, dat het voor hem nodig is de inhoud van deze artikelen te geloven. Dat geldt dus ook voor de artikelen, die handelen over God de Zoon en onze verlossing. De inhoud van deze artikelen moet worden geloofd. Daarmee is dan gegeven, dat wij ook in Zondag 11 en verder geen beschouwingen gaan houden over de namen van God de Zoon, maar dat wij hier belijdenis doen van wat en wie Hij voor ons is. Nu is het niet voor de eerste keer, dat de naam Jezus in de Catechismus genoemd wordt. In Zondag 1 hebben wij al beleden dat wij met lichaam en ziel het eigendom zijn van Jezus Christus, onze Zaligmaker. En in Zondag 6 is gezegd, dat onze Heere Jezus Christus onze Middelaar is, die ons van God tot volkomen verlossing is geschonken. Wij zagen dus al eerder in de Catechismus dat Jezus onze Zaligmaker is. Over Zijn verlossingswerken gaat de Catechismus nu in Zondag 11 en verder uitvoeriger spreken. En de Catechismus doet dat door allereerst de namen van de Zoon van God te noemen! De namen: Jezus, Christus, eniggeboren Zoon en onze Heere. Daarmee zien wij de betekenis, die de namen van God hebben. Wanneer God Zich aan ons openbaart in de Heilige Schrift, ook wanneer Hij ons Zijn Zoon bekend maakt, dan doet Hij dat door Zijn naam te noemen. In die naam wil God ons houvast geven; geeft Hij ons te kennen Wie Hij is. De namen, waarmee de Heere Zich aan ons openbaart doen ons weten Wie Hij voor ons is. Zijn namen doen ons Zijn wezen kennen, doen ons Zijn werken kennen, Zijn werken, die Hij aan ons volbrengt. Zo geven de namen van God ons houvast; kunnen wij omgang met Hem oefenen. De Almachtige God, Schepper van hemel en aarde zoekt ons door en in Zijn Zoon op en dat doet Hij door ons de naam van Zijn Zoon te noemen; een heel gewone naam, die iedereen kan uitspreken. En daarin is de almachtige God ons zeer nabij. //Jezus is de naam van de Zoon van God.// Hij ontving deze naam, omdat Hij: 1) de ware Zaligmaker is; 2) de enige Zaligmaker is. 1) Het is van belang er op te letten, dat de Catechismus in vraag 29 aldus formuleert: “Waarom wordt de Zóón van Gód Jezus, dat is Zaligmaker genoemd”. Dus niet: Waarom wordt de Míddelaar Jezus, dat is Zaligmaker genoemd. De Middelaar, zo is Hij immers al eerder naar voren gekomen in de Catechismus. Maar nee, zo wordt de vraag niet gesteld. Hij luidt wel: Waarom wordt de Zoon van Gód Jezus genoemd? Daar ligt de volle nadruk op. Hij, die onze Zaligmaker is, is de Zoon van Gód. Met andere woorden onze Zaligmaker komt van Gód; God is het die Hem om ons zalig te maken, naar ons toegezonden heeft. Hier wordt dus radicaal, met wortel en tak afgesneden, die voorstelling, dat wij in Jezus te doen hebben met een lieve vriendelijke Middelaar, die hier op aarde komt om Zijn werk te doen en zo een vertoornde, harde en strenge God te verzoenen. Dat is geen voorstelling die naar de Schrift is, dat is ook niet de voorstelling van de Catechismus hier. Jezus is onze Zaligmaker. Zeker. Maar Hij die zo heet, is de Zoon van Gód. De Zoon van Gód is onze Zaligmaker. Zijn naam is Hem op last van God door de engel gegeven. Zijn drievoudig ambt is Hem door God gegeven. Het werk van de verlossing gaat uit van de Vader. In de zending van de Zoon wordt de liefde van de Vader jegens ons openbaar. Daarom wordt in de Heilige Schrift de Vader Zelf ook meerdere keren Zaligmaker genoemd. Zo bijvoorbeeld in Lucas 1:47, waar Maria in haar lofzang zingt: "Mijn ziel maakt groot de Heere en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland”, over God mijn Zaligmaker. Dat de Zaligmaker op aarde kwam, is Góds werk. Hij Zelf gáf Hem, nadat Hij Hem reeds eeuwen tevoren had aangekondigd. In de volheid des tijds zond Híj Hem uit en bracht Hem in deze wereld. In dit zenden en benoemen met de naam Jezus trad naar buiten wat reeds eeuwig in God was: Zijn liefde tot deze