====== Preek over Zondag 16 (1974) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-15:1974 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-17:1974 -> |Tekst|Zondag 16 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen|Romeinen 6:1-14| |Zingen|_Psalm 16:3,6| | |_Psalm 32:1| | |_Psalm 116:1-5| | |_Psalm 97:7| | |_Psalm 115:9| Preek gehouden te: * Grootegast op 25 augustus 1974; * Smilde op 21 september 1975 en 6 juni 1993. \\ //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// Zondag 16 handelt over de laatste twee trappen van de staat der vernedering van onze Heere Jezus Christus. Wij onderscheiden vier trappen in Christus’ vernedering. Allereerst Zijn nedere geboorte: Hij nam onze door de zonde verzwakte natuur aan. Daarover is gesproken in Zondag 14. De tweede trap van Zijn vernedering is Zijn lijden, waarover in Zondag 15 wordt gesproken. De derde en vierde trap van Zijn vernedering bestaan uit Zijn sterven en begrafenis. Wanneer aan het slot van Zondag 16 nog wordt gehandeld over Zijn nederdaling ter helle, dan wordt dat hier niet gezien als een vijfde trap van vernedering voor onze Middelaar, maar dan ziet de Catechismus dat als aanduiding van het karakter van Zijn lijden en sterven: het was een lijden, waarin Hij geconfronteerd werd met de benauwdheid, de smart, de verschrikking en de kwelling van de hel. “Nedergedaald ter helle”, wordt door de Catechismus dus zo uitgelegd dat de machten der hel op Christus werden losgelaten doordat God de Vader Hem daaraan overgaf, doordat God de Vader alle gemeenschap met Hem verbrak. “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten.” Dat was; “nedergedaald ter helle”. Ik zei zoëven: zo wordt het hier in Zondag 16 door de Catechismus uitgelegd en antwoord 44 is ook geheel schriftuurlijk. Alleen moet wel opgemerkt worden dat deze woorden in het Apostolicum (de 12 artikelen) oorspronkelijk zo niet bedoeld zijn. De volgorde is immers: gekruisigd, gestorven, begraven en tenslotte: nedergedaald ter helle. De volgorde die hier gegeven wordt is een tijdsvolgorde. Daaruit blijkt dan, dat de nederdaling ter helle heeft plaatsgevonden na het sterven. Zo is het oorspronkelijk ook bedoeld door de kerk van de eerste eeuwen. En ook dat is geheel schriftuurlijk. Want het woord ‘hel’ heeft in de Bijbel twee betekenissen. Allereerst de plaats der verdoemenis; maar ook komt het woord ‘hel’ voor in de betekenis van: graf, dodenrijk. In de Statenvertaling lezen wij bijvoorbeeld in Psalm 16:10: “Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten”. Daar wordt met ‘hel’ bedoeld: het graf, de plaats der doden, het dodenrijk. “Nedergedaald ter helle”, had in de oude kerk ook de betekenis: “Christus is in het rijk der doden geweest”. Ook dat wordt ons in de Schrift geleerd. Christus is tussen de doden terechtgekomen. Hij bevond zich onder de macht van de dood. Hij is afgedaald naar het dodenrijk en de poorten van het dodenrijk zijn achter Hem dichtgegaan. Zo heeft Hij de smarten van de dood gevoeld en is Hij gekneld door de banden van de dood. De kerken der Reformatie hebben deze woorden enigszins anders uitgelegd en het laten slaan op Christus’ helle-lijden. De oorzaak daarvan is dat deze woorden vaak verkeerd werden uitgelegd in die zin, dat Christus na Zijn sterven in het dodenrijk zou zijn afgedaald om de gestorven gelovigen uit het Oude Testament daaruit te bevrijden. Deze en soortgelijke speculaties zijn helemaal onschriftuurlijk en zijn door de uitleg van de Catechismus geheel onmogelijk gemaakt. Dat betekent evenwel niet, dat wij in deze nederdaling ter helle ook niet mogen denken aan Christus’ afdaling in het dodenrijk na zijn sterven. Wij schrappen antwoord 44 niet, maar vertroosten ons tegelijk ook hiermee, dat Christus is geweest in de macht van de dood, dat de poorten van het dodenrijk voor Hem open zijn gegaan en zich achter Hem hebben