====== Preek over Zondag 49 (1975) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-48:1975 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-50:1975 -> |Gehouden te:|Grootegast (24 augustus 1975)\\ Twijzel (14 maart 1976)| |Tekst:|Zondag 49 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen:|Matteüs 16:21-28| |Zingen:|_Psalm 139:1,14| | |_Psalm 86:6| | |_Psalm 119:6,7,17,37,63| | |_Psalm 143:10| | |_Gezang 5:4| //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// Wie nog mocht menen dat in het gebed de biddende mens met zijn noden en behoeften in het middelpunt staat, die wordt wel diep beschaamd door het gebedsonderwijs van onze Heiland. Het is nu immers al voor de derde keer dat de Heiland in het volmaakte gebed de volle aandacht vraagt voor de Vader in de hemel en voor Zijn zaak.\\ Wie in het gebed de aandacht wil richten op zichzelf en zijn zaken, die stoot nu al voor de derde keer zijn hoofd. Want de Heiland doet ons de weg van het gebed betreden door ons allereerst te leren bidden: Vader, Úw naam worde geheiligd. En dat betekent dat de Heiland ons leert dat wij onszelf klein moeten weten, want het gaat in ons gebed om de Naam van de Váder. Wie het daar in het gebed niet om te doen is, die stoot zijn hoofd aan de poort, waardoor de Heiland ons de weg van het gebed doet betreden.\\ En wie dan gebeden heeft om de heiliging van die Naam en zo de eerste poort is doorgekomen, die is geneigd om rechtop te gaan staan om voor zichzelf aandacht te vragen. Maar zie, hij stoot zijn hoofd opnieuw. Want, zo leert de Heiland ons vervolgens bidden: ‘Úw Koninkrijk kome’, en weer moet de mens zichzelf klein maken wil hij tenminste zijn Heiland volgen op de gebedsweg die deze Zijn kinderen leert te gaan. Het is nu reeds de tweede keer dat de mens moet bukken om zich niet het hoofd te stoten.\\ En nog mag de biddende mens niet rechtop gaan staan, wanneer hij deze twee poorten veilig is doorgekomen. Voor de derde keer moet hij bukken, want opnieuw vraagt de Heiland de volle gebedsaandacht van zijn kinderen voor de Vader en Zijn zaak. Deze keer door de bede: Vader, Úw wil geschiede. En alleen hij die voor de derde keer zichzelf klein maakt, kan de Heiland blijven volgen op de weg van het volmaakte gebed. Hoe duidelijk heeft de Heiland ons daarmee geleerd dat het in het gebed niet gaat om de biddende mens, maar om Hem tot Wie wij hebben te bidden, onze Vader in de hemel.\\ De weg naar de troon der genade is een weg die slechts kan worden betreden door de mens die zichzelf klein weet, en die weet dat het gaat om de Vader, om Zijn Naam, om Zijn Koninkrijk, om Zijn wil. Wie zo de weg van het gebed betreedt, die verstaat, dat het ook in de laatste drie gebeden niet gaat om de mens maar om de Heere. Het mag in het gebed nooit gaan om de biddende mens, maar het gaat om de aangebeden God. Dat leert Christus ons wel heel duidelijk in de eerste drie beden. Voor wie het nog niet wist, hier is wel het overtuigende bewijs geleverd. Voor wie het nog niet wist, zeg ik. Ja, want dat het in het gebed inderdaad moet gaan om de eer van onze Vader in de hemel en niet om de mens, dat konden wij reeds weten uit het begin van Zondag 45, toen ons nog geen enkele bede bekend was. Daar is ons immers reeds geleerd, dat ons bidden een offer der dankbaarheid is. En zo vaak er een offer wordt gebracht, dan gaat het niet om degene die het offer brengt, maar om Degene aan wie het offer gebracht wordt. Daarom leert de Heiland ons het volmaakte gebed zo, dat wij daardoor leren bidden zó, dat wij niet onszelf zoeken, maar onze Vader in de hemel. Om Hem gaat het ook in de derde bede van het Onze Vader. Over deze bede verkondigen wij u het Woord Gods onder het thema:\\ //Christus leert ons het gebed om de gehoorzaamheid als de wil des Vaders.//\\ We letten op: - de noodzaak van die gehoorzaamheid; - de inhoud van die gehoorzaamheid; - het doel van die gehoorzaamheid. 