====== Preek over Zondag 48 (1975) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-47:1975 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-49:1975 -> |Gehouden te:|Grootegast (10 augustus 1975)\\ Smilde (30 oktober 1976)| |Tekst:|Zondag 48 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen:|Lucas 17:20-37| |Zingen:|_Psalm 56:5| | |_Psalm 135:12| | |_Psalm 72:1-4| | |_Psalm 72:11| | |_Gezang 5:3| //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// Wij spreken vanmiddag tot u over de tweede bede in het volmaakte gebed.\\ En wij zien dat Christus ons hier beveelt:\\ //Het gebed om de komst van het Koninkrijk des Vaders.// Om drie zaken leert Christus ons hier bidden: - Wederbaar ons hart met het oog op de ingang in dat rijk. - Vergaar Uw kerk als erfgename van dat rijk. - Openbaar Uw Zoon ter wille van de volkomenheid van dat rijk. 1) Wij hebben zo-even allen weer kunnen horen die bekende woorden uit het doopsformulier: “dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het rijk van God niet kunnen komen tenzij wij van nieuws geboren worden.” Met andere woorden, hier wordt ons geleerd dat de wedergeboorte noodzakelijke voorwaarde is om te kunnen ingaan in het rijk van God. Wedergeboorte en Koninkrijk Gods hebben alles met elkaar te maken. Wie bidt om de komst van het Koninkrijk des Vaders, die moet bidden om wedergeboorte van eigen hart. Dat is dan ook het eerste, waarover de Catechismus hier spreekt.\\ Want hoewel het woord wedergeboorte hier in deze Zondag niet wordt genoemd, bent u het allen met mij eens dat die zaak hier wel naar voren komt. Immers, zo begint het antwoord van de Catechismus: “Regeer ons alzo door Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen.” Geregeerd worden door Gods Woord en Geest, en dat hoe langer hoe meer, wat is dat anders dan wedergeboorte, dan de vernieuwing van ons hart? Wat is daarvoor ook meer noodzakelijk dan die wedergeboorte? Van onszelf zijn wij immers in zonde ontvangen en geboren, ten enenmale onwillig en onbekwaam om ons aan het Woord en de Geest van God te onderwerpen. Het gaat hier dus inderdaad om de wedergeboorte van ons hart: wij moeten nieuwe mensen worden. En dat is het eerste waarom Christus ons leert bidden in de woorden: “Uw Koninkrijk kome.” Waarom? Wel hierom. Als Christus ons leert bidden om de komst van Gods Koninkrijk en daarmee tegelijk ons de belofte geeft dat dat rijk ook komt – die twee zaken gaan altijd tegelijk op, want Christus leert ons te bidden om datgene wat de Vader ook belooft te geven; om andere zaken mogen wij dan ook nooit bidden – ik herhaal: als Christus ons leert bidden om de komst van Gods Koninkrijk en aldus de garantie geeft dat dat Koninkrijk zeker komt, dan wil Hij ons daarmee leren dat maar één ding ons leven moet beheersen, namelijk dat wij dat Koninkrijk zullen binnengaan.\\ De vraag die ons leven moet beheersen mag nooit zijn: wanneer komt het Koninkrijk Gods of waar komt het Koninkrijk Gods, maar gaan wij het Koninkrijk Gods binnen. Nu het Koninkrijk Gods komt, nu het, om zo te zeggen, voor de deur staat, moet die vraag ons beheersen. En als wij bidden om de komst van dat rijk, moeten wij dus bidden: Heere, doe ons dat rijk binnengaan. Met andere woorden, wederbaar ons hart met het oog op de ingang in dat rijk. Regeer ons alzo door Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen, opdat wij dat rijk kunnen binnengaan. Het gebed om de komst van Gods Koninkrijk blijkt te zijn, allereerst het gebed om de vernieuwing van ons hart. En daaruit blijkt dat Christus ons leert dat het ons er om te doen moet zijn dat rijk binnen te gaan, en dat laatste is alleen mogelijk door wedergeboorte.