wereld, die alzo groot was dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gezonden opdat een ieder, die in Hem gelooft niet verderft, maar eeuwig leven heeft. De Zoon van Gód werd in deze wereld gezonden, opdat God de wereld niet zou veroordelen, maar zou behouden. En daarom, weg met allerlei voorstellingen, die ons spreken van een lieve Jezus en een vertoornde God! Deze Jezus, die ons zaligmaakt, is het bewijs van de liefde des Vaders, van de liefde van God tot de wereld. Tegen Gód, tegen God alléén, hebben wij gezondigd. En daarom: zal er toch nog zaligheid en behoud voor ons zijn, dan moet die van God komen. Die zaligheid, dat behoud hééft Híj geschonken in Zijn eigen Zoon en daarom moest deze Zoon de naam ontvangen van “Jezus”, dat is de Heere redt, de Heere maakt zalig. Geliefden, dat is de verbindingslijn die er ligt tussen enerzijds Zondag 9 en 10 en anderzijds Zondag 11. God, de Vader komt in Zijn Zoon tot ons met Zijn redding. Die Zoon ontving daarom de naam Jezus, dat is Zaligmaker. Door Hem gaat God de wereld redden. Dat God dat gaat doen laat Hij ook terstond weten, zodra Hij Hem in de wereld zendt. Want niet Jozef en Maria mogen bepalen hoe de naam van het Kind zal zijn. Een engel, door God gezonden, laat Jozef weten: “Uw vrouw Maria zal een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het die Zijn volk zal redden van hun zónden”. Jezus: de Heere redt! De Zoon van God ontvangt de naam Jezus. Een buitengewone naam voor die tijd? Nee, bepaald niet. Wie het Oude Testament kent, die kent ook de naam Jezus. Het woord Jezus is de Griekse vorm van het Hebreeuwse Jesjoea; in onze Bijbel: Jozua. Die naam komt meerder keren voor in het Oude Testament. Het meest bekend is wel Jozua, de zoon van Nun; hij was de opvolger van Mozes en heeft diens werk tot voltooiing gebracht. Het is ons allen bekend, dat deze Jozua zijn naam van Mozes heeft ontvangen. Aanvankelijk heette hij Hosea. Maar in de geschiedenis van de twaalf verspieders in Numeri 13 lezen wij: “en Mozes noemde Hosea, de zoon van Nun, Jozua”. In die naamsverandering gaf Mozes een programma en een profetie. Een programma dat de Heere door Jozua zou volbrengen. Daarom was aan dit programma meteen de profetie verbonden: de Heere redt, de Heere is heil. Vlak voor de verovering van het beloofde land sprak Mozes uit: De Heere is redding. Dat betekende toen en daar: niet mensen doen ons het land beërven, maar de Heere zal het ons in bezit geven. Wij weten uit het vervolg van de geschiedenis van de twaalf verspieders hoe Jozua die naam met ere heeft gedragen. Want hij behoorde tot de twee verspieders, die zeiden: “wij kunnen het land veroveren, en hoeven voor die volkeren niet te vrezen, want de Heere is met ons”. Deze Jozua, die Mozes opvolgde, heeft het volk het land Kanaän doen beërven, dat was het land der belofte, het land van de beloofde rust. Maar tegelijk bleek ook dat dat niet de echte, ware rust was. Dat werd na zijn dood maar al te duidelijk. Na Jozua komt die donkere richterenperiode. Daarna komen de koningen. En onder hen zijn er zeker, die het volk doen genieten van de rust, die God zijn volk bereid had. Maar ach, hoevelen zijn er ook niet onder hen, die het volk als het ware weer uit het land Kanaän wegvoeren de woestijn in en verre houden van de door God bereide rust! Zo erg wordt het, dat God Zijn volk metterdaad moet wegvoeren naar de ballingschap. En dan komt er wel weer een exodus, een uittocht uit de ballingschap, maar het is slechts een armzalig groepje Joden dat terugkeert en bezit neemt van het verwoeste Jeruzalem. En na de ballingschap is het gedaan met de politieke zelfstandigheid van Israël. Nee, het land Kanaän kan niet langer dienst doen als het land, waar de Heere Zijn beloofde rust zou schenken. Het programma en de profetie – eenmaal door Mozes