====== Preek over Zondag 17 (1974) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-16:1974 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-18:1974 -> |Tekst|Zondag 17 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen|1 Korintiërs 15:1-28| |Zingen|_Psalm 21:1,4| | |_Psalm 21:13| | |_Psalm 85:1-4| | |_Psalm 118:9| | |_Psalm 29:6| Preek gehouden te: * Grootegast op 1 september 1974 en 22 februari 1975; * Baflo op 7 juli 1977. \\ //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// De boodschap van de opstanding van onze Heere Jezus Christus neemt een zeer belangrijke plaats in, in de prediking van het evangelie. Het valt ons op welk een nadruk de apostelen in hun prediking steeds weer leggen op het feit van de opstanding of opwekking van de Christus. Dat komt reeds naar voren direct in het begin van het boek Handelingen. Wanneer de ledige plaats van Judas moet worden vervuld door een nieuwe apostel dan stellen de elf voor deze nieuw te verkiezen apostel de eis, dat deze met hen getuige moet worden van Christus’ opstanding (Handelingen 1:22). In Petrus’ pinksterpreek tot de Joden en Jodengenoten wordt verkondigd dat de Christus is opgewekt. Zo lezen wij daar, dat Jezus de Nazoreeër, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, door de handen van wetteloze mensen aan het kruis is genageld en gedood, maar dat God Hem heeft opgewekt (hoofdstuk 2:22) en even verder in vers 32 horen wij de apostel zeggen: “Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn.” Dezelfde woorden keren terug in Petrus’ rede tot het volk naar aanleiding van de genezing van de verlamde in de Schone Poort: “de Leidsman ten leven hebt gij gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de doden” (hoofdstuk 3:15). En tot de Joodse Raad spreekt Petrus opnieuw over de opwekking van Christus: “Jezus Christus, de Nazoreeër, die gij gekruisigd hebt, maar die God heeft opgewekt uit de doden” (hoofdstuk 4:10). Het grote thema van de apostolische prediking is: God heeft Christus opgewekt. En dat is niet alleen de prediking van Petrus tot de Joden, nee ook aan de heidenen wordt hetzelfde verkondigd; in Handelingen 10, waar de apostel Petrus van een engel Gods verneemt, dat God ook onder de heidenen zijn uitverkorenen heeft, daar horen wij de apostel het evangelie verkondigen aan de hoofdman Cornelius van Caesarea, en ook daar spreekt de apostel over Jezus Christus, die door de Joden is gedood door Hem te hangen aan een hout, maar “Hem heeft God ten derde dage opgewekt!” En niet alleen de apostel Petrus verkondigt deze opstanding. Nee, dat doen alle apostelen. Paulus kan dan ook tegenover de Joodse Raad verklaren, dat hij terecht moet staan “om de hoop en de opstanding der doden” (hoofdstuk 23:6). Dezelfde apostel schrijft in 1 Corinthiërs 15:14: “En indien Christus niet is opgewekt dan is immers onze prediking zonder inhoud en zonder inhoud is ook uw geloof”. De opstanding is het centrale thema in heel de prediking der apostelen. In 1 Corinthiërs 15:11 schrijft Paulus: “Daarom dan, ik of zij (nl. vooral de andere apostelen), zó prediken wij en zó zijt gij tot het geloof gekomen”. Overal waar de apostelen het evangelie verkondigen, daar getuigen zij van het feit, dat Christus uit de doden is opgestaan of is opgewekt. De evangelieverkondiging is ondenkbaar zonder de blijde boodschap, dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan, is opgewekt. Ja, Jezus Christus is opgestaan uit het midden van de doden. Hij heeft de dood en het dodenrijk achter zich gelaten. De dood kon Hem niet vasthouden. De méns Jezus Christus is naar het lichaam verscheidene uren dood geweest, Hij is drie dagen in het graf geweest, maar daarna is Hij opgestaan! Dat is het evangelie, dat de apostelen verkondigen aan Joden en heidenen, ja aan heel de wereld. Wanneer die opstanding niet werkelijk had plaats gevonden dan was de prediking van de apostelen waardeloos; dan was ons geloof ijdel en zinloos; een mooie verpakking, een mooi omhulsel maar zonder inhoud. Maar Jezus Christus is opgewekt op de derde dag en Hij heeft de dood achter zich gelaten. Welnu, wanneer de Bijbel daar alle nadruk oplegt, wanneer dat het centrale thema is in heel de apostolische prediking, dan begrijpen wij ook dat de Catechismus terstond vraagt naar het nut van deze opstanding voor ons. “Wat nut ons de opstanding van Christus?” Daarover willen wij u in dit uur het Woord van God bedienen onder het thema: //De vrucht van Christus opstanding voor Gods volk.