====== Preek over Zondag 8 (1978) ====== {{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}} <- preken:catechismus:zondag-7:1974 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-9:1974 -> |Tekst|Zondag 8 van de Heidelbergse Catechismus| |Lezen|Hebreeën 1:1-2:4| |Zingen|Psalm 45:2| | |Psalm 45:4| | |Psalm 102:14-16| | |Psalm 2:7| | |Psalm 72:11| //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// Deze morgen wordt onze aandacht gevraagd voor het evangelie van Zondag 8, het is het evangelie, dat ons God doet belijden als de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Daarbij is het goed ons te realiseren, dat dit evangelie hier niet zo maar staat in onze belijdenis. Hier is evangelie waarover de Christelijke Kerk vooral in de eerste eeuwen een zware strijd moest voeren. Dat was geen zinloze strijd. Integendeel, dat was maar niet een strijd over bepaalde woorden en uitdrukkingen op zichzelf, woorden en uitdrukkingen, waar theologen al dan niet aan gehecht waren. Nee, zo niet. In de strijd, waarvan Zondag 8 ons de neerslag biedt, ging het om niets minder dan de vraag: Wie is Jahweh, onze God? En dat is toch een uitermate gewichtige vraag voor de Kerk? Dat is toch de ene belangrijke vraag voor ons allemaal? In die God immers geloven wij, op Hem stellen wij ons volle vertrouwen; Hem hebben wij leren kennen in het aangezicht van Jezus Christus. Maar dan zullen wij Hem toch moeten kennen zoals Hij Zichzelf in Christus aan ons heeft bekend gemaakt? In het andere geval immers is ons geloof zinloos en ijdel. Dan bedriegen wij onszelf; ja, dan bedriegen wij de Heere onze God; dan doen wij tekort aan Zijn rijkdom en heerlijkheid. Daarom raakt de belijdenis van Zondag 8 ons allemaal; is deze belijdenis onmisbaar om onze God de lof en de hulde te brengen, die Hij waard is te ontvangen uit de mond van Zijn verloste kinderen. Daarom is deze belijdenis ook onmisbaar voor onze zaligheid. Het is niet voor niets, dat de belijdenis van Athanasius, die handelt over dezelfde zaken als Zondag 8, inzet met de woorden: “Zo wie wil zalig zijn, die is voor alle dingen nodig, dat hij het algemeen geloof houde. Wie dit niet algeheel en ongeschonden bewaart, die zal zonder twijfel eeuwig verloren gaan.” Dat zijn diep insnijdende woorden, die ons allen op het hart willen binden, dat ook wij vandaag hebben te strijden voor het algemene geloof, dat ons is overgeleverd; het is het geloof in de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest! Moge de prediking van dit uur er dienstbaar aan zijn ons allen bij dat geloof te bewaren. Wij verkondigen u daartoe het Woord Gods aldus: //Het geloof in Christus is het geloof in de ene waarachtige God, Vader, Zoon en Heilige Geest.// Nader horen wij van: - God de Vader en onze schepping; - God de Zoon en onze verlossing; - God de Heilige Geest en onze heiligmaking. 1) Wanneer de Catechismus in Zondag 8 belijdenis doet van de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest dan is dat niet iets anders dan de belijdenis van Jezus Christus. Het gaat hier om één en dezelfde belijdenis. Het geloof in de drieënige God is identiek aan en loopt parallel met het geloof in de Christus der Schriften. De twaalf artikelen, waarin wij de drieënige God belijden, zijn immers de artikelen van het chrístelijke geloof. Zo zijn ze in Zondag 7, vraag en antwoord 22, aangeduid. De inhoud van het christelijk geloof blijkt dan te zijn het geloof in God de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Het christelijk geloof heeft dus tot inhoud de belijdenis van de drieënige God. Wij geloven niet in de drieënige God buiten de Christus om, maar wij leren Hem juist zo te belijden in het Aangezicht van Christus. Wij leren God de Vader niet kennen tenzij dan in en door Christus en datzelfde geldt voor God de Zoon en God de Heilige Geest. De twaalf artikelen, dat is het geloof