gegeven toen hij de zoon van Nun de naam Jozua gaf – riepen nog steeds om verwerkelijking. Jozua heeft het volk het land doen beërven. De muren van Jericho zijn gevallen. Gebied na gebied is veroverd. Maar ondanks het woord van Jozua tot het volk: “Ik en mijn huis, wij zullen de Heere dienen” loopt het op niets uit. Het Oudtestamentisch volk des Heeren raakt in het slop. Zijn politieke zelfstandigheid gaat verloren; vreemde heersers onderdrukken het volk opnieuw, als eenmaal in Egypte. En de dienst aan de Heere verdwijnt steeds weer. Opnieuw moet het volk worden uitgeleid uit het slavenhuis van Egypte! En ontrouw aan de dienst van God doet de Heere door de mond van David in Psalm 95 aan Zijn volk vragen: “Waarom verhardt gij uw hart, gelijk eertijds bij Meriba, gelijk ten dage van Massa, in de woestijn, toen uw vaderen Mij verzochten, Mij op de proef stelden, ofschoon zij mijn werk hadden gezien. Luistert heden toch naar Mijn stem, want Ik ben de Heere, die redt, Ik ben de Heere, die heil schenk.” Maar het volk, door Jozua in de rust gebracht, hoort niet naar de stem des Heeren. “En daarom”- zo spreekt nu de Heere – “heb Ik gezworen in mijn toorn: tot mijn rustplaats zullen zij niet komen!” Is het dan toch niet waar, wat Mozes heeft geprofeteerd in die naamsverandering? Gaat dat programma dan toch niet in vervulling. Kan de Heere dan toch Zijn volk niet redden, dat Hij had uitverkoren uit het midden der volkeren, omdat het Zijn lievelingsvolk was? Zal de belofte aan Abraham, Isaäk en Jacob dan toch nog in het slob raken? Goddank niet. Want zie, daar wordt opnieuw een mensenkind geboren, die geroepen wordt om het werk van Mozes te voltooien, die geroepen wordt om het volk in de beloofde rust te brengen. Nu die eerste Jozua als opvolger van Mozes diens werk niet heeft kunnen voltooien, zie nu komt daar een tweede opvolger. En ook Hij ontvangt de naam Jozua – de Heere redt, de Heere is heil. Want hoor de engel Gods tot Jozef zeggen: “en gij zult Hem de naam Józua, Jézus geven”. En déze Jozua is de bétere Jozua – want – zo vervolgt de engel tot Jozef – “Hij is het, die Zijn volk zal redden van hun zonden, van hun zónden!” Vandaar de naam: Jozua, Jezus: de Heere redt, de Heere stelt in de ruimte, de Heere leidt in de rust. Nu wordt toch nog dat programma door Mozes genoemd afgewerkt. Nu gaat toch nog die profetie door Mozes uitgesproken in vervulling. Want opnieuw stelt de Heere een dag vast, waarop Hij Zijn volk zal brengen tot de rust. En deze rust is de volkomen rust, die nooit weer verstoord zal worden. Déze Jozua draagt niet alleen de naam ‘de Heere redt’, maar Hij vervúlt deze naam ook: Hij verlost Zijn volk van de zónden! Daarin ligt het verschil tussen de eerste Jozua en de tweede. Jozua, de zoon van Nun, kon het volk dat uitgeleid was uit het slavenhuis van Egypte, wel voeren binnen het aardse Kanaän, maar hij kon het niet voeren binnen het hemelse Kanaän, de erfenis van hemel en aarde. Want om gevoerd te worden binnen het hemelse Kanaän moet het volk eerst uitgeleid worden uit het slavenhuis der zonden! En dat heeft Hij gedaan, de betere Jozua, die de Zoon van God was. Die uittocht is door Hem volbracht en daarom is de intocht in het land der belofte verzekerd. De Kerk der oude bedeling, als tot niet gekomen en verstrooid onder de volkeren, wordt nu door de betere Jozua uit het slob gehaald en gevoerd in de hemelse rust. God komt toch met Zijn heil. Hij zendt Zijn eigen Zoon en geeft Hem de naam Jezus, want Hij is het die Zijn volk zal redden van hun zonden! Jezus is de naam van de Zoon van God, want Hij is de wáre Zaligmaker. Wanneer God Zijn Zoon in de wereld zendt, zegt Hij tot Jozef: u moet Hem de naam Jezus geven. Want in en door Hem kom Ik met mijn verlossing. Jezus, want Ik ben reddend bezig door Hem. Ik kom nu tot u om voor