1) Wij zullen ook bij de derde bede geen moment vergeten dat wij bidden tot onze Vader in de hemel, of anders gezegd: dat wij in ons bidden kinderen van de Vader zijn. God is onze Vader, wij zijn Zijn kinderen. En daaruit blijkt nu meteen al de noodzaak van onze gehoorzaamheid aan de Vader. En nu bedoel ik dat niet in die zin, dat het noodzakelijk is dat kinderen aan hun vader gehoorzaam zijn. Natuurlijk, dat is ook waar. Wie kind is moet zijn ouders gehoorzamen. Maar wanneer ik hier zeg dat uit het feit van Gods Vaderschap over ons de noodzaak blijkt van onze gehoorzaamheid aan Hem, dan bedoel ik daarmee dat uit Gods vaderschap over ons blijkt dat Zijn wil voor ons goed is, en dat het daarom voor ons noodzakelijk is die wil te gehoorzamen. Nietwaar, dat wij Gods kinderen zijn, dat Hij onze Vader is, dat is toch Zijn wil, en daaruit blijkt nu dat Zijn wil góéd is; en omdat Gods wil goed is, moet Hij door ons worden gehoorzaamd. Daarin gaat het om ons bestwil. Wie Gods wil niet gehoorzaamt, die zoekt zijn eigen ongeluk, en wat erger is: die stelt Gods wil aan de kaak als een verkeerde, een slechte wil. Maar, dat wij Hem mogen aanspreken als onze Vader, daaruit blijkt reeds dat Zijn wil goed is! Jazeker, Gods wil is goed. Daar wijst ook de Catechismus op: “Geef dat wij en alle mensen onze eigen wil verzaken, en Úw wil, die alleen goed is, zonder enig tegenspreken gehoorzaam zijn”. Gods wil is goed, zo horen wij hier. Vandaar ook de noodzaak voor ons om die wil te gehoorzamen. Vandaar ook deze derde bede, of God ons aan die wil gehoorzaam wil maken. Wat betekent dat nu, dat Gods wil goed is; waarom wordt Gods wil goed genoemd? Wel hierom, broeders en zusters, omdat de wil van God is dat wij zalig zullen worden. Gods wil is dat wij behouden zullen worden. Of, zoals ik het zo-even zei: de wil van God is dat wij Zijn kinderen zijn, dat Hij onze Vader is. Daarom wordt de wil van God goed genoemd. De Heere wil niet anders dan onze eeuwige redding. Hij zoekt de zaligheid van u, van uw kinderen, van uw broeders en zusters, ja van heel die ontelbare schare, die bijeengebracht wordt uit alle volken en stammen. Dat is Gods goede wil! Hij wil dat zeer velen behouden worden.\\ Er wordt in de Bijbel heel veel van Gods wil gezegd, en telkens weer blijkt dít de wil van God te zijn, dat mensen zalig worden. De Heiland heeft ons dat zo prachtig onder woorden gebracht in Johannes 6:39,40: “En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongste dage. Want dit is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongste dage.” Wij denken ook aan het woord uit één van Petrus’ brieven, dat de Heere niet wil dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen. Ja, de wil van God is dat mensen zalig worden. En alles wat de Heere ons in Zijn Woord heeft bekendgemaakt – en ook alles wat hij ons in ons leven doet overkomen – in dat alles openbaart de Heere Zijn wil tot redding van mensen. “Want”, zegt de apostel Paulus, “wij weten nu dat God alle dingen doet meewerken ten góéde voor hen die God liefhebben.” En als wij zo de wil van God zien, namelijk dat de Heere maar één doel voor ogen heeft, en dit is dat zeer velen zalig worden, dan zijn wij daarmee ook uitgekomen boven de tegenstelling van hen die hier een scheiding willen maken tussen wat de Heere ons van Zijn wil heeft bekendgemaakt in Zijn Woord en zoals Hij Zijn wil openbaart in de leiding van ons leven. Want die twee dingen staan niet tegenover elkaar. Het gaat immers om de ene wil van God tot ons behoud. Ook in de leiding van ons leven zoekt de Heere ons behoud. Daarom hebben wij de wil des Heeren op te merken, niet alleen uit Zijn Woord, maar ook in Zijn leiding van ons leven. Want Gods goede wil is alomvattend.