// - rechtvaardigmaking; - heiligmaking; - heerlijkmaking. 1) Het evangelie van de opstanding van de Here Christus is al de eeuwen door sterk aangevochten. Het ongeloof van de Saduceeën, die van geen opstanding wilden weten en de leugen van de Joodse Raad als zouden de discipelen het lichaam van hun gestorven Meester hebben gestolen, is kenmerkend voor het ongeloof van alle navolgende eeuwen. Want niet alleen werd deze opstanding door vele Joden bezien als een fabeltje, verzonnen door Zijn discipelen, maar ook vele heidenen wilden van de opstanding niet weten. Dat Jezus Christus is gestorven, dat gelooft men nog wel. Maar Zijn opstanding! Nee, dat is zoiets ongelooflijks. Wanneer de apostel Paulus het evangelie van Jezus Christus verkondigt aan de Griekse geleerden op de Areopagus, dan lezen wij aan het slot van die geschiedenis: “Toen zij nu van een opstanding van doden hoorden, spotten sommigen, maar anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen. Aldus vertrok Paulus uit hun midden. Doch énige mannen sloten zich bij hem aan en kwamen tot geloof.” Nee, opwekking uit de doden, dat wilde er bij die Griekse wijsgeren niet in. Dat was eenvoudig onmogelijk. Dood is dood, zo meenden zij. En helaas, zo menen vandaag nog velen. Wanneer de Bijbel spreekt over de opstanding van onze Heere Jezus Christus uit de doden en daarmee verbonden de opstanding van heel Gods volk tot eeuwige heerlijkheid, dan komt er een glimlach op hun gelaat. Hoe kun je nu zoiets geloven, vraagt men zich hoogmoedig af. Dat is toch onmogelijk! Wanneer de Heilige Schrift over de opstanding spreekt, moet je dat ook niet zo lezen als zou de Bijbel bedoelen, dat die opstanding werkelijk heeft plaatsgevonden; helemaal niet. Jezus de Nazoreeër was gestorven en dus voor goed uit deze wereld en uit deze geschiedenis verdwenen. Alleen de herinnering aan Hem was er nog en zo kun je hooguit zeggen, dat Hij nog voortleefde in de harten van zijn discipelen en vele andere volgelingen. Maar de opstanding als werkelijk gebeuren, nee dat acht men uitgesloten; zoiets acht men voor het menselijk verstand ondenkbaar. Nu, inderdaad, voor het menselijk verstand is de opstanding van Christus ook ondenkbaar. Het is dan ook een wonder, een louter goddelijk wonder; een gebeuren, dat alleen kan en mag gelóófd worden. In 2 Corinthiers 5:15 lezen wij: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen”. Christus is opgestaan; dat betekent: de nieuwe schepping, de herschepping. Welnu, evengoed als van de eerste schepping geldt, dat het een louter goddelijk werk is, dat alleen door het geloof is te verstaan, zo goed geldt dat ook van de opstanding van Christus, dat is de nieuwe schepping, de herschepping. Ook hier spreekt alles van goddelijke kracht en een goddelijk wonder. Ook hier komt alles aan op gelóóf. Bij het feit van de opstanding was ook geen enkel mens aanwezig; niemand was daarvan getuige, evenmin als er ook maar één menselijke getuige was bij het feit van de eerste schepping. De apostelen waren getuigen van Christus’ opstanding, omdat Hij, toen Hij reeds opgestaan wás, aan hen is verschenen. De opstanding zelf heeft de Heere aan niemand laten zien. Ook daarom is het zeer goed te begrijpen, dat de Catechismus over het féit van de opstanding niets zegt, zoals dat wel gebeurt bij de hemelvaart in Zondag 18, maar hier in Zondag 17 meteen vraagt naar het nut van die