====== Preek over Zondag 12 (1974) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-11:1974 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-13:1974 -> |Tekst|Zondag 12 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen|Lucas 3:1-22| |Zingen|_Psalm 72:1,2| | |_Gezang 3:1| | |_Psalm 2:1-3| | |_Psalm 2:7| | |_Psalm 1:1,4| //Preek gehouden te Grootegast.// //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// Bij de behandeling van Zondag 11 zagen wij dat de Zoon van God de ware en enige Zaligmaker is, want Hij is het die zijn volk zal redden van hun zónden. Wat de eerste Jozua niet kon doen, dat kan deze Jozua, deze Jezus wél, en daarom is Hij de betere Jozua. Hij kan de kerk der oude bedeling redden uit de nood en dood, waarin zij door menselijke zonden was terechtgekomen; door zonden, die bestonden uit het niet vervullen of althans niet goed vervullen van het ambt waartoe de Heere geroepen had. Zo dreigde de kerk in het slob te geraken en geheel ten onder te gaan. Maar zie, daar wordt opnieuw een Jozua geboren, de betere Jozua en Hij ontvangt de naam Jezus, dat is Zaligmaker, Redder. Hij kán Zijn volk redden, want Hij verlost van de zonden. Hij mág Zijn volk ook redden, want Hij is de wettige door God aangestelde Zaligmaker. Hij is Jezus, dé Christus, de Messias, de Gézalfde, de van God Gezalfde. Ik geloof in Jezus, de Christus. ‘Christus’ is een zeer bekend woord. Ja, het woord is wel bekend. Maar of dat ook van de betekenis gezegd kan worden, moet wel worden betwijfeld, gezien het feit dat de naam vandaag aan de dag meer misbruikt dan goed gebruikt wordt. De woorden, ‘Christus’, ‘christen’ en ‘christelijk’, je komt ze haast dagelijks tegen. Vele organisaties, verenigingen, stichtingen etc. etc. willen de letter ‘c’, die daar blijkbaar dienst doet als afkorting van christelijk, nog niet graag missen. Integendeel, de letter moet dienst doen om aan te geven op welke grondslag men staat en van welk uitgangspunt uit men zijn doelstellingen najaagt en zijn idealen tracht te verwezenlijken. De ‘c’ van christelijk, ja hij komt veel voor in onze tijd. Dat alles moet dan wel wijzen op een tijd, die een sterk roepingsbesef kent; een tijd waarin de mens verstaat, dat hij ambtsdrager is; dat hij zijn arbeid verricht omdat hij weet daartoe geroepen te zijn; dat de mens van vandaag zijn werk niet allereerst voor zichzelf doet, maar omdat hij verstaat door Iemand gezonden te zijn. Ja, zo zou je het verwachten, zo zou het ook moeten zijn. Maar helaas, het is niet zo. Want het wóórd ‘christen/christelijk’ blijft wel gehandhaafd, maar de consequenties ervan worden vandaag steeds minder getrokken. Want getrouw ambtsvervulling en een sterk roepingsbesef verdwijnen steeds meer en meer. Toewijding aan en liefde tot het werk worden hoe langer hoe geringer. De goddeloosheid viert hoogtij; de normloosheid neemt steeds meer toe. Het nihilisme wint op alle fronten. De zin van het leven wil men niet meer verstaan. Zo gaat in een ‘christelijke’ wereld, het christendom steeds meer onder. Dat alles is een gevolg hiervan, dat men wel de wóórden ‘Christus’ en ‘christen’ kent, maar de inhoud, de betekenis daarvan niet meer verstaat en wil verstaan. Die betekenis wordt alleen verstaan door hen die leren belijden wat de kerk in Zondag 12 heeft samengevat over de Christus, de Gezalfde des Heeren. Daarover bedienen wij u in dit uur het Woord van God onder het thema: //“Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen.”// 1) De goddelijke zalving van deze Zoon met het oog op zijn ambtsvervulling. 2) Het christelijke volk, dat vrucht is van deze ambtsvervulling. 