\\ De komst van het Koninkrijk der hemelen is een krachtig appel om zich te laten wederbaren door Gods Woord en Geest. Vandaar ook het antwoord van de Heere Jezus op de vraag van de Farizeeën wanneer het Koninkrijk zal komen. “Het Koninkrijk Gods komt niet zó, dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u.” De Heere Jezus zegt hier tegenover de Farizeeën dat de komst van het Koninkrijk niet te berekenen valt door uiterlijke waarneming. Men zal niet zeggen: het is hier of het is daar, want zie, het rijk Gods is in u. Zo moeten wij dit laatste hier vertalen. Dus niet: het rijk Gods is bij u, maar: is in u, dat wil zeggen is in uw hart. Op het eerste gezicht is dit een onverwacht antwoord. Of beter gezegd: in feite is het helemaal geen antwoord op de vraag van de Farizeeën. Op de vraag wanneer het Koninkrijk komt, geeft Christus geen rechtstreeks antwoord. Maar, zegt Hij, het is in u! Daarmee wil Hij niet zeggen: het Koninkrijk is er dus al. Want uit het vervolg blijkt duidelijk dat het Koninkrijk iets toekomstigs is. En ook de Farizeeën wisten heel goed, blijkens hun vraag, dat het Koninkrijk van God nog moest komen. Nee, als Christus zegt: het Koninkrijk is in u, in uw hart, dan laat Hij daarmee zien dat het niet moet gaan om de vraag wanneer het Koninkrijk Gods komt of waar het komt, maar: of wij er zullen binnengaan. En dat binnengaan in het Koninkrijk is niet een kwestie van op je hoede zijn, of het morgen of overmorgen of volgend jaar komt, maar of het Koninkrijk in je hart is! Wanneer het rijk niet binnen in ons is, dan zullen wij het nooit binnengaan. De ingang naar het komende rijk moet niet gezocht worden in een of andere datum of een of ander jaartal, maar in het eigen hart, in de eigen wedergeboorte. In verband met de komst van Gods Koninkrijk moet het ons te doen zijn om wedergeboorte. Dat leert Christus hier. Dat hebben de Farizeeën toen niet verstaan. Voor hun oren was het woord van de Heiland onbegrijpelijk, raadselachtig. Hoe kan een toekomstig rijk nu binnen in je zijn? Maar de Heere Jezus zet met dit raadselachtige antwoord de nieuwsgierige vraagstellers op een ander spoor. Hetzelfde spoor waarop Hij Nicodemus zal zetten, als Hij tegen hem zegt dat wij het rijk van God niet zien of kunnen binnengaan als wij niet wederom geboren worden uit water en Geest. Zo zegt Hij hier tegen de Farizeeën: zie, het Koninkrijk Gods is in u. En dat wil dan zeggen: als u nu het Koninkrijk Gods binnen in u hebt, als u nu wedergeboren bent, dan zult u het Koninkrijk straks van binnen zien. Maar wie het nu niet binnen in zich vindt, die zal het straks niet van binnen zien. Met andere woorden: zit u niet af te vragen wanneer het Koninkrijk Gods komt, maar of u daar binnenkomt. De Farizeeën moeten niet in de toekomst blikken, maar in hun eigen hart.\\ De Heere Jezus roept ze op tot zelfonderzoek, roept ze op om zich te laten wedergeboren worden, opdat zij het komende rijk kunnen binnengaan. Want nu dat rijk zo nabij is, is dat de grote zaak die hun leven moet beheersen. Zo laat de Heere Jezus hier zien hoe de komst van het Koninkrijk Gods een krachtig appel inhoudt tot bekering en wedergeboorte. Dat blijkt trouwens niet alleen hier, maar uit vele plaatsen in het Nieuwe Testament, waar gesproken wordt over de komst van het Koninkrijk Gods. Zo bijvoorbeeld in de prediking van Johannes de Doper: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” En de Heere Jezus zelf predikt: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Ook de zeventig die door de Heere Jezus worden uitgezonden, moeten prediken dat het Koninkrijk Gods nabijgekomen is, met daaraan verbonden de ernstige oproep om zich haastig te bekeren. Aan de prediking van het koninkrijk der hemelen is steeds verbonden de oproep om zich haastig te bekeren, anders zal men niet kunnen binnengaan. Om zich haastig te bekeren; ja er is haast bij, want het Koninkrijk Gods is zeer nabij nu Jezus Christus is geboren, heeft geleden, is gestorven en opgevaren naar de hemel.