in de drieënige God is dus voluit Christocentrisch bepaald. In Jezus Christus en in Hem alleen komt de enige waarachtige God naar ons toe; komt Hij naar ons toe in drie onderscheiden Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. Van alles wat wij belijden in Zondag 8, daarvan geldt: wij belijden dat zo in en door Christus! Wij geloven in God, de Vader en onze schepping, maar wij geloven zo in en door Jezus Christus, en datzelfde geldt ook van ons geloof in God de Zoon en onze verlossing en in God de Heilige Geest en onze heiligmaking. Al ons spreken over deze God is een belijdenis van Hem, zoals Hij in Jezus Christus, onze Middelaar en Verlosser, naar ons is toegekomen, en daarom een belijdenis die ons allen direct raakt. In antwoord 25 zegt de Catechismus dat wij God kennen als de drieënige God “omdat Hij Zich alzo in zijn Wóórd heeft geopenbaard”. Nu, wat is dat Woord anders dan het Woord van Jezus de Christus; wat anders dan het Woord van het evangelie? En als God Zich dus in dát Woord openbaart als de drieënige God, dan heeft die openbaring altijd zijn plaats binnen het evangelie van de verlossing; binnen het evangelie van Jezus Christus en dan raakt die openbaring ons allen direct! Ja, dan is die openbaring evangelisch bepaald, Christocentrisch en daarmee en zo ons tot heil en redding! Vandaar de eeuwenlange worsteling van de Kerk om de leer van de Heilige Drieeenheid zuiver en ongeschonden te bewaren, want hiermee staat of valt de enige troost van de Kerk in het leven en sterven. Ja, het is tot onze troost, dat wij de Heere onze God belijden als de enige, waarachtige en eeuwige God, Die nochtans in drie Personen is te onderscheiden, want als die drieënige God openbaart Hij Zich in het evangelie van Jezus Christus; als die drieënige God zien wij Hem optreden in de heilsgeschiedenis, in de verbondsgeschiedenis om Zijn volk zalig te maken. Wie daarom gelooft het evangelie van de Christus der Schriften, die gelooft daarmee allereerst in God als onze Vader, Die ons heeft geschapen. Zo immers heeft God Zichzelf in Christus aan Zijn Kerk bekendgemaakt. Nee, los van die Christus kennen wij God niet als Vader, maar in Christus belijden wij Hem zo. Want God is de eeuwige Váder van onze Heere Jezus Christus en om Christus’ wil is Hij ook mijn God en mijn Vader. Daar is van eeuwigheid af een levende verbondsbetrekking tussen de Vader en de Zoon. God is de lévende God: Hij is de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus, en als die levende God is Hij nu ook om Christus’ wil mijn God en mijn Vader. En van die God, die om Christus’ wil ónze Vader is, geloven wij, dat Hij ons heeft geschapen. Wij geloven in God de Vader en onze schépping. In dat scheppingswerk belijden wij de grootheid en de almacht van onze Vader. “Onze hulp is in de Naam van de Heere, die de hemel en de aarde geschapen heeft.” Ja, het is onze Váder, die alle dingen heeft geschapen en die alle dingen onderhoudt en regeert. Daarmee en zo zien wij ook, dat de schepping en onderhouding van de wereld hun plaats en functie hebben binnen de heilsgeschiedenis. ’t Is niet zo, dat de schepping een neutraal iets is, want die God, die alles schiep, is de verlossende God van het Verbond in Christus onze Vader. Het is niet zonder reden, dat in het scheppingsbericht van Genesis 2 reeds sprake is van de Naam: Héére God. Het is de Heere, Jahweh, de God van het Verbond, die alles heeft geschapen. De God van de schepping is Dezelfde als de God van de verbondsgeschiedenis; Hij is de God van Zijn volk, de verlossende God van het verbond, die bekleed is met alle macht. De scheppingsgeschiedenis is dus het begin van de verbóndsgeschiedenis en ook in de onderhouding en de regering van alle dingen is werkzaam de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. Daarom is het werk van de schepping en onderhouding ook Christocentrisch