====== Preek over Zondag 34 (1975) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-33:1975 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-35:1975 -> |Gehouden te:|Grootegast (9 maart 1975)\\ Smilde (11 april 1976)| |Tekst:|Zondag 34 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen:|Exodus 24| |Zingen:|_Gezang 1:1,2| | |_Psalm 118:10| | |_Psalm 40:2,3,4,7| | |_Psalm 81:12| | |_Gezang 1:9| //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// Wanneer wij ons in deze en de volgende zondagsafdelingen van de Catechismus gaan bezighouden met de prediking van de wet des Heeren, dan moeten wij bedenken, dat de prediking van de wet niets anders is dan evangelie-verkondiging. Wet en evangelie zijn op geen enkele wijze tegenstellingen van elkaar. Integendeel. Wanneer de Heere met Zijn wet tot Zijn volk komt, dan komt daarin Gods evangelie tot ons; maar al te gemakkelijk zijn wij geneigd – en het wordt ons vandaag door de zogenaamde christelijke wereld voorgehouden – dat wet en evangelie met elkaar in tegenstelling zijn. Waar het evangelie is gekomen, zo zegt men, daar is de wet een achterhaalde zaak. Het evangelie veronderstelt en roept op tot liefde. Maar de wet sluit de liefde uit. Waar de wet heerst, daar is de liefde niet mogelijk. Zo meent men althans. Waar een dergelijke opvatting van recht en liefde op uitloopt, zien wij vandaag om ons heen: het is de liefde zonder normen, zonder recht en zonder wet. Maar zo’n liefde verteert zichzelf en is in feite niet anders dan de ergste liefdeloosheid. De Bijbel weet dan ook niets van liefde zonder recht. Integendeel. Liefde en recht gaan altijd samen op. Gods liefde is gebaseerd op Gods recht, evenals Gods recht gebaseerd is op Zijn liefde. Liefde en recht, evangelie en wet sluiten elkaar nooit uit, maar juist in. Het recht van de Heere, zoals Hij ons dat in Zijn wet openbaart, is de grote weldaad, die de Heere de mens in het Verbond geeft. Want juist dat is het recht van de Heere, dat Hij Zijn eens gegeven verbondswoord aan Adam trouw blijft. En dát verbondswoord betekende voor de mens leven en levensgarantie.\\ Ja, dankzij Gods gerechtigheid heeft Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden, opdat Hij aan de mens het leven zou teruggeven dat die mens door eigen schuld had verloren. En dus is Gods recht openbaring van het heerlijke evangelie van verlossing van zondaren door Jezus Christus, van hernieuwde levensgemeenschap van de mens met God. Wanneer God Zijn recht aan de mens openbaart, dan openbaart zich daarin Gods liefde om de mens te doen leven en te doen blijven leven in de gemeenschap van God. Dat recht van de Heere, dat voor de mens het leven betekent, heeft God in het Paradijs voor de val in zonde reeds aan Adam geopenbaard. Dat recht heeft Hij na de val in zonde opnieuw geopenbaard en toen het heerlijkst in de zending van Zijn eigen, eniggeboren Zoon in deze wereld. Zo trouw is de Heere aan Zijn eens gegeven woord, dat Hij daarvoor Zijn Zoon in deze wereld zond om ons terug te brengen in Zijn gemeenschap. Zo is Gods recht en dat is tegelijk Zijn liefde. Daarin openbaart de Heere Zijn liefde aan deze wereld.\\ Wie het recht des Heeren versmaadt, versmaadt Zijn liefde. Wie de wet van de Heere versmaadt, die versmaadt Zijn evangelie. Als de Heere tot ons komt met Zijn wet, dan komt Hij daarin tot ons met Zijn evangelie. Daarom kan wetsprediking niet anders zijn dan evangelieprediking. Want door Zijn wet bewaart de Heere Zijn volk bij het evangelie, evenals Hij met Zijn evangelie niet anders tot ons komt dan door Zijn wet. ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.’ Zo predikt de Heere ons in Zijn wét. Ja, maar dat is tegelijk ook voluit evangelieverkondiging. God predikt ons Zijn wet te weten van de doorgang van Zijn evangelie. Zo hebben wij de wet reeds ontmoet in Zondag 2 van de Catechismus, waar zij ons gepredikt werd als kenbron van onze ellende, opdat wij, onze ellende recht ziende, de toevlucht zouden nemen tot Jezus Christus, Die de inhoud is van het evangelie. Zo wordt ons hier in het laatste stuk van de Catechismus de wet gepredikt als regel der dankbaarheid, opdat wij ons leven daaraan toetsend zouden blijven bij dat evangelie, in Jezus Christus geopenbaard. Zo roept de Heere ons door Zijn wet op om te komen en te blijven komen tot Zijn evangelie, dat is de verlossing door Jezus Christus.\\ //Door de prediking van Zijn wet garandeert de Heere Zijn volk de verlossing door Jezus Christus.//\\ We letten op: - de aanhef van de wet; - de uitgestrektheid van de wet; - het eerste gebod van de wet. 1) Wij mogen nooit vergeten dat wij in Exodus 20 en in Deuteronomium 5, waar ons de tien geboden worden overgeleverd, te doen hebben met een verbond tussen de Heere en Zijn volk. Toen de Heere Zijn volk Zijn wet gaf, bestaande uit tien geboden, geschreven op twee stenen tafelen, toen sloot de Heere daarmee een verbond met Zijn volk. Dat blijkt ons maar al te duidelijk als wij letten op de beschrijving van het Sinaï-gebeuren in de boeken Exodus en Deuteronomium. In Exodus 19, vlak voor de wetgeving dus, zei de Heere al tot Mozes: ‘‘Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn Verbónd bewaart, dan zult gij uit alle volken mijn eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk.’’ In Exodus 24, na de afkondiging van de tien woorden, lezen wij de plechtigheid van een verbondssluiting tussen de Heere en Zijn volk, gepaard gaande met het brengen van offers en het sprengen van bloed op het altaar. In vers 7 van genoemd hoofdstuk lezen wij dan: ‘‘Hij”, dat is Mozes, “nam het boek des verbónds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de Heere gesproken heeft zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen.’’ En in vers 8: ‘‘Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het verbónd, dat de Heere met u sluit op grond van al deze woorden.’’ In Exodus 34, waar ons verhaald wordt van de twee nieuwe stenen tafelen, lezen wij in vers 27: ‘‘De Heere zeide tot Mozes: ‘Schrijf u deze woorden op, want op grond van deze woorden heb Ik met u en met Israël een verbond gesloten’. En hij, Mozes, was daar bij de Heere veertig dagen en veertig nachten, brood at hij niet en water dronk hij niet en Hij, de Heere, schreef op de tafelen de woorden van het verbónd, de Tien Woorden.’’ Dus inderdaad, in deze tien woorden hebben wij te doen met een verbondssluiting tussen de Heere en Zijn volk. Dit wordt ook bevestigd door wat wij lezen in Deuteronomium 4, waar Mozes het volk in herinnering brengt de geschiedenis bij de Horeb en dan tot het volk zegt: ‘‘En Hij, de Heere, maakte u bekend het Verbónd, dat Hij u gebood te houden, de Tién Wóórden, en Hij schreef ze op twee stenen tafelen.’’ En in Deuteronomium 5, vlak voor de hernieuwde bekendmaking van de tien geboden, zegt Mozes tot het volk: ‘‘De Heere, onze God, heeft met ons een verbond gesloten op Horeb. Niet met onze vaderen heeft de Heere een verbónd gesloten, maar met ons, zoals wij hier heden allen in leven zijn.’’