1) Waarom is de Zoon van God “Christus”, dat is Gezalfde genaamd? Met deze vraag opent de Catechismus de behandeling van de tweede naam van de Zoon Gods. God de Vader maakt Zijn Zoon aan ons bekend als de Christus - in het Oude Testament Messias, de Gezalfde. Welke betekenis heeft deze naam? Wat geloven en belijden wij, wanneer wij onze Zaligmaker de Christus, de Gezalfde noemen? Om dat te verstaan moeten wij letten op de Bijbelse betekenis van de zalving. Reeds onder het Oude Testament kwam deze zalving voor. Het vond plaats met verdunde zalfolie, die een lekker riekende geur verspreidde. Uit een hoorn werd deze zalfolie gegoten over het hoofd en klederen van degene, die gezalfd werd. Deze zalving nu had allereerst als betekenis goddelijke aanwijzing, goddelijke aanstelling in een bepaald ambt, en wel in het ambt van profeet, priester of koning. Om met het laatste te beginnen: Samuël heeft David gezalfd en hem zo aangewezen als de aanstaande koning. Samuël deed dat in opdracht van de Heere en daarom betrof het een goddelijke aanwijzing. Zo waren er in het Oude Testament een hele reeks messiassen, gezalfden van de Heere. Ook Saul was zulk een gezalfde des Heeren, een messias. De priester Aäron was tot zijn ambt gezalfd door Mozes. En wat de profeten betreft, van Elia lezen wij, dat hij de opdracht kreeg om Elisa als zijn opvolger tot profeet te zalven. Zalving betekende onder het oude verbond dus allereerst goddelijke aanstelling. Uit de voorbeelden hier genoemd, zien wij tegelijk dat degene die gezalfd werd tot maar slechts één ambt werd gezalfd; tot profeet óf priester óf koning. Dit bleef van kracht gedurende heel de tijd van de bedeling der schaduwen. Wie bijvoorbeeld koning was mocht niet de priesterdienst verrichten. Overtreding van het gebod werd streng door de Heere gestraft, zoals blijkt uit de geschiedenis van koning Uzzia, die het reukwerk wilde ontsteken in de tempel maar toen met melaatsheid werd geslagen. Zo zien wij, dat men tot slechts één ambt werd gezalfd en deze zalving was het teken van goddelijke aanstelling. Verder was het zo, dat dit teken van aanstelling naar twee kanten functioneerde. Allereerst voor de persoon in kwestie. Hij wist zich tot zijn ambt geroepen. Ja, maar tevens functioneerde deze zalving ook naar buiten; de buitenstaanders wisten nu ook, dat de betreffende persoon tot het ambt geroepen was; openlijk werd dit door de zalving bekend gemaakt. Naast deze goddelijke aanstelling, verordinering, was deze zalving tegelijk het symbool van goddelijke bekwaammaking tot het ambt, waartoe men geroepen werd. De zalfolie had in het warme oosten ook een verfrissende en versterkende functie. Zo kon de zalfolie ook dienst doen als teken van bekwaammaking. En zo vaak het dan een goddelijke zalving betrof, was deze zalfolie een teken en heenwijzing naar de Heilige Geest. Met Zijn kracht werd men overgoten en in Zijn kracht ondergedompeld, opdat men bekwaam zou zijn tot de vervulling van Zijn ambt. Dat de zalfolie ook die functie had, zien wij onder andere in de geschiedenis van de zalving van Saul tot koning. Zonder de bekwaammakende kracht van de Heilige Geest kon men onmogelijk zijn ambt uitoefenen. Dat verstond ook David maar al te goed, waar hij in Psalm 51 bidt: “Neem uw Heilige Geest niet van mij weg!!” En zo stelde de Heere door de zalving in zijn dienst aan. Verder moeten wij bedenken, dat de Heere deze ambten had ingesteld tot bewaring van Zijn volk, ja tot verlossing van Zijn volk. Maar dan moeten wij meteen zeggen, dat het zo was dat die verlossing uit de gezalfden onder het Oude Testament niet is voortgekomen. Velen van hen