bepaald. Zeker, wij spreken wel van God de Váder en onze schepping, evengoed als wij spreken van God de Zoon en onze verlossing en van God de Heilige Geest en onze heiligmaking, maar dat betekent niet, dat het werk van de schepping uitsluitend aan de Vader moet worden toegekend terwijl de Zoon en de Heilige Geest daarbuiten staan. Nee, zo niet. Juist omdat God als Váder naar voren treedt in het werk van de schepping en de onderhouding der wereld, daarom is ook de Zoon in dat werk betrokken. Wij belijden de schepping als het werk van de Vader, maar dan dóór de Zoon en óm de Kerk, terwijl ook de Heilige Geest daarin Zijn plaats heeft. Achter alle heilsgeschiedenis, ook achter het evangelie van de schepping, staat de eeuwige raad en uitverkiezing van de drieënige God. De drie Goddelijke Personen hebben zich van eeuwigheid af verbonden tot de werken van schepping en herschepping. Wij kunnen dit niet begrijpen; het gaat ons verstand ver te boven. Maar de Schrift spreekt hier zeer duidelijk. En dat tot onze vertróósting. In heel de heilsgeschiedenis, in schepping, verlossing en heiligmaking hebben wij steeds te doen met het handelen van de drieënige God, in Wie de Vader en de Zoon en de Heilige Geest zich van eeuwigheid af ten opzichte van elkaar gebonden hebben tot de werken van verlossing van de Kerk. Wie daarom over de drieënige God spreekt, spreekt altijd over die God, die Zijn volk heeft uitverkoren en die nu alles daarop laat uitlopen. Ja, achter alle heilsgebeuren staat de vrederaad van de drieënige God, die Zijn volk uitverkoren heeft. Wij moeten altijd goed in gedachte houden, dat wanneer wij spreken over de heilige Drieëenheid, wij daarin maar niet hebben te doen met iets dat bóven de Vader en de Zoon en de Heilige Geest staat, maar dat dit de drieënige God Zelf aanduidt, die tegelijkertijd als de Vader en als de Zoon en als de Heilige Geest optreedt in de heilsgeschiedenis. Als de drieënige God openbaart God Zich in Zijn Woord. En zo komt Hij naar ons toe in de werken Zijner Handen; allereerst in het werk van de schepping. In dat Werk ontmoeten wij de levende God van het Verbond, die ons zeer nabij is. Want deze God immers is om Christus’ wil ónze God en ónze Vader geworden. Als Vader heeft Hij ons aangenomen tot Zijn kinderen en kan en wil Hij ons leven leiden en regeren van dag tot dag. Dit is dan ook de belofte, die ons in de heilige Doop wordt betekend en verzegeld. Immers, als wij gedoopt worden in de Naam van de Vader, zo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot zijn kinderen en erfgenamen aanneemt en daarom van alle goed ons verzorgen en alle kwaad van ons weren of voor ons ten beste keren wil. De enige waarachtige en eeuwige God, die alle dingen geschapen heeft en onderhoudt, die ook mijn leven leidt en regeert, is niet een verre, onbekende God, Hij is niet een starre, onbeweeglijke God, niet een grillige God die als een noodlot met ons speelt, maar Hij is ons zeer nabij, want Hij, de Schepper, Hij is de levende God van het Verbond, de levende God van de verbondsgeschiedenis, de drieënige God, de eeuwige Váder van Jezus Christus en daarom mijn God en mijn Vader! Als de waarachtige en eeuwige God staat Hij wel boven alle dingen, want Hij is de Schepper van dat alles, maar tegelijkertijd is Hij bij ons en met ons, want Hij is onze Váder; Hij is de God van het Verbond, de God van Abraham, Isaäk en Jacob, die reddend optreedt in de geschiedenis en die daarbij beschikt over scheppingskrachten. Zo mogen wij het scheppingsevangelie belijden tot onze troost. Hij, onze Vader, de Vader van onze Heere Jezus Christus en de Reddende God van Zijn Kerk, Hij is tegelijkertijd de Scheppergod, de Almachtige, die beschikt over scheppingskrachten en die daarmee als Vader uittrekt tot verlossing van Zijn verbondsgemeente. Hij is zo sterk als getrouw! En zie, zo brengt de Schrift het evangelie