Ingezonden over de ‘verontrusten’ in de synodale kerken (1976)

Geplaatst in het Nederlands Dagblad van 21 juli 1976.
Ingezonden naar aanleiding van hoofdartikel ‘Naar de ene reformatorische kerk?’ in de krant van 10 juli 1976.

Helaas ben ik genoodzaakt te reageren op de inhoud van het hoofdartikel in het Nederlands Dagblad van zaterdag 10 juli jongstleden. Voor deze reactie heb ik de vorm van een ingezonden gekozen. Allereerst vanwege het belang van de zaak; vervolgens ook omdat ik mag aannemen, dat wij in dit artikel maar niet te doen hebben met de particuliere mening van de schrijver maar dat de redactie van de krant zich wat de zakelijke inhoud betreft achter dit artikel stelt. De onjuistheid van het artikel komt kort samengevat hierop neer, dat de betekenis van het werk des Heeren in en door de Vrijmaking niet op de juiste wijze in rekening is gebracht. Daardoor mist dit artikel een profetische beoordeling van de werkelijke nood, waarin de zogenaamde verontrusten zich bevinden.
De betekenis van de Vrijmaking in 1944 en volgende jaren (niet overal kwam het al in 1944 tot vrijmaking) is immers deze, dat de kerken die tegen de Vrijmaking kozen en er dus mee instemden dat ware profeten werden buitengeworpen, ophielden Kerk van de Heere Christus te zijn. Of anders gezegd: de kerken, die synodaal werden, werden valse kerken. Omdat de schrijver dit voor de verontrusten (en uiteraard voor iedereen) van fundamenteel belang zijnde feit niet op de juiste wijze in rekening brengt, kan hij schrijven (vierde kolom, vijfde regel van boven) het eens te zijn met de bestuursmeerderheid van „Schrift en Getuigenis", dat de strijd binnen het verband van deze kerken (bedoeld zijn de synodale, J.H.) een uitzichtloze zaak is geworden en dat bij het voortzetten van de strijd van deze kerken niets anders overblijft dan een dialoogkerk.
Ik vraag: sinds wanneer is die strijd dan een uitzichtloze strijd geworden en wie bepaalt dat moment eigenlijk? De schrijver bedoelt (want zo bedoelt ‘Schrift en Getuigenis’ het): dat moment is nu gekomen, omdat de synoden van de laatste jaren niet ophouden de leugen in bescherming te nemen, waardoor deze kerken tot een dialoogkerk zijn geworden. Ik vraag: is dan de norm voor wie door het geloof strijdt, dat zijn strijd al of niet direct zichtbaar resultaat oplevert? Wie door het geloof strijdt, die ziet nooit op de resultaten, maar altijd op het gebod des Heeren, blind voor de toekomst.
De gelovigen weten immers, dat zij niet de Kerk behoeven te vergaderen. Dat doet Christus. Die gelovigen hebben eenvoudig hun roeping te vervullen en dat maar al te vaak in een strijd, die naar de mens gesproken uitzichtloos is. Vervullen de gelovigen die roeping getrouw, dan zal Christus daarop altijd Zijn zegen geven. Zo hebben CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie., De Cock, Schilder en vele anderen gestreden voor de waarheid en dat in een Kerk, waar de leugen zo goed als helemaal de heerschappij voerde. Zij zagen hun goddelijke roeping en daarom wisten zij ook, dat hun strijd niet uitzichtloos was en door Gods genade hebben zij volhard tot het einde toe. En welk een wondervolle zegen de Heere daarop gegeven heeft, weten wij allen maar al te goed.
Is de strijd in de synodale kerken dan geen uitzichtloze strijd? Ja zeker wel! Maar dat niet sinds de laatste jaren, maar sinds het moment waarop deze kerken kozen tegen Gods werk in de Vrijmaking. Door die keuze zijn zij valse kerken geworden en in een valse kerk is de Heere niet; daar vergadert Hij niet. Daarom is de strijd in een valse kerk altijd uitzichtloos, ja zelfs verboden. De Heere stuurt zijn kinderen niet naar de valse kerk om daar voor de waarheid te strijden, maar Hij roept hen uit die kerk om zo in Zijn Kerk de strijd voor de waarheid te voeren.