\\ De tien geboden – de wet des Heeren – is dus de verbondssluiting die gepaard ging met donderslagen, bliksemstralen, donkerheid, duisternis en stormwind; een verbondssluiting, waarbij de Heere Zelf Zijn luide stem liet horen, zodat de aarde wankelde. Zo sloot de Heere Zijn verbond met Israël en gaf Hij het de tien woorden des Verbonds. De wet des Heeren mogen wij nooit losmaken van het verbond met de Heere. Wie spreekt over de wet van de Heere, die spreekt daarmee en tegelijk over het verbond van de Heere met Zijn volk. En wie verbond zegt, die zegt tegelijk gemeenschap, gemeenschap met de Heere en dat betekent leven en levensgarantie. Wie leeft in het verbond met de Heere, die heeft garantie voor leven, voor eeuwig leven! Dat is leven, dat vastligt in God, in Zijn gunst, en na de val in Zijn genade, in Zijn trouw, in Zijn recht, in Zijn souverein welbehagen; God Zelf stelt zich in het verbond garant voor het leven van hen, met wie Hij dat verbond oprichtte. Immers – en dat weten wij toch allen – het verbond, de gemeenschap met de Heere, is te danken aan de Heere alleen. Uit souverein welbehagen richtte de Heere reeds voor de val met Adam het verbond op, want de Heere wilde de levensgemeenschap van die mens met Hem. De Heere wilde dat de mens met Hem leefde in het verbond, omdat Hij met die mens wilde leven. Daartoe richtte Hij met Adam Zijn verbond op. En dus betekende dat verbond met de Heere voor Adam leven in de gemeenschap van God. Zo lag Adams leven vast in het verbond met de Heere en dus in de Heere Zelf, Die naar eigen welbehagen dat verbond had opgericht. De Heere Zelf stelt Zich als eerste Partij in het verbond garant voor het leven van de tweede partij in het verbond, voor het leven van de mens.\\ En zeker, dan rust op die mens als volwaardige bondgenoot de plicht om de eis van het verbond na te komen, maar vergeet nooit, dat God allereerst Zichzelf bindt in dat verbond. De Heere stelt nooit de eis in het verbond of Hij bindt Zichzelf om de belofte van het verbond na te komen. De eis, die de Heere de mens stelt, veronderstelt altijd de vervulling van Zijn belofte, zodat de mens die eis kan volbrengen. Daarom is het verbond met de Heere altijd de garantie voor leven. Want de Heere Zelf richtte souverein Zijn verbond op. Hoe duidelijk wordt ons dat ook geleerd in de verbondssluiting op Horeb, waar de Heere Zijn volk de Tien Woorden des verbonds gaf en zo Zijn volk het leven garandeerde. Want in deze verbondssluiting leert de Heere Zijn volk allereerst Zijn souverein welbehagen: ‘‘Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.’’\\ Zo begint de Heere de verbondssluiting met Zijn volk. En daarmee laat Hij Zijn volk weten dat het begin van het verbond in Hem ligt en van Hem uitgaat. De bevrijding uit de slavernij van Egypte en het leven in de gemeenschap van de Heere, hun God, is te danken enkel en alleen aan de Heere, aan Zijn almachtig en souverein ingrijpen. De Heere had dat slavenvolkje Zich ten eigendom gekozen en daarom had Hij het uitgeleid uit de knellende banden van de slavernij, onder het harde juk van de Pharao en de zware last der dienstbaarheid vandaan. Zo bevrijddde de Heere dat volk ten einde het te doen leven in Zijn gemeenschap en onder Zijn juk, dat zacht is, en Zijn last, die licht is. Het is het juk en de last van het leven in het verbond met de Heere. Nee, de oorzaak van die uitleiding uit de slavernij lag niet bij het volk zelf, maar alleen bij de Heere. Mozes zal later dan ook zeggen in Deuteronomium 7:7: ‘‘Niet, omdat gij talrijker waart dan enig ander volk, heeft de Heere Zich aan u verbonden en u uitverkoren; veeleer zijt gij de kleinste van alle volken. Maar omdat de Heere u liefhad en de eed hield die Hij uw vaderen gezworen had, heeft de Heere u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het diensthuis, uit de macht van Pharao, de koning van Egypte, opdat gij zoudt weten dat de Heere, uw God, de enige God is.’’