gesloten. Christus was drie dagen in het rijk der doden zoals Jona drie dagen is geweest in het binnenste van de vis. De gelovige die gaat sterven, mag weten: hier was Christus ook; Christus heeft de smarten van de dood geleden. Hij is dood geweest, maar zie, Hij leeft tot in alle eeuwigheden en Hij heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk. En daarom zullen de poorten van het dodenrijk Zijn gemeente niet meer vasthouden. Zo is Christus’ nederdaling ter helle de troost en het leven voor Zijn volk. Wij spreken u nu over Christus’ dood, begrafenis en nederdaling ter helle, zoals Zondag 16 daarvan de betekenis weergeeft en doen dat onder het thema: //De vrucht van Christus’ borgtochtelijk sterven voor Zijn volk.// - rechtvaardigmaking; - heiligmaking; - heerlijkmaking. 1) Ook Zondag 16 laat ons duidelijk zien, hoe Christus’ lijden in alle opzichten een borgtochtelijk lijden is geweest; Hij leed als onze Middelaar. De lijdensweg, die Hem voerde tot in de dood, betekent voor ons de weg van het leven. Wij horen hier van verschrikkelijke dingen: het kruis, de dood, de begrafenis en de nederdaling ter helle; dingen waarmee Christus in Zijn leven is geconfronteerd en die Hem tenslotte gebroken hebben; ja, maar deze dingen betekenen voor óns genezing. Zondag 16 spreekt van helse verschrikking, maar omdat Christus’ lijden borgtochtelijk lijden was is deze Zondag tegelijk ook vol van hemelse vertroosting. Zijn dood is uw leven. Jazeker, want Zijn dood dat is het offer dat de Zoon van God heeft moeten brengen, opdat Hij voor Zijn volk het leven zou verwerven. “Waarom heeft Christus zich tot in de dood moeten vernederen?” In deze vraag klinkt iets door van de ontzetting: waarom heeft Hij, die het waarachtige leven is; ja, die gezegd heeft: Ik ben de weg, de waarheid en het léven, waarom heeft Hij zich tot in de dood toe moeten vernederen. De Zoon van God heeft moeten ondergaan, dat wat Hem van nature eeuwig vreemd is. Christus zinkt steeds dieper weg in Zijn lijden; trede na trede daalt Hij verder de afgrond in; tot in de dood zelfs. Waarom heeft Christus zich tot in de dood moeten vernederen? Omdat Gods gerechtigheid en Gods waarheid dit eisten; alleen zo kon de Zoon van God betalen voor onze zonden. De Catechismus verwijst hier naar Genesis 2:17. Daar lezen wij de woorden uit het proefgebod: “ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven”. Hier in het paradijs heeft God de dood in zijn volle omvang, dus ook de lichamelijke dood ingesteld als straf op het overtreden van het proefgebod; als vergelding voor de weigering van geloofsgehoorzaamheid aan God. De dood, zoals die door de overtreding van dit gebod door de eerste Adam en al zijn nakomelingen in de wereld is gekomen, is dus niet op natuurlijke wijze te verklaren. [Dat heeft men wel geprobeerd en doet men vandaag ook nog. O zeker, medisch kan men bij iemands sterven wel vaststellen, dat het lichaam versleten is of beschadigd. Maar daarmee heeft men nog geen antwoord op de vraag naar het verschijnsel van de dood. Achter lichamelijke aftakeling en achteruitgang ligt een diepere oorzaak. Men heeft wel gemeend, dat tegelijk met de schepping, met het leven ook de dood er was. De dood is onverbrekelijk aan het leven verbonden; de dood behoort bij de menselijke natuur. Deze en soortgelijke speculaties gaan echter lijnrecht in tegen de Bijbelse openbaring.] Nee, de Heilige Schrift leert ons dat de mens de levensadem van God heeft ontvangen. En de boom des levens in het paradijs was de garantie voor dat leven. Maar door zijn val in zonde heeft de mens zich van zijn God afgesneden en zo ook van het leven. Door de zondeval is de dood ingetreden in deze wereld; de lichamelijke dood is niet onmiddellijk ingetreden, maar die is wel gekomen. Alleen uit de zonde is te verklaren die circelgang van de wieg tot het graf, zoals de Heer daarvan spreekt in Genesis 3:19: “Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”. De dood is niet op natuurlijke wijze te verklaren. Alleen bij het licht van Gods openbaring valt de dood te verklaren: de dood is het loon op de zónde; Gods rechtvaardig loon op de zonde. “Ten dage dat gij daarvan eet zult gij voorzeker sterven.” Achter de dood werkt het recht en de waarheid van Gods verbond. Daarom is de dood sinds Adams val in deze schepping binnengetreden en gaat hij onweerstaanbaar zijn triomfantelijke gang. De apostel Paulus zal later aan de Romeinen schrijven: “Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgedrongen, omdat allen gezondigd hebben.” Alleen Gods gerechtigheid en onze zonden verklaren ons, waarom de dood in deze wereld is gekomen. En als de Catechismus dan vraagt, waarom Christus zich tot in de dood heeft moeten vernederen, dan ligt ook de verklaring daarvan in Gods gerechtigheid en waarheid èn in onze zonden. Het loon van de zonde is de dood. Welnu, Christus was de laatste Adam, die gekomen was om de zonde van de eerste Adam en al zijn nakomelingen te dragen. En omdat naar Gods recht de dood onlosmakelijk aan de zonde verbonden was, moest de laatste Adam ook aan de dood onderworpen worden. De betaling voor onze zonden zou nooit volkomen zijn geweest, als onze Verlosser niet gestorven was. Borgtochtelijk lijden in plaats van de eerste Adam moet uitlopen op de dood. Alleen dan is het loon op de zonde betaald, alleen dan is er aan het recht van Gods verbond voldaan, [alleen dan zouden de eerste Adam en al zijn nakomelingen vrij zijn van de dood, want alleen dan zouden wij gerechtvaardigd zijn]. Borgtochtelijk lijden dat is immers, dat Christus het volbrengt voor óns? Nu, geliefden, onze Borg is gestorven, en zo heeft Hij voor ons, Zijn volk, de gerechtigheid verworven. De Zoon van God heeft Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood. Zijn lijden en sterven betekende het dragen van de straf voor onze zonden. Zo heeft de Zoon Zíchzélf gesteld tot een slachtoffer voor ons. Ja, zo moesten wij het zeggen: de Zoon heeft Zichzélf vernederd, Hij heeft Zijn leven gegeven in de dood. Christus’ sterven was een bewuste daad van gehoorzaamheid, vrijwillig om onzentwil. Wanneer een mens sterft dan geeft hij de geest, zo zeggen wij. Maar dat is geen eigenlijk geven, dat gebeurt niet bewust en soeverein. Integendeel, wanneer het uur van ons sterven is aangebroken, dan is er geen mens, die de levensadem nog in zich kan houden. Wanneer de lichamelijke krachten volledig uitgeput zijn en het hart stil gaat staan, dan sterven wij, gewillig of niet gewillig. Geen mens ook kan het moment van zijn sterven kiezen. De mens beschikt niet over zijn eigen leven. Maar Christus sterven is totaal anders! [O nee, uiterlijk bezien was er weinig verschil. Hij was als misdadiger aan het kruis gehangen. Na drie uur onnoemlijk zwaar lijden was Hij gestorven; toen had Hij zijn moede hoofd gebogen. Weliswaar had men niet verwacht dat Hij al zo spoedig zou sterven. De misdadigers, die met Hem gekruisigd waren, konden nog wel uren leven. Maar Christus had dan ook meer doorstaan aan lichaam en ziel dan enig mens. En Hijzelf had immers gezegd dat Zijn werk was volbracht. Nu dan kon Hij nu toch gaan sterven. Maar nee, zo was het sterven van Christus niet. Zijn sterven was niet het noodzakelijk gevolg van Zijn kruisiging, zoals dat wel het geval was met die twee andere kruiselingen. Christus werd niet het slachtoffer van de goddeloze handeling van de Romeinse soldaten. Hij werd niet het slachtoffer van uitputting en vermoeidheid, zodat de dood Hem tenslotte wegrukte. Nee, helemaal niet.] Zijn sterven was bewuste overgave. Hij gaf Zijn leven in de dood, actief. Zoals Christus stierf was nog nooit één mens gestorven; zo zal ook nooit één mens sterven. Jezus stierf op geheel unieke wijze. Want Hij, die daar aan het kruis hing was de Zoon van God, Die