Inhoud

De eenvoudige zin van artikel 28 NGB (1986)

Uit kerkblad Clavis, jrg. 29, nr. 2-3, juni-juli 1986

1. De zaak in geding

Zoals we in het vorige nummer van Clavis reeds aankondigden, zouden we in dit nummer aandacht geven aan het artikel van ds. T.O.G.M. Bosma, dat door ds. C.J. Breen werd overgenomen in de kerkbode van het midden des lands van 5 april 1986.
In zijn artikel dat hij schreef in het plaatselijk kerkblad van Haarlem, reageert ds. Bosma op onze brief van 9 december 1985, die evenals aan alle kerkeraden ook aan de kerkeraad van Haarlem was toegezonden. De schrijver acht hetgeen wij in die brief hebben gesteld ten aanzien van artikel 28 NGB niet juist en neemt het daartegenover op voor de leer van de synode van Heemse, die mee door hem als afgevaardigde naar deze synode werd vastgesteld. Expres gebruiken we hier het woord ‘vaststellen’, want de synode heeft maar niet tegenover wat volgens haar dwaalleer is eenvoudig de goede leer gesteld en gehandhaafd. Haar leeruitspraak is het resultaat van een gehouden stemming, waarbij één lid der synode zich van stemming onthield terwijl een ander lid zelfs buiten stemming werd gehouden! Een en ander staat niet in de publieke Acta maar wel in de vertrouwelijke, de zogenaamde Handelingen. Daarin staat ook dat de preses na de gehouden stemming “de hoop en de bede uit(spreekt) dat in Grootegast, door predikant en gemeente samen, en in alle kerken in Nederland het loflied op Gods Woord als de vergaderingskracht van de kerk mag klinken en blijven klinken zonder dissonanten”. Dat dit loflied nimmer het resultaat is van een gehouden stemming maar eenvoudig bestaat in de (niet comité- maar publieke) instemming met de leer van dat Woord, heeft men zich in Heemse kennelijk niet gerealiseerd. En al evenmin dat daar in Heemse zelf al een dissonant klonk vanwege dat ene lid dat met de overige leden niet instemde, noch ook dat men uit de mond van één lid “het loflied op Gods Woord” niet hoorde: dit lid bleef buiten stemming en werd daarmee feitelijk onmondig gehouden. Een vreemde zaak als men bedenkt dat de synode zelf tevoren had uitgesproken dat zij zich genoodzaakt zag om met de betreffende predikant te handelen binnen het kader van de bewaring van de eenheid en zuiverheid in de leer (het 5e lid van het ondertekeningsformulier). Het is duidelijk dat wanneer een kerkelijke vergadering meent binnen dat kader te moeten handelen, alle leden dan het recht en de plicht hebben tot meespreken en tot mee instemmen met het afwijzen van dwaalleer en het handhaven van de zuivere leer. Een kerkelijke vergadering behoort in zulk een geval niemand “buiten stemming” te houden. Doet ze dat wel, dan bewijst zij daarmee reeds dat er kennelijk iets anders aan de hand is dan de eenvoudige toepassing van het 5e lid van het ondertekeningsformulier. Een kerkelijke vergadering behoort in zulk een geval ook niet te gedogen dat één uit haar midden zich van instemming onthoudt. Want dan heeft zo iemand zichzelf gediskwalificeerd als lid van een gereformeerde kerkelijke vergadering, waarvan immers alle leden aan het begin van de vergadering publiek hun instemming hebben betuigd met de gereformeerde belijdenis! Het feit dat er één lid was dat zich van stemming onthield, bewijst dan ook reeds overduidelijk dat het in de uitspraak van Heemse niet gaat om de eenvoudige handhaving van de gereformeerde belijdenis. Dat blijkt trouwens ook uit de gronden van de uitspraak zelf, waarin immers een geweldig stuk interpretatie van met name de artikelen 27 en 28 NGB en van allerlei Schriftplaatsen wordt gegeven, welke interpretatie met confessioneel gezag wordt geladen, zodat het niet instemmen daarmee betekent dat men afwijkt van de leer van de Schrift en de belijdenis.
Intussen zal ds. Bosma wel niet degene zijn geweest die zich van stemming heeft onthouden. In zijn kerkbodeartikel spreekt hij zich tenminste publiek uit voor de door Heemse vastgestelde leer en tegen hetgeen wij in onze brief van 9 december 1985 hebben gesteld ten aanzien van artikel 28 NGB.
Waartegen richt zich het hoofdbezwaar van ds. Bosma?
Wel hiertegen dat wij naar zijn overtuiging de tekst van artikel 28 veranderen doordat wij namelijk in onze brief zouden doen alsof in artikel 28 sprake is van ‘zich voegen naar’ en niet van ‘zich voegen bij’. Gevolg hiervan is dat wij er geen oog voor hebben dat artikel 28 spreekt van een beweging van buiten naar binnen, zoals dat opgesloten ligt in ‘zich voegen bij’. En het gevolg daarvan is dan weer dat wij ten onrechte niet stellen dat het artikel spreekt met het oog op gelovigen buiten die hier worden vermaand om binnen te komen ofwel om zich te voegen bij de kerk. Daarbij is dit ‘zich voegen bij’ volgens ds. Bosma een eenmalig gebeuren, waaruit dan wel een ‘zich voegen naar’ voortvloeit als een doorgaand gebeuren.