zijn mislukt in de vervulling van hun ambt. Neem bijvoorbeeld de priesters Hofni en Pinehas; koning Saul; en er waren ook veel valse profeten. Een priester zoals Aäron was of een koning zoals David zijn er niet veel geweest, en zelfs deze twee waren nog zo gebrekkig in hun ambtsvervulling. En zo groeide onder het volk van het oude verbond steeds meer het verlangen naar de grote Ambtsdrager die zou komen, naar de volmaakte Messias, de Gezalfde van de Heere, die de sjaloom, de vrede zou aanbrengen. Naar deze Messias werd uitgezien als naar de Koning, die definitief zou verlossen. Hoe sterk dat verlangen was, wordt wel bewezen door wat wij lezen in bijvoorbeeld Jesaja 32 en Psalm 72. Tegenover alle mislukkingen van Israëlitische messiassen, groeide de begeerte naar de Koning, die zal regeren in gerechtigheid. Zulk een Messias was door de Heere ook aan Zijn volk beloofd, reeds in de moederbelofte. Deze Koning-Messias zou tegelijk ook Profeet zijn. Wie denkt hier niet aan het woord van de Heere door de mond van Mozes in Deuteronomium 18:15: “een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Heere, uw God u verwekken.” Met deze Messiasverwachting was ook verbonden het priester-zijn van de beloofde Messias. Zo verwachtte het volk de grote Messias, die profeet, priester en koning tegelijk zou zijn, de van Godswege aangestelde Ambtsdrager. Die daarom de naam Christus, dat is Gezalfde zou ontvangen. Het is geheel terecht, dat de Catechismus dat allereerst aanwijst: “Waarom wordt Hij Gezalfde genoemd? Omdat Hij van God de Vader tot Zijn ambt is verordineerd.” Evenals de ambtsdragers onder het oude verbond ten tijde van de bedeling der schaduwen, werd ook Christus verordineerd, aangesteld in Zijn ambt. In deze verordinering van Christus als de Ambtsdrager van het nieuwe verbond hebben wij te doen met heel Gods heilsplan tot verlossing van deze wereld. Christus is verordineerd tot uitvoering van dit heilsplan. Dat betekent, dat Hij van eeuwigheid tot Zijn ambt is aangewezen. En dat ambt neemt Hij nu ook in de tijd op zich. Zo schrijft Petrus in zijn eerste brief, hoofdstuk 1:20: “Hij, dat is Christus, was van te voren gekend, voor de grondlegging der wereld maar is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u”. Bij deze verordinering hebben wij dus allereerst te denken aan Gods eeuwige vrederaad, waarin de Zoon op zich heeft genomen om in de tijd op te treden als onze Verlosser en om, zoals Petrus in diezelfde brief schrijft in hoofdstuk 2:4 – gezet te worden tot een levende steen, bij God uitverkoren en kostbaar, een uitverkoren en kostbare hoeksteen. Welnu, het is vanwege deze verordinering van eeuwigheid, dat bij de doop van de Zoon de stem van de Vader klonk: “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen.” De Zoon, is de van God uitverkorene. Later, op de berg der verheerlijking, wanneer Mozes en Elia bij de Heiland zijn, klinkt door diezelfde stem van de Vader: “Deze is mijn Zoon, de uitverkorene; hoort naar Hem.” Jezus van Nazareth is de van God uitverkoren ambtsdrager. En daarom: Hij treedt wel op in de tijd maar dat optreden wortelt in de eeuwigheid. Zo mogen wij Jezus van Nazareth kennen; zo openbaart de Vader Hem aan ons. “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen.” God de Vader komt in Jezus van Nazareth reddend in deze wereld. En dat optreden wordt geen mislukking; dat optreden is geen experiment, dat loopt niet uit de hand. Want, zo mogen wij belijden, in Jezus van Nazareth ontmoeten wij God met zijn raadsplan van eeuwigheid; wat zich nu op aarde gaat afspelen is reeds van eeuwigheid verordineerd. Jezus van