\\ En hier, geliefden, is het de plaats om nog iets meer te zeggen over de vraag wat wij onder dit Koninkrijk Gods hebben te verstaan, opdat wij te beter nog verstaan de noodzaak van bekering en dus ook van het gebed om die bekering. Wat wordt bedoeld met het Koninkrijk Gods, als Christus ons leert te bidden: ‘Uw Koninkrijk kome’? Wij kunnen het kort zo samenvatten: Het Koninkrijk van God is het rijk dat hier op deze aarde gevestigd zal worden op en na de jongste dag, wanneer de satan van de aarde zal zijn weggedaan en de Kerk de eeuwige rust ingaat. Het is dus onjuist om hier onder Gods Koninkrijk te verstaan Zijn koningsheerschappij, Zijn eeuwige koningschap, zoals Hij dat als de Schepper van alle dingen uitoefent. ‘Uw Koninkrijk kome’ zou dan hetzelfde zijn als: Uw koningschap kome. De Heere Jezus zou dan in deze bede aansluiten bij wat in het Oude Testament gezegd wordt over Gods koningsmacht en koningshoogheid, zoals daarvan gezongen wordt in bijvoorbeeld Psalm 93 en 97. En ‘Uw Koninkrijk kome’ zou dan betekenen: geef dat steeds meerderen U in Uw koningsmacht en heerlijkheid mogen erkennen en aanbidden. Of anders gezegd: openbaar U nu ook in deze afvallige wereld als Koning, zoals U dat onder het Oude Testament onder Uw volk Israël hebt gedaan, waar U Uw koninklijke wetten en ordinantiën hebt gegeven, en waar U door middel van de theocratische koningen over Uw volk regeerde. Uw Koninkrijk kome, dat zou dus hetzelfde zijn als de komst van Gods eeuwige koningsheerschappij.\\ Nu is het wel waar dat ons in het Oude Testament geleerd wordt Gods koningschap over heel de aarde, maar nergens komt in het Oude Testament de gedachte naar voren dat dat koningschap van God iets toekomstigs is. Integendeel, dat koningschap van God is er reeds en is er ook altijd al geweest. Dit behoeft niet meer nabij te komen, als zou het nog een afwezige zaak zijn op deze aarde. Maar dit laatste geldt wel van het Koninkrijk Gods. Denkt u maar aan de prediking van Johannes de Doper en de Heere Jezus: “Bekeert u, want het Koninkrijk Gods is nabijgekomen.” Heel duidelijk blijkt uit deze woorden dat het Koninkrijk Gods er nog niet is. Het is wel heel nabij gekomen, maar het is er nog niet. Als er dus in het Nieuwe Testament – ook in deze tweede bede – gesproken wordt over het Koninkrijk Gods, dan mogen wij dat niet vereenzelvigen met wat in het Oude Testament genoemd wordt Gods koningschap, Zijn eeuwige koningsheerschappij. Dat is immers niet iets toekomstigs, maar iets dat reeds aanwezig is. Hoe is dan de aansluiting bij het Oude Testament? Want duidelijk is dat wij in het spreken over het Koninkrijk Gods wel terdege met een aansluiting bij het Oude Testament hebben te doen. Johannes de Doper laat immers de prediking van dit Koninkrijk volgen op de woorden: “De tijd is vervuld.” ‘De tijd is vervuld’, dat wil zeggen dat nu het moment is aangebroken waarop de Heere Zijn oudtestamentische beloften gaat vervullen. ‘De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen.’\\ Wij kunnen hier de aansluiting niet zoeken bij Gods koningschap, waarover in het Oude Testament wordt gesproken, maar wij zullen aansluiting moeten zoeken bij een beloofd koninkrijk onder het Oude Testament! En de belofte van zulk een koninkrijk is er onder het Oude Testament. Immers, de belofte van herstel van alle dingen na de zondeval hield in, de belofte van een nieuw koninkrijk op deze aarde; een koninkrijk dat heel deze aarde zou omvatten. Dit heeft de Heere nog niet direct na de val ten volle geopenbaard. Hij sprak eerst van de grote Verlosser, die zou komen om satan van de aarde te verdrijven. En al spoedig bleek dat deze geboren zou worden uit Abrahams zaad. Maar dan openbaart de Heere ook steeds voller dat deze verlossing zal inhouden een nieuw koninkrijk dat op deze aarde gevestigd zal worden. De Heere kiest een land, en schept een volk en geeft een koning. Dat alles was een afbeelding, een schaduw, van wat eens volle werkelijkheid zou worden. Dat alles wijst dus heen naar een nieuwe toekomst. Vandaar ook de belofte van de Heere aan