====== Preek over Zondag 29 (1975) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-28:1975 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-30:1975 -> |Tekst|Zondag 29 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen|Johannes 6:22-59| |Zingen|_Psalm 40:3,4| | |_Psalm 40:8| | |_Psalm 85| | |_Psalm 130:2| | |_Psalm 130:4| Preek gehouden te: * Grootegast op 26 januari 1975. Opgenomen in de prekenbundel //Horen naar het Woord// (2014). \\ //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// Bij de behandeling van Zondag 28 hebben wij gezien dat het Avondmaal ons wil verzekeren van en bepalen bij de gemeenschap met de Heere Christus. In het Avondmaal gaat het om die gemeenschap met de Heere. Samen eten en drinken betekent gemeenschap hebben aan elkaar. Die gemeenschap wordt met name beleefd aan de tafel des Heeren, het heilig Avondmaal. Daarom hebben wij in het Avondmaal ook te doen met het wezenlijke van het christelijke geloof. Geloven is immers: leven met God, omgang hebben met de Heere; Hem kennen en erkennen zoals Hij Zelf gekend wil worden. Geloven is maar niet weten van een hiernamaals; of vasthouden aan een aantal verstandelijke waarheden. Het is maar niet, dat je opkomt voor wat bepaalde theologen hebben uitgevonden en in systeem hebben gebracht. Nee, het ware geloof is omgang hebben met God; de omgang die er is door het geopenbaarde woord van de Heere; de gemeenschap, die ook na de zondeval mogelijk blijft, omdat God met Zijn volk gemeenschap zoekt en mogelijk maakt op basis van de vergeving der zonden. Die gemeenschap, dat geloof, dat leven wordt ons in het Avondmaal verzekerd en geschonken. Daar valt in Zondag 28 alle nadruk op. In het Avondmaal des Heeren ontvangen wij de gemeenschap des Heeren. Daar gaat het om in het Avondmaal. En u begrijpt dat het daarom een vraag van levensbelang is, hoe die gemeenschap tot stand komt. Want het gevaar is er steeds weer dat wij langs eigenwillige wegen en door eigen bedachte methoden die gemeenschap proberen te verwerkelijken, in plaats van hier aandachtig te luisteren naar die God, die ons zegt hoe er alléén maar die gemeenschap mogelijk is en dus ook wérkelijk. Vandaar dat de Catechismus, nadat zij in Zondag 28 reeds uitvoerig de betekenis van het Avondmaal heeft uiteengezet en daardoor in feite alle eigenwillige wegen al heeft geblokkeerd, toch in Zondag 29 nog nader over die gemeenschap in het Avondmaal gaat spreken. Denkt u dus niet dat Zondag 29 een uiteenzetting geeft over het Avondmaal, die allang verouderd is en hoogstens nog interessant is voor wat meer ingewijden, maar dat de gewone man deze zaak beter kan laten rusten. Zo is het bepaald niet. De Catechismus is ook in Zondag 29 troostboek; zij wil ons in Zondag 29 onderwijzen over die enige troost, die wij ook in het Avondmaal ontvangen. Het is de troost dat wij leven in de gemeenschap van onze Middelaar Jezus Christus, aan Wie wij toebehoren met lichaam en ziel. Om die prediking gaat het hier en daarom is deze Zondag nog zeer actueel, met name ook in deze 20e eeuw. In een eeuw, waarin steeds luider wordt geroepen dat het werk van Christus op een mislukking is uitgelopen en het christendom zijn tijd heeft gehad; in zó’n eeuw gaan wij luisteren naar de boodschap van Zondag 29, waarin ons gepredikt wordt de gemeenschap met die Christus, die dood is geweest maar Die nu leeft. En die gemeenschap is garantie voor leven en levenstoekomst. Wij prediken u vanmiddag: //In het Avondmaal garandeert Christus ons Zijn gemeenschap.// Nader letten wij op: - de weg waarlangs die gemeenschap tot stand komt; - de vrucht die deze gemeenschap met zich brengt. 