Nazareth is de Gezalfde des Heeren. Alles wat er gaat gebeuren met deze mens, deze Zaligmaker, dat alles gaat naar vaste lijnen, naar het recht van eeuwigheid gemaakt bestek. “Gij zijt mijn Zoon, de Geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen.” Jezus van Nazareth is reeds van eeuwigheid aangewezen als de Ambtsdrager van God, die komt om de gevallen mens opnieuw tot ambtsdrager van God te maken. En daarom wordt Hij nu ook bij Zijn doop in de Jordaan publiek, voor aller oor als de Zodanige aangewezen. De Vader Zelf laat hier horen, Wie deze Jezus van Nazareth is; dat Hij is de uitverkorene Gods. Hier bij de doop van Jezus zien wij hoe alles plaatsvindt naar Gods gemaakt bestek, hoe alles verloopt naar hetgeen daarover reeds in het oude verbond was geprofeteerd, over de komende Messias, die de profeet, priester en koning van Zijn volk zou zijn. Om dit goed te verstaan, is het nodig, dat wij nog even stilstaan bij wat Lucas ons over deze doop van Jezus bericht. Daar en toen werd Jezus publiek als de van God uitverkorene aangewezen, omdat Hij daar en toen door God werd gezalfd. Sommigen zeggen: die zalving had reeds plaats gevonden bij Zijn geboorte. Maar dat is niet waar. Ontvangen van de Heilige Geest is niet hetzelfde als gezalfd met de Heilige Geest. Dat laatste vond hier bij Zijn doop plaats, zodat Hij, Jezus van Nazareth publiek werd aangewezen, als Degene, van Wie reeds in het Oude Testament was geprofeteerd. Nietwaar, in Jesaja 61 legt de Heilige Geest de Heere Jezus reeds deze woorden in de mond: “De Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft met de Heilige Geest.” Het is deze profetie, die hier in vervulling gaat, zoals maar al te duidelijk blijkt uit het woord van de Heiland opgetekend in Lucas 4, waar deze zelfde profetie wordt aangehaald. Daar lezen wij namelijk in 4:21 het woord van de Heere Christus: “Heden is dit Schriftwoord in uw oren vervuld.” En in het evangelie van Johannes, hoofdstuk 1:32, lezen wij deze woorden van Johannes: “Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel en Hij bleef op Hem.” Waarom vond die zalving toen, op dat moment, plaats en wat wordt daarmee geleerd? Uit het eerste gedeelte van Lucas 3, wat wij samen lazen, bleek ons dat Johannes de Doper predikte de doop der bekering tot vergeving der zonden. En toen hij Jezus zag, zo lezen wij in het evangelie van Johannes, zeide hij: Zie, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Welnu, deze Jezus wil, bij de aanvang van zijn publieke dienst gedoopt worden. Hij, die later Zelf gaat dopen moet eerst gedoopt worden. Johannes de Doper doopte, zonder dat hij zelf gedoopt was, maar Christus doopte pas toen Hij zelf eerst gedoopt was. Waarom is de aanvang van Zijn dienst zo nauw verbonden met Zijn doop? Daartoe moeten wij letten op wat Lucas schrijft in hoofdstuk 3:21: “En het geschiedde, terwijl al het volk gedoopt wás” (ja, dat staat er in de grondtekst; niet: toen al het volk gedoopt wérd maar: toen al het volk gedoopt wás!). Met andere woorden: de doop van Johannes was een aflopende zaak. De oogst, die hij had te bereiden, was als zodanig binnen. Welnu, toen het zover was, was het moment aangebroken waarop de laatste priester uit het huis van Aäron, namelijk Johannes de Doper, het volk mocht toevertrouwen aan de Hogepriester naar de ordening van Melchisedek. Het volk, dat door zijn prediking was toebereid aan het einde van Johannes’ loopbaan brak het allergewichtigste en het allerbelangrijkste moment van Zijn werk aan, namelijk het moment, waarop de inhoud van heel zijn prediking waar zou blijken; het moment waarop zou blijken, dat