“Je kunt zeggen: wie zich gevoegd heeft bij (een eenmalig gebeuren), heeft zich ook te voegen naar (een doorlopend gebeuren). Je kunt zelfs zeggen, dat in het “zich voegen bij” het “zich voegen naar” als blijvende opdracht meekomt”.

Intussen, aldus ds. Bosma, is de eigenlijke zaak van artikel 28 niet ‘zich voegen naar’ maar ‘zich voegen bij’, dat tot driemaal toe in het artikel voorkomt en dat dus feitelijk ook tot driemaal toe door ons veranderd zou zijn in ‘zich voegen naar’.
Wat hiervan te zeggen?

2. Vooringenomenheid

De schrijver zet zijn kritiek in bij het volgende citaat uit onze brief dat hij weergeeft aan het begin van zijn artikel:

“Artikel 28 is het artikel over de heiligmaking der kerk, waarin zij allen worden vermaand hun heiligheid te volmaken in de vreze Gods en wel door zich af te zonderen van hen die van de kerk niet zijn en zich rein en heilig voor de Heere te stellen.”

Direct na dit citaat vervolgt ds. Bosma dan met:

“Met andere woorden: artikel 28 is niet het artikel dat oproept zich bij de kerk te voegen, maar het artikel dat de kerkleden – zij allen, die zich reeds bij de kerk gevoegd hebben – oproept zich te voegen naar de eis der heiliging” (de cursiveringen zijn van ds. Bosma, J.H.).

Wat opvalt is dat de schrijver gewoon weglaat wat wij direct na het gegeven citaat tussen haken toevoegden, namelijk: ‘vgl. 2 Korintiërs 7:11 Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods., de tekst die het voorafgaande onderwijs in 6:14-1814 Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? 15 Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? 16 Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 17 Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine. 18 en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige. volmaakt’. Kennelijk had de Haarlemse predikant er geen behoefte aan zijn gemeente met de neus op dit Schriftbewijs bij artikel 28 te drukken. Waarom eigenlijk niet? Als hij de rechte leer van dit artikel voorstaat, dan is genoemd Schriftbewijs hem daarin toch alleen maar tot steun? En dan is het toch een goed, om niet te zeggen een noodzakelijk iets de gemeente bij dat Schriftbewijs te bepalen, opdat zij niet maar op gezag van haar predikant maar op gezag van het Woord van God de rechte leer kent en belijdt? Overigens kan hieraan toegevoegd worden dat in heel het artikel van ds. Bosma elk beroep op en elke verwijzing naar welke van de bewijsplaatsen bij artikel 28 ook zonder meer ontbreekt.
Er komen wel enkele teksten ter sprake, waarmee ds. Bosma zijn gevoelen tracht te verdedigen (het zijn weer andere dan de synode aanvoerde) maar geen van de teksten behoort tot het Schriftbewijs van artikel 28 NGB.
Wat ook opvalt is dat ds. Bosma in het weergeven van ons spreken over artikel 28 niet alleen begint met maar ook volstaat met wat wij als laatste zinsnede over dit artikel schreven in onze brief. Wie de brief ter hand neemt kan dat gemakkelijk constateren. Vanaf punt b op blz. 2 schreven wij meer dan één pagina over de leer der kerk in de artikelen 27 en 28. Van alles wat wij daar schreven geeft ds. Bosma niets weer in zijn artikel behalve de slotzin ervan. Dat zo’n slotzin dan vreemd kan overkomen laat zich verstaan en dat helemaal wanneer het eraan toegevoegde Schriftbewijs ook nog wordt weggelaten. Ook laat zich verstaan dat men van zo’n slotzin dan kan maken wat men wil zonder de zaak in geding recht te doen. Dit laatste doet dan ook ds. Bosma wanneer hij deze zin, u las het hiervoor al, als volgt interpreteert:

Met andere woorden: artikel 28 is niet het artikel dat oproept zich bij de kerk te voegen, maar het artikel dat de kerkleden – zij allen die zich reeds bij de kerk gevoegd hebben – oproept zich te voegen naar de eis der heiliging.

Maar in wat de schrijver ons hier met andere woorden laat zeggen, laat hij ons iets anders zeggen dan wij gezegd hebben. Ds. Bosma laat het hier voorkomen als zouden wij van oordeel zijn dat artikel 28 niet het artikel is dat de gelovigen oproept zich bij de kerk te voegen. Nergens echter in onze brief ontkennen wij dat dat de oproep is van artikel 28. Integendeel. Uit de zin die direct voorafgaat aan de door ds. Bosma geciteerde blijkt dat nog met evenzovele woorden. Had de schrijver die zin in rekening gebracht, hij zou zó niet hebben geschreven maar:

Nu kan ds. Bosma van oordeel zijn, hij blijkt althans van oordeel, dat de eis om zich te voegen bij de kerk iets anders is dan de eis der heiliging, zoals bv. de apostel daarvan spreekt in 2 Korintiërs 7:11 Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods., maar hij moet niet doen alsof de broeders uit Grootegast daar ook zo over denken om dan vervolgens in zijn artikel te stellen dat in artikel 28 geen sprake is van ‘zich voegen naar’ maar van ‘zich voegen bij’. Want als de schrijver dat doet is hij bezig tegen windmolens te vechten, althans wat de broeders uit Grootegast betreft. Want die ontkennen echt niet dat artikel 28 oproept zich bij de kerk te voegen en die maken van het ‘zich voegen bij’ echt niet ‘zich voegen naar’. En dat om de eenvoudige reden dat artikel 28 niet spreekt van ‘zich voegen naar deze heilige vergadering’ maar van ‘zich voegen bij of tot deze heilige vergadering’.
Onjuist is het ook als ds. Bosma in het zo-even van hem geciteerde ons over de kerkleden laat spreken als ‘zij allen die zich reeds bij de kerk gevoegd hebben’. Zo immers doet hij hier in de door hem tussen gedachtestrepen geplaatste zinsnede, waarin hij de kerkleden nader aanduidt als mensen die zich reeds bij de kerk gevoegd hebben. Het is een aanduiding die in onze brief niet voor komt. Wij schreven wél dat artikel 28 spreekt met het oog op de kerkleden, maar niét dat het artikel spreekt met het oog op hen die zich reeds bij de kerk hebben gevoegd. Nu ds. Bosma ons wel zo laat spreken, verraadt hij daarmee zijn eigen gedachte. Die gedachte is dat kerkleden mensen zijn die zich reeds bij de kerk hebben gevoegd. En die gedachte blijkt de schrijver dan bij voorbaat te hebben, dat wil zeggen zonder dat hij nog op enigerlei wijze de artikelen 27 en 28 aan het woord heeft laten komen. En, zo voegen wij daaraan toe, het spreekt wel vanzelf dat wie zo over de kerkleden denkt wel van oordeel moet zijn dat de oproep van artikel 28 om zich bij de kerk te voegen niet de kerkleden geldt. Maar dat oordeel is dan niet een ‘achteraf-oordeel’ op grond van het nauwkeurig lezen van de belijdenis doch een vooroordeel, vanwaaruit men vervolgens de belijdenis gaat lezen. En wie de belijdenis zo gaat lezen, ontkomt niet aan het gevaar eigen vooroordeel in de belijdenis in te lezen. Ook ds. Bosma is aan dat gevaar niet ontkomen, zoals het vervolg van zijn artikel bewijst en zoals in het vervolg van ons artikel zal blijken.

3. Het wezen van de kerk aangetast

In dit vervolg stelt ds. Bosma dan allereerst en dat tegenover ons zeggen dat de heiligmaking der kerk de eenvoudige, duidelijke zin is van artikel 28, die teruggaat op het doorgaande onderwijs in heel de Schrift, dat in artikel 28 in geding is dat men zich bij de kerk moet voegen en zich met haar moet verenigen. Nu hebben we hiervoor in punt 2 al gezegd dat we helemaal kunnen instemmen met de bewering van de schrijver dat het in artikel 28 gaat over de eis zich bij de kerk te voegen. Inderdaad is dat de zaak in geding in dit artikel. En waarom moeten zij allen zich bij deze heilige vergadering voegen? Wel, zo stelt ds. Bosma terecht:

Dit vloeit voort uit de aard van de kerk. De kerk is immers de heilige vergadering waarin bijeenkomen die behouden worden, en buiten haar is geen heil.