opstanding voor ons. Dan wordt allereerst gezegd, dat Christus door Zijn opstanding de dood heeft overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had kon deelachtig maken. Christus heeft door zijn opstanding de dood overwonnen. Hij was op de Goede Vrijdagavond aan het kruis genageld. Hij was gestorven, al zeer spoedig, en daarna begraven door Jozef van Arimathea en Nicodemus. Alles leek nu voorbij te zijn. Jezus van Nazareth was niet meer; de dood had ook Hem in zijn greep. Maar nee, toch niet. Want zie, op de derde dag staat Hij op. Hij laat de dood en het dodenrijk achter zich. Hij was wel afgedaald tot in het dodenrijk, maar Hij komt daar op de derde dag weer uit op! De dood kon deze mens niet vasthouden; Hij verbrak de weeën van de dood. Voor de allereerste keer moet de dood ervaren dat er een mens sterker is dan hij. Christus heeft de dood overwonnen. De dood is dood voor Hem en daarom ook voor allen, die in Hem geloven. Jazeker, in deze wereld, waar iedere dag nieuwe graven worden gedolven, en dat niet alleen voor de ongelovigen, maar ook voor de gelovigen, in die wereld klinkt de evangelische boodschap, dat Christus de dood heeft overwonnen. De profeet Jesaja had eenmaal geprofeteerd: “De Heere zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert en de bedekking, waarmee alle volken bedekt zijn. Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen.” Die profetie is in vervulling gegaan op de eerste Paasmorgen, toen Christus de dood moeiteloos achter zich liet. Hij ís de opstanding en het leven. Dat belijden wij in een wereld, waar de dood iedere dag opnieuw toeslaat. Om dat nu goed te verstaan, moeten wij allereerst letten op het karakter van die overwinning; op het karakter ook van de strijd, die Christus met de dood had te voeren. Die strijd was allereerst een rechtsstrijd. De dood kon als koning heersen in deze wereld vanwege het recht van God tegen de zonde. Nietwaar: het loon van de zonde is de dood. De dood had vrij spel in deze wereld vanwege Gods recht tegen de zonde. Wanneer wij nu zeggen, dat Christus de dood heeft overwonnen, dan belijden wij daarmee, dat Christus de macht van de dood heeft weggenomen door hem zijn recht te ontnemen. En dát heeft Christus gedaan door aan het kruishout voor de zonde te betalen, door aan Gods recht te voldoen. De opstanding ligt in het verlengde van Christus’ borgtochtelijk lijden. Christus betaalde voor de zonde en zo ontnam Hij de dood zijn recht om te heersen in deze wereld. Deze betaling van Christus aan Gods recht is ook door de Vader erkend. Want niet alleen zegt de Bijbel dat de Zoon is opgestaan, maar ook dat de Váder Hem heeft opgewekt. Daarmee gaf de Vader te kennen, dat de Zoon door Zijn borgtochtelijk lijden en sterven aan Gods recht had voldaan. Als onze Borg was Christus aan het kruis tot zonde gemaakt. Daarom moest Hij sterven. Dat was het rechtvaardig loon op de zonde. Maar zie, op de derde dag wekt de Vader Hem op uit de doden en daarmee gaf de Vader te kennen, dat Hij, die op Goede Vrijdag één brok zonde was, dat Hij nu tot gerechtigheid is geworden. Die gerechtigheid had Hij verworven door Zijn sterven. De Vader ziet Hem nu niet meer aan als beladen met zonden, maar als Rechtvaardige, als Iemand, die voor de zonde had betaald. Christus is nu de grote Rechtvaardige. De zonden, waarmee Hij beladen was, die zijn weg. En daarom ontslaat de Vader Hem nu uit de gevangenis van het dodenrijk. Ja, maar ook dan is Christus onze Borg. Evengoed als Christus aan het kruis stierf als onze Borg, zo wordt Hij ook op de derde dag door de Vader opgewekt als onze Borg. Maar dat betekent dan, dat evenzeer als de zonden, die Hij droeg ónze zonden waren, dat de gerechtigheid, die Hij heeft verworven, ónze gerechtigheid is. De Vader wekt de Zoon op als onze Borg en zo mag Hij leven. Maar dan zijn onze zonden dus weg. Dan mogen wij leven; dan schenkt de Vader óns het leven. De Vader ziet óns in Hem aan. De