\\ Dus inderdaad, vrijmachtig welbehagen en trouw aan Zijn eens gegeven woord; alleen daarin ligt de oorzaak van Israëls uitredding uit het slavenhuis. Alleen daarom heeft de Heere dat volk uitverkoren uit alle volken van de aardbodem om zijn eigen volk te zijn; een volk dat voor Hem zou leven, in Zijn gemeenschap, in Zijn dienst en niet langer in de dienst aan de afgoden, zoals de volkeren der aarde. ‘‘Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.’’ Zo, als de God van de uittocht, heeft de Heere Zichzelf in de geschiedenis van Zijn volk aan Zijn volk bekendgemaakt. Zo begint de Heere ook tot Zijn volk te spreken in de verbondssluiting met Zijn volk. De bevrijding uit de slavernij is te danken aan de Heere alleen. Dat moet het volk weten, nu de Heere het Zijn verbondswoorden gaat voorhouden.\\ Jazeker, want nu de Heere hen om Zichzelfswil, om Zijn welbehagen heeft uitgeleid uit de dienst der slavernij, om in Zíjn dienst te leven, nu is dat voor het volk de garantie, dat diezelfde God hen ook zal bekwamen om in Zijn dienst te kunnen leven, hen zal bekwamen om dus al de woorden des verbonds te volbrengen, heel het boek der wet. Daarvoor staat God Zelf garant, want om Zichzelfs wil leidde Hij hen uit. Al de woorden des verbonds, heel het boek der wet, moet het volk volbrengen, en als zij dat doen, dan is dat voor hun het leven in dienst van God, in Zijn gemeenschap. Ja, maar God Zelf staat er Borg voor, dat zij dat kunnen, want Hij is het Zelf die dat volk in Zijn gemeenschap, in Zijn dienst wilde doen leven. Want hoor maar wat de Heere tot Zijn volk zegt, nog voordat Hij enig gebod heeft afgekondigd: ‘‘Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis geleid heb.’’ Dat heeft Hij om Zichzelfs wil gedaan. Maar dan is Hij ook om Zichzelfswil verplicht om dat volk alles te schenken, wat nodig is om voor Hem te leven, om dus Zijn geboden te volbrengen. God kan dit volk geen enkele eis stellen of Hij verplicht Zichzelf om te geven de krachten die eis te kunnen volbrengen. Zien wij nu geliefden, hoe God in de prediking van Zijn wet aan Zijn volk de garantie geeft van hun verlossing? Die garantie is er, reeds in de aanhef van de wet, waar God Zichzelf verplicht om te geven wat nodig is om die wet te volbrengen. Verstaan wij nu ook, hoe deze wet van de Heere in alle opzichten een verbond is tussen de Heere en Zijn volk? Elke eis, waaraan de Heere in het verbond Zijn volk bindt, betekent voor de Heere de verplichting om Zijn belofte tot bekwaammaking te vervullen, want elke eis der wet moest nagekomen worden, wilde er voor het volk zijn het leven in de dienst, waartoe de Heere het Zelf had uitverkoren. Zo garandeert deze aanhef der wet reeds het leven in dienst aan de Heere, het leven naar Zijn geboden, dat is leven, bevrijd van de slavernij van Egypte, en dát is – zoals wij allen weten - bevrijding van de slavernij der zonden. Want de bevrijding uit Egypte is een schaduw, een afbeelding van de bevrijding uit de slavernij der zonde. En dus garandeert de Heere hier in deze aanhef van de wet, dat Gods volk verlost is en zal worden van de slavernij der zonde, waaronder het gebukt ging sinds de val in zonde. En ook die verlossing, ja juist die verlossing heeft de Heere volbracht om Zichzelfs wil. Een volk, dat van zichzelf vuil en onrein was vanwege de zonden, heeft de Heere van zijn vuilheid en onreinheid verlost en zo gebracht tot de dienst aan Hem.