deze inderdaad het Lam is, dat de zonden der wereld ging wegnemen; dat deze inderdaad is Degene, die reeds in het Oude testament was verordineerd, aangewezen als de hoogste Profeet, den enige Hogepriester en de eeuwige Koning; het moment, waarop zou blijken, dat van deze Jezus het Oudtestamentische woord gold: “Zie, de Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft”. Nu, geliefden, het getuigenis van Johannes bleek betrouwbaar: deze Jezus was inderdaad de van God aangewezene; Hij was inderdaad de Hogepriester naar de ordening van Melchisedek, het Lam, dat de zonden der wereld zou wegenemen. Nu ging inderdaad dat woord uit Jesaja in vervulling: “Zie de Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft.” Nu bleek inderdaad dat deze Jezus van God de Vader verordineerd was, dat Hij was de Gezalfde des Heeren. Van deze waarheid mocht Johannes de Doper getuige zijn. Want, zo vernemen wij uit Lucas: “Het geschiedde, dat ook Jezus gedoopt werd en in gebed was, dat de hemel zich ópende”. “Dat de hemel zich opende.” Jazeker, de hemel werd geopend toen Jezus in gebed was. Johannes’ woord was vervuld. Deze Jezus was inderdaad de van God aangewezen Hogepriester. Want zie, de hemel opende zich toen Jezus in gebed was. De hemel opende zich. Jezus van Nazareth wordt op goddelijke wijze aangewezen als Degene, die onze hoogste Profeet, enige Hogepriester en eeuwige Koning is. En tegelijk met deze aanstelling vindt ook plaats de bekwaammaking tot dat ene drievoudige ambt, want het geschiedde, dat de Heilige Geest in de lichamelijke gedaante als een duif op Hem neerdaalde. Nee, Jezus werd maar niet gezalfd met de zalfolie, die afschaduwing en teken was van de Heilige Geest. Hij werd rechtstreeks met de Heilige Geest gedoopt. Want deze Ambtsdrager zou Zijn dienst maar niet behoeven te verrichten in de bedeling der schaduwen, maar in die der vervulling. Ja, wat meer is, Hij zou Zelf door Zijn ambtsdienst die vervulling verwerven. En daarom, Hij werd gezalfd met de Heilige Geest. Zijn zalving was de vervulling van al de voorgaande zalvingen. Zijn ambtsdienst was de vervulling van al de voorgaande ambtsdiensten. Die ambten waren een schaduw, Zijn ambt was de vervulling, de werkelijkheid, het lichaam! Hij was de Ambtsdrager van het Nieuwe Verbond, gezalfd met de Heilige Geest, die als een duif op Hem neerdaalde. Hij, de laatste Adam was nu werkelijk Ambtsdrager, zoals eens in het Paradijs de eerste Adam was geweest! Ja meer nog, want Hij verwierf wat deze had verloren. Daartoe werd Hij in deze wereld gezonden door de Vader. Gods verlossingsplan met deze wereld, zijn redding om de mens te herstellen in dat ene drievoudige ambt van Profeet, Priester en Koning zal door Jezus van Nazareth worden volbracht. De Vader zendt de Zoon naar de wereld, niet om die wereld te veroordelen maar om haar te redden. Dat was Gods welbehagen. Dat welbehagen gaat Hij nu uitvoeren door Jezus van Nazareth. Hij is de Christus, de Gezalfde bij uitstek. Hij wordt bekwaamt door de Heilige Geest met het oog op zijn ambtsvervulling. En daarom geschiedde het tegelijkertijd dat er een stem uit de hemel kwam: “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen”. De Vader Zelf deed zijn luide goddelijke stem weerklinken. Hemel en aarde en hel, ja heel de schepping en ieder schepsel daarop kon nu weten, dat de hemelse Vader Jezus van Nazareth als Zijn Zoon aanvaardde, die de Ambtsdrager van het Nieuwe Verbond zou zijn. Ja, geliefden, daar en toen werd Hij publiek gezalfd tot onze hoogste Profeet en Leraar, die ons de verborgen raad en wil Gods van onze Verlossing volkomen heeft geopenbaard. Toen