De roeping der gelovigen zich te voegen bij de kerk komt dus volgens de schrijver mee met de aard van de kerk. We kunnen ook zeggen dat die roeping behoort tot het wezen van de kerk. Maar als dat waar is – en het is waar – dan is daarmee reeds bewezen dat dit ‘zich voegen bij’ niet een eenmalige zaak is in het leven der gelovigen. Immers, de aard of het wezen der kerk is niet iets, waarmee de gelovigen eenmaal geconfronteerd worden in hun leven maar waarmee zij voortdurend van doen hebben. Voortdurend is daar de kerk, vertoont zij haar ware aard, haar ware wezen. En dus is daar voortdurend voor de gelovigen de roeping zich bij de kerk te voegen, welke roeping immers, zo stelt ds. Bosma zelf terecht, uit de aard der kerk voortvloeit.
Uit die aard der kerk vloeit ook voort wat het ‘zich voegen bij’ concreet inhoudt. De aard der kerk is immers, zo formuleert ds. Bosma, dat zij is een heilige vergadering waarin bijeenkomen degenen die behouden worden, en buiten haar is geen heil. Het is de formulering die gebruikt wordt door artikel 28 zelf volgens de vertaling van Arnhem 1981. Een en ander betekent dat ‘zich voegen bij deze heilige vergadering’ wezenlijk hetzelfde is als ‘bijeenkomen in deze heilige vergadering’. Daarbij stelt artikel 28 dit bijeenkomen voor als een heden ten dage aanwezig en aan de gang zijnd iets in het leven van hen die behouden worden. Er wordt niet gesproken van een heilige vergadering, waarin reeds bijeengekomen zijn degenen die behouden worden, maar waarin zij bijeenkomen. Ja, die heilige vergadering zelf is een vergadering die er heden ten dage is, zogoed als zij er altijd was en altijd zijn zal. Zogoed als ook het ‘en buiten haar is geen zaligheid’ een altijd van kracht zijnde waarheid is.
Derhalve is het ‘zich voegen bij deze heilige vergadering’ niet een eenmalig gebeuren in het leven van de gelovigen, waaraan zij rééds dan wel nóg niet hébben voldaan, maar een altijd van kracht zijnde eis waaraan de gelovigen hun leven lang hebben te voldoen. Tegenwoordige tijd! Artikel 28 zegt dan ook niet dat het ambt aller gelovigen is zich gevoegd te hebben tot deze heilige vergadering maar zich te voegen tot deze vergadering. Dat is heden ten dage het ambt aller gelovigen, zogoed als dat gisteren hun ambt was en morgen hun ambt zal zijn. Volgens het altijd van kracht zijnde Woord van God.
Nee, ‘zich voegen bij de kerk’ is niet een eenmalig gebeuren maar een continue aangelegenheid in het leven van de gelovigen. Dat vloeit voort uit de aard of het wezen van de kerk, hierin bestaande dat zij is een heilige vergadering, waarin bijeenkomen degenen die behouden worden, terwijl er buiten deze vergadering geen enkele zaligheid is.
Als ds. Bosma stelt dat ‘zich voegen bij de kerk’ een eenmalig gebeuren is, dan doet hij daarmee maar niet slechts tekort aan het ambt aller gelovigen zoals artikel 28 daarvan spreekt, maar dan doet hij daarmee allereerst tekort aan het wezen van de kerk, dat is aan de kerk zelf, zoals artikel 27 van haar spreekt. Dan doet hij daarmee tekort aan zijn eigen gemeente, dat is aan de gemeente die de Zoon van God Zich heden ten dage vergadert als een heilige vergadering waarin bijeenkomen degenen die zalig worden en waarbuiten geen zaligheid is. Als ds. Bosma zo zijn gemeente ziet, dan past hij ervoor zijn gemeenteleden voor te houden dat zij zich reeds bij de kerk hebben gevoegd en dus met het ‘zich voegen bij’ van artikel 28 feitelijk al klaar zijn, maar dan vermaant hij deze leden tot het uiterste om zich toch te voegen bij de kerk, zo lief als hun hun zaligheid is. Opdat zij maar niet slechts leden der gemeente heten maar metterdaad en in waarheid leden der gemeente zijn. En eeuwig zullen blijven.

4. Gods beslissende aanspraak genegeerd

Behalve dat de roeping der gelovigen zich bij de kerk te voegen voortvloeit uit de aard der kerk (en deze roeping dus reeds opgesloten ligt in wat artikel 27 over de kerk zegt), is daar ook, zo vervolgt ds. Bosma, het uitdrukkelijke bevel van God. Dit bevel, waarbij we dan uiteraard hebben te denken aan artikel 28, wordt door de schrijver dan als volgt weergegeven:

Overeenkomstig Gods Woord is het roeping zich af te scheiden (Frans: se séparer) van hen die niet bij de kerk horen en zich te voegen bij deze vergadering op iedere plaats waar God haar gesteld heeft, zelfs al zouden de overheden en wetten van vorsten zich daartegen verzetten en al zou er de dood of lijfstraf op staan (cursivering van ds. Bosma, J.H.).