David over een blijvend Koninkrijk. Een blijvend Koninkrijk, omdat het maar niet een rijk van een mens zou zijn, maar van één die meer was dan mens, die ook God was. Dat belijdt David in verschillende Psalmen, die hiervan profeteren. Denkt u maar aan de bekende Psalmen 2 en 110. David mocht profeteren van een hemelse welvaartsstaat die zou komen. En het volk Israël in Kanaän onder een Davidisch koning was daarvan de afbeelding. Zo verwachtte het volk een blijvend Koninkrijk, waar de vrede voor eeuwig gevestigd zou worden. Wie denkt hier ook niet aan de wijze waarop koning Salomo daarvan heeft gezongen en geprofeteerd in Psalm 72.\\ Er zou een eeuwig Koninkrijk komen onder de grote Zoon van David. En de Heere heeft die verwachting onder Zijn volk levendig gehouden. Ook wanneer ten tijde van de ballingschap en reeds daarvoor er zo goed als niets meer is overgebleven van de staat Israël, onder goddeloze koningen uit Davids huis. Dan laat de Heere toch Zijn profeten optreden, en zij profeteren in een rijk dat op instorten staat, te midden van weggevoerde ballingen, en zij profeteren dat de Heere een nieuw rijk zal doen komen. Wij denken hier met name aan de belofte aan Daniël, de man die aan den lijve moest ervaren dat er niets meer was overgebleven van het Davidische koninkrijk, en die moest zien de schijnbare overmacht van het koninkrijk van deze aarde, zoals dat belichaamd werd in het wereldrijk van Nebukadnezar. Maar juist aan deze Daniël en aan Nebukadnezar heeft de Heere voorzegd dat er een hemelse staat zal komen, een rijk van God, dat alle aardse staten aan de kant zal schuiven. Wij lezen immers in Daniël 2 bij de uitlegging van Nebukadnezars droom: “Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid.” En uit Daniël 7 blijkt ons dat dit het rijk zal zijn van de Zoon des mensen, want van deze Mensenzoon wordt gezegd: “en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, en Zijn koninkrijk is één dat onverderfelijk is.” Zo is heel het Oude Testament één luide verkondiging dat God in deze wereld, waar rijken van mensen lijken te overwinnen, een nieuw rijk komt vestigen. Dat rijk mocht het oudtestamentische volk van God verwachten. Met name ook in en na de ballingschap, toen Jeruzalem gevallen was, en de ondergang van de aardse staat Israël en de val van de wereldlijke troon van Davids huis, mocht Israël een beter koninkrijk verwachten. Dit rijk zou komen uit de hemel en geregeerd worden door een Zoon des mensen; het zou geen einde hebben, terwijl het de rijken van deze aarde zou tenietdoen!\\ Het Oude Verbond eindigde niet met de ondergang en mislukking van het Davidische koninkrijk, maar met de verwachting van een onwankelbaar koninkrijk, dat vanuit de hemel op de aarde zal gevestigd worden. Dat Koninkrijk zal het resultaat zijn, niet van menselijk handelen, niet van een aardse koning, maar het resultaat van Gods verlossingswerk door de Zoon des mensen.\\ Welnu, broeders en zusters, het is bij deze oudtestamentische belofte van een komend Koninkrijk dat op deze aarde zal gevestigd worden, dat het Nieuwe Testament aansluit. Het Nieuwe Testament zegt: nabijgekomen is het Koninkrijk Gods, of ook wel: het Koninkrijk der hemelen. Het resultaat van Gods verlossingswerk, het nieuwe Koninkrijk met een eeuwig Koning is nu zeer nabij; het staat voor de deur! Wij verstaan nu ook dat dit Koninkrijk wordt genoemd: het Koninkrijk Gods. Dat wil niet zeggen dat God de Koning is van dat rijk, maar dat het een koninkrijk is dat door God wordt gevestigd; Hij is er de bewerker, de oprichter van. Vandaar dat wij naast de uitdrukking Koninkrijk Gods ook tegenkomen: Koninkrijk der hemelen. Dat is precies hetzelfde als Koninkrijk Gods en geeft aan dat de oorsprong van dit Koninkrijk niet op de aarde, maar in de hemel ligt, de plaats waar de heilige God woont, vanwaar uit Hij Zijn verlossingswerk op deze aarde volbrengt.