reeds betoonde Hij zich onze hoogste Profeet, doordat Hij liet zien dat Hij, die de Zoon van God was, mens geworden was, opdat Hij óns zou verlossen. Dat was de raad en wil van God inzake onze verlossing. Daarvan had de Zoon van God onder het oude verbond reeds gesproken door Mozes en de Profeten. Die boodschap verkondigd Hij nu ten volle. Onze hoogste Profeet! Publiek ook werd Hij daar met de Heilige Geest gezalfd tot onze énige Hogepriester, die ons met de énige offerande van Zijn lichaam verlost heeft. Ook dat laat Hij daar reeds zien. Want Hij laat zich gewillig dopen en draagt zo als de Knecht des Heeren de zondelast van heel het volk als Hij ondergaat in het water van de Jordaan. En dankzij het wegdragen en verzoenen van die zondelast is Hij nu dagelijks in de hemel onze Pleitbezorger, onze Advocaat, die met zijn voorbidding steeds voor ons tussentreedt bij de Vader. En wij mogen het weten, dat deze nimmer door God wordt afgewezen, want Hij is de Zoon, de geliefde des Vaders, in Wie God Zijn welbehagen heeft. Zo, tenslotte ook, is Hij met die zelfde Geest gezalfd tot onze eeuwige Koning, die ons met Zijn Woord en Geest regeert en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt. Hij, die Profeet en Priester is, beschikt ook over koninklijke macht, koninklijke bevoegdheid in de hemel en op de aarde. Hij regeert ons met Zijn profetisch Woord. Hij beschermt en beschut ons door Zijn Geest, die Hij verwierf door Zijn priesterlijke offerande. Zo is Hij onze eeuwige Koning. Aan Zijn heerschappij komt geen einde. Dat is de troost voor ieder van ons persoonlijk: ‘Wie zal ons nu scheiden van de liefde van God!?’ Dat is ook de troost voor ons als volk des Heeren: Christus zal Zijn Kerk nooit ten onder laten gaan. Hij is de eeuwige Koning, die zonder onderdanen niet zijn kan. Jezus van Nazareth is de Zoon van God, in Wie de Vader Zijn welbehagen heeft. Hij is de Christus, want Hij is gezalfd met de Heilige Geest tot de Ambtsdrager van het Nieuwe Verbond, tot Profeet, Priester en Koning; gezalfd tot het gloriemakend einde, dat is het herstel van hemel en aarde. 2) Ja geliefden, Christus is gezalfd tot het gloriemakend einde van herstel van hemel en aarde; van de ambtsdienst, die de eerste Adam en al zijn volgelingen hebben verlaten en verspeeld. Deze ambtsdienst wordt hersteld door de laatste Adam voor al Zijn nakomelingen. En daarom is het niet onlogisch dat de Catechismus, sprekend over dé Christus, de Gezalfde, tegelijkertijd spreekt over allen, die door Zíjn ambtsdienst opnieuw in hún ambtsdienst zijn hersteld! Vandaar de tweede vraag in deze Zondagsafdeling: “Maar waarom wordt gíj een Christen genaamd?” En daarmee zijn wij dan toegekomen aan ons tweede punt: de vrucht van Zijn ambtsvervulling. Trouwens, over die vrucht gaat het niet pas in vraag en antwoord 32; reeds in 31 is daarop gewezen. Daar werd de Zoon van God reeds genoemd als ónze hoogste Profeet, ónze enige Priester en ónze eeuwige Koning. Daar werd dus reeds gesproken over de betekenis van zijn zalving voor óns! Zijn zalving met de Heilige Geest met het oog op Zijn ambtsvervulling betekent ook ónze zalving met het oog op ónze ambtsvervulling. Door Zijn trouwe ambtsvervulling zijn ook wij nu gezalfd met diezelfde Heilige Geest. Hij is de Eersteling, de Eerste Ambtsdrager van het Nieuwe Verbond. Wij zijn Zijn volgelingen. Door Hem kunnen ook wij ons ambt weer vervullen. Door het geloof, ben ik lidmaat van Christus en zo heb ik deel aan zijn zalving, dat is aan de zalving met de Heilige Geest. Wij gaan nog even terug naar Lucas 3, de doop van Jezus. Wij zagen, dat na Jezus’ doop de hemel