1) Wanneer het in het Avondmaal des Heeren gaat om de gemeenschap met de Heere, om het leven met de Heere, dan is, zoals wij reeds zeiden, van uitermate groot gewicht de vraag hoe die gemeenschap met de Heere nu eigenlijk tot stand komt in het Avondmaal. Immers, avondmaal vieren op zichzelf kan iedereen wel. Dat doen de hypocrieten, de ongelovigen, ook. Maar van zulke avondmaalvierders zegt de kerk in artikel 35 dat de goddeloze wel het sacrament tot zijn verdoemenis ontvangt, maar hij ontvangt niet de waarheid van het sacrament; zoals Judas en Simon de tovenaar beiden het Sacrament ontvingen, maar niet Christus, Die daardoor – dat is: door het sacrament – betekend wordt. Dus het staat niet bij voorbaat vast, dat als je avondmaal viert, dat je dan ook vanzelfsprekend de waarheid van dit sacrament ontvangt. Denk maar aan Judas en Simon de tovenaar. De goddeloze ontvangt niet de waarheid van het sacrament. De waarheid van het sacrament; wij mogen ook zeggen: de gemeenschap met Christus. Die gemeenschap wordt dus niet vanzelfsprekend ontvangen als je avondmaal viert. En daarom nogmaals, van uitermate groot gewicht is nu de vraag: hoe komt die gemeenschap tot stand? Wanneer ontvang je die gemeenschap wel, wanneer niet als je avondmaal viert? Is het misschien zo dat je eerst aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, alvorens die gemeenschap in het avondmaal te ontvangen, zodat je er eigenlijk eerst zeker van moet zijn, dat je aan die voorwaarden voldoet, en zolang dat nog niet het geval is maar niet aan de viering van het avondmaal deelneemt? Zo bijvoorbeeld de voorwaarde: ben ik eigenlijk wel een gelovige en kan ik dus wel aangaan aan de tafel des Heeren? Maar dan is het immers toch geen goede avondmaalsviering en dus blijf ik maar weg. Er komt immers dan toch niet die gemeenschap met de Heere tot stand? Of, zo denken weer anderen, als je het avondmaal maar viert, dan is alles goed. Dan komt die gemeenschap met de Heere wel tot stand. Dat gaat automatisch zo. Welnu geliefden, het is op deze vraag hoe in het Avondmaal de gemeenschap met de Heere ons deel wordt, waarop de Catechismus nader ingaat in Zondag 29. Want, zo luidt vraag 78: “Wordt dan het brood en wijn het wezenlijke lichaam van Christus?” De Here Jezus Zelf zei immers bij het brood: “Dit is mijn lichaam” en bij de wijn: “Deze beker is het Nieuwe Testament in mijn bloed”. Ondergaan brood en wijn dus een verandering van wezen – vandaar de naam transsubstantiatie, dat is wezensverandering – zodat na het uitspreken van de formule het brood echt vlees is geworden en de wijn het echte bloed van Christus? Dat is de vraag die hier gesteld wordt. Met andere woorden, want dat is de consequentie van deze vraag: heb je deel aan Christus, ontvang je zijn gemeenschap alleen al wanneer je het brood eet en de wijn drinkt? Eet je dan dus het echte vlees en het echte bloed van Christus, zodat je met Hem verenigd wordt en leeft in Zijn gemeenschap? Wij kunnen deze vraag ook op een andere manier stellen: is Christus lichamelijk aanwezig in de tekenen van brood en wijn? Iedereen van u zal meteen zeggen: nee, natuurlijk niet! Dat is immers dwaasheid. Het brood blijft immers gewoon brood en de wijn blijft gewone wijn. Daar verandert niets aan. De tekenen blijven onveranderd. En, wat belangrijker is: de Heilige Schrift leert ons een dergelijke opvatting over het Avondmaal nergens. Die Schrift leert ons heel duidelijk – en niemand van ons zal dat willen tegenspreken – dat Jezus Christus op de 40e dag na Zijn opstanding naar de hemel is gevaren. En daar is Hij nu met Zijn verheerlijkte lichaam, gezeten in de troon van God aan de rechterhand van Zijn Vader, waar Hem alle macht is gegeven in de hemel en op de aarde. Christus is dus lichamelijk niet meer op deze aarde en Hij kan daarom ook niet lichamelijk aanwezig zijn in de tekenen van brood en wijn. En inderdaad, als u het zo zegt, dan zegt u het goed; dan spreekt u overeenkomstig de Heilige Schrift en hebt u ook de Catechismus aan uw zijde, die deze vraag beantwoordt met een stellige ontkenning: nee, zo is het per se niet. Brood en wijn veranderen niet in het echte lichaam en bloed van Christus. Want Christus, onze Middelaar, is naar de hemel gegaan. Hij is met Zijn bloed ingegaan in het hemelse heiligdom en heeft daar met Zijn