De lezer bemerkt dat de schrijver hier vrijwel letterlijk uit het tweede gedeelte van artikel 28 citeert. Daarbij formuleert hij echter niet: ‘is het de roeping van alle gelovigen zich af te scheiden enz.’, maar kortweg: ‘is het roeping zich af te scheiden enz.’ De direct daarna volgende zin bedoelt dan kennelijk die eerst weggelaten woorden op te vangen. Want die zin luidt: “Ieder die aanspraak maakt op de naam van gelovige, heeft naar deze roeping te doen.”
Maar, zo moeten we constateren, hier voegt ds. Bosma zich toch echt niet naar de belijdenis van de kerk in artikel 28, wat we toch zeker mogen verwachten van iemand die anderen van het tegendeel beschuldigt. Immers in dit artikel roept de kerk beslist niet ieder die aanspraak maakt op de naam van gelovige op zich bij haar te voegen. Gelukkig niet. Als zou de kerk van oordeel zijn dat ieder die dat doet bij haar behoort. De kerk weet maar al te goed dat er heden ten dage velen op die naam aanspraak maken, ook heden ten dage 1986. Maar dat betekent echt niet dat de kerk in artikel 28 nu ook op die allen aanspraak maakt. Want dat zou betekenen dat de kerk die allen als gelovigen erkent en van hen zegt dat zij terecht op de naam van gelovige aanspraak maken. En dat doet de kerk niet. Zij erkent niet als gelovigen allen die op de naam van gelovige aanspraak maken, evenmin als zij als kerk erkent alles wat op de naam van kerk aanspraak maakt, zij erkent alleen als gelovigen allen aan wie de naam van gelovige rechtens toekomt en dat zijn alleen zij die metterdaad en in waarheid gelovigen zijn. Op die alleen en op die allen maakt de kerk aanspraak in artikel 28. De kerk belijdt in dit artikel niet wat het ambt is van allen die zéggen te geloven maar wat het ambt is van allen die geloven.
De kerk roept in artikel 28 geen naamgelovigen tot zich – aan zodanigen heeft zij geen enkele behoefte. Zij roept in dit artikel de gelovigen tot zich, dat wil zeggen de ware gelovigen, want de zodanigen alleen zijn gelovigen. Men is óf ware gelovige óf men is geen gelovige. En wie de ware gelovigen zijn, dat is in artikel 28 geen vraag meer voor de kerk. Dat zijn voor haar gelet op artikel 27 haar ware en levende leden, die in haar gemeenschap verkeren. Want daar in artikel 27 heeft de kerk van zichzelf beleden dat zij is een heilige vergadering van de ware gelovigen. Thans in artikel 28 spreekt zij die gelovigen aan, die allen zonder één uitzondering, hen allen vermanende om zich aan haar gemeenschap niet te onttrekken (zo begint artikel 28) maar zich bij haar te voegen, daarmee op hen allen aanspraak makende en dat niet als zodanigen die van hun kant aanspraak maken op de naam van gelovige maar als zodanigen die van haar kant bejegend worden als gelovigen, wijl door God ingelijfd in de gemeenschap van haar die is een heilige vergadering van de ware gelovigen.
Nee, de kerk spreekt in artikel 28 niet in het wilde weg, met het oog op een ieder die aanspraak maakt op de naam van gelovige maar zij spreekt hier zeer gericht, met het oog op allen die zij als gelovigen bejegent en heeft te bejegenen. En dat zijn haar eigen leden, zij die door God in haar gemeenschap zijn ingelijfd. Hoe zou de kerk ook aanspraak mogen maken op hen die van haar niet zijn? Van de zodanigen heeft God haar juist onderscheiden en behoort zij zich daarom af te scheiden.
Overigens willen we ds. Bosma er nog op wijzen dat ieder die aanspraak maakt op de naam van gelovige, ook aanspraak maakt op het lid-zijn van de kerk. Er is niemand die zegt een gelovige te zijn zonder ook te zeggen dat hij lid is van Christus’ kerk. Door de gelovige worden die twee wel van elkaar onderscheiden maar nimmer gescheiden. Wie zegt: ik geloof in God de Vader en in Jezus Christus, Zijn Zoon, die zegt ook: ik geloof een heilige algemene Christelijke Kerk. Om niet te zeggen dat zo iemand dat dan feitelijk al heeft gezegd. Want het eerste impliceert het laatste. Wie daarom zegt dat de kerk in artikel 28 aan een ieder die aanspraak maakt op de naam van gelovige als zijn roeping voorhoudt dat hij zich bij haar voegt, die zegt daarmee dat de kerk in dit artikel een ieder die er aanspraak op maakt lid te zijn van de kerk als zijn roeping voorhoudt dat hij zich bij haar voegt. En inderdaad is het ook waar dat een ieder die zegt lid te zijn van de kerk zich bij haar heeft te voegen. Wel te verstaan een ieder die dat terecht zegt, die dus rechtens lid is van de kerk, door haar als lid is aanvaard. Zo iemand behoort zich bij haar te voegen. Doet hij dat niet, dan verbeurt hij het recht te zéggen lid te zijn van de kerk. Want dan bewijst zo iemand zelf van zijn kant van de kerk geen lid te (willen) zijn, of anders gezegd: de kerk niet te geloven. Dan zegt zo iemand ten onrechte dat hij de kerk gelooft en wie dat ten onrechte zegt, die zegt ten onrechte dat hij gelooft. Zo iemand maakt ten onrechte aanspraak op de naam van gelovige. En zodanigen zijn er, ook heden ten dage.
Daarom zegt artikel 28 niet dat het de roeping is van allen die aanspraak maken op de naam van gelovige zich bij de kerk te voegen, maar zegt het artikel eenvoudig dat dat de roeping is van allen die geloven, dat wil zeggen van allen die waarlijk geloven. En de zodanigen zijn voor de kerk geen vreemden en onbekenden die buiten haar gemeenschap leven, maar de zodanigen zijn haar bekend; zij kent de zodanigen en wordt door de zodanigen gekend. Het zijn zij die van haar zijn, die rechtens haar leden zijn, door God als leden aan haar geschonken en in haar ingelijfd. Zij allen, niemand uitgezonderd, worden in artikel 28 door haar aangesproken en vermaand om zich niet aan haar te onttrekken.
Ds. Bosma moet deze aanspraak van de kerk op allen die geloven, waarmee zij heel concreet op haar eigen leden doelt, niet veranderen in een aanspraak van de kerk op allen die aanspraak maken op de naam van gelovige, waarmee ds. Bosma heel concreet doelt op mensen die van de kerk geen lid zijn. Als ds. Bosma dat doet, dan verandert hij de door God zelf aan de kerk geleerde en derhalve Schriftuurlijke aanspraak van haar leden als gelovigen feitelijk in een door God aan de kerk niet-geleerde en derhalve eigenmachtige uitspraak over hen die van haar niet zijn; een uitspraak waarin de zodanigen dan verklaard worden gelovigen te zijn. En dat is niet de inhoud van artikel 28. De kerk doet in dit artikel niet indirect een uitspraak over hen die van haar niet zijn maar zij spreekt hier direct aan allen die van haar zijn.
Ds. Bosma behoort met de belijdenis der kerk het ambt aller gelovigen te reserveren voor hen die gelovigen zijn, en dat zijn niet zij die op de naam van gelovige aanspraak maken maar zij op wie Gód aanspraak maakt, die Hij gelovigen noemt. En dat zijn niet zij die van de kerk niet zijn. Want niet wat niet-kerk is maar wat kérk is, noemt Hij met die veelzeggende en daarom ook veeleisende naam van ‘heilige vergadering van de ware gelovigen, die al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus’. Deze beslissende aanspraak van God wordt door de kerk in artikel 28 gehonoreerd. Zij wordt door ds. Bosma in zijn uitleg van dit artikel genegeerd.