zich opende op Zijn gebed en dat de Heilige Geest neerdaalde. Op zijn gebed, ja want het is Zijn begeerte om niet alleen Zelf met die Geest vervuld te worden, maar Hij wil ook heel Zijn volk met die Geest vervullen, opdat heel dat volk weer ambtsdrager wordt van de drie-enige God. Dat was Zijn begeerte. Dat was ook de vrucht van Zijn lijden en sterven Zo ook was Hij door Johannes de Doper aangekondigd, toen deze het volk voorbereidde op de komst van de Messias. “Ik doop u met water”, zo had Johannes de Doper gezegd, “maar Hij komt, die sterker is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken; die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. De wan is in zijn hand om zijn dorsvloer geheel te zuiveren en het graan in zijn schuur bijeen te brengen, maar het kaf zal hij verbranden met onuitblusbaar vuur.” Jezus van Nazareth, die de Zoon van God is, komt dopende met de Heilige Geest en met vuur allen, die in Hem geloven. Zo brengt Hij de oogst bijeen in zijn schuur. De oogst, dat is het volk des Heeren, dat bestaat uit ambtsdragers des Heeren; die christenen zijn, omdat zij zich door Christus’ Geest, dat is de Heilige Geest laat zalven tot dat ene drievoudige ambt van profeet, priester en koning. Nu, geliefden, tot de vervulling van dat ambt zijn wij allen geroepen, allen zonder uitzondering, want wij allen zijn gedoopt met de Geest van Christus en met Zijn vuur, want wij allen behoren tot de ene katholieke Kerk, die op de dag van Pinksteren is ondergedompeld in de kracht van de Heilige Geest. Die zalving bepaalt ons leven. Die zalving geeft aan ons leven weer roeping. En waar roeping en roepingsbesef is, daar heeft het leven weer zin. Gelovig roepingsbesef leidt tot levensbloei en levensontplooiing. “Waarom wordt gíj een christen genaamd?” Gemeente, wat is die vraag belangrijk in deze laatste dagen van de kerk, waarin de naamchristenen steeds talrijker worden en de echte christenen steeds moeilijker hun ambtsdienst kunnen vervullen. Want roepingsbesef wordt er bijna niet meer gevonden; dat de mens ambtsdrager op deze aarde heeft te zijn wil men niet langer zien. Daarom verstaat men ook niet meer de zin van het leven; nemen nihilisme en normloosheid angstwekkend toe. Welnu, hier komt het er op aan, dat wij christenen zijn; dat betekent, dat wij ons laten zalven door de Geest van Christus, opdat wij door die Geest bekwaamd worden om profeet, priester en koning te zijn van de allerhoogste God. Profeet zijn, opdat ik zijn Naam belijde. Dat geldt voor ieder, voor elke christen. Door de Geest van Pinksteren worden wij allen in staat gesteld tot onze profetisch- Nieuwtestamentische taak. Wij staan nu allemaal vooraan in de frontlinie. “Opdat ik zijn naam belijde”: wij staan nu allemaal in ons leven iedere dag voor de zaak van Christus. Wij laten zien in ons leven, dat Zijn naam ons lief is, dat Zijn Kerk ons ter harte gaat. Dat is uw roeping geliefden, die de Geest van Christus hebt ontvangen. In deze wereld maar niet van deze wereld zult u de belijdenis van Christus’ Naam tot deze wereld laten uitgaan! Christen zijn, dat betekent ook uzelf als een levend dankoffer Hem offeren. Het Nieuwtestamentische volk is geen volk met profeten, zoals onder het oude verbond het volk Israël, maar het is een volk van priesters: een koninklijk priesterschap, een heilige natie. Wij worden nu allen jong en oud, man en vrouw, heer en knecht geroepen tot priesterdienst. Ons leven moet een offer zijn aan de Heere; een lévend offer, staat er. Dat betekent, dat het nooit sleur moet worden met onze dienst aan de Heere; dat het nooit automatisch moet gaan, maar dat er