\\ En dat Koninkrijk, dat in de hemel zijn oorsprong heeft, is met het aanbreken van het Nieuwe Testament nabij gekomen. Dat is de prediking van Johannes de Doper, van de Heere Jezus, ook van de apostelen. Nabij is het Koninkrijk. Nee, het is er nog niet. Maar het is wel zeer nabij. Waarom kan Johannes de Doper dat zeggen, en de Heere Jezus en de apostelen? Wel, het Koninkrijk is nabij dankzij de komst van Jezus Christus, Zijn komst in het vlees. De nabijheid van het Koninkrijk der hemelen heeft alles te maken met de komst van Jezus Christus. Dat blijkt wel heel duidelijk uit de wijze waarop de evangelist Mattheüs de prediking van dat Koninkrijk door Johannes de Doper beschrijft. Mattheüs vertelt immers in de hoofdstukken 1 en 2 over de geboren Koning der Joden, en dan begint hij hoofdstuk 3 als volgt: “In die dagen trad Johannes de Doper op, en hij predikte in de woestijn van Judea en zeide: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” In die dagen trad Johannes de Doper op. Er wordt door Mattheüs een duidelijke verbinding gelegd tussen de komst van Christus – hoofdstuk 1 en 2 – en de prediking van Johannes over het nabijgekomen Koninkrijk. Met andere woorden, omdat Jezus geboren is, kan Johannes de Doper zeggen: Het Koninkrijk van God is nabij! Er is dus een duidelijke verbinding tussen enerzijds de geboorte van Jezus Christus, en anderzijds de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen. Datzelfde leert ons Lucas ook in de beschrijving van de aankondiging van de geboorte van Jezus Christus, waar de engel tot Maria zegt: “En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Heere God zal Hem de troon van Zijn vader David geven en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen, en Zijn Koninkrijk zal geen einde nemen!” Ook hier wordt gesproken over het beloofde eeuwige koninkrijk in verband met de geboorte van Jezus Christus.\\ Met andere woorden, nu Christus gekomen is mag gepredikt worden dat het rijk nabij is. En zo wordt het gepredikt. Door Johannes de Doper, door de Heiland zelf, ook door Zijn apostelen, die Hij uitzendt tot aan de einden der aarde. Over heel de wereld wordt verkondigd, het blijde evangelie dat het Koninkrijk nabij is; dat nabij is, de onder het Oude Verbond reeds beloofde totale verlossing, zodat Gods volk weldra de eeuwige rust zal binnengaan, en dat alles dankzij de komst van Jezus Christus, Die de Koning is van dit rijk.\\ En nu verstaan wij ook dat wij niet mogen zeggen, dat nu Christus gekomen is, ook Zijn Koninkrijk gekomen is. De komst van Jezus Christus is niet hetzelfde als de komst van Zijn Koninkrijk. Christus is niet het Koninkrijk zelf, maar Hij is de Koning van dat rijk. En die twee zijn duidelijk onderscheiden. Christus komt juist op deze aarde om Zijn Koninkrijk hier te vestigen. Maar daarvoor is nodig dat Hij als Koning eerst in vernedering komt, dat Hij wordt gekruisigd en sterft. Christus neemt de macht niet eigenhandig, maar Hij ontvangt de macht van de Vader, en dat alleen in de weg die Hij van de Vader heeft te gaan. Het Koninkrijk kan niet komen als de Zoon niet eerst is overgeleverd. Maar als Hij dan ook gekomen is om zich over te geven, dan mag het ook verkondigd: het Koninkrijk is nabij; bekeert u, dat wil zeggen: maakt u gereed om het binnen te gaan. Want daar komt het nu op aan.\\ Nu dit Koninkrijk zo nabij is, gaat het erom dit rijk binnen te gaan. Want wij zijn er nog niet binnen. Ook vandaag, na Christus’ hemelvaart nog niet. Nee, het Koninkrijk is wel zeer nabij, maar het moet nog komen op aarde. Wij moeten er nog binnengaan, maar dat kan alleen door het geloof, door bekering, door wedergeboorte en vernieuwing. Daartoe wil de prediking van Gods komend Koninkrijk ons brengen. Het gaat er niet om dat wij zullen weten wanneer het Koninkrijk Gods komt, maar dat wij weten dat het zeer nabij is, opdat wij ons haastig bekeren om het te kunnen binnengaan. “Want nog een korte, korte tijd en Hij die komt zal er zijn en niet op zich laten wachten, en Mijn rechtvaardige zal door het geloof leven.” Door het geloof, jazeker, want ook vandaag is het Koninkrijk alleen nog maar op deze aarde in belofte. En alleen wie gelooft krijgt deel aan de vervulling van die belofte. Alleen hij zal het komende Koninkrijk binnengaan.