van de schepping dan ook altijd weer ter sprake. Die schepping is het werk van de enige, waarachtige en eeuwige God, die ons als Vader zeer nabij is in Jezus Christus, Zijn Zoon. De Kerk mag en moet uit het evangelie van de schepping weten hoe machtig haar God en haar Vader is. Altijd weer is haar hulp in de Naam van die uitverkiezende en reddende Verbondsgod, die de hemel en de aarde heeft geschapen. Vandaar ook dat iemand als bijvoorbeeld de profeet Jesaja, wanneer hij het volk Gods wil vertroosten met het oog op de ellende van de komende ballingschap, telkens weer teruggrijpt op het evangelie van de schepping: “waarom zegt gij, o Jacob, en spreekt o Israël: mijn weg is voor de Heere verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij? Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord: Een eeuwig God is de Heere, Schépper van de einden der aarde! Hij wordt noch moede noch mat; zijn verstand is niet te doorgronden. Hij geeft de moede kracht en de machteloze vermeerdert Hij sterkte.” Straks in Zondag 9 werkt de Catechismus dat nog nader uit, maar nu mogen wij reeds constateren dat het scheppingsbericht in de Bijbel zijn plaats heeft in het evangelie der verlóssing. Want God de Schepper is de eeuwige Vader van Jezus Christus en daarmee en zo de verlossende God van het verbond, die reddend optreedt ter wille van Zijn gemeente, en die alle dingen voor ons laat meewerken ten goed. 2) En daarmee komen wij bij ons tweede punt: In Jezus Christus leren wij niet alleen God de Vader kennen, Die ons heeft geschapen, maar ook God de Zoon, Die ons heeft verlost. Jezus Christus Zelf is die goddelijke Zoon, Die ons door Zijn bloed heeft verlost van al onze zonden. Dankzij die Christus, het vleesgeworden Woord, geloven wij ook in God de Zoon en onze verlossing. “Gód de Zoon” zeggen wij en daarmee belijden wij, dat ook de Zoon waarachtig en eeuwig God is. In Jezus Christus komt Gód Zelf naar ons toe om ons te redden en wel als God de Zoon. Deze Zoon is evenals de Vader de enige en waarachtige God. Zeker, de Zoon is wel een ándere Persoon dan de Vader, Hij is de tweede Persoon in God, terwijl de Vader de eerste Persoon is. Maar al is de Zoon een andere Persoon, dan de Vader, Hij is niet een andere God. Want daar is maar één, enige God. “Hoor Israël, de Heere is onze God, de Heere als enige.” In Jesaja 44:6 lezen wij: “Zo zegt de Heere, de Koning en Verlosser van Israël, de Heere der heerscharen: Ik ben de eerste en de laatste en buiten Mij is er geen God.” En de apostel Paulus schrijft in 1 Corinthiërs 8:4 “Wij weten dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Eén!” Zo belijden wij de Heere onze God als de énige, waarachtige en eeuwige God, maar in deze God zijn drie onderscheiden Personen, Die wij niet met elkaar mogen vermengen en van hen is de Zoon de tweede Persoon, die dus ook evenals de Vader en de Heilige Geest de waarachtige en eeuwige God is. Het onderwijs van de Schriften is ook hier zeer duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. God de Zoon, is niet minder dan de Vader Zélf de waarachtige God. Als die God is Hij in Jezus van Nazareth naar ons toegekomen om ons te redden van al onze zonden. Ook op dit punt van het algemeen geloof heeft de Kerk altijd een zware strijd moeten voeren. Reeds de Joden wilden Jezus al niet aanvaarden als de Zoon van God, die van de Vader kwam en die áls de Vader de waarachtige God is. Naderhand stond de ketter Arius op, die Jezus Christus wel goddelijk wilde noemen en als de Zoon van God wilde erkennen, maar dat slechts in die zin, dat de Zoon het voornaamste schepsel van de Vader was, geschapen vóór alle dingen, maar dan toch geschapen en daarmee een schepsel en dus niet zelf waarachtig en eeuwig God. Op het concilie van Nicea in 325 en op dat van Constantinopel in 381 heeft de christelijke Kerk deze ketterij verworpen en daartegenover