eenmaal had gesproken: “Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, máár Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht, bevoegdheid het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.” Niemand ontneemt het Mij: die Romeinse soldaten niet; de vermoeidheid en de pijn van het kruis ook niet; maar Ik leg het uit Míjzelf af, en daarom had Hij Zich overgegeven in de handen van die soldaten; daarom had Hij Zich laten kruisigen. Christus is hier geen slachtoffer van menselijke handelingen, maar Hij gaat hier heel bewust en in volle gehoorzaamheid de weg van Zijn borgtochtelijk lijden. En daarom geeft Hij de geest op het moment dat Hij Zelf kiest. Dat is het moment, waarop Hij alles heeft volbracht wat nodig was om de losprijs bijeen te brengen voor onze loskoop. “Vader, in uw handen beveel Ik Mijn geest.” Zie hier de losprijs: mijn leven van volmaakte gehoorzaamheid. Er ontbreekt niets aan. Hij legt bewust de losprijs in de handen van de Vader. Jezus legt Zijn leven af; Hij offert Zichzelf aan de Vader. Dat, geliefden, is het sterven van Christus geweest. Alleen dat sterven kan voor onze zonde betalen, kan onze schuld wegnemen, zodat wij rechtvaardig voor God staan. Want alleen dat sterven was het offer van volmaakte gehoorzaamheid aan Gods recht, het offer van volmaakte liefde; de liefde, die God van de eerste Adam had gevraagd. Wij verstaan nu ook, dat de Catechismus zegt dat alleen de dood van de Zoon van God kon betalen voor onze zonden. Nietwaar, alleen die mens die tegelijk ook waarachtig God is, kan zulk een offer van volmaakte gehoorzaamheid brengen. Want alleen die mens beschikte over het leven; alleen die mens kon het leven vrijwillig afleggen. De Zoon van God gééft het leven, zoals de Vader dat eiste, namelijk als een gáve, als een overgáve, opdat aldus aan God recht zou worden genoeggedaan. Wat is dat een ondragelijk zwaar lijden geweest voor onze Borg. Hij, die Zelf het Leven is, moet Zich overgeven, bewust, tot in de dood. En dan die dood als openbaring van Gods verschrikkelijke straf over de zonde; als een uitgieting van Gods brandende tóórn. De Zoon heeft Zichzelf tot een schuldoffer gestéld, Hij heeft al onze zonden naar Zich toegetrokken. En dan doet de Vader ook de toorn over die zonde op Hem neerkomen. Hij, die geen zonde heeft gekend, die vreemd was aan ongerechtigheid, Hij wordt nu één brok zonde, over Wie de toorn van God losbrandt. Daarom was heel Christus’ lijden een nederdaling ter helle, antwoord 44, Hem wordt alles ontnomen. De Zoon van Gods liefde daalt neer ter helle. God rukt deze mens los uit de hele wereld. Hij mag niets meer hebben. Hij wordt door God verlaten. Dit lijden is voor ons onbegrijpelijk; hier schieten mensenwoorden te kort. Door God verlaten: Hij die steeds de Vader had gezocht in heel Zijn leven; Wiens spijze het was te doen de wil des Vaders. Hij roept, maar de Vader antwoordt niet; Hij klopt, maar de Vader doet niet open. Hij zoekt God met heel Zijn hart, met heel Zijn ziel en met alle krachten, maar de Vader verbreekt alle gemeenschap. De Zoon wordt volkomen door de Vader verlaten. Alle machten der hel worden hier op de Zoon losgelaten. Ja, drie-urige duisternis aan het kruis, dat betekende voor Christus helse duisternis: onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helse kwelling. Elke lichtstraal, elk antwoord, elk spoor van gemeenschap ontbrak. Christus werd verstoten in de buitenste duisternis. Christus had maar niet het gevóel, dát Hij verlaten was, maar Hij was werkelijk verlaten: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Jazeker, in dit alles mist Christus de hand van Zijn Vader; die bracht Hem in dit vreselijke uur van helse kwelling. Hiertoe was Hij in dit uur gekomen, dat de Vader Hem alles ontnemen zou. Maar geliefden, dat de Vader naar Zijn goddelijk recht Zijn Zoon aan dit lijden overgaf, is gebeurd ter wille