De valse kerk is door de Here overgegeven aan het oordeel en daarom zegt Hij ook in Openbaring 18:44 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.: “Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en van haar plagen niet ontvangt”. Dit gebod tot de exodus uit de valse kerk geldt voor iedereen; ook voor de zogenaamde verontrusten. Om hun levenswil moeten zij zich afscheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn en zich voegen bij de Kerk van de Heere Christus. En daarvoor geeft de Heere hun vandaag geen tijd van bezinning meer (vergelijk Jesaja 52:11,1211 Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt. 12 Want niet overhaast zult gij uittrekken en niet in vlucht heengaan: de Here immers gaat voor u heen en uw achterhoede is de God van Israël.). Niet omdat Hij niet barmhartig en lankmoedig is, maar omdat Hij dat juist wel is en dat ook heeft getoond in de dagen van vóór en in de Vrijmaking. De strijd van toen mogen wij vandaag niet over willen doen. Dan maken wij geen ernst met de barmhartigheid van onze God, die wij juist ook zien schitteren in het overgeven van de valse kerk aan het oordeel (vergelijk Heidelbergse Catechismus Zondag 19, vraag 5252 Wat troost u de “wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden”?
Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwachte, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal.
).
Daarom is de grote verantwoordelijkheid van dr. Masselink en consorten ook niet, zoals de schrijver wil, dat zij blijven in een instituut, dat door de verbreiding van de leugen toe te laten, ook toelaat, dat er zielen niet behouden worden maar verloren gaan. Immers, wie lid is van de valse kerk, bevindt zich maar niet onder een instituut, dat de leugen bedient en zo toelaat, dat mensen verloren gaan. Zeker, ook dat. Maar veel erger is, dat hij zich bevindt te midden van een volk, waarop het oordeel van God ligt. Want dat betekent het ten volle lid te zijn van de valse kerk, evenals wie lid is van de ware Kerk zich maar niet bevindt onder een instituut, dat de waarheid bedient - zeker, ook dat - maar dat hij behoort bij het volk, dat behouden zal worden. De ware Kerk immers is het volk van de ware gelovigen, die zalig worden. Zulk een volk wordt ook vandaag door Christus vergaderd hier in Nederland. Daar moet ieder zich bijvoegen. Want alleen voor dat volk des Heeren zal er ontkoming zijn.
Had de schrijver het bovenstaande in rekening gebracht, zijn artikel zou er heel anders hebben uitgezien. Dan had hij de werkelijke nood van de verontrusten aangewezen en had de oproep tot vrijmaking duidelijk weerklonken en vooral ook met schriftuurlijke klem. Dan had de schrijver niet alleen vraagtekens geplaatst bij de weg, die de meerderheid van „Schrift en Getuigenis" nu wil bewandelen, maar ook bij het doel, waarnaar zij streeft. Want die ene zogenaamde reformatorische kerk, waarnaar „Schrift en Getuigenis" zegt te streven, die is er al vandaag in Nederland. Het zijn de kerken, die de Heere door en sinds de Vrijmaking bewaarde als Zijn kerken. Die kerken zijn de zichtbare eenheid van de ware christgelovigen. Het streven naar de eenheid van die gelovigen is bevel voor ieder, omdat Christus die eenheid werkt.
Daarom is het opvolgen van dit bevel ook niet, zoals de schrijver zegt: werken aan een ideaal, waarvan de nuchtere christen tegelijkertijd zal erkennen, dat het toch nooit te bereiken is vanwege de gebrokenheid en zonde in deze wereld. Nee, niet dat is de inhoud van Christus' bevel tot eenheid. De christen gelooft niet aan idealen en hij zet zijn leven ook niet in voor idealen. De christen leeft uit de werkelijkheid, die er is door Christus en dat is ook de werkelijkheid van de zichtbare eenheid der ware christgelovigen. Want Christus’ gebed om de eenheid van de Zijnen (Johannes 171 Dit sprak Jezus en Hij hief zijn ogen ten hemel en zeide: Vader, de ure is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke, 2 gelijk Gij Hem macht hebt gegeven over alle vlees, om aan al wat Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven te schenken. 3 Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt. 4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt. 5 En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was. 6 Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en Gij hebt hen Mij gegeven en zij hebben uw woord bewaard. 7 Nu weten zij, dat al wat Gij Mij gegeven hebt, van U komt, 8 want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt. 9 Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U, 10 en al het mijne is het uwe en het uwe is het mijne, en Ik ben in hen verheerlijkt. 11 En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij. 12 Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd. 13 Maar nu kom Ik tot U en Ik spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle mijn blijdschap in zichzelf mogen hebben. 14 Ik heb hun uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet uit de wereld zijn, gelijk Ik niet uit de wereld ben. 15 Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze. 16 Zij zijn niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben. 17 Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid. 18 Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld; 19 en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. 20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, 21 opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. 22 En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: 23 Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt. 24 Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt - Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld. 25 Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en dezen weten, dat Gij Mij gezonden hebt; 26 en Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen.) wordt dagelijks door de Vader verhoord! Die eenheid is geen ideaal, maar werkelijkheid.