\\ Wij weten allen, hoe de Heere die verlossing heeft volbracht, namelijk door Jezus Christus, die Zelf waarachtig en eeuwig God was. Deze Zoon van God heeft door Zijn volbrachte Middelaarswerk ons vrijgekocht van de macht van de satan en dat met Zijn eigen kostbaar bloed. Zo heeft Hij ons Zich tot een eigendom gemaakt, opdat wij zouden zijn een volk, volijverig in goede werken, een volk in dienst aan de Heere. Maar, geliefden, hebt u wel eens bedacht, dat dit Middelaarswerk van Christus hieraan te danken is geweest, dat God trouw bleef aan de verbondswoorden, de woorden der wet, die Hij in de tien geboden aan Zijn volk schenkt? Immers, zo zagen wij, de echte eis die de Heere in het verbond Zijn volk stelde, betekende voor God Zelf de verplichting dat Hij Zijn volk zo zou toerusten, dat die eis volbracht kon worden. Alleen dan immers zou er voor het volk het leven in de dienst aan God zijn. Welnu, aan deze verbondsverplichting is de Heere trouw gebleven, volmaakt trouw, en die trouw heeft God daarin gedemonstreerd, dat Hij zijn eigen, eniggeboren Zoon in deze wereld zond, opdat die Zoon, die Zelf God was, zou volbrengen alles wat in de wet des Heeren gevraagd werd. Zo werd er voldaan aan elke eis van het verbond. Ja, want het volk des Heeren, dat deze wet ontving, kon in en van zichzelf die wet nimmer volbrengen. Wanneer God dan toch met die verbondswet tot Zijn volk komt, dan ligt daarin reeds opgesloten, dat er een Ander zal komen om aan de eis der wet te voldoen: Hij die Zelf God was en tegelijk ook mens om in de plaats van Zijn volk aan de eis der wet te betalen. Dan ligt in die wet, ja in de aanhef ervan reeds opgesloten de garantie dat die eis der wet toch volbracht wordt en dat er dus is, de dienst aan de Heere, die bestaat in het gehoorzamen aan de eisen van het verbond. Zo predikte die wet aan het volk der oude bedeling de komst van God in het vlees, opdat zo aan de eis der wet zou worden voldaan. Zo predikt die wet aan ons, het volk der nieuwe bedeling, dat Jezus Christus gekomen is en aan de eis van de wet voldaan heeft.\\ Prediking der wet – jazeker, dat zien wij nu – is dus voluit evangelieverkondiging. En in dit verband moeten wij er ook aandacht aan schenken, dat van deze tien woorden des verbonds gezegd wordt, dat God ze Zelf heeft geschreven op twee stenen tafelen. Dat wordt ons van geen enkel ander Schriftwoord gezegd, dan alleen van deze tien verbondswoorden. Door God Zelf geschreven met Zijn vinger op twee stenen tafelen, en deze twee stenen tafelen moesten door Mozes gelegd worden in de ark des verbonds, dus: voor het aangezicht des Heeren. Door Hemzelf geschreven: hoe náúw is de Heere bij deze verbondssluiting betrokken. Hijzelf heeft al de eisen van het verbond, stuk voor stuk, geformuleerd en ze voor eeuwig vastgelegd, door ze te graveren in twee stenen tafelen. Ja, en hoe nauw blíjft de Heere erbij betrokken, want die tafelen moeten gelegd worden in de ark, dat is voor het aangezicht van de Heere. Daarmee leert de Heere Zijn volk, hoe Hij, de Heere, steeds weer herinnerd wordt aan en bepaald wordt bij de verplichting om Zijn verbond na te komen, opdat en zodat Zijn volk de eis der wet kan volbrengen. Door God Zelf geschreven en gelegd in de ark des verbonds.\\ Wij mogen en moeten dit nog anders zien, opdat we de volle rijkdom daarvan beseffen. Door God Zelf geschreven en in de ark gelegd, dat betekent: geschreven door Jezus Christus, de Zoon van God, die zou komen in het vlees, en gelegd in de ark des verbonds, die afschaduwing was van Zijn wonen onder Zijn volk, zoals dat Zijn vervulling zou vinden in Zijn vleeswording. Hij, de Zoon van God is het, Die hier Zijn volk de woorden des verbonds geeft, en Die weet dat Hij Zelf bij Zijn komst in het vlees geroepen zal zijn om al deze woorden te volbrengen in de plaats van Zijn volk. Toen reeds kon de Zoon van God zeggen, en Hij heeft het gezegd door de Psalmdichter: ‘‘Ik draag Uw heil’gen wet, dien Gij de sterv’ling zet, in ’t binnenst ingewand.’’ Ja, want Hijzelf, de Zoon van God, had die wet geschreven op twee stenen tafelen, en ze laten leggen in Zijn ark. En daarom legde Hij, de Zoon van God, er nu alles op aan om te komen in het vlees, om zo de eis der wet te volbrengen in de plaats van Zijn volk. De Zoon van God stelt hier aan Zijn volk de eis der wet. Het volbrengen van die eis betekent het leven in dienst aan God. Daarom stelt Hij ook deze eis aan Zijn volk. Want Hij wil juist dit volk brengen in de gemeenschap van God. Ja, maar Hij weet ook, dat Hij Zelf zal moeten komen om deze eis van het verbond te volbrengen voor Zijn volk. En opdat het volk zou weten, hoe God, de Zoon van God, Zich garant stelt voor het volbrengen daarvan, heeft Hij Zelf deze woorden des verbonds gegrafeerd op twee stenen tafelen en ze laten leggen voor Zijn aangezicht, in de ark des verbonds. ‘‘Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, geleid heb, dat is Nieuwtestamentisch: die u uit het slavenhuis der zonde geleid heb.’’\\ God heeft een volk verlost om Zichzelfswil. Maar dan ligt daarin ook de garantie, dat God Zelf zorgt, dat al de eisen van het verbond, die nodig zijn te volbrengen om te leven uit die verlossing, dat God Zelf zorgt voor de vervulling daarvan. Nu, wij weten, hoe God trouw is gebleven aan dit verbond. Hij zond Zijn eigen, eniggeboren Zoon in deze wereld om de eis der wet te volbrengen. En Hij, de Zoon, heeft Zich laten zenden en Hij heeft volbracht heel de wet des Verbonds, Die Hij Zelf aan Zijn volk had afgekondigd vóór Zijn vleeswording. Nimmer stelt God in het verbond aan Zijn volk een eis of Hij verplicht Zichzelf tot de vervulling der belofte, zodat dat volk die eis kan volbrengen. Zijn onwankelbare trouw aan dat verbond heeft God ons bewezen in Jezus Christus en dus kan dat volk de eis der wet, de tien woorden des verbonds volbrengen. Niet van zichzelf, maar door Jezus Christus, die Zijn volk heeft uitgeleid uit de macht van de zonde en gesteld heeft in het leven, in de gemeenschap van God; Die ook vandaag Zijn volk geen eis stelt of Hijzelf geeft de kracht om die eis te volbrengen. Dat is de heerlijkheid van de prediking der wet. Zij garandeert ons de verlossing door Jezus Christus, Die trouw is aan het eens opgerichte verbond, zodat Hij Zelf kwam om te volbrengen de eis der wet en Zijn volk bekwaamt die eis te volbrengen. 2) Die verlossing door Jezus Christus wordt ons ook gegarandeerd in de prediking der wet, wanneer wij vervolgens letten op de uitgestrektheid der wet, op haar allesomvattende heerschappij. Die wet immers beheerst heel ons leven, zo vernemen wij in vraag en antwoord 93: ons leven tegenover God en ons leven tegenover de naaste. Die wet leert ons allereerst de enig goede houding, die wij tegenover de Heere moeten betrachten, maar daarnaast spreekt zij ook over wat wij onze naasten schuldig zijn. Die wet bepaalt dus heel ons leven: naar de kant van onze dienst aan God en naar de kant van de dienst aan de naasten. Hoe die dienst aan God en naasten moet zijn, heeft Christus Zelf ons geleerd, waar Hij ons zegt dat wij God moeten liefhebben en de naaste als onszelf. Waarom die twee? Wel, omdat in de rechte houding tegenover de Heere en de naasten het ware leven is gelegen. Want in die tweeërlei verhouding werd de mens in het