van u en mij. Nu zijn wíj gerechtvaardigd, nu zijn wij van de helse benauwdheid en pijn verlost. Zo geeft Christus helse lijden een hemelse troost aan Gods volk. Jazeker, nedergedaald ter helle, opdat ik in mijn hoogste aanvechtingen er zeker van ben en mij daarmee ook ten volle vertroost, dat Christus door Zijn helse lijden, mij van de helse benauwdheid en pijn verlost heeft. Naar Gods heilig recht is Gods volk te midden van de aanvechtingen vrij van de helse benauwdheid en pijn. Want Christus is van God verlaten, opdat wij nimmermeer door God verlaten zullen worden. O nee, gemeente, u moet goed lezen wat de Catechismus hier zegt; er staat niet, dat de aanvechtingen in ons leven verdwijnen. De Bijbel leert ons dat wel anders en de kinderen van God ervaren dat in hun leven wel anders. De aanvechtingen in ons leven zijn talrijk. Aanvechtingen zijn er wanneer het schijnt, dat God niet meer met ons is, zodat wij innerlijk gaan twijfelen. De Catechismus haalt hier onder andere Psalm 116:3 aan: “Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart.” En nu komt het er voor de psalmdichter op aan, dat hij er aan vasthoudt dat God aan zijn zijde is. Want daar zit nu juist de aanvechting: ‘zou God wel aan mijn zijde staan?’ Aanvechtingen kunnen er zijn in ons persoonlijk leven, wanneer het ons in ons leven tegenloopt; wanneer wij lang ziek zijn, wanneer de dood nadert; wanneer er vervolging of verdrukking komt; aanvechtingen kunnen er ook zijn, wanneer wij geroepen worden – en dat is elke dag zo – om eerlijk gereformeerd te leven; om in alle opzichten profetisch te getuigen, dat wij wel in de wereld, maar niet van de wereld zijn; dat wij als kinderen van het licht en het leven geen enkele gemeenschap zoeken met de kinderen van het rijk der duisternis, die leven te midden van de dood. Aanvechtingen, die kunnen er ook zijn in het leven der kerk, wanneer wij geroepen worden om de leer der zaligheid te bewaren en te verdedigen tegenover valse leer, tegen ontkrachting van de belijdenis der waarheid. Dat kost moeite en inspanning. Dat vraagt van ons dat wij altijd weer klaarstaan om te strijden. Hoe gemakkelijk kan ons dan niet de gedachte besluipen: kunnen wij nu eens niet wat soepeler zijn, kunnen wij niet eens wat toegeven aan de geest van deze tijd. Jazeker, voor Gods trouwe kinderen zijn de aanvechtingen vele. Maar te midden van al die aanvechtingen mag ik er van verzekerd zijn, dat God mij nimmer verlaat; dat ik naar Gods recht vrij ben van de straf der Godverlatenheid, want dat alles heeft Christus voor mij gedragen in Zijn nederdaling ter helle. De Zoon van God is de weg gegaan van helse smart en verschrikking, een weg tot in de dood en het graf. Van die weg ben ik nu vrij. De weg, die Christus ging tot in de helse diepte van de Godverlatenheid, die weg geeft mij te midden van de hoogste aanvechtingen de hemelse vertroosting van Gods nabijheid. 2) Wij letten vervolgens ook op de tweede vrucht van Christus’ borgtochtelijk lijden en sterven: onze heiligmaking. Daaraan schenkt de Catechismus aandacht in vraag en antwoord 43: “Wat verkrijgen wij méér voor nuttigheid uit de offerande en de dood van Christus aan het kruis”. Behalve dat Christus voor onze zonde betaald heeft en zo onze schuld bij God verzoend, heeft Hij ook de mácht der zonde in ons leven gebroken. Aan onze rechtvaardigmaking door Christus is onlosmakelijk verbonden onze heiligmaking. Door Christus’ kracht wordt onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven. Onze oude mens – dat is wat ons van nature eigen is; het doen der zonde – die oude mens gaat er aan. De gelovigen zijn dood voor de zonde. De apostel Paulus zegt in Romeinen 6:7: “Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”. De vrucht van Christus kruis begint voor ons niet pas bij ons sterven, maar reeds in ons leven, want wij zijn met Christus medegekruisigd. En daarom: wat ons eigen was in ons leven is ons door Christus kruis vreemd geworden. O zeker, die oude mens is er nog wel, maar er is nu een scheiding gekomen tussen ons en die oude mens, want door Christus’ kracht wordt die oude mens uit ons leven weggedaan. Dan is er nog wel de zonde in ons leven, maar die zonde is voor Gods kinderen iets vreemds geworden, wij hebben daar geen lust meer in. Daarom kan de apostel Paulus in Romeinen 6:11 ook schrijven: “Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wél dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus”. Jazeker, wij zijn dood voor de zonde! Onze oude mens is er nog en die doet ook nog maar al te vaak de zonde in ons, maar rechtens heeft hij zijn positie verloren, want hij is door de kracht van Christus onttroond. De zonde is een kráchteloze koning geworden. En daarom kan de Catechismus zeggen: “opdat de boze lusten van het vlees – dat is hier niet het lichaam maar onze verdorven natuur – opdat die niet meer in ons regéren”. Op dat laatste woord moet u hier letten: niet meer in ons regéren! De heerschappij der zonde is gebróken door de kracht van Christus. Ons leven is van de macht der zonde verlost. En daarom is onze strijd tegen de zonde nooit een hopeloze strijd. Want door Christus’ kruis zijn wij overwinnaars. Daarom ook mogen wij de zonde in ons leven niet meer de heerschappij laten voeren, want wie dat doet verloochent de kracht van Christus’ kruis en dood en begrafenis. Wie straks bij zijn sterven in de dag van het oordeel wil ontvangen van de krachtdadige vrucht van Christus’ kruis, die mag in zijn leven die kracht niet verloochenen; die zal nu tegen de zonden moeten strijden en die steeds meer overwinnen. Alleen voor wie nu leeft uit de kracht van Christus’ kruis is het sterven straks gewin. Roemen in de gekruisigde Christus, dat brengt zelfopoffering en een ononderbroken strijd tegen de zonde met zich mee. Want de dood van Christus heeft niet alleen als vrucht onze rechtvaardiging, onze vrijspraak, maar ook onze heiligmaking, onze dagelijkse bekering. Ook die bekering is door Christus voor ons verworven. In Hem zijn wij gemaakt tot nieuwe mensen. Wij, die in onszelf geen kracht hebben tegen de zonde en de satan, ontvangen die kracht in Christus. Want Christus overwon door zijn dood de macht der zonde. Zo zijn wij dan in Hem mede-overwinnaars. Hij, die ons heeft gerechtvaardigd, heeft ons ook geheiligd. En daarom geldt nu ook, dat zonder heiligmaking niemand de Heere zal zien. Want wie de heiligmaking niet kent, die kent de Christus niet, die ons niets slechts van de schúld der zonde zou verlossen, maar die een volle Zaligmaker is. Hij verlost ons ook van de smét der zonde, van de aantrekkingskracht van de zonde. Wie in Hem is, is dóód voor de zonde en levend voor God! Daarom wordt ons in de doop maar niet enkel de belofte van de rechtvaardigmaking verzegeld maar ook die van de heiligmaking. Want als wij gedoopt worden in de Naam van de Heilige Geest, zo verzekert de Heilige Geest ons, dat Hij in ons wil wonen, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassing van onze zonden én de dagelijkse vernieuwing van ons leven. Hier hoort u het: in Christus hebben wij ook de dagelijkse vernieuwing van ons leven; het telkens weer opstaan uit de zonde, zo vaak wij door eigen zwakheid daarin vallen, en het opnieuw betreden van de weg der gehoorzaamheid. Jazeker, ook die verbondsweldaad heeft God ons in Christus geschonken. En het is God de Heilige Geest, Die ons in de weg van geloof leert deze weldaad uit de Christus te nemen. En zo is in onze strijd tegen de zonde alleen die Christus onze enige kracht en onze genoegzame kracht. Wij, die in onszelf zwak zijn, zijn in Christus krachtig om tegen de zonde te strijden en om ons zelf als een levend dankoffer aan de Heere te offeren. 