eeuwig gemeenschap met u te onderhouden, want de zonden zullen worden vernield. Jezus – Jozua, geliefden, wat schenkt God ons in die naam een geweldig stuk troost! Wat is Hij ons in die naam zeer nabij; nabij allen die die naam aanroepen. Want nee, Jezus is niet de man die het volk zijn politieke zelfstandigheid teruggeeft; niet de man, die vreemde heersers uit het land gooit. Jezus is niet de man, die voorop de barricades staat. Hij is niet de man die maatschappelijke en sociale veranderingen te weeg brengt, al probeerden de Joden Hem wel voor dat karretje te spannen. Door hen werd Hij dan ook als Zaligmaker verworpen. Hij kwam niet als revolutionair, al wordt Hij vandaag door velen voor dit doel gebruikt, of beter gezegd misbruikt, waarbij men er niet voor terugdeinst om de naam van Jezus te zetten in het vaandel van allerlei bewegingen, wier streven het is om ook de meest vuile en liederlijke zonden doorgang te verschaffen, leunend niet op Zijn Paradijs maar op dat van de mens. Niet nalatend om onder Zijn naam ook de meest gemene aanvallen te doen op Zijn reddingswerk, Zijn herscheppingswerk van hemel en aarde. Maar nee, geliefden, daartoe is Hij niet gekomen. Hij kwam als de Gezondene des Vaders, met diens Woord van verzoening en behoud voor allen die in Zijn naam geloofd hebben. Hij kwam om de zonden van Zijn volk weg te nemen, de oorzaak van alle moeite en verdriet en ellende; de oorzaak, dat het volk niet kan ingaan in de rust. Daarin schuilt het geheim van die heel gewone naam Jezus, die daardoor zo heel buitengewoon werd. Slechts zij kunnen de naam Jezus in hun vaandel schrijven, wier begeerte het is om zich van hun zónden te laten reinigen; wier begeerte het is om zich in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing te wenden. Dat is het enige wat deze Jezus schenkt, maar dat is dan ook het enige goede; dat is alles. Hij kwam om ons van de zónden te verlossen. Zijn verlossing is radicaal en fundamenteel. Hij verlost van de schuld der zonde. Hij verlost ook van de smet en de macht der zonde. Hij verlost ook eenmaal van alle gevolgen der zonde. Hier, geliefden, wordt ons geleerd waar de oorzaak, de wortel zit van zoveel ellende in deze wereld: van moeite en verdriet, van ziekte en tegenslag, van oorlogen en rampen etc. etc. De zónde, daaraan is het dat de mensheid ten onder gaat. Dat weet deze Zoon van God; die zonde wordt door Hem weggenomen. En daarom ontvangt Hij de naam Jezus – dat is Zaligmaker – want Hij is het die Zijn volk zal redden van hun zonden. Deze Zaligmaker is de ware Zaligmaker en daarom kan Hij terecht zeggen: “Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven”. De rust die de eerste Jozua niet kon aanbrengen, wordt door Hem gegeven. De Schrift leert ons hier dan ook dat wij zó tot deze Zaligmaker moeten uitgaan, met verwachting dat Hij onze zónden zal wegnemen; tot Hem uitgaan dus met belíjdenis van die zonden. Wij zullen moeten zien dat de gebrokenheid van het leven zijn oorzaak heeft in de macht der zonde. Waar de zonde heerschappij voert, daar kan heel eenvoudig geen leven zijn, daar is de dood. O zeker, uiterlijk kan het soms heel wat lijken. Hoeveel mensen die de naam van Jezus niet kennen, gaat het niet zeer voorspoedig in hun leven. Alles bloeit in hun leven; ze genieten vrede en welvaart. Narigheid en tegenslag kennen ze niet. Ja, geliefden, maar dat alles is nog geen verlossing, dat alles is nog geen zaligheid. Want een mensenleven of een wereld vol welvaart en vrede maar zonder verzoening is één stuk corruptie, één stuk verdorvenheid, waar de toorn van God op ligt. Waar het leven niet heerst, maar de dood. “Komt tot Míj, allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.” Ja, want Ik neem uw zonden weg en die zijn het die uw leven vermoeid en belast maken. De Zoon van God kwam op