opwekking van Christus, dat betekent voor ons: “de schuld uws volks hebt Ge uit uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunne zonden aan”. Maar dan is ook voor ons de dood overwonnen; de dood, zoals Christus die heeft ondergaan en overwonnen; de dood als betaling voor de zonden en de dood als overwonnen door Christus’ gerechtigheid. Christus mag leven vanwege Zijn gerechtigheid. Maar dan leven ook allen, die in die gerechtigheid delen. Wie nu deelt in de gemeenschap van deze Borg, die ontvangt van al de schatten, die deze Borg heeft verworven, die ontvangt Zijn gerechtigheid. Nu, die gerechtigheid heeft Gods volk ontvangen, ook u. Want, zo zegt uw belijdenis: Christus is uit de doden opgestaan, ópdat Hij ons de gerechtigheid zou deelachtig maken. Ja, ook in en na Zijn opstanding bewijst Christus zich in alle opzichten onze Borg te zijn. Hij, die op Goede Vrijdag als Borg onze zonden naar zich toetrok, Hij staat op de derde dag op om als onze Borg ons te doen delen in Zijn gerechtigheid. Christus gaat na Zijn opstanding door met Zijn borgtochtelijk werk. Zie maar! Direct na Zijn opstanding zoekt Hij de gemeenschap met Zijn volk. Christus ziet om naar Zijn volk! Hij gaat naar Zijn discipelen toe als ze bijeen zijn op de dag van Zijn opstanding en Hij groet ze met de woorden: “Vrede zij u!” Jazeker, vrede zij u, want Ik ben opgestaan uit de doden en Ik schenk u de gerechtigheid, die Ik als uw Borg heb verworven, zodat er vrede is tussen u en de Vader. De apostel Paulus schrijft in 1 Corinthiërs 15: “Christus is verschenen aan Cefas, daarna aan de twaalfen. Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk. Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene.” De Heere was waarlijk opgestaan! Ja maar ook, hoe betoont Hij Zich na Zijn opstanding de Borg van Zijn volk. Want Hij zoekt hen op, Hij zoekt gemeenschap met hen, om hen te laten delen in Zijn gerechtigheid. “Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik uw lof zingen.” Hoe heerlijk doet Christus hier dit woord uit Psalm 22 in vervulling gaan. “Ziehier, ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft.” Hoe ontzaglijk rijk vervult Christus na Zijn opstanding deze profetie uit Jesaja 8. Christus de volmaakt Rechtvaardige, Hij schaamt Zich niet om van zichzelf zondige mensen Zijn broeders te noemen. Christus is opgestaan uit de doden. Ja, maar niet als een eenling, als een zonderling, waar wij ver buiten staan, maar als Eersteling, die een talrijk volk met Zich meeneemt. Want zie, na Zijn opstanding komt Hij naar Zijn volk toe en trekt dat met Zich mee uit de dood in het leven: Hij schenkt Zijn volk de gerechtigheid, die Hij heeft verworven. En daarom: “Vrede zij u: zie hier ben Ik, uw gerechtigheid voor God.” De Zoon van God wordt onze Borg, Hij schaart Zich geheel en al aan onze zijde. Christus heeft onze zwakke menselijke natuur aangenomen: zo is Hij naar ons toegekomen. Hij heeft geleden aan het kruis en is gestorven; ja neergedaald ter helle. Zo is Hij beneden ons weggezakt. Maar zie, Hij is opgestaan als de Rechtvaardige. Zo is Hij de Eerstgeborene der doden; is Hij opgestegen uit de doden en nu trekt Hij ons allen achter Zich aan! Nee, als Christus niet was opgestaan, dan waren wij nog in de dood, dan waren wij nog in onze zonden. Maar Christus is opgestaan. Onze Borg is door de Vader opgewekt. Nu is Gods volk niet langer in de zonde, nu is het vrij van de schuld. God vindt in gunst en niet in wraak Zijn lust, want de hitte van Zijn gramschap is geblust. Jezus Christus heeft door Zijn dood betaald aan Gods gerechtigheid. In die gerechtigheid doet Hij Zijn volk delen. Ook u, geliefden. Want Christus heeft na Zijn opstanding Zijn apostelen opgezocht en dat niet alleen om hen te doen delen in Zijn gerechtigheid, maar om ook ú daarin te doen delen. Door Zijn verschijningen heeft Christus Zijn apostelen gemaakt tot getuigen van Zijn opstanding. Christus Zelf zou naar de hemel