De leer van artikel 28 NGB (1984)

Verklaring afgelegd in de kerkeraadsvergadering van 22 februari 1984.1)

  1. Artikel 27 doet belijdenis van de enige, algemene of katholieke Kerk. Deze Kerk is er geweest vanaf het begin van de wereld en zal er zijn tot aan het einde van de wereld. Zij is er dus ook heden ten dage. Deze Kerk is de vergadering, de bijeenkomst van de ware gelovigen. Er staat niet: van de meeste ware gelovigen, maar: van de ware gelovigen. Geen enkele ware gelovige wordt hier buitengesloten. Zij allen zijn begrepen onder wat hier van de Kerk wordt gezegd.
  2. Artikel 28 leert nu wat de roeping van deze allen is ten opzichte van deze heilige vergadering of bijeenkomst. Zij mogen zich aan deze vergadering niet onttrekken, maar zij moeten zich daarbij voegen. Deze vergadering is namelijk de vergadering van hen, die zalig worden en buiten deze vergadering is geen zaligheid. Zich aan deze vergadering onttrekken in plaats van zich daarbij voegen en zich daarmee verenigen, betekent dat men de band doorsnijdt met hen, die zalig worden en met de zaligheid. Daarom behoort men zich daarbij te voegen. Dat doende onderhoudt men genoemde band, onderhoudt men de enigheid der Kerk en dient men de opbouw der broeders, als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam. De gelovigen zijn tezamen één lichaam, van welk lichaam Christus het Hoofd is. Zij behoren daarom ook de band met het lichaam daadwerkelijk te onderhouden, en wel door zich niet op zichzelf te houden, maar zich daarbij te voegen, namelijk bij deze heilige vergadering.
  3. Dit is de schuldige plicht van alle gelovigen, zonder onderscheid. Of zij nu hooggeplaatsten zijn of gewone lieden, of zij nu veel gaven hebben ontvangen van God of minder veel, allen hebben hier hun roeping. Allen hebben ze hier één en dezelfde roeping, namelijk zich daarbij voegen, de hals buigende onder het juk van Jezus Christus, dat wil zeggen gewillig aannemende de zaligmakende leer van het evangelie, die in de prediking wordt verkondigd.
  4. In het tweede gedeelte van artikel 28 wordt dit ene ambt aller gelovigen aldus omschreven: 'zich afscheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn en zich voegen tot deze vergadering'. De gelovigen moeten dus niet de band onderhouden met hen, die niet van de Kerk zijn – van zulken moeten zij zich afscheiden – en zij moeten zich voegen tot deze vergadering. Aldus onderhouden ze de band met hen, die wel van de Kerk zijn. Dit ambt aller gelovigen behoort ook opgevolgd te worden in dagen waarin aardse overheden de uitoefening ervan verbieden. Gods bevel gaat boven de bevelen van mensen, ook al zijn deze koning of keizer, leder, die het ambt aller gelovigen in dezen niet nakomt, handelt, aldus de concluderende slotzin van artikel 28, tegen Gods bevel; dat wil zeggen tegen het uitgedrukte Woord van God. Want het ambt, dat artikel 28 de gelovigen voorschrijft, is hun ambt volgens het Woord Gods.
  5. In de slotzin van artikel 28 wordt niet iets nieuws gezegd over de inhoud van het ambt aller gelovigen, maar gezegd wordt hier, wat het betekent als men dit ambt niet opvolgt: men handelt dan tegen Gods bevel. Een en ander betekent mijns inziens, dat de woorden uit deze zinsnede 'die zich van haar afscheiden of niet daarbij voegen' teruggrijpen op wat tevoren reeds is omschreven als het ambt aller gelovigen, namelijk 'zich afscheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn en zich voegen tot deze vergadering'.
  6. In artikel 28 staat niet geschreven: er zijn gelovigen onder hen die leven buiten de gemeenschap van de Kerk, of iets in soortgelijke bewoordingen. In artikel 28 staat niet geschreven, dat het ons ambt is, de naam van ware christgelovigen toe te kennen aan sommigen of meerderen van hen, die leven buiten de gemeenschap van de Kerk.
    In artikel 28 staat niet geschreven, dat het ambt van alle gelovigen, die geen lid van de kerk zijn, is zich af te scheiden van hen die niet van de Kerk zijn en zich te voegen tot deze vergadering.
    In artikel 28 staat niet geschreven, dat het ambt aller gelovigen is lid te worden van de kerk; er staat, dat hun ambt is: zich te voegen bij deze vergadering, bij deze bijeenkomst.
    In de slotzin van artikel 28 staat niet geschreven: 'Daarom, alle ware gelovigen, die zich van haar afscheiden…', maar: 'Daarom, alle degenen, die zich van haar afscheiden…'.
    In artikel 28 staat niet geschreven, dat sommige of meerdere ware gelovigen het ambt aller gelovigen, zoals in dit artikel geformuleerd, niet opvolgen.
  7. Ik denk, dat bij het overwegen van de inhoud van artikel 28 van belang is te bedenken, dat dit artikel niet descriptief (beschrijvend) spreekt met betrekking tot de gelovigen, maar prescriptief (voorschrijvend) of ook: normatief.
    Dit artikel beschrijft niet waar de gelovigen al dan niet zijn en wat zij al dan niet doen, maar het schrijft de gelovigen voor, waar zij wel en niet behoren te zijn en wat zij wel en niet behoren te doen. En het lijkt mij niet juist om vanuit wat normatief is, zonder meer te concluderen tot een descriptief oordeel. Als artikel 28 als norm stelt: alle gelovigen behoren zich af te scheiden van hen, die niet van de Kerk zijn, dan wettigt dat niet de conclusie: er zijn ware gelovigen, die zich niet afscheiden van hen, die niet van de Kerk zijn.
  8. Ik meen, dat ik in bovenstaande verklarende kanttekeningen recht heb gedaan aan de tekst en het redebeleid van artikel 28 N.G.B. In elk geval begeer ik niets liever dan dit laatste. Mocht daarom blijken, dat ik aan de tekst van dit artikel geen recht doe, dan laat ik mij in dezen gaarne nader onderwijzen. Maar dan wel graag schriftelijk, ter wille van een rustig en verantwoord kunnen beoordelen van een en ander.

Grootegast, 21 februari 1984.
w.g. J. Hoorn

1)
J. Klok & H.T. Noordhof, Rondom de schorsing van onze herder en leraar (1984), blz. 96-98.