5. Gods scherpe Woord stomp gemaakt

Nadat ds. Bosma de samenvattende slotzin van artikel 28 heeft aangehaald en de inhoud van het artikel nog eens kort heeft samengevat, vervolgt hij met:

We mogen gerust van een moedige belijdenis spreken. De plakkaten waren tegen. En velen is het duur te staan gekomen. De oproep die van deze belijdenis uitgaat is ook hoogst actueel. Ik denk aan die allen, die vandaag “blijven zitten waar ze zitten”, omdat (bijvoorbeeld) “het hun tijd wel uitduurt en er in de hemel toch niet gevraagd wordt in welke kerk je hebt gezeten”. Ik denk aan hen die zeggen te geloven, maar “de kerk niet nodig hebben”. Ik denk aan allen die van een zich voegen bij – laat staan van een zich voegen naar! – niet willen weten.

Een hoogst actuele belijdenis dus volgens de schrijver. En dat moet hem worden toegestemd. Artikel 28 is inderdaad actueel. En dat om de eenvoudige reden dat ook dit artikel de waarheid van God belijdt. En die waarheid is altijd actueel; héél die waarheid, dus ook die van artikel 28. En actueel betekent volgens Van Dale: ‘van ogenblikkelijk belang’, ‘toepasselijk op of van belang voor de toestand van het ogenblik’. De inhoud van artikel 28 of anders gezegd het ambt aller gelovigen is dus niet pas morgen of overmorgen van belang of toepasselijk maar ogenblikkelijk, heden ten dage.
Ook ds. Bosma weet het toepasselijke van het ambt aller gelovigen voor heden ten dage aan te wijzen. Daarbij blijkt hij drievoudig te denken. Hij denkt aan:

  1. allen die “blijven zitten waar ze zitten” met als reden bijvoorbeeld “dat het hun tijd wel uitduurt en er in de hemel toch niet gevraagd wordt in welke kerk je hebt gezeten”;
  2. hen die zéggen te geloven, maar “de kerk niet nodig hebben”;
  3. allen die van een zich voegen bij en dus helemaal van een zich voegen naar niet willen weten.