aarde uitsluitend voor dat ene: de zonden der wereld weg te nemen. Toen werd Hij, die de naam Jezus ontving, door velen verworpen. Want zulk een Zaligmaker wilden zij niet. Maar deze steen, door de bouwlieden afgekeurd en verworpen, is door God tot een hoeksteen gelegd en al wie hierop bouwt zal niet beschaamd uitkomen. Want God verkoos Hem om de wereld met Zich te verzoenen. Die verzoening door Jezus wordt ook u verkondigd op deze dag. Er blijft nog een Sabbatsrust voor het volk van God. Verhardt uw harten dan niet, maar laat u leiden. Hij redt van álle zonden. Niemand heeft té zwaar gezondigd. Geen geval is voor Hem hopeloos. Gaat in ootmoed met belijdenis van schuld uw weg naar Hem. Dan verlost Hij uw leven van het verderf en kroont het met goedertierenheid en barmhartigheden. 2) De Zoon van God ontving de Naam Jezus: Hij is de ware Zaligmaker. God zond Zijn eigen Zoon in deze wereld om de wereld te redden. Maar dan verstaan wij ook, dat deze ware Zaligmaker tegelijk de énige Zaligmaker is. Gods liefde is groot: Hij zond Zijn eigen Zoon. Maar dan is God in die liefde ook zeer onverdraagzaam: Hij verdraagt niet dat wij ergens elders onze zaligheid zoeken. De ware Zaligmaker is ook de enige Zaligmaker. De Catechismus heeft dit duidelijk onder woorden gebracht, wanneer zij zegt: “daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is”. Dit kan ons reeds duidelijk worden als wij er op letten – wat wij in het begin van de preek zeiden – dat wij in deze Zaligmaker van doen hebben met de Zoon van Gód. Zaligheid is alleen maar mogelijk, wanneer die komt van de kant van God, want tegen Gód hadden wij gezondigd. Welnu, deze Jezus is door Gód gezonden, Hij is de Zóón van God en daarom niet alleen de ware maar tegelijk ook de énige Zaligmaker. Jezus, Jozua: de Héére redt. Ja, dat mensen geen redding konden brengen, was wel zeer duidelijk aan het licht gekomen in de geschiedenis van Israël. De Kerk was als ten dode opgeschreven. Jozua en na hem David waren machteloos gebleken om het volk te bewaren bij zijn vrijheid. Ook de priesterdienst van Aäron en zijn nakomelingen bracht alleen maar onheil door hun veruitwendiging van de eredienst. Uit de nood en dood door mensen aangebracht kon alleen de Heere verlossen en Hij ging dat doen door Zijn Zoon op aarde te zenden, die de naam ontving van Jezus: de Héére redt. “Die naam is de enige onder de hemel aan de mensenkinderen gegeven, door welke wij moeten behouden worden.” Die naam komt vandaag ook zó tot u. Hij is de enige Zaligmaker. Hij vraagt daarom van u, dat u uw volkomen verlossing in Hem zoekt. Een compromis is hier niet mogelijk. In heel de wereld is slechts in die éne naam de behoudenis gelegen! De Heere redt en anders is er geen dageraad. Zo, als énige Zaligmaker heeft Christus zich op aarde gepresenteerd. Hij sprak: “Niemand komt tot de Vader dan door Míj”. Er is geen andere weg. “Ik, ja Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” Elke andere weg is de weg van de leugen, is de weg, die voert naar de dood. Wie zich op die weg bevindt, bevindt zich reeds in de dood en brengt dood en verderf voort. En daarom is het wel scherp, maar geheel in overeenstemming met het Woord van onze Zaligmaker zelf, wanneer de Catechismus in vraag en antwoord 30 zegt, dat allen, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf of ergens elders zoeken, dat zij de enige Heiland Jezus met de daad verloochenen, ook al roemen zij met de mond in Hem! Die verloochent Hem. Verloochenen, dat is precies het tegenovergestelde van: geloven in de Zaligmaker. Verloochenen, dat deed Petrus ook in de nacht van het verraad: ik ken Hem niet; ik heb nooit van Hem gehoord, ik weet niet over Wie je het hebt! Wij verstaan nu, dat ook wij maar zo tot die zonde kunnen komen. Want, zeker, wat de Catechismus hier schrijft is