Uit: ‘Saamhorig. Maandblad tot samenbinding van vrijgemaakt gereformeerden’, jrg. 2, nr. 6, februari 1978
Beste Marja,
Via het blad Saamhorig (Okt. ‘77) nam ik kennis van de brief, die P.C. van Wijk in het jeugdblad ‘Verkenning’ aan jou schreef over wat jij (en ook hij) noemt de kerkelijke verdeeldheid. De heer Van Wijk stelt aan het einde van zijn schrijven de vraag, of zijn brief je mogelijk verder heeft gebracht. Nu, dat zal ongetwijfeld niet zo zijn, of het moet al de verkeerde kant op zijn. Je moet je door dit schrijven wel machtelozer hebben gevoeld dan tevoren. De heer Van Wijk heeft je niet werkelijk geholpen, al suggereert hij dat wel. Immers – en dat kun je (en moet je) zelf constateren – zijn schrijven is niet anders dan het weergeven van eigen meningen en gevoelens in plaats van het naspreken van de Schrift en de belijdenis.
Wat jullie namelijk noemen de kerkelijke verdeeldheid (de kerkelijke verdeeldheid tussen de ware gelovigen, bedoelen jullie) is een fictie, die door jullie zelf is bedacht en waartoe jullie zijn gekomen door te letten op wat voor ogen is en dat in plaats van Gods geopenbaarde normen te hanteren.
Artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt, dat er een enige Kerk is, dewelke is een heilige vergadering der ware Christgelovigen. Die Kerk is niet gebonden aan een bepaalde plaats (zoals Rome leert), maar zij is verspreid en verstrooid door de gehele wereld.
Of anders gezegd: Christus vergadert Zijn gelovigen plaatselijk (bijvoorbeeld in Groningen, in Grootegast, in Leiden, in Pusan). In dat vergaderingswerk is Christus onfeilbaar en onoverwinnelijk (vergelijk onder andere Johannes 10:27-2927 Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, 28 en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders.). Dat betekent: allen die geloven, brengt Hij samen en allen die geloven, komen samen (de Kerk is congregatio en coetus; daarbij is de congregatio niet breder dan de coetus).
Op grond van dit onfeilbare en onoverwinnelijke vergaderingswerk van de Christus, belijden de gelovigen, dat zij levende lidmaten van de Kerk zijn en dat altijd zullen blijven (vgl. slot H.C. Zondag 21, vraag 5454 Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.). Dat de gelovigen kerkelijk gescheiden optrekken, is dan ook niet waar. De gelovigen komen allen samen in die enige (plaatselijke) Kerk, omdat Christus hen daar samenbrengt. In het andere geval zou Zijn bidden in Johannes 171 Dit sprak Jezus en Hij hief zijn ogen ten hemel en zeide: Vader, de ure is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke, 2 gelijk Gij Hem macht hebt gegeven over alle vlees, om aan al wat Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven te schenken. 3 Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt. 4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt. 5 En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was. 6 Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en Gij hebt hen Mij gegeven en zij hebben uw woord bewaard. 7 Nu weten zij, dat al wat Gij Mij gegeven hebt, van U komt, 8 want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt. 9 Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U, 10 en al het mijne is het uwe en het uwe is het mijne, en Ik ben in hen verheerlijkt. 11 En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij. 12 Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd. 13 Maar nu kom Ik tot U en Ik spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle mijn blijdschap in zichzelf mogen hebben. 14 Ik heb hun uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet uit de wereld zijn, gelijk Ik niet uit de wereld ben. 15 Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze. 16 Zij zijn niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben. 17 Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid. 18 Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld; 19 en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. 20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, 21 opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. 22 En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: 23 Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt. 24 Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt - Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld. 25 Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en dezen weten, dat Gij Mij gezonden hebt; 26 en Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen. één grote leugen zijn.
En diegenen die zich bij die Kerk niet voegen, maar zich voegen bij de valse kerk, die kunnen zich wel gelovigen noemen (de valse kerk noemt zichzelf ook Kerk), maar de belijdenis (artikel 28 N.G.B.) zegt, dat zij doen tegen de ordinantie van God en dat is heel wat anders dan gelovig zijn. Gelovig zijn is altijd nog gehoorzaamheid aan Hem, Die in soevereine genade Zijn kerk vergadert!
Geloof het, Marja, ondanks de schijnbare kerkelijke verdeeldheid van de gelovigen, dat er een God is, Die vandaag reeds Zijn gelovigen vergadert in Zijn ene Kerk rondom Zijn ene Avondmaalstafel. Die ene Avondmaalstafel is niet enkel toekomst, maar vandaag reeds realiteit.
En wee degene, die zich aan die ene Avondmaalstafel onttrekt en zich laat vinden aan de tegen-’avondmaalstafel’ van de valse kerk.
Laat je de troost van het evangelie niet ontnemen door te zien op wat voor ogen is, maar geloof wat het Woord van God zegt, want zo is het en niet anders.
Laat je ook niet bedriegen door het feit, dat ook buiten de Kerk gedoopt wordt, want het uiterlijk teken van de doop op zichzelf zegt niets (vgl. H.C. Zondag 27, vraag 7272 Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelf?
Neen het; want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden.). De vraag is maar, of met het teken ook is verbonden de betekende zaak. En dat is buiten de Kerk niet het geval, want buiten de Kerk is geen (enkele) zaligheid (artikel 28 N.G.B.). De doop dáár wordt dan ook door de Kerk niet erkend, zoals P.C. van Wijk suggereert in zijn brief. De Kerk doopt alleen niet over degene, die buiten de Kerk gedoopt is en zich dan bij de Kerk voegt. Dat laatste is heel wat anders dan erkenning van de doop, die buiten de Kerk wordt bediend. Zou de Kerk de doop buiten haar bediend erkennen als een wettige door Christus uitgevoerde doop, dan heeft zij daarmee het principiële onderscheid tussen de ware Kerk en de valse verloochend.
Met hartelijke groeten,
J. Hoorn, Grootegast.