Ziehier de drievoudige toepassing door ds. Bosma van het ambt aller gelovigen. Het is een toepassing die de schrijver ongetwijfeld kan aanvullen, maar de drie door hem genoemde categorieën acht hij voldoende om aan te wijzen hoe actueel het ambt aller gelovigen ook vandaag is. Daar zijn dus allereerst de gelovige zittenblijvers, die blijkbaar wel geloven dat ze verkeerd zitten maar die uiteindelijk niet geloven dat ze verkeerd zitten omdat in de hemel toch niet wordt gevraagd in welke kerk je hebt gezeten. Met het oog op deze wel-niet-gelovenden is artikel 28 actueel volgens ds. Bosma. Verder zijn daar de gelovigen, die wel zeggen ‘wij geloven’, maar die niet zeggen ‘wij geloven een enige, katholieke of algemene Kerk’, want zij hebben de kerk niet nodig. Zij doen het in onderscheiding van de andere gelovigen met elf artikelen des geloofs.
Zij geloven wel – zeker – maar als het om de kerk gaat, geloven ze het wel. Of anders gezegd: dan geloven ze niet. Ook met het oog op deze wel-niet-gelovenden is artikel 28 actueel. En dan zijn daar tenslotte de gelovigen die van een zich voegen bij de kerk niet willen weten. Deze gelovigen geloven de kerk dus wel, maar zij voegen zich er niet bij. Meer nog: zij willen zich er niet bij voegen.
In onderscheiding van de andere gelovigen geloven zij dus niet dat het ambt aller gelovigen is zich te voegen bij deze heilige vergadering. Zij doen het niet met 37 artikelen des geloofs maar met 36. Welnu, ook met het oog op deze wel-niet-gelovenden is artikel 28 hoogst actueel. Aldus ds. Bosma.
Ongetwijfeld zijn het nogal vreemde, aparte gelovigen, aan wie ds. Bosma hier denkt. Zij onderscheiden zich nogal van de andere gelovigen De kerk heeft met het oog op hen dan ook een heel apart artikel opgesteld, dat zich onderscheidt van de overige artikelen en wel hierin dat dit artikel in onderscheiding van de andere 36 een artikel is dat de leden der kerk feitelijk niet raakt. Het is weliswaar een moedig artikel, dat velen duur te staan is gekomen, dat kunnen we gerust zeggen, maar de leden der kerk kunnen daarbij rustig blijven. Zij behoeven vanwege dit artikel niet in beweging te zijn. Want de toepassing van dit artikel ligt elders. Die ligt buiten de kerk, bij hen die “blijven zitten waar ze zitten”, dan wel “de kerk niet nodig hebben”, dan wel zich bij de kerk niet willen voegen. Maar wat de leden der kerk betreft, zij kunnen “blijven zitten waar ze zitten”, want zij hebben zich reeds bij de kerk gevoegd; zij zitten goed en kunnen zich vertroosten met de gedachte dat in de hemel vast wel gevraagd wordt in welke kerk je hebt gezeten. Een vraag die na 1944 natuurlijk alleen maar positief beantwoord kan worden als men in de vrijgemaakte kerk heeft gezeten. Het blijkt 40 jaren na de Vrijmaking een kerk te zijn die, als we op ds. Bosma en de generale synode afgaan, alleen nog maar een papieren belijdenis heeft, in elk geval voor wat betreft artikel 28. Want de eigenlijke zaak van dit artikel, ‘zich voegen bij’, raakt de vrijgemaakten niet. Die zaak is voor hen verleden tijd. Zij hebben zich reeds vrijgemaakt met een beroep op artikel 28; zij hebben zich al gevoegd bij; zij hebben het ambt aller gelovigen al bediend. Daarmee zijn zij al klaar. Gelukkig dat er nog 36 artikelen in hun belijdenis staan, hoewel zij naar buiten toe de indruk wekken dat alleen artikel 28 in hun belijdenis staat. Want een ander artikel dan dat weten ze de mensen buiten niet voor de voeten te werpen.
Ja, de drievoudige toepassing die ds. Bosma voor vandaag geeft van artikel 28 is bij alle onderscheid dat hij maakt uiteindelijk heel eenvoudig. Die toepassing ligt buiten, bij de mensen die “blijven zitten waar ze zitten”. Het zijn zij die vroeger wel goed zaten, hetzij zelf hetzij in hun ouders en aan wie toen altijd is geleerd – want de leer van ds. Bosma en de generale synode is natuurlijk de aloude leer, die de eeuwen door al is geleerd – en aan wie toen altijd is geleerd dat zij zich al gevoegd hadden bij de kerk (zodat ze konden blijven zitten waar ze zaten). Dat ‘zich voegen bij’ van artikel 28 gold voor anderen. Zij behoefden zich alleen nog maar te voegen naar deze heilige vergadering. En dat hebben ze dus gedaan, ook toen deze ‘heilige vergadering’ volgens sommigen een nieuwe leer invoerde, waarnaar die sommigen zich niet wilden voegen, zodat ze met beroep nota bene op artikel 28 zich afscheidden van en zich voegden bij. Maar dat hadden zij nooit gedaan, want artikel 28 gold niet voor hen, omdat zij zich reeds gevoegd hadden bij de kerk. Ze behoefden zich nu alleen nog maar te voegen naar de kerk. En zo zitten deze mensen tot op vandaag aan de dag toe nog steeds waar ze altijd al zaten: in de aloude, katholieke kerk met haar aloude katholieke leer. Dat menen ze tenminste.
En ds. Bosma meent blijkens zijn toepassing van artikel 28 over de hoofden van zijn gemeenteleden heen deze zittenblijvers in beweging te moeten brengen. Want zo krijgt zijn gemeente te horen: denk wat de actualiteit van artikel 28 betreft met mij aan al die gelovigen die maar blijven zitten waar ze zitten. Aan u zelf kunt u daarbij niet denken want u hebt u al gevoegd bij en kunt dus blijven zitten waar u zit. U moet zich alleen nog “voegen naar” de kerk, uw leven lang. En dit laatste zal binnen het kader van het onderwijs van ds. Bosma ook betekenen: zich voegen naar de uitspraak van de vergadering te Heemse.
Ds. Bosma realiseert zich kennelijk niet dat hij met zijn “hoogst actuele” toepassing van het “zich voegen bij” in feite bezig is zijn eigen tot dusver nog nooit zitten gebleven gemeente op één lijn te brengen met die vele aloude zittenblijvers. Met zijn buiten kerkelijke toepassing brengt hij de zaak binnenkerkelijk in elk geval tot stilstand. Want ‘zich voegen bij’ – en dat spreekt van beweging – geldt niet voor de kerkleden. De schrijver doet, ongetwijfeld onbedoeld, alsof de kerkleden heden ten dage al definitief tot de rust zijn ingegaan. En dat is niet wat de Geest tot de gemeenten zegt. We denken hier aan Hebreeën 41 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. 2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. 3 Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. 4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; 5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. 6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, 7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet. 8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. 9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne. 11 Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen. 12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; 13 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen. 14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden. 15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. 16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd. waar gezegd wordt, ook met het oog op de kerk van heden ten dage: er blijft dus nog een sabbatsrust over voor het volk van God. En vanwege deze nog overblijvende rust wordt het overblijfsel van Gods volk dan niet vermaand er ernst mee te maken dat zij die achtergebleven zijn tot die rust ingaan, maar om zelf tot die rust in te gaan. “Laten wij er dus ernst mee maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand (hetzelfde niemand van artikel 28!) ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen” (Hebreeën 4:1111 Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen.). Ziehier de actuele, waarschuwende toepassing van het Woord van de Geest, dat levend en krachtig is en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Het is de toepassing op de gemeente en niet over de gemeente heen op anderen, die volgens Hebreeën 31 Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, 2 die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld, evenals ook Mozes getrouw was in [geheel] zijn huis. 3 Want Hij is zoveel groter heerlijkheid dan Mozes waardig gekeurd, als de bouwmeester hoger eer geniet dan het huis. 4 Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God. 5 Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou worden, 6 maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, [tot het einde onverwrikt] vasthouden. 7 Daarom, gelijk de heilige Geest zegt: Heden, indien gij zijn stem hoort, 8 verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn, 9 waar uw vaders Mij verzochten door Mij op de proef te stellen, hoewel zij mijn werken zagen, veertig jaren lang; 10 daarom heb Ik een afkeer gekregen van dit geslacht en Ik heb gezegd: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben mijn wegen niet gekend, 11 zodat Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan! 12 Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God, 13 maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde; 14 want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden. 15 Als er gezegd wordt: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet zoals bij de verbittering. 16 Wie waren het dan, die, hoewel zij (de stem) gehoord hadden, (God) verbitterden? Waren dat niet allen, die onder Mozes uit Egypte waren uitgegaan? 17 En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen? 18 Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren? 19 Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof. en 4 door ongehoorzaamheid zijn achtergebleven! De schrijver noemt zijn toepassing hoogst actueel. In werkelijkheid is zij de hoogste dwaasheid, die het Woord van God, in artikel 28 beleden, maakt tot een stomp Woord in plaats van het te hanteren als het scherpe Woord van de Geest, dat niet maar vele kerkleden maar allereerst dat ene Kerklid duur is komen te staan. Dit scherpe Woord trof Hem tot in het hart en kostte Hem Zijn dure bloed. En dat als onze Borg, opdat wij door dit Woord niet gedood zouden worden maar eeuwig leven. En daarom moet dit Woord ons allen raken tot in het hart. En dat doet het ook metterdaad. Is het niet ten leven dan ten dode. Laten we ons door dat scherpe Woord niet steeds weer naar de kerk toedrijven om daar al onze zaligheid te zoeken in Christus Jezus, dan worden we door datzelfde Woord hoe langer hoe meer de kerk uitgedreven, waar geen zaligheid is. Daarom moeten we het ‘zich voegen bij’ van dit Woord in zijn toepassing niet naar buiten werken om zelf te kunnen blijven zitten waar we zitten, want dan blijven we niet zitten waar we zitten maar werken we onszelf de kerk uit vanwege datzelfde Woord dat levend en krachtig is en dat geen passieve zittenblijvers duldt in de kerk maar alleen actieve gelovigen die het Lam volgen waar Hij ook heengaat.
Want het Lam zit niet stil maar vervolgt Zijn weg, alzo dat de uitverkorenen te zijner tijd tot één vergaderd zullen worden en daar altijd zal zijn een kerk, een vergadering van de gelovigen. Daarin ligt de ware en blijvende actualiteit van artikel 28. Wel te verstaan voor de kerk van de gelovigen. Dit laatste spreekt toch eigenlijk ook wel vanzelf. Wat wil ds. Bosma eigenlijk met zijn vreemde toepassing van dit artikel? Als zou dit artikel niet eenvoudig thuishoren in de belijdenis van de kerk, die haar leven stempelt en beheerst als een belijdenis die zij met het hart gelooft en met de mond belijdt. En die geloofsbelijdenis snijdt diep in, niet in andermans vlees maar in haar eigen vlees.