beleden, dat Jezus Christus Zelf God is: “God uit God, Licht uit Licht, geboren, niet gemaakt, van hetzélfde Wezen met de Vader, door Wie alle dingen gemaakt zijn; die om ons mensen en om onze zaligheid is nedergedaald uit de hemel en vlees is geworden van de Heilige Geest uit de maagd Maria!” En geliefden, wij belijden dat tot onze tróóst, tot onze záligheid. Wij hebben in het stuk van de verlossing maar niet te doen met mensen, ook niet met een supermens, die ver boven ons troont, maar met de drieënige God, de waarachtige en eeuwige God, die ons in de Zoon zeer nabij is gekomen; die in de Zoon ons vlees en bloed heeft aangenomen. Dat is de rijkdom van en de vastheid van onze verlossing! Onze verlossing ligt vast in God Zelf. Maar daarom ook zullen we het Schriftuurlijk onderwijs inzake Jezus Christus als de waarachtige God hebben vast te houden. En dat kan, want wij zeiden het al, de Schrift laat ons hier niet in het onzekere. Telkens weer komt naar voren dat Christus de waarachtige en eeuwige God is! Efeze 1 en Colossenzen 1 en Hebreeën 1 en vooral ook Johannes 1 spreken hier duidelijk. Efeze 1 zegt dat God ons heeft uitverkoren in Chrístus van voor de grondlegging der wereld, terwijl vers 10 zegt dat God alles wil samenvatten onder één Hoofd, Chrístus. Die Christus is volgens Colossenzen 1 het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en op de aarde zijn; ja, Hij is vóór alle dingen en alle dingen hebben hun bestaan in Hem! Wij kennen verder allemaal wel Johannes 1, de eerste verzen: “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord wás God, dit was in den beginne bij God.” Deze en soortgelijke Schriftgegevens behoeven bij ons geen twijfel te laten inzake Jezus Christus als de waarachtige God. Ja, déze is de waarachtige God en het eeuwige leven! Zeker, Hij, Jezus Christus is ook waarachtig mens, Hij is mens gewórden en Hij heeft tijdens Zijn vernedering de heerlijkheid van Zijn Godheid afgelegd; Hij heeft Zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen. Maar Hij is toch de waarachtige God gebleven! Hij wás God en Hij ís God, ook al heeft Hij tevens een, eindige, beperkte menselijke natuur aangenomen, waardoor Hij onze Middelaar kon zijn, die voor ons is gestorven uit de zwakheid van zijn vlees en Die ons juist zo als de waarachtige God van onze zonden heeft vrijgemaakt met Zijn kostbaar bloed, het bloed van de Zoon van God, dat van oneindige kracht en waardigheid is! Hij, Die Zijn leven voor ons opofferde is Zelf God, en daarom is Hij de garantie van ons eeuwig behoud! Al degenen, die aan dit waarachtige God-zijn van Jezus Christus afdoen, die houden in Hem geen Middelaar en Verlosser over; alleen nog maar een mens, een supermens, een edel mens, een grote held of iets dergelijks, die wij dan op eigen krachten moeten navolgen! De Schrift echter leert ons, dat Christus juist omdat Hij waarachtig God is, de kracht heeft om de genade van God voor ons te verwerven en onder ons uit te delen! Zo belijden wij Hem als waarachtig mens, maar ook als waarachtig God. Nog eens: ook dit gaat ons verstand te boven. Het humanisme en bijvoorbeeld de leer van de Jehova’s getuigen, die Jezus slechts als een voorbeeldig mens willen zien, willen dan ook met hun verstand heersen over het getuigenis van de Schriften. Maar dat brengt geen verlossingsboodschap, alleen maar een Jezus, die voor ons een model is, terwijl de mens dan zelf zijn eigen heil moet bewerken. Bij zo’n leer wordt de mens al groter omdat hij in staat zou zijn het voorbeeld van Jezus na te volgen. Het evangelie echter predikt ons dat onze ellende zo diep is, dat wij dóód zijn in zonden. Alleen Gód kan ons redden, de drieënige God, en Hij doet dat in de Zoon, die waarachtig mens is geworden maar die ook waarachtig Gód is, en die daarom kan en wil en zal redden allen die Hem zo belijden. Deze Zoon in de drieënige God heeft Zich laten zenden door de Vader en Hij heeft ons vlees en bloed aangenomen door de werking van de Heilige Geest uit de maagd Maria. In Zijn gemeenschap mogen en kunnen wij, zondige mensen, verkeren, door het geloof en zo hebben wij door Hem vrede met God. Het is de vrede, die Christus voor ons verwierf en die de Heilige Geest aan ons uitdeelt. 