gaan om daar aan Gods Rechterhand zijn Middelaarswerk voort te zetten, maar Hij ging niet alvorens Zijn apostelen tot getuigen van Zijn opstanding te hebben gemaakt. “Gij zijt getuigen van deze dingen”, zo zegt Christus tot zijn apostelen vlak voor Zijn hemelvaart. Nu, de apostelen hebben hun getuigenis gegeven van de opstanding van Christus. En al zijn dan de getuigen van deze opstanding reeds lang gestorven, hun getuigenis is ons bewaard gebleven: in het Woord van God, de Heilige Schrift. Dat getuigenis is nog steeds levend en krachtig. Want het is het getuigenis van Hem, die door Zijn opstanding gebleken is onze Messias te zijn, de Zoon van God, de Heere onze gerechtigheid, die de gerechtigheid heeft verworven en daarom roept Hij ons op om onze gerechtigheid in Hem te zoeken, door in Hem te geloven. In de ambtelijke verkondiging van het opstandingsevangelie laat Hij ons zo delen in Zijn gerechtigheid. Dat doet Hij iedere zondag opnieuw, tot twee keer toe. Dan schenkt Hij ons Zijn gerechtigheid; dan geeft Hij ons de vrede, die Hij heeft verworven door Zijn dood. “Genade zij u en vrede van Hem, Die is en die was en die komt en van Jezus Christus de Eerstgeborene der doden.” In de verkondiging van het opstandingsgetuigenis zet de Verhoogde Heiland hier Zijn arbeid voort. Hij laat u delen in Zijn gerechtigheid nu op dit moment door de verkondiging van het opstandingsevangelie. De verkondiging van dat evangelie betekent uw vrijspraak óf uw veroordeling. Jazeker, of uw veroordeling. Want u kunt nooit vrijblijvend onder de prediking zitten. De prediking is geen bedelarij, maar zij stelt u voor de beslissende keus: Christus met Zijn gerechtigheid aannemen of Hem verwerpen. Voor die keus heeft Petrus de Joden gesteld, toen hij in Zijn pinksterpreek het getuigenis van de opstanding deed uitgaan: “U hebt de Christus wel gekruisigd, maar zie, Hij is door God opgewekt. Bekeert u daarom en een ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden.” Die vergeving van zonden, geliefden, die gerechtigheid wordt ook u vandaag verkondigd, Christus laat ook u daarin delen, maar dan vraagt Hij ook geloof van u; dan eist Hij dat u uw gerechtigheid in Hem alleen zoekt. Wie dat weigert – en een tussenweg is er niet – die wordt veroordeeld onder de ambtelijke verkondiging van het opstandingsevangelie; die stelt zich daarmee op één lijn met het ongelovige volk der Joden, die de Christus hebben gekruisigd en Hem als Messias hebben verworpen. Zoekt dan in Hem, die zulk een fontein van heil voor u heeft geopend, heel uw gerechtigheid, opdat u de Zoon van God niet opnieuw kruisigt, maar opdat u nu reeds uit Zijn hand het ware leven ontvangt. 2) En dit is dan het tweede, waar de Catechismus hierover spreekt: wie deelt in de gerechtigheid van Christus die ontvangt nu reeds het ware leven. Want zo lezen wij verder: “ten andere worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven”. Dat is onze heiligmaking; de opstanding van de nieuwe mens. Christus’ opstanding uit de dood betekent ook onze opstanding uit de dood. Die twee behoren bij elkaar. De Catechismus zegt hier positief, wat reeds negatief in Zondag 16 is gezegd, namelijk dat onze oude mens met Christus gekruisigd, gestorven en begraven wordt. De oude mens sterft, de nieuwe mens staat op. Wij worden door Christus’ kracht opgewekt tot een nieuw leven. Het is het nieuwe leven waarvan wij reeds bidden bij de doop van onze kinderen: “opdat het met Hem begraven wordt door de doop in de dood en met Hem moge opstaan tot een nieuw leven”. In dat nieuwe leven zal het kind “zijn kruis vrolijk dragen en Christus volgen in waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde”. Het is het leven, waarin wij niet langer onszelf zoeken, maar waarin wij Christus zoeken en Zijn Koninkrijk. Het is het leven, waarin wij ons laten leiden door de levendmakende Geest van Christus. Alleen die Geest, die Christus voor ons heeft verworven, die kan