\\ Heel de geschiedenis van deze wereld wordt zo geleid door de Heere dat Hij ook daarin openbaart Zijn wil tot redding van Zijn volk. Vandaar dat de dichter van Psalm 33 zegt: “Zie, des Heeren oog is op hen die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen, om hun ziel van de dood te redden en hen in het leven te behouden.” Wat de Heere ons uit Zijn hand doet toekomen, daarin openbaart zich Zijn wil tot ons behoud. Wij weten niet van te voren wat de Heere ons allemaal in ons leven doet overkomen, maar dit is zeker: als wij blijven in de wegen des Heeren, dan is alles wat ons toekomt Zijn wil tot onze zaligheid. Dat geldt in ons persoonlijk leven; dat geldt ook in het leven van de Kerk. Gods goede wil ligt verspreid over al Zijn werken. Als wij dat zien, dan verstaan wij de noodzaak van het gebed, of de Heere ons aan die wil gehoorzaam wil maken. En dat temeer als wij bedenken dat de Catechismus zegt dat Gods wil alléén goed is. Met andere woorden: alles wat de mens wil is verkeerd; dat voert ten verderve. De menselijke wil gaat lijnrecht in tegen Gods wil, voor zover tenminste die menselijke wil zich niet laat regeren door Gods wil. Zo is het met de mens gesteld sinds hij zich door zijn val in zonde laat gezeggen door wat satan wil. En satan wil niet anders dan dat mensen verloren gaan. Tegenover Gods goede wil staat satans slechte, verkeerde wil. Hij zoekt het verderf van zeer velen. Alles wat hij beraamt moet meewerken aan de ondergang van de mens. De kerk zegt in artikel 12 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de satan en de zijnen het volgende: “De duivelen en boze geesten zijn alzo verdorven, dat zij vijanden Gods en alles goeds zijn; naar al hun vermogen als moordenaars loerende op de kerk en een ieder lidmaat van die, om alles te verderven en te verwoesten door hun bedriegerijen.” Dat is het getuigenis van de Schrift over de satan en zijn handlangers: “naar al hun vermogen als moordenaars loerende op de kerk en een ieder lidmaat van die”. Satan is naar het woord van de Heiland een mensenmoorder van den beginne. Ja, maar datzelfde geldt ook van alle mensen, zoals zij van nature zijn; dat geldt sinds het moment waarop de mens de wil van satan verkoos te volgen boven de wil van God. Sindsdien is ook de menselijke wil verdorven en verkeerd, niets anders willende dan het verderf van zichzelf en zijn medemensen en aldus zich stellend lijnrecht tegenover Gods wil, zodat blijft gelden dat het bedenken van de natuurlijke mens vijandschap is tegen God.\\ Ja, zo verdorven is onze wil, dat hij zelfs als goed en Gode-welbehaaglijk voorstelt wat in werkelijkheid slecht en Gode-vijandig is. Van nature is onze wil niet beter dan die van satan. En dat geldt van alle mensen, zonder uitzondering, want er is niemand die goed doet, zelfs niet één; niemand is rechtvaardig, ook niet één; er is niemand die verstandig is, niemand die God ernstig zoekt; allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden. Dat is het oordeel van de Schrift over de mens, zoals hij van nature is. Zij zijn kinderen van de satan, die hetzelfde doel najagen als satan. Zij willen van zichzelf niet de zaligheid, maar het verderf. Daarom is voor allen, die God mogen aanspreken als hun Vader, dit het ene nodige, dat zij gehoorzaam gemaakt worden aan de wil des Vaders. Want die wil alleen is heilig en goed; die wil alleen betekent het behoud van zeer velen. Vandaar dat Christus Zijn volk leert bidden of de Heere hun die gehoorzaamheid wil geven: ‘Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde’. Hoe noodzakelijk is deze bede, nu blijkt, dat wij van onszelf niets goeds willen of kunnen. Wij moeten daarom gehoorzaam gemaakt worden aan de wil van onze Vader. 2) Wat houdt dat nu in, die gehoorzaamheid aan de wil des Vaders? Dit is het tweede waarop wij letten. De Catechismus noemt twee dingen, die trouwens niet los van elkaar staan. Allereerst betekent die gehoorzaamheid een verzaken van onze eigen wil, en daaraan verbonden: Gods wil zonder enig tegenspreken gehoorzaam zijn. Dit is dus de gehoorzaamheid, waarom Christus ons hier leert bidden: het verzaken van eigen wil en het volbrengen van Gods wil. Maar dan houdt de gehoorzaamheid aan Gods wil allereerst in dat wij die wil recht kennen. Want hoe zouden wij Gods wil gehoorzamen – en dat nog wel zonder enig tegenspreken – als wij die wil niet ten volle kennen. Dat is toch wel eerste voorwaarde om die wil te volbrengen. Met andere woorden wij bidden hier of de Heere ons Zijn wil recht te verstaan wil geven, want dat is het begin van de gevraagde gehoorzaamheid.