Streven naar de door Christus geboden eenheid betekent dan ook niet anders dan leven uit die werkelijkheid. Uit de werkelijkheid dus, dat Christus Zijn Kerk vergadert, ook vandaag in Nederland. Juist op dit punt moeten wij strijden tegen alle kleingeloof, dat ons zo makkelijk kan beheersen. Christus vergadert Zijn Kerk in de eenheid van het ware geloof en dat ondanks de gebrokenheid en zonde in de wereld. Christus doet dat ook te midden van de kerkelijke verwarring in Nederland in 1976. Want Hij is de Goede Herder en de schapen kennen Zijn stem en zij volgen Hem en niemand zal ze uit Zijn hand roven (vergelijk Johannes 101 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover; 2 maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen. 3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. 4 Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen; 5 maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen. 6 In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. 7 Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. 8 Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. 9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. 10 De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. 11 Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen; 12 maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht - en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen - 13 want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte. 14 Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, 15 gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. 16 Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder. 17 Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. 18 Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen. 19 Er ontstond opnieuw verdeeldheid onder de Joden om die woorden. 20 En velen van hen zeiden: Hij is bezeten en waanzinnig; waarom luistert gij naar Hem? 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden voor een bezetene, een boze geest kan toch de ogen van blinden niet openen? 22 Toen kwam het Vernieuwingsfeest te Jeruzalem; het was winter. 23 En Jezus wandelde in de tempel, in de zuilengang van Salomo. 24 De Joden dan omringden Hem en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij onze ziel nog in spanning? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons ronduit. 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet; de werken, die Ik doe in de naam mijns Vaders, die getuigen van Mij; 26 maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. 27 Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, 28 en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders. 30 Ik en de Vader zijn één. 31 De Joden droegen weder stenen aan om Hem te stenigen. 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken doen zien vanwege mijn Vader; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen? 33 De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt. 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden? 35 Als Hij hén goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken worden, 36 zegt gij dan tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon? 37 Indien Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft Mij niet, 38 doch indien Ik ze doe en gij Mij toch niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat gij weten en erkennen moogt, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader. 39 Zij trachtten Hem dan weder te grijpen, maar Hij ontkwam uit hun handen. 40 En Hij vertrok weer naar de overzijde van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste maal doopte, en Hij bleef daar. 41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen enkel teken, maar al wat Johannes van deze zeide, was waar. 42 En velen daar geloofden in Hem.). Dat moeten wij geloven. Dat moeten wij ook voorhouden aan anderen. Dan zal Christus ook vandaag door onze dienst sommigen geven uit de synagoge des satans (Openbaring 3:99 Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad.). Wij danken de redactie hartelijk voor plaatsing van dit ingezonden. Het artikel is wel wat lang geworden, maar de zaak is het waard. Wie op dit punt van het onderwijs der Schriften en de gereformeerde belijdenis struikelt en valt, is de leer der zaligheid kwijt omdat hij de Christus kwijt is.

Tweede ingezonden naar aanleiding van reacties

Geplaatst in het Nederlands Dagblad van 5 augustus 1976.

Als de redactie het in de grond van de zaak met mij eens is, waarom toch weer een bepaalde waardering voor de verontrusten in hun strijd voor herstel van de synodale kerken? leder is schuldig zich bij de ware Kerk te voegen en dat verbiedt ons op wat voor wijze ook waardering op te brengen voor hen die in de valse kerk voor de waarheid zeggen te strijden.
Die strijd is eigenwillige godsdienst, waar de Heere nooit zegen op geeft. De Doleantie was dan ook geen zegen op de strijd van Groen voor kerkherstel van de Hervormde Kerk. Want de Doleantie was geen kerkherstel in de Hervormde Kerk, maar een breuk met die Kerk. Vergelijk hier ook de belangrijkste voorwaarde van de Afgescheidenen voor de Vereniging (zie J. Kamphuis, Verkenningen II, 128 en verder).
In de Doleantie en daarna de Vereniging heeft God allen beschaamd, die niet anders wilden dan herstel van de Hervormde Kerk. De geschiedenis is inderdaad leerzaam, maar dan moeten wij die wel vanuit de normen bezien.
De redactie kan zich voor haar standpunt ook niet beroepen op de Acte van Afscheiding. Zou haar hantering van de betreffende zin (‘totdat deze…’) juist zijn, dan had de Afscheiding zichzelf daarmee veroordeeld.