ons bekeren en die stelt ons in staat tegen onze oude mens te strijden en ons leven aan God op te offeren. Ook de heiligmaking is evenzeer als de rechtvaardiging vrucht van Christus’ opstanding. De Catechismus zegt dan ook, dat wij worden opgewekt door Zijn kracht. Dat betekent dus, dat Christus dezelfde kracht, waarmee Híj de dood overwon, nu ook gaat gebruiken om ons uit de dood op te wekken. En inderdaad geliefden, voor die arbeid is ook niet minder dan doodsoverwinnende kracht nodig. Want van en in ons zelf zijn wij dood. Om ons tot leven te brengen, is niets minder noodzakelijk dan een opwekking uit de dóden. De Catechismus verwijst hier onder andere naar Efeze 2. Nu, daar schrijft Paulus aan de Efeziërs: “gij waart dóód door uw overtredingen en zonden”. Dood. Dat geldt voor de mens buiten Christus. Hij leeft een grafleven. Maar schrijft Paulus vervolgens: God heeft u mede levend gemaakt met Christus en ons mede opgewekt in Christus Jezus. En die waarheid geldt ook u vandaag: u bent de levende gemeente van de levende Heere. Hij heeft u gerechtvaardigd; Hij heiligt u ook iedere dag opnieuw. Dat is de blijde boodschap van Christus’ opstanding. Christus maakt zich een reine Bruid om die stralend zonder vlek of rimpel aan de Vader te presenteren. Geliefden, die heerlijke werkelijkheid, moet ons tegelijk ook wel diep beschaamd maken. Want wat laat ik in mijn leven nog weinig zien van die opwekkingskracht van Christus. De praktijk van ons leven lijkt wel dwars tegen deze evangelische boodschap in te gaan. Opgewekt door Christus’ krácht? Ach, wat is er nog niet vaak de zwakheid in mijn leven. Opgewekt tot een nieuw leven? Ach, hoe vaak laat ik de machten van de dood in mijn leven nog niet tot heerschappij komen. Telkens opnieuw wordt mijn leven door de zonde geschonden en kapot gemaakt. Hoe weinig is aan mij te zien, dat ik werkelijk een nieuw leven heb ontvangen, een ander leven; een leven dat heel zijn lust vindt in het onderhouden van Gods geboden. Ik moet het bekennen, mijn leven is nog maar al te veel gelijk aan dat van de man, die wel kwám aan het koninklijk bruiloftsmaal, maar die weigerde het bruiloftskleed daarvoor aan te trekken. “Ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben.” Zelfs dat woord van Paulus ontbreekt nog maar al te vaak in ons leven. “Opgewekt door de kracht van Christus tot een nieuw leven.” Hoe weinig is daarvan ook te zien in het leven van Christus’ Kerk, die zijn Bruid is. Hoeveel ontrouw is er niet onder haar leden. Ontrouw, omdat men niet werkelijk zijn leven inzet voor de dienst van God; omdat men geen werkelijk oprechte liefde bezit voor Gods Kerk; omdat men niet werkelijk met volle inzet zich geeft aan het verenigingswerk; aan het onderzoeken van Gods Woord; en aan alle ware christelijke arbeid. Ja geliefden, wij moeten het belijden en wij doen dat met diepe schaamte en met intens verdriet, wat is er in ons leven nog veel zwakheid; wij zijn van onszelf alzo zwak, dat wij niet één ogenblik kunnen standhouden. Die oude mens is nog lang niet dood in ons. En toch, en toch belijden wij: opgewekt door de kracht van Christus tot een nieuw leven. Ondanks alle zonden en gebreken staan wij toch in een nieuw leven. Want het is Pasen geweest: Christus is opgewekt en daarom worden ook wij opgewekt tot een nieuw leven. Zijn opwekkingskracht zal ook in mijn leven eenmaal volkomen triumferen. Want Christus is iedere dag met mij bezig. Christus de Bruidegom is iedere dag bezig om Zijn Bruid te reinigen. Hij maakt zijn volk tot een volk van ware Christenen. Met die heiligingsarbeid is Hij ook aan u bezig. Hij snijdt ook de zonde uit uw leven weg. En dat doet pijn. Hij maakt ook u tot oprechte volgelingen van Hem. Dat kost u zelfverloochening en zelfopoffering. Hij doet ook u het kruis dragen. Draagt het dan vrolijk. Want alleen wie zijn leven wil verliezen om Christus’ wil, die zál het behouden. 