allereerst geschreven met het oog op de roomse praktijken in de tijd van de Reformatie. De tijd, waarin de leer van de goede werken geweldig opgang deed. De tijd, waarin men in feite van zichzelf of van de heiligen der kerk zijn zaligheid verwachtte. Maar laten wij niet denken, dat daarmee vraag en antwoord 30 niet meer actueel is. Want de zonde, waartegen hier gewaarschuwd wordt, is in ons aller hart aanwezig. Ook wij zoeken nog maar al te graag het compromis. Ook in ons leven is er vaak nog zo weinig van te zien, dat onze zaligheid werkelijk gelegen is in deze Zaligmaker. Dat wij het bij Hem alleen zoeken; van Hem alleen verwachten. De naam Jezus op uw lippen nemen, betekent niet alleen geloven dat de Heere kan redden, maar dat Hij u ook metterdaad redt. Jezus, dat is maar geen wens, maar dat is een belijdenis: ik ben lid van zijn volk, dat gevoerd is uit het slavenhuis der zonde, en leeft in de gemeenschap van God. U erkent Jezus als uw volkomen Zaligmaker. Nu, toon dat dan in uw leven. Laat de wereld zien, dat Jezus u van de zonden verlost heeft, dat Hij u rein gemaakt heeft. Wij kennen, behalve Jozua, de zoon van Nun, nog een Jozua uit het Oude Testament. Het is Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, die het volk terugvoerde uit de ballingschap. Deze Jozua wordt door satan aangeklaagd vanwege zijn vuile klederen. Maar de satan wordt door de Heere bestraft. Want zo zegt de Heere, deze Jozua is een brandhout, uit het vuur gerukt. En daarom geeft de Heere opdracht: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg. Ik trek u feestklederen aan”. Geliefden, dat is de naam Jezus. Hij heeft u gevoerd uit het slavenhuis der zonde. U bent gerechtvaardigd. Hij voert u iedere dag opnieuw uit dat slavenhuis. U wordt iedere dag geheiligd. Laat u dan door Hem rechtvaardigen en heiligen. Schaam u niet voor de naam van Jezus; sta voor zijn zaak. O nee, dan bent u bij de wereld niet in tel. Zij heeft Hem als Zaligmaker verworpen; zij zullen ook u verwerpen en vervolgen. Een dienstknecht is niet meer dan zijn meester. Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer. Het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester en voor een slaaf als zijn heer. Zij hebben Mij vervolgd, zij zullen ook u vervolgen. Petrus en Johannes hebben het ervaren, toen zij in de naam van Jezus de kreupele bij de poort van de tempel oprichtten. Jezus erkennen als de ware en enige Zaligmaker dat kost ook vandaag zelfverloochening en zelfopoffering. Want u moet uw zonden belijden, ál uw zonden; u moet u niet schamen voor die naam, die door de wereld wordt veracht. U moet in de profetische priesterlijke dienst die naam hooghouden en aan de wereld voorhouden, als de enige naam, waarin de volkomen zaligheid is gelegen. Dat doende, zult u nu reeds de sabbatsrust ontvangen. Dan gaat uw leven bloeien. Dan ervaart u, dat de Heere werkelijk redt. Wat een genade is het te mogen behoren tot het volk, dat de Heere redt. Wee hem ook, die deze naam niet aanroept. Want het is Pinksteren geweest. Wie nu de naam van Jezus niet acht, die treedt het bloed van de Zoon van God, van de betere Jozua, die met Zijn bloed ingegaan is in het hemelse heiligdom. Wie in die naam niet zijn volle zaligheid zoekt, die wordt maar niet gevoerd naar het Oudtestamentische Babylon, het land der ballingschap, maar die behoort tot hen die wonen in het Nieuwtestamentische Babylon, dat is de stad, die van God zal ontvangen de beker met de wijn van de gramschap van zijn toorn. Indien iemand de Here Jezus niet liefheeft, die zij vervloekt. Geliefden, er blijft nog een sabbatsrust voor het volk van God. Gaat dan toe tot de troon der genade, waarop Jezus is gezeten, opdat u barmhartigheid ontvangt en genade vindt om hulp te verkrijgen te gelegener tijd. Heden is het de tijd der genade. Amen.