In de valse kerk is de Heere niet en Hij stuurt Zijn profeten ook niet daarheen. Inderdaad. Moet ik dit aan gereformeerde belijders uit de Schriften bewijzen? Wij weten toch, dat de valse kerk is veroordeeld en zal worden veroordeeld! Want Christus heeft Zijn bloed niet voor de valse kerk gegeven, maar voor de ware; niet de valse kerk is Zijn Bruid, maar de ware; niet aan de valse kerk schenkt Hij Zijn gemeenschap, maar aan de ware. Voor haar geldt de Immanuelbelofte. Daarom zendt God ook nooit Zijn profeten naar de valse kerk om die te bekeren. Want de valse kerk is niet Zijn Bruid. Van deze waarheid staan de Schriften letterlijk volgeschreven vanaf Genesis 3:1515 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. tot en met Openbaring 221 En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. 2 Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren. 3 En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, 4 en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. 5 En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden. 6 En Hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig, en de Here, de God van de geesten der profeten, heeft zijn engel gezonden om zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet. 7 En zie, Ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart! 8 En ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neder voor de voeten van de engel, die ze mij toonde, om te aanbidden. 9 Maar hij zeide tot mij: Doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht van u en van uw broederen, de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek bewaren; aanbid God! 10 En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. 11 Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. 12 Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is. 13 Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. 14 Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. 15 Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet. 16 Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster. 17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet. 18 Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; 19 en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn. 20 Hij, die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen, kom, Here Jezus! 21 De genade van de Here Jezus zij met allen.. De profeet Amos en anderen werden door de Heere naar de tien stammen gezonden. Dat feit is het zeer duidelijke bewijs dat Noord-Israël geen valse kerk was. In het zenden van deze profeten werft de Heere naar het hart, nee niet van de valse kerk, maar naar dat van de ware Kerk, Zijn Bruid, die zich van Hem steeds meer afkeerde. Vergelijk hier ook de heilsbelofte aan het slot van Amos. Dat is de belofte, die geldt voor de ware en nooit voor de valse kerk.
Wat betreft die zogenaamde dooperkenning. Die betekent niet, dat de Gereformeerde Kerken de doop buiten de Kerk bediend, erkennen als een echte doop in die zin, dat teken en betekende zaak hier zijn samengevoegd. Wij dopen alleen maar niet over als wij van iemand, die zich bij de Kerk voegt, constateren dat hij het teken van de doop al heeft ontvangen. En dat is terecht. Want vanaf dat moment kan het reeds ontvangen teken ook metterdaad als teken dienen. De doop als teken ontleent zijn waarde immers niet aan de dienaar, die doopt, maar aan het feit dan teken en betekende zaak door God zijn samengevoegd. Daarom mag de valse kerk niet eens dopen, net zo min als zij het avondmaal mag bedienen, want zij maakt het schone van de sacramenten stuk - de eenheid van teken en betekende zaak - doordat zij wel het uiterlijke teken wil, maar de betekende zaak verwerpt (namelijk de God van het Verbond).
Natuurlijk ontken ik hiermee niet, dat in de valse kerk het evangelie kan zijn. Wanneer daar schriftuurlijk wordt gepreekt (en dat kan toch) en de sacramenten worden bediend, dan is het evangelie daar. Maar het evangelie is altijd voorwaardelijk. Het geldt slechts voor wie gelooft. En de valse kerk gelooft het evangelie niet. Daarom blijft gelden, dat de Heere niet in de valse kerk is; aan die kerk geeft Hij Zijn gemeenschap niet. Dat is maar niet mijn standpunt, maar dat is de leer der Schriften, die wij allen moeten geloven, zoals wij ook beloofd hebben! En als wij de verontrusten werkelijk willen helpen, dan moeten wij hen dit voorhouden en niet meegaan in het dilemma, waarvoor zij zichzelf te plaatsen, namelijk de strijd tussen de rechtzinnigheid en de vrijzinnigheid. Want niet een Kuitert en Wiersinga zijn de werkelijke nood voor de verontrusten, maar het feit, dat het oordeel van God op hun kerken ligt.
Een van de inzenders noemde dit laatste een griezelige logica. Nu, inderdaad, deze logica is ook griezelig, maar dan voor degene, die niet wil geloven aan Gods werk in en door de Vrijmaking. Voor degenen, die dit werk wel geloven, is deze logica zeer troostrijk, want dit is maar niet mijn logica, maar de ‘logica’ van het Woord Gods. Zij ook verblijden zich over het wonder van de Vrijmaking, die zij maar niet zien als een verwijdering van barricades op de bestaande weg, zoals inzender IV wil, maar veelmeer als een wondervolle uitredding van de Kerk uit de greep van de leugen en de satan, die, als God het niet had verhoed, de Kerk in ons land te gronde zou hebben gericht.
Zolang die Kerk daarom bestaat in ons land zal uit haar mond nooit verdwijnen de lof des Heeren ook op het wonder van de Vrijmaking in 1944 en verdere jaren. Laten wij die lof maar verkondigen, dan zullen wij ervaren, dat God ook in 1976 ondanks veel valse profetie Zijn schapen vergadert, want Hij kent de Zijnen (vergelijk 2 Timoteüs 2:1919 En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.).