\\ Uw Koninkrijk kome. Dat gebed wordt ons geleerd door Hem, die de Koning is van dat rijk en door Wiens komst dat rijk zeer nabij is, voor de deur staat. En daarom is dit een bede om de vernieuwing van ons hart, opdat wij dat rijk kunnen binnengaan. Regeer ons alzo door Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen. Dat wil zeggen, doe ons in deze wereld, die Christus niet als Koning wil erkennen, maar Hem aan het hout heeft gekruisigd, doe ons in die wereld geloven dat Jezus Christus Koning is en dat Zijn rijk zeer nabij is. Doe ons dat geloven, opdat wij dat rijk mogen binnengaan. Geef dat wij ons hier reeds openbaren als mensen die wel leven in de rijken van deze aarde, maar die een totaal ander rijk uit de hemel verwachten en die zich daarom nu reeds hebben te gedragen als burgers van dat zeer nabije rijk. 2) En wanneer wij zo hebben gezien, dat Christus ons hier leert bidden om de vernieuwing van ons hart, opdat wij als gehoorzame onderdanen dat rijk binnengaan, dan verstaan wij ook dat deze bede tegelijk inhoudt het gebed om de vergadering van Gods Kerk. ‘Bewaar en vermeerder uw Kerk.’ Nee, de Kerk is niet hetzelfde als het Koninkrijk Gods, maar de Kerk heeft er wel alles mee te maken. Wie gelooft dat het Koninkrijk van God op deze aarde komt, die is niet onverschillig inzake de Kerk. Want de Kerk is het volk waaraan God het Koninkrijk heeft toegezegd. Het Koninkrijk der hemelen is het eindresultaat van Gods verlossingswerk, en die vrucht schenkt God Zijn Kerk, Zijn uitverkoren volk. Voor haar is de erfenis van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dat is immers ook het grote doel van Gods verlossingswerk, waarmee Hij direct na de zondeval is begonnen: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde met daarop de nieuwe mensheid. Met het oog op de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk vergadert God zich vandaag reeds een volk om dat Koninkrijk te beërven. De Kerk des Heeren is de erfgename van het Koninkrijk der hemelen. Daarom werd onder het Oude Verbond de belofte van het eeuwig Koninkrijk gegeven aan het volk Israël, Abrahams nakomelingen en Davids onderdanen. En vandaag geldt de belofte van Gods Koninkrijk het nieuwtestamentisch Israël, de Kerk des Heeren. Met het oog op haar doet God straks Zijn Koninkrijk komen.\\ Het Koninkrijk Gods is datgene, wat de Heere van ouds af op het oog had voor Zijn uitverkorenen; voor hen is dit rijk bereid vanaf de grondlegging der wereld, want het heeft de Vader behaagd hun het Koninkrijk te geven. Vandaar dat Christus ook Zijn apostelen bevel geeft om het evangelie van het Koninkrijk te prediken, opdat zo de Kerk gebouwd wordt en aan haar het Koninkrijk kan worden geschonken. Uw Koninkrijk kome, dat is bewaar Uw Kerk. Want zeker, het gaat God om het Koninkrijk der hemelen, maar dat Koninkrijk is voor de Kerk, en daarom kan men dat Koninkrijk nooit binnengaan los van de Kerk. Buiten de Kerk is geen zaligheid mogelijk, omdat alleen zij is aangewezen als erfgenaam van het koninkrijk door de Vader zelf. Daarom is de Kerk ook nooit een zaak van mensen, maar Gods zaak, want het gaat daarin om Zijn Koninkrijk.\\ Bewaar Uw Kerk en vermeerder Uw Kerk; breidt haar getal uit, opdat zeer velen zullen binnengaan. [De verhoring van dat gebed hebben wij ook vandaag weer mogen zien in de doop van een pasgeboren kind der gemeente. Dat is rijke vrucht van de verhoring van dit gebed.] Als wij bidden om de komst van Gods Koninkrijk, dan moeten wij dus ook kinderen willen ontvangen uit de hand van God. Want ook in die weg wordt Zijn Kerk vermeerderd. Dan zullen wij onze kinderen ook moeten opvoeden naar de leer der Kerk. Want de Heere wil maar geen kinderen zonder meer, maar Hij wil kinderen die levende lidmaten zijn en worden van Zijn Kerk, Zijn uitverkoren volk, dat erfgenaam is van het komende Koninkrijk.