\\ Geef, dat wij uw wil recht kénnen! Maar daar behoeven wij toch niet om te bidden, zal iemand misschien zeggen. Wij kennen immers de wil van God al? Die staat immers uitvoerig en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar in de Heilige Schrift. Inderdaad, dat is waar! En wij kunnen u hier zelfs verwijzen naar de belijdenis der kerk in artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waar het volgende staat: “Wij geloven, dat deze Heilige Schrift de wíl Gods volkomenlijk vervat”, en even verder: “Want de gehele wijze des dienstes die God van ons eist, is aldaar in het lange beschreven”. Dus inderdaad, naar de eigen belijdenis van de kerk is de wil van God ons volkomen beschreven in de Bijbel, Gods Woord. Wij kunnen dan ook daaruit Gods wil leren kennen door die Bijbel te onderzoeken en te bestuderen. En u krijgt daar straks weer een mogelijkheid bij als het verenigingswerk weer begint en ook de catechisaties.\\ Laat er niemand onder u gevonden worden die door laksheid of wat voor smoesje dan ook die mogelijkheid niet met beide handen aangrijpt. Want anders wordt dit gebed op uw lippen een vloek in Gods oren. Want het is onbestaanbaar met een oprecht hart te bidden om het volbrengen van Gods wil, terwijl je niet je uiterste best doet om nu ook die wil van God te leren kennen, zodat je die ook kunt gehoorzamen. Wie daarom de Bijbel niet open doet voor onderzoek, die kan maar beter zijn ogen niet dicht doen om dit gebed te bidden. Want die twee sluiten elkaar uit, wil dit gebed althans geen vloek worden. Het is de Schrift immers, die ons de wil Gods te verstaan geeft, volkomenlijk. En daarom kan deze derde bede de Heere ook alleen maar aangenaam zijn en door Hem verhoord worden, wanneer deze bede gepaard gaat met het serieus onderzoeken van de Schriften, die ons wijs maken tot zaligheid. Gebed zonder schriftonderzoek is dwaasheid voor de Heere. Maar het omgekeerde is evenzeer waar. Niemand kan de Schriften met rijke vrucht onderzoeken zonder gebed, ook niet zonder deze derde bede. Want al is het waar dat de Schrift de wil Gods volkomenlijk vervat, toch verstaat lang niet ieder die zich met de Bijbel bezighoudt de wil van God.\\ Wij moeten zelfs constateren – zij het met droefheid – dat verreweg het merendeel van hen, die zich met de Bijbel wel bezighouden desondanks toch de wil Gods niet verstaan. Wij denken hier aan velen in Nederland, die de Bijbel wel lezen en onderzoeken, maar desondanks de wil des Heeren niet verstaan. Met name denken wij hier aan vele en ook zeer knappe theologen in ons land en daarbuiten. Zij onderzoeken de Bijbel grondig; vaak ook zo nauwkeurig dat het ons beschaamd maakt, maar desondanks verstaan zij de wil van God niet. Nee, want daarvoor is niet nodig een knap verstand. Een knap verstand is op zichzelf geen verzekering voor het verstaan der Schriften. Daarvoor is iets anders nodig, namelijk de opening van ons verstand door de Heilige Geest. Dat betekent dus, dat er niets minder nodig is dan een goddelijk wonder willen de Schriften verstaan kunnen worden. Vandaar dat de Heiland ons leert bidden of de Heere ook aan ons dat goddelijk wonder wil voltrekken. Want zonder dat is alle Schriftonderzoek tevergeefs, en zullen wij nimmer de wil Gods uit die Schriften leren verstaan.\\ Sinds de val van onze voorouders in het paradijs is niemand meer in staat de Heilige Schrift te verstaan, als zijn verstand niet geopend wordt door God zelf. Zonder die opening van het verstand kan niemand het Woord Gods bedienen en kan niemand naar dat Woord luisteren, althans niet zo dat hij het ook verstaat. Nee, nogmaals, niet de grootte van ons verstand bepaalt of wij de wil Gods zullen verstaan, maar alleen of ons verstand door de Geest van God geopend wordt. Voor de ongelovige bijbelonderzoeker geldt het woord van Paulus uit Efeze 4: “dat de heidenen wandelen in de ijdelheid van hun denken, verduisterd in hun verstand, vervreemd