volmaakte offer onze zonden voor God verzoend. Zijn hemelvaart is het bewijs dat God Zijn offer heeft aangenomen als volkomen genoegzaam tot uitdelging van al onze zonde. Niets, maar dan ook níéts behoeft daar nog aan te worden toegevoegd. Christus heeft alles gedaan, om allen die Hem van de Vader gegeven waren voor altijd te verlossen uit de greep van de satan. Is Christus nog lichamelijk op aarde en zo aanwezig in de tekenen van brood en wijn? Nee, zegt u, want wij geloven in de Middelaar Jezus Christus, die helemaal klaar is gekomen met Zijn borgtochtelijk werk op aarde tijdens Zijn dienst in vernedering, en als bewijs daarvan voer Hij op de 40e dag na Zijn opstanding op naar de hemel. En Hij, Die Zelf opvoer ten hemel om zo aan Zijn volk te laten zien dat Hij alles voor hen volbracht had, Hij werd nu ook ópgenomen in de hemel door de Vader en daarmee gaf de Vader aan al Zijn kinderen de meest heerlijke demonstratie, dat door het volbrachte werk van deze Zoon ál de zonden van Zijn volk verzoend waren; dat Zijn toorn tegen Zijn kinderen voor eeuwig was gestild en dat zo voor eeuwig weer de toegang geopend was naar het huis van de Vader. Is Christus nog lichamelijk op aarde? Nee, zegt u, want wij geloven in Jezus Christus, die is gestorven; ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand van God is en dat als bewijs van en als loon op Zijn werk voor ons; Die nu in de hemel ook voor ons bidt en dat op grond van Zijn zoenoffer! U wilt niet weten – en terecht – van een lichamelijke aanwezigheid van Christus in het Avondmaal, en daarmee belijdt u dat Christus naar de hemel is gegaan en zo voor u allen de hemel heeft geopend en de toegang naar de Vader. Die hemel behoeft u dus niet meer te openen; nee, die hemel ís voor u geopend. Christus is opgevaren, want Hij is klaar gekomen met Zijn borgtochtelijk werk voor Zijn volk, dat in en van zichzelf dood is in zonden en ellenden, onbekwaam tot enig goed en daarom vallend onder het oordeel van de Heiland: “Zonder Mij kunt gij niets doen”. Maar, zo weet u nu: Christus is niet meer lichamelijk aanwezig in het Avondmaal, want Hij is klaargekomen met Zijn werk en daarom zegt diezelfde Heiland óók tot u: “Mét Mij kunt gij alles doen”. Met Mij, dat wil zeggen: als je leeft in Mijn gemeenschap en dat is de gemeenschap, die Ik u in het Avondmaal garandeer in de tekenen van brood en wijn. Maar, dat weet u nu ook: die gemeenschap met Christus, uw Middelaar, is er nooit automatisch; dat is niet een vanzelfsprekende zaak voor wie nu maar het brood eet en uit de breker drinkt. Want dat brood en die wijn zijn niet de Christus Zelf, zijn niet het wezenlijk lichaam en bloed van de Middelaar. Wie met die dwaze gedachte avondmaal viert, die is goddeloos en moet niet denken dat hij zal delen in de gemeenschap van Christus, evenmin als Judas en Simon de tovenaar; evenmin ook als alle roomsen, die deze leer aanhangen. Het is niet voor niets dat de Catechismus in de volgende zondagsafdeling deze roomse avondmaalsopvatting een vervloekte afgoderij noemt. Dat weet u allemaal. En wij vinden het eerlijk gezegd wel wat belachelijk, dat die roomsen zo dwaas zijn om een dergelijke opvatting aan de Schrift te ontlenen. Wanneer Christus zegt: “dit is mijn lichaam”, dan kan dat immers niet anders betekenen dan ‘dit betékent mijn lichaam’ en evenzo geldt ook van de drinkbeker: deze is teken en zegel van mijn bloed, dat voor u vergoten wordt. Zó heeft Christus dit bedoeld en de apostel Paulus ook, en inderdaad, anders dan zo kan het in het licht van heel de Schrift niet uitgelegd worden. Wie deze woorden letterlijk opvat, in die zin dat hier gezegd zou zijn dat brood en wijn wezenlijk veranderen in vlees en bloed die doet de Schrift onrecht aan; die negeert wat onze Catechismus noemt de aard en de eigenschap der Sacramenten en die maakt daarmee het sacrament tot een automatisme, dat als een soort tovermiddel functioneert. Als je maar eet en drinkt, dan heb je daardoor automatisch