\\ Vergader Uw Kerk met het oog op Uw Koninkrijk. Dat houdt daarom ook in: Verstoor de werken des duivels en alle heerschappij, die zich tegen U verheft, mitsgaders alle boze raadslagen die tegen Uw heilig Woord bedacht worden. Als er vandaag één is die weet hoe nabij het Koninkrijk Gods is, dan is het wel de satan. Weldra zal het met zijn macht gedaan zijn. Hij is reeds uit de hemel geworpen bij Christus’ hemelvaart, en het moment staat voor de deur dat hij ook van deze aarde wordt weggedaan. Maar juist daarom zet hij in deze laatste korte tijd alles op alles om ware het mogelijk zelfs de uitverkorenen te verleiden. Ware het mogelijk, dat wordt ons niet gezegd om nu maar zorgeloos te zijn tegenover de aanvallen van satan, maar om ons te leren, hoe groot zijn kracht is en hoe listig zijn wegen, opdat wij ons daartegen zullen wapenen met het Woord van God. Want wij hebben niet te strijden tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden in de hemelse gewesten. En als wij vandaag eerlijk gereformeerd willen leven in alle dingen, in ons huwelijk, in ons gezin, bij de opvoeding van onze kinderen, in ons werk, in alle politieke en maatschappelijke arbeid, vooral ook als Kerk, dan ervaren wij ook, hoe de satan steeds weer en meer probeert om ons aan die roeping als burgers van het Koninkrijk der hemelen ontrouw te maken. Maar juist dan en daarom ook zal bij al Gods oprechte kinderen zich het gebed vermenigvuldigen: Heere, verstoor toch alle werken des duivels. Geef dat wij ze mogen onderkennen en ons er tegen wapenen met het zwaard des Geestes, dat is het Woord van U. En wij mogen dat vandaag bidden met deze belofte: ‘De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden.’ Weldra zal satan de vrede worden afgedwongen door de God des vredes, die voor Zijn volk vrede heeft gemaakt door Jezus Christus, en die daarom spoedig Zijn volk zal binnenleiden in de eeuwige, onvergankelijke vrede van het Koninkrijk der hemelen. Maar zover is het nu nog niet. En u weet allen: als de vrede voor de deur staat, dan is de strijd op het hevigst. Laten wij dat toch nooit vergeten, broeders en zusters, opdat wij vrezen voor de macht van de satan, ons daartegen wapenen en zo ook met de Geest van Christus leren roepen: ‘Kom, Heere Jezus, ja kom haastig.’ 3) En dat is dan ook het laatste waarom wij bidden in deze bede: “Openbaar, Heere, Uw Zoon ter wille van de volkomenheid van Uw rijk.” Wij bidden hier om de verschijning van onze Heere en Koning in Zijn koninklijke heerlijkheid, opdat allen goedschiks of kwaadschiks zullen erkennen dat het Koninkrijk is van deze grote Davidszoon. Eenmaal is Hij reeds op deze aarde geopenbaard. Toen kwam Hij wel als Koning, maar in vernedering, om zo de rechtsgrond voor Zijn Koninkrijk te leggen; eenmaal is Hij reeds geopenbaard, maar toen beladen met de zonden van Zijn volk. Nog eenmaal zal Hij geopenbaard worden, maar dan als de Koning der ere, die komt om de volle vrucht van Zijn borgtochtelijk lijden en sterven aan Zijn volk uit te delen, en om allen die Hem als Koning hebben verworpen uit Zijn Koninkrijk uit te roeien. Om die openbaring van de Zoon van God bidden wij hier, geliefden, opdat weldra de satan vertreden zal worden, opdat weldra de Kerk mag ontvangen de erfenis van hemel en aarde, opdat weldra de volkomenheid van dat rijk daar is, en God zal zijn alles in allen.\\ Laat dan, broeders en zusters, dit goede nieuws van de nabijheid van Gods eeuwig Koninkrijk u bemoedigen in de strijd tegen de satan en al uw doodsvijanden. Bidt des te vuriger om de komst van dat Koninkrijk en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing is nabij. Amen.