van het leven Gods om de onwetendheid, die in hen heerst, om de verharding van hun hart.” En elders zegt de apostel dat: “een ongeestelijk mens niet kan verstaan de dingen, die van de Geest van God zijn, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is”, dat wil zeggen: alleen door het hebben van de Heilige Geest, want het is die Geest, die ons verstand opent en ons de wil van God te verstaan geeft. Vandaar ook het gebed van de kerk in de oude bedeling, zoals wij dat vinden in Psalm 119: “Geef mij verstand, opdat ik uw geboden lere”; “Geef mij verstand, opdat ik uw getuigenissen lere”. Hoe heeft het volk Gods van de oude bedeling verstaan dat het de Heere zelf is die alleen wijs kan maken tot het kennen van de wil des Heeren. In het kennen van de wil des Heeren zijn wij dus enkel en alleen van de Heere afhankelijk en van niets en niemand anders.\\ Wie dus die wil kent, heeft dat alles aan de Heere te danken en dankt Hem ook daarvoor. Wie die wil nu niet kent, die heeft dat geheel en al aan zichzelf te wijten; hij heeft geen enkele verontschuldiging; hij kan zich er ook niet op beroepen dat hij maar een eenvoudige leek is. Want niet zijn kleine verstand vormt een belemmering de wil des Heeren te verstaan, maar dit, dat hij weigert om zich door de Geest Gods te laten verlichten. Ik noem dat een weigering waarvoor geen verontschuldiging is aan te voeren. Want de Heere schenkt aan ieder de opening van het verstand en de verlichting van de Geest, wie Hem daar gelovig om bidt en dat bidden gepaard laat gaan met de middelen die de Heere ons zelf geeft, namelijk het onderzoeken van de Schriften en het horen naar de prediking van het Woord. En het is om dát recht kennen van de wil des Heeren dat de Heiland ons dit leert bidden in deze derde bede. De Heiland leert ons bidden of de Heere ons elke dag weer, van ogenblik tot ogenblik, wil leren wat Hij zegt in Zijn Woord, wat Zijn goede wil is met ons.\\ Maar wáárom – zo vragen wij nog eens – is het nodig, dat God ons Zijn wil te verstaan geeft? Wel hierom, omdat de wil van God is om mensen zalig te maken. Nu zal iemand zeggen: daar wil ieder mens toch wel aan? Wie wil God nu niet kennen als Zaligmaker; wie wil er nu niet behouden worden? Ja, maar vergeet u niet dat de weg die God gaat tot redding van mensen, dat die weg voor de natuurlijke mens een aanstoot en ergernis is. Want God wil die zaligheid niet anders aan mensen geven, dan door de dood van Zijn eniggeboren Zoon. Zo is Gods wil tot ons behoud. En die wil van God is voor het menselijk verstand onbestaanbaar. Vandaar de reactie van Petrus wanneer de Heiland tot Zijn discipelen spreekt over de wil van Zijn Vader, dat Hij namelijk naar Jeruzalem moest gaan, en veel lijden van de zijde der oudsten en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden en op de derde dag opgewekt worden. Zo is de wil van God tot redding van zeer velen. Maar Petrus – de discipel die nota bene nog maar kort geleden had gezegd: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God” – deze Petrus reageert hier met de woorden: “Dat verhoede God, Heere, dat zal u geenszins overkomen.” Geliefden, dat was daar en toen een reactie van de natuurlijke mens op de wil Gods. Hier blijkt dat de wil des mensen lijnrecht staat tegenover Gods wil. De Heere Jezus noemt Petrus dan ook een satan, een tegenstander, die niet bedacht is op de dingen van Gód, maar op die der ménsen. En, zegt de Heere Jezus: “indien iemand achter mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op zich en volge Mij.” Zichzelf verloochenen, dat is de taal van de Catechismus, die zegt: “Geef dat wij en alle mensen onze eigen wil verzaken.”