gemeenschap met Christus. Maar zo is het niet en wij stemmen allen volmondig in met de Catechismus: nee, Christus is beslist niet lichamelijk aanwezig in de tekenen van brood en wijn, want Christus is niet meer op de aarde maar in de hemel. En daarom is die roomse avondmaalsleer een valse leer, die leidt tot vervloekte afgoderij. Ja, zo is het, zeggen wij allemaal. Alleen, geliefden, bedenkt u nu wel goed waaróm de Catechismus deze zaak hier zo aan de orde stelt, waaróm de kerken der reformatie deze belijdenis gesteld hebben tegenover de roomse leer. Niet allereerst om die roomsen te weerleggen – dat ook wel – maar toch allereerst met het oog op haar eigen lidmaten; tot vertroosting en vermaning van Gods kinderen zelf. Dat moeten wij vandaag ook goed beseffen. De Catechismus is de belijdenis der kerk en is gericht tot haar leden allereerst. Niet Rome, of wie anders ook, maar wij zélf worden hier aangesproken. Het is met het oog op óns behoud en met het oog op óns geloof, dat deze zondagsafdeling in de Catechismus is opgenomen! Want zeker, die roomse dwaling is gemakkelijk te weerleggen: natuurlijk veranderen brood en wijn niet in het lichaam en bloed van Christus, want Christus is immers door zijn hemelvaart niet meer lichamelijk op aarde en dus heb je nooit automatisch alleen door eten en drinken deel aan de gemeenschap met Christus. Maar waar is deze roomse dwaling het gevólg van? Hiervan, dat men Christus niet beleed als de enige en volkomen Zaligmaker. Dat men niet geloofde dat Christus eens en voor altijd Zijn offer had gebracht en de zonden van Zijn volk had verzoend, en als bewijs daarvan naar de hemel is opgevaren en daar voor Zijn volk bidt op grond van Zijn volbrachte werk, door welk werk Hij voor ons de toegang naar de Vader heeft geopend. Maar als dat zo is, hoe worden wij dan júist hier in de ontkenning van Christus’ lichamelijke aanwezigheid in het Avondmaal gedrongen om toch deze Christus wél te erkennen als de werkelijk enige en volkomen Zaligmaker. Wij kunnen wel heel gemakkelijk zeggen: natuurlijk is Christus niet lichamelijk aanwezig in het Avondmaal, maar weet wel wat dat inhoudt. Dat houdt in dat Christus naar de hemel is gegaan, en dat Hij dus werkelijk hier op aarde met Zijn werk is klaargekomen en dus onze zonden heeft verzoend; dat houdt in dat de Vader Zijn offer heeft aanvaard als de volkomen betaling van onze schuld, zodat Gods toorn is verzoend en de toegang voor ons tot de Vader is geopend. Maar wie dan nu met die wetenschap weigert de gemeenschap te zoeken met deze Middelaar, deze volkomen Zaligmaker, wie dat weigert, die is in zijn avondmaalsviering goddelozer dan welke fervente aanhanger ook van die roomse avondmaalsleer. Wie avondmaal viert, zoals Rome het doet, die is goddeloos. Want die maakt het sacrament tot een automatisme en verloochent Christus als de enige zaligmaker. Maar wie deze roomse leer verwerpt en dus niet wil weten van een lichamelijke aanwezigheid van Christus in het Avondmaal, en dan tóch weigert de gemeenschap met deze Middelaar te zoeken, die is goddelozer. Weigeren gemeenschap met deze Middelaar te zoeken, dat is: weigeren te gelóven! Dat verstaan wij nu. Jazeker, want als Christus niet lichamelijk aanwezig is en tegelijk toch ook zegt dat wij in het Avondmaal Zijn vlees en Zijn bloed eten en drinken, dan kán het niet anders of Christus leert ons daarmee dat Hij gééstelijk aanwezig is en dus alleen gegeten en gedronken kan worden met de mond des gelóófs. Alleen zó, door het geloof, komt in het Avondmaal tot stand de gemeenschap met deze Middelaar. Die gemeenschap garandeert Hij ons Zelf als Hij zegt: “dit brood is mijn lichaam en deze beker is mijn bloed”. Zo zeker als Ik, Christus, Die aan het Avondmaal de Gastheer ben, dit brood aan u geef, zo zeker schenk Ik mijn gemeenschap aan u. Zo zeker als Ik deze wijn geef te drinken, zo zeker geef Ik u deel aan de verzoenende kracht van mijn bloed. Brood en wijn zijn teken en zegel van Christus’ lichaam