iedere dag opnieuw de zelfbewuste toewijding moet zijn aan de Heere en zijn dienst. Elk ander offer is geen levend maar een dood offer. En hoe scherp wordt in de Heilige Schrift onvolwaardige offers verboden. De Heere wil geen blinde of lamme offerdieren. Hij eist, dat ons leven een volmaakt dankoffer zal zijn aan Hem. Ook daarin zullen wij navolgers moeten zijn van Christus, die Zijn eigen volmaakte leven heeft gegeven als een schuldoffer, opdat ons leven weer volmaakt dankoffer aan de Heere zou zijn. Die priesterdienst aan de Heere zal ook zichtbaar worden in de priesterdienst aan elkaar. Want wij zijn allen leden van Christus’ Lichaam. Daarom zullen wij elkander ook dienen. Die dienst aan elkaar moet gedragen worden door oprechte liefde jegens elkaar en zal uitkomen in getrouw verenigingsbezoek om elkaar daar met de ontvangen gaven te dienen; die priesterdienst zal ook uitkomen in allerlei barmhartigheidswerk, ook financieel waar nodig. Getrouw in die profetisch-priesterlijke dienst zullen wij het ervaren, hoe ons leven, gezalfd met de Geest van Christus weer zin krijgt, hoe ons leven gaat bloeien in een wereld, waar de dood steeds meer om zich heen grijpt. Getrouw in die profetisch-priesterlijke roeping zullen wij ook koninklijk tegen de zonde strijden en vechten; zullen wij ons onthouden van allen en alles, dat ons van deze roeping wil losmaken; niet langer willen wij dan nog staan in de dienst der zonde, want Christus Jezus heeft ons weer vrijgemaakt tot de dienst aan God. Dan ook zullen wij eenmaal als koningen met Christus regeren. Nee, dat koningschap is er nu nog niet voor de christen. Hij moet nu nog strijden tegen de zonde, de duivel en zijn eigen vlees. Maar, schrijft Paulus aan zijn kind Timotheüs: “als wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen.” En daarom zegt diezelfde Paulus tot Timotheüs: “strijd de goede strijd des geloofs”. Ook hierin zullen wij ons navolgers van Christus moeten betonen. Hij kwam tot Zijn troon niet anders dan via de weg van het kruis. Pas na zijn lijden werd Hij met heerlijkheid gekroond. Dat geldt ook voor Zijn volk, dat een christelijk volk is. Zolang de Kerk in deze bedeling is zal zij moeten strijden. Steeds wordt de aanval hernieuwd. Na de Reformatie moest er Afscheiding komen. Na de Afscheiding moest de Vrijmaking komen. En enkele jaren geleden moest de Kerk opnieuw strijd voeren tegen kerkelijke en confessionele onverschilligheid. Wij zijn er niet, wanneer wij de overwinning hebben behaald, want de volgende aanval is er maar zo weer. Zolang de zonde niet is weggebrand uit deze schepping en dus ook in de kinderen der kerk telkens weer de kop op steekt, zolang blijft de strijd er. De strijd voor behoud van de kerk; de strijd ook in ons persoonlijk leven tegen allerlei zonde. Het koningschap is beloofd, en Hij, de God van alle genade, die ons in Christus heeft gezalfd, Hij zál ons volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten, maar dát na een korte tijd van líjden. Dat is ons profetisch-priesterlijk- en koninklijk ambt. Als wij niet met Christus lijden, zullen wij ook niet met Hem verheerlijkt worden. Zijn wij daarom als christenen bereid om Zijn naam te belijden; staat bij ons Zijn Woord in het middelpunt. Dat is uw profetische taak. Bent u bereid om u met een brandend hart in te zetten voor de Heere en zijn dienst. Dat is uw priesterlijke taak. Bent u bereid om tot het einde toe tegen de zonde te strijden om zo te overwinnen! Dan bent u nu reeds met Christus meer dan overwinnaars en zult u ook in de van de zonde gereinigde en geheiligde schepping met Hem als koningen regeren. Amen.