\\ Nu de Catechismus ons hier verwijst naar het antwoord van de Heiland op Petrus’ reactie, nu verstaan wij dat het zijn eigen wil verzaken niet anders inhoudt dan afzien van alles wat uit het eigen hart des mensen opkomt – want dat is voor God dwaasheid – en het volgen van de Christus, op de weg die Híj ons ter zaligheid wijst; dat is een weg die voor de mensen dwaasheid is, maar die eenmaal zal blijken Gods wijsheid en Gods kracht te zijn. Want het is de weg van God, die niet ánders Zijn volk tot de zaligheid wil brengen dan door Jezus Christus en die gekruisigd. Maar die wil van God moet ons daarom ook dagelijks weer te verstaan gegeven worden. Dat wil zeggen dat hier niets minder nodig is dan bekering, wedergeboorte en vernieuwing van onze wil en ons denken. Alleen zo kunnen wij Gods wil verstaan als alleen goed en onze eigen wil verzaken. Of zoals de Heiland zegt: onszelf verloochenen en ons kruis op ons nemen.\\ Ons kruis op ons nemen, dat wil zeggen dagelijks de strijd aanbinden tegen wat wij zelf zo graag willen; onze eigenwijsheid overwonnen laten worden door Gods wijsheid, zoals Hij die geopenbaard heeft in het kruis op Golgotha. Dan ergeren wij ons niet langer aan de geboden en voorschriften, die de Heere ons in Zijn Woord geeft om ons onbesmet van de wereld te bewaren. Dan ergeren wij ons er niet aan dat wij steeds weer de Schrift moeten onderzoeken. Dan ergeren wij ons niet langer aan de stijl van Christus’ kerkvergaderend werk. Dan ergeren wij ons niet langer aan de leiding, die de Heere aan ons leven geeft. Want dan weten wij dat zich in dat alles openbaart de alleen goede wil van God om zeer velen tot de zaligheid te brengen. Want wie in al deze dingen niet wil zien de wil van God tot ons behoud, die ergert zich heel gewoon aan Jezus Christus en die gekruisigd. Want de gehoorzaamheid aan de wil des Vaders, die begint met het geloof in de gekruisigde en opgestane Zaligmaker. Om dat geloof leert de Heiland ons hier te bidden. Dat is de inhoud van de gehoorzaamheid, waarom wij in deze derde bede vragen, opdat alzo een ieder zijn ambt en beroep zo gewillig en getrouw moge bedienen en uitvoeren als de engelen in de hemel doen. 3) En dat is het doel van de gehoorzaamheid die de Heere van ons vraagt. Hij wil dat wij allen ons ambt en beroep zo vervullen als de engelen in de hemel doen. Nu, hoe volmaakt gehoorzaam de engelen in de hemel hun werk voor God verrichten, daarover laat de Bijbel ons niet in het onzekere. Het zijn – zo zegt Psalm 103 – krachtige helden, die Gods Woord volvoeren, luisterend naar de klank van Zijn Woord. Hun dienst aan hun grote Opdrachtgever is volmaakt onberispelijk. En wij weten ook uit de Bijbel waaróm zij zo volmaakt hun werk verrichten. Omdat zij zichzelf in dienst weten te staan van die God, die ook hun dienst gebruikt om zeer veel mensen tot de zaligheid te brengen. Waarom de brief aan de Hebreeën ook zegt dat de engelen gedienstige geesten zijn, die uitgezonden worden ter wille van hen die de zaligheid zullen beërven. Zij kennen de Heere als een God die mensen zalig wil maken. Daarom voeren zij hun dienst onberispelijk uit.\\ Welnu, geliefden, even volmaakt zullen ook wij ons ambt – dat wij allen hebben als lidmaten van Christus’ kerk – moeten bedienen, in het geloof dat ook in het ambt dat de Heere ons geeft zich openbaart Zijn wil om ons zalig te maken. En datzelfde geldt ook voor het beroep dat de Heere ons geeft, ons dagelijks werk. Daarom zullen wij bidden en worstelen om ook in ons dagelijks beroep de wil van God getrouw te vervullen. Jazeker, daar moeten wij om bidden en worstelen. Want dat gaat nooit zo maar. Wij zullen het steeds weer moeten léren om zo ons ambt te bedienen en ons beroep te vervullen. Dat is alleen mogelijk in een leven van zelfopoffering. Maar daarvoor geeft de Heere ons dan ook deze derde bede. En wij mogen nu reeds door het geloof zien de goedheid van Gods wil tot onze redding. Wij zien die goedheid schitteren in het kruis op Golgotha, en daarom ook in ons persoonlijk leven en in het leven van de kerk. Jazeker, de Heere wil dat zeer velen behouden worden. Laat daarom die wil van God, die alleen goed is, ons dagelijks aansporen tot het gebed: ‘Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde’. En wij mogen dat bidden in de zekere wetenschap dat door de wil van onze Vader zeer velen – ook wij – behouden worden. En dat is Zijn eer en onze troost. Amen.