en bloed. Nee, brood en wijn veranderen niet in lichaam en bloed van Christus, want Christus is met Zijn lichaam in de hemel, en wij zijn op de aarde. Maar Christus noemt het brood wel zijn lichaam en de wijn zijn bloed, want Hij garandeert ons in het Avondmaal de gemeenschap aan Zijn vlees en bloed en geeft ons als teken en zegel daarvan brood en wijn en zegt dus: Dit brood is mijn lichaam; de drinkbeker is mijn bloed. Waarlijk, krachtiger dan zo kan Hij ons Zijn gemeenschap in het Avondmaal niet garanderen; krachtiger dan zo kan Hij ons niet bewegen om Zijn gemeenschap te zoeken in de weg van geloof. Is Christus lichamelijk aanwezig in het Avondmaal? Nee, natuurlijk niet, want Christus is ten hemel gevaren. Gemeenschap met Hem is er dus nooit automatisch, maar alleen in de weg van geloof. Maar wie dan nu ook weet dat Christus niet lichamelijk aanwezig is, maar is opgevaren ten hemel en zo aan Zijn volk demonstreert dat Hij de volkomen Zaligmaker is, door Wie al onze zonden voor God zijn verzoend, die moet nu ook de in het Avondmaal betekende en verzegelde gemeenschap zoeken; die kan onmogelijk nog langer het geloof weigeren in deze Middelaar. Wie hier geloof weigert, die doet net alsof Christus niét naar de hemel is opgevaren als bewijs dat Hij eens voor altijd door Zijn offer de zonden van Zijn volk heeft weggenomen; die doet net alsof Christus niét is gezeten in de troon van God aan de rechterhand van Zijn Vader, als bewijs dat de Vader door deze Zoon in de hemel op te nemen, daarmee voor ál Zijn kinderen de toegang tot Zijn hemelse woning voor áltijd heeft geopend. En dus, geliefden, Christus schenkt ons in het Avondmaal heel zeker zijn gemeenschap, maar die gemeenschap is er niet automatisch, maar alleen in de weg van geloof. Want het teken – brood en wijn – blijft altijd te onderscheiden van de betekende zaak – de gemeenschap met Christus. Maar tegelijk zeg ik: éven zeker als het teken er is, is de betekende zaak er ook. Want, zegt Christus: “dit brood ís mijn lichaam”. Ik schenk u hier aan deze tafel mijn gemeenschap; daarin deelt u, maar niet automatisch. Maar als dat zo is, dan is de vraag nooit meer: is dit ook voor mij, ben ik wel een gelovige, ontvang ik wel de betekende zaak, even zeker als ik het teken ontvang? Maar dan is de vraag alléén: wil ik geloven of weiger ik te geloven; wil ik leven in gemeenschap met de Middelaar die dood is geweest, maar die nu gezeten is aan Gods rechterhand, of doe ik net als Rome, die zegt dat Christus nog op aarde is, en die daarmee in feite Christus loochent als de volkomen Zaligmaker? Inderdaad, u hebt gelijk, in het avondmaal is er niets automatisch, evenmin als in de doop, want Christus is opgevaren ten hemel. Maar juist daaruit blijkt dat Hij álles voor u gedaan heeft en dat u zónder Hem niet, maar mét Hem álles kunt. En dus is er slechts leven voor wie leeft in de gemeenschap met deze Middelaar. Dat laat Hij u weten in elke avondmaalsviering, om u zo tot geloof te bewegen. En dáárom gaat het steeds in deze zaak: wil ik geloven of weiger ik te geloven? 2) Wie zich zo door Christus laat bewegen tot dat geloof en gemeenschap heeft met Hem, die ontvangt ook de rijke vrucht van die gemeenschap. Die vrucht is het eeuwige leven; dat is het leven met de Heere, nu en altijd. Het leven dat gekenmerkt wordt door de vrede met God. Niet pas na dit leven, maar hier al in dit leven. De taal van het Avondmaal is hier zó eenvoudig dat iedereen dit kan verstaan: evenals brood en wijn dit tijdelijke leven onderhouden, zo zijn Christus’ gekruisigde lichaam en Zijn vergoten bloed de waarachtige spijs en drank, waardoor onze zielen tot het eeuwige leven gevoed worden. Wie leeft in de gemeenschap met Christus – en dat doet ieder die met een gelovig hart het Avondmaal viert – die ontvangt het eeuwige leven, want hij eet het lichaam van Christus, dat gekruisigd is, en Zijn bloed, dat vergoten is, en, zegt Christus tot Zijn avondmaalvierende gemeente: “Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald; indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal is mijn vlees, voor het leven der wereld”. Zowel uit deze woorden, die wij zostraks samen lazen in Johannes 6, alsook uit de formulering van de Catechismus, waar gesproken wordt van zijn gekrúisigd lichaam en vergóten bloed, blijkt heel duidelijk dat de vrucht van Christus’ gemeenschap dáárom het eeuwige leven is, omdat deze Christus Zichzelf heeft opgeofferd voor Zijn volk. Alleen daarom is Hij het brood des levens en is Zijn vlees het leven voor Gods kinderen. Gemeenschap met Christus is altijd gemeenschap met de gekruisigde Christus en dus en daarom leven. Want zó immers, door Zichzelf als het volmaakte Lam Gods op te offeren, heeft Hij de toorn van God verzoend en heeft Hij ons geschonken de vrede met God. En die vrede betekent voor ons het leven. Het brood eten en de wijn drinken, dat betekent gemeenschap met de gekruisigden Christus. Bij elke avondmaalsviering doet Christus het u weten: u hebt gemeenschap met de gekruisigde Middelaar. Het lijden dat Hij heeft volbracht, heeft Hij voor ú volbracht. De gehoorzaamheid die Hij heeft volbracht, heeft Hij voor ú volbracht. Zo bent u met God verzoend en deelt u in de vrede met God. Dat, geliefden, is de ontstellend rijke vrucht voor hen die leven in de gemeenschap met Christus; de gemeenschap, die ons in het Avondmaal zo krachtig en duidelijk wordt betekend en verzegeld, en waaraan wij deel hebben in de weg van het geloof. Dan is iedere avondmaalsviering een geweldige vertroosting. Want dan weten wij het weer: wij genieten de vrede van God, die alle verstand te boven gaat. Dat is de vrede die gewerkt is door God, zó, dat Hij de schuld van Zijn volk uit Zijn boek heeft weggedaan door de verzoening van die schuld, door middel van het bloed van de Middelaar, onze Heiland. Het is de vrede, die inhoudt het herstel van de geschonden verhouding tussen God en Zijn kinderen, en dát door het offer van Zijn eniggeboren Zoon. Het is de eeuwige, onvergankelijke vrede tussen de Heere en Zijn volk, dankzij Hem, die reeds onder het Oude Verbond genoemd werd: ‘Hij is onze vrede’. Met deze Vredevorst hebt u gemeenschap in het Avondmaal, en dus hebt u vrede; vrede met God; de vrede, die zijn voltooiing en afsluiting en bekroning vindt in de opwekking ten jongsten dage. Van die volkomen, eeuwige vrede mag u verzekerd zijn, want Hij, die kwam om die vrede voor Zijn volk te verwerven, kwam daarmee met de wil van Zijn Vader, om van álles wat die Vader Hem gegeven had, niets verloren te laten gaan, maar het op te wekken ten jongsten dage. En met die Middelaar hebt u gemeenschap, zo vaak u het Avondmaal viert. Dan hebt u deel aan de verzoenende kracht van Zijn lijden en sterven, en ontvangt u de vrede met God. En dus laat God nu ook alles wat u in uw leven overkomt meewerken aan die vrede, door diezelfde Middelaar, die is gekruisigd, maar wat meer is: die ook is opgewekt, die ook is gezeten aan de rechterhand van God, waar Hij alle macht heeft. En Hij, die door Zijn offer voor u de vrede verwierf, gaat nu ook met Zijn koninklijke macht die vrede in uw leven úitwerken. Dat doet Hij door gezondheid en ziekte heen; door voorspoed en tegenspoed heen; door beproeving en loutering heen; als wij jong zijn en als wij ouder worden. Maar Hij dóét het, want Hij kán het als degene die alle macht heeft in de hemel en op de aarde. En daarom zeg ik met Paulus dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen die gemeenschap hebben met de gekruisigde – dat is ook met de verheerlijkte – Heere! Het Avondmaal garandeert mij die gemeenschap. En dus geniet ik reeds in dít leven de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat. Zo is het avondmaal een geweldige troost. Wij leven in de gemeenschap des Heeren. Het is daarom ook een krachtig appèl en een laatste waarschuwing om die gemeenschap, dat leven, die vrede te zoeken. Want, zegt Christus: “Zonder Mij kunt gij niets doen”! Amen.