3) En Hij, die ons heeft gerechtvaardigd en geheiligd, Hij zal ons ook verheerlijken; de heerlijkmaking, die hierin bestaat, dat wij eeuwig zullen leven in de herstelde gemeenschap met God, waar de zonde niet meer is en waar de dood niet meer zijn zal, noch rouw, noch geklaag, noch moeite. Daarover spreekt vraag en antwoord 42: onze dood is geen betaling voor de zonden maar alleen een afsterving van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven. Ook hier blijft de wet van Christus’ borgtochtelijk werk gelden, al schijnt het dat de feiten daartegen spreken. Maar dat is niet meer dan schijn! Want doordat Christus als ónze Borg is gestorven, is de ergste verschrikking van de dood voor ons weggenomen. Die ergste verschrikking heeft Christus ondergaan, want voor Hem was het sterven het ondergaan van de toorn van God, het dragen van de schuld van onze zonden. En zeker, ook voor ons blijft de dood altijd iets afschrikwekkends behouden. Want hij is en blijft een gevolg van de zonde; hij is onze vijand; de laatste vijand, die onttroond wordt. Maar voor Gods volk geldt tegelijk dat de prikkel van de dood is weggenomen. En daarom zijn wij toch getroost als wij ons in handen van deze vijand bevinden. Want zeker, hij verbreekt alle banden, die wij hier op aarde hebben; wij moeten onze geliefden loslaten. Maar dat is slechts tijdelijk. Dat alles wordt hersteld. Maar de dood verbreekt voor ons een andere band voor altijd; de band der zonde. Onze dood is de afsterving van de zonde, die ons in dit leven niet wil loslaten en die wij nog maar al te vaak tot heerschappij laten komen. Maar zie, die band wordt dan voor goed doorgesneden. En ook de overblijfselen der zonde zijn dan volledig uit ons leven verdwenen. Een kind van God dat sterft, laat de zonde voor goed achter zich. Zijn dienst hier op aarde wordt afgebroken en daarom heeft de zonde niet langer vat op hem. Die band is gebroken. Maar hij mag zijn dienst in de hemel voortzetten. Zelfs de dood, de laatste vijand helpt ons nu om tot God te komen. De dood is nu voor ons de poort naar het leven. En zeker, bij ons sterven daalt ons lichaam wel neer in het graf, maar ook daar is de prikkel uit weggenomen. Want onze Borg en Middelaar is ook daar geweest. En dat niet alleen om daarmee te betuigen, dat Hij waarachtig gestorven was, zoals onze Catechismus dat zegt. Jazeker ook dat. Maar wij mogen hier meer zeggen. Christus is in het graf geweest: dat betekent, dat Hij is weggenomen van deze aarde. Al zijn sporen zijn uitgewist. Zo is Christus helemaal ingegaan in onze menselijke vernedering van de wieg tot het graf. Door Zijn begrafenis heeft Hij de smaad en de ontluistering daarvan naar Zich toegetrokken. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. De smaad van dit paradijswoord heeft Christus voor óns gedragen. En daarom is het graf voor ons anders geworden. Het is niet de plaats waar ons lichaam voor eeuwig aan de ontbinding en de vergetelheid wordt overgegeven. Nee, de Bijbel leert anders. Het is de akker, waarin het lichaam als een korrel wordt gezaaid. Dan wordt er gezaaid in vergankelijkheid, maar opgewekt in onvergankelijkheid; dan wordt er gezaaid in oneer en zwakheid, maar wordt er opgewekt in heerlijkheid en kracht. En eenmaal bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank van de goddelijke bazuin zullen de graven geopend worden en zullen de lichamen van de ontslapenen opgewekt worden. Want de zee en de dood en het dodenrijk zullen hun doden geven en zij zullen geoordeeld worden een ieder naar zijn werken. De werkers der ongerechtigheid zullen geworpen worden in de poel van vuur, dat is de tweede dood. Maar de rechtvaardigen zullen heengaan in het eeuwige leven. Want wie in de Zoon van God gelooft zal leven en in der eeuwigheid niet sterven. Zo gaat u door dood en graf heen de weg van het leven. Ja waarlijk, door Christus’ dood is er voor u de enige troost, die geldt zowel in uw leven als in uw sterven. Amen.