3) En daarmee zijn wij bij ons derde punt: ons geloof in God de Heilige Geest en onze heiligmaking. Ja, wij geloven ook in de Heilige Geest, die tezamen met de Vader en de Zoon de waarachtige en eeuwige God is. De Heilige Geest is dus maar niet enkel een kracht, die van God uitgaat, maar Hij is een goddelijke Persoon, Zelf God, die het werk van de Vader en de Zoon tot voltooiing brengt. Hij is de Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat en als zodanig de derde Persoon in de drieënige God; een Zelfstandige Persoon dus, aan Wie dezelfde eer toekomt als aan de Vader en de Zoon, zoals onder andere ook blijkt uit de doopsformule, die Christus ons heeft voorgeschreven. Bij de schepping treedt de Geest dan ook handelend op en in de geschiedenis van Israël blijkt dat profeten en koningen met die Geest gezalfd zijn. Ook Jezus Christus is met die Geest gezalfd en op Pinksteren wordt Hij uitgestort over de gemeente van het Nieuwe Verbond. Die Geest belijden wij als onze Heiligmaker. Nu, dat betekent dat Hij het is die ons brengt tot geloof in de ene, waarachtige God. En dat doet die Geest door ons geloof te richten op Jezus Christus, de Middelaar, die ons van God is geschonken! De Heere Jezus zegt dan ook van de Heilige Geest, die zou komen: “Hij zal het uit het Míjne nemen en het u verkondigen”. De gemeenschap met God, die de Heilige Geest ons door het geloof schenkt, is dus altijd de gemeenschap door Jezus Christus, de Zoon van God, Die vlees is geworden! Zonder deze Christus, het vleesgeworden Woord, is geen gemeenschap met God mogelijk! Anders dan zo werkt de Heilige Geest die gemeenschap dan ook nooit! Hij is de Geest, die uitgaat van de Vader, maar ook ván de Zoon! En als wij dat zo belijden, dan betekent dat, dat de Heilige Geest dat werk van de heiligmaking in ons volbrengt door de Heilige Schrift, door het Woord, dat van de Zoon getuigt!; het Woord, dat ons de Zoon verkondigt als onze Verbondsmiddelaar! De Heilige Geest drijft ons altijd uit naar de Zoon, die ons in het evangelie wordt gepredikt; Hij richt ons geloof op het werk van de Christus, de Gekruisigde en Verheerlijkte Heere, van welke Christus de Schriften getuigen. En daarom is er geen gemeenschap met de drieënige God tenzij dan door het Woord, door de prediking van het Woord. Wie zich van dat Woord losmaakt, van die prediking, die maakt zich los van Christus, de Zoon, en daarmee zo van de Heilige Geest, Die als de Geest van de Vader én van de Zoon, altijd werkt door het Woord van de Zoon, het heilig evangelie! Dat evangelie, zoals dat tot ons komt in de prediking en sacramenten, is daarom nooit een dode letter, maar het is een levendmakend evangelie, want het is het instrument van de levendmakende Geest, waarvan Hij Zich bedient om dode harten te brengen tot geloof en bekering. Ja, in het evangelie komen naar ons toe de heiligende krachten, de vernieuwende en geloof werkende krachten van die Geest, die Zelf God is. Geloven in de Heilige Geest betekent daarom altijd blijven bij het Woord, bij het evangelie van Jezus de Christus, de Zoon van God. Wie dat evangelie bewaart, die mag daarin genieten de zaligheid die er door Christus is in de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, de enige, waarachtige en eeuwige God. In die God, de levende God, de God van het Verbond, ligt ons behoud rotsvast. Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet! Hij is de Heere, Jahweh, de onveranderlijke God van het Verbond, gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. Amen.