Paradijs geschapen. Het ware leven in het Paradijs betekende voor de mens al dit dubbelgebod, dat God geeft in het verbond – want ook hier geldt, dat God Zelf zich garant stelt voor de vervulling van dit dubbelgebod der liefde. Ja, reeds heeft hij door en in Jezus Christus dit gebod vervuld, opdat ook Zijn volk zou weten wat ware liefde is, om die liefde te betrachten. Waar dus die liefde ontbreekt, daar wordt de trouw van God aan Zijn verbond geloochend, daar wordt ontkend de waarachtigheid en betrouwbaarheid van Gods werk in Jezus Christus, in en door Wie God Zijn verbond heerlijk bevestigde, toen deze Zoon de eis der wet volbracht. Jazeker, de prediking van het dubbelgebod der liefde garandeert ons de verlossing door deze Zoon van God, Jezus Christus. 3) En diezelfde garantie komt ook tot ons – en dat tenslotte – in het eerste gebod van de wet. Want daarin zegt de Heere tot Zijn volk: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.” Dus geen afgoderij en alles wat daarmee samenhangt, als toverij, waarzeggerij en het vertrouwen op schepselen. Dat is positief uitgedrukt: de enige ware God recht kennen en Hem alleen vertrouwen. Broeders en zusters, wat bevat dit eerste gebod van de wet een ontzaggelijke rijke evangelieverkondiging. Want als de Heere zegt: ‘‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben’’ – en nogmaals: dat zegt de Heere in het verbond met Zijn volk – dan verbindt God Zichzelf daarmee om Zich nu ook als de ene, ware God aan Zijn volk te openbaren, om Zich in het leven van dat volk te openbaren als de God, Die werkelijk verlost en redt, zodat dat volk geen andere goden behoéft te zoeken, noch daarop zijn vertrouwen te stellen, maar integendeel die ene ware God maar wat graag dient en zich volkomen aan Hem onderwerpt, met de dankbare erkenning dat Hij hun verlost heeft en daarom zal verlossen. Ja, reeds had Hij Zich in de uittocht uit Egypte aan Zijn volk geopenbaard als de ene, ware God, Die alleen verlossen kan en ook werkelijk verlost. Vanwege die verlossing kon Hij ook met recht van Zijn volk eisen: ‘‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.’’ De Heere Zelf had Zich aan Zijn volk verbonden uit souverein welbehagen, want Hij wilde dat volk voor Zich hebben en daarom had hij het verlost en zich zo betoont de ene, ware God.\\ Met ditzelfde gebod, geliefden, komt de Heere vandaag ook tot u: ‘‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.’’ Dat zegt Hij tot u, die weet dat dit gebod niet alleen hier op aarde is bij u, maar dat het zich ook bevindt in de ark des verbonds, die in de hemel is; dat het zich dus bevindt voor het aangezicht van God. Hijzelf heeft, nu Hij dit gebod aan Zijn volk gaf, Zich verplicht om Zich nu ook te betonen aan Zijn volk als de ene, ware God. In God Zelf ligt de garantie, dat u verlost bent en zult worden. Zullen wij ons dan maar niet overgeven aan deze God, die deze wet voor Zijn aangezicht heeft geschreven! Zullen wij deze God dan maar niet vrezen; Hem vrezen in Zijn heilig recht, waarmee Hij op ons beslag heeft gelegd om Zijn volk te zijn, om te volbrengen Zijn wet. Hij Zelf stelt Zich garant voor uw verlossing. U behoeft uw zaligheid niet te zoeken bij andere goden, noch bij andere schepselen. Uw verlossing ligt vast in God, in Zijn Zoon Jezus Christus. Zoekt daarom zo lief als u uw zaligheid is, het leven bij deze God. Want God is getrouw aan het verbond met Zijn volk, en daarom wordt Zijn volk behouden, maar gaan verloren, allen die Zijn volk niet willen zijn. En dus zegt de Heere in Zijn wet: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.” Amen.