3) En dat is dan het laatste waar de Catechismus ons op wijst: Christus’ opstanding is een zeker pand van onze zalige opstanding. Ons leven, dat geheiligd wordt in de weg van veel strijd en moeite is waarlijk niet afgelopen bij onze dood; ons stervensuur is niet ons laatste uur. Integendeel, Christus opstanding is voor ons een zeker, een betrouwbaar pand, dat God ook ons zal opwekken. Een pand, dat is een bemoedigende gave, waarin de garantie of de zekerheid ligt voor een nog rijkere gave. Welnu, zulk een pand hebben wij van God ontvangen. Want Hij heeft Christus opgewekt en zo geeft Hij ons de zekerheid, dat wij ook eenmaal opgewekt zullen worden. Dat is de troost, die Gods kinderen hebben in hun moeitevolle leven. Hun leven eindigt waarlijk niet in de dood. Dat is de troost voor Gods kinderen in een wereld waar zoveel angst is voor de lichamelijke dood, waar een strijd wordt gevoerd op leven en dood om de dood uit dit leven uit te bannen. Er is een open graf, want Christus is opgewekt. En dat niet als eenling, als een zonderlinge, maar als de Eersteling. Hij is de Eerstgeborene der doden. Hij heeft reeds een verheerlijkt lichaam ontvangen als loon op zijn Middelaarswerk. Datzelfde loon wordt uit genade ook uitgekeerd aan allen, die hun gerechtigheid en hun heiligmaking zoeken in deze Middelaar. “Maar ieder”, zo zegt Paulus, “in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij Zijn komst”. Christus wordt hier genoemd: de Eersteling. Het beeld hier gebruikt door de apostel is ontleend aan het Oudtestamentische gebruik van de aanbieding van de eerstelingen van de oogst. De eerstelingen vertegenwoordigen heel de oogst en zijn tegelijk de garantie voor heel die oogst. Wanneer de Vader Zijn Zoon uit de doden opwekt als Eersteling, dan heeft Hij daarmee heel de oogst veilig gesteld. De binnenkomst van de oogst is gegarandeerd! Zie naar Christus, de Eersteling van de oogst, de Eerstgeborene der doden. Vandaag reeds schenkt Christus u door Zijn levendmakende Geest een nieuw leven, maar tegelijkertijd belooft Hij u een verheerlijkt opstandingslichaam bij zijn komst. Jezus Christus geeft vandaag aan Zijn Kerk Zijn opstandingskracht, maar tegelijkertijd stelt Hij een totale vernieuwing van heel deze schepping in het vooruitzicht. Daarbij behoort ook de vernieuwing van ons lichaam. Een vernieuwd lichaam, nee, dat betekent niet een ander lichaam. Het betekent wel een lichaam, dat deel krijgt aan de totale verlossing door Christus. Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; dat is de schepping, die vervuld is van Gods heerlijkheid. Er komt een nieuw lichaam; dat is het lichaam, dat deel heeft aan de glans en de glorie van Christus opstandingskracht, een verheerlijkt lichaam. Uw moeitevolle arbeid als kinderen van God in deze wereld is toch niet tevergeefs. Uw ijver voor Gods Kerk en Koninkrijk is niet vruchteloos. Want zie, Jezus Christus is opgewekt uit de doden. Dat evangelie is een diep ingrijpende zaak in uw geloof: het doet u weten uw rechtvaardigheid voor God. Dat evangelie is een diep ingrijpende zaak ook voor uw leven: want u wordt door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven; een leven, dat zich in alles aan de Heere moet opofferen. Dat evangelie is een diep ingrijpende zaak ook voor uw lichaam en voor heel deze schepping. Want God gaat alle dingen nieuw maken. Zie dan geliefden, in dat evangelielicht uw leven en de dienst, die u in uw lichaam hebt te verrichten. Dan zult u met blijdschap uw weg in dit leven vervolgen en in getrouwheid uw christelijk ambt vervullen. Ook wanneer u ziek bent of wanneer de lichamelijke krachten door ouderdom aftakelen. Put dan maar overvloedig troost uit de heilsfeiten van Christus’ opstanding. Want het laatste woord is niet aan de dood, maar aan Hem, die gezegd heeft: “Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft zal in der eeuwigheid niet sterven”. Broeders en Zusters, gelooft u dat? Dan hebt u het leven, nu en tot in eeuwigheid. Amen.