6. Gods sprekende Geest monddood gemaakt

De schrijver vervolgt zijn artikel aldus:
De zin van artikel 28 wordt treffend tot uitdrukking gebracht in het opschrift dat dit artikel heeft meegekregen: De roeping zich bij de kerk te voegen.
Hierover gaat het in dit artikel.
En van dit “zich voegen bij” laat zich geen “zich voegen naar” maken.
Inderdaad kan men zeggen dat dit opschrift de zaak in geding goed weer geeft, al geldt daarbij wel dat het opschrift even goed zou kunnen luiden: Het verbod zich van de kerk af te scheiden. Of: Het gebod de enigheid van de kerk te onderhouden. En verder geldt dat het opschrift niet meer is dan een opschrift, dat zijn vulling moet krijgen vanuit het artikel zelf, waarvan alle onderdelen, zulks in onderscheiding van het opschrift, confessioneel gezag hebben. De tekst van het artikel zelf is beslissend.
En dan maakt die tekst inderdaad ook duidelijk dat van “zich voegen bij” geen “zich voegen naar” laat maken, in elk geval niet in combinatie met dezelfde woorden als waarmee het artikel ‘zich voegen bij’ gebruikt. Want ‘zich voegen bij deze heilige vergadering’ is wel te onderscheiden van ‘zich voegen naar deze heilige vergadering’. Het eerste is goed verstaanbaar Nederlands en betekent zoveel als: zich tot die vergadering begeven, zodat men in haar midden aanwezig is. Of het laatste ook gebruikelijk Nederlands is, waag ik te betwijfelen. In elk geval spreekt artikel 28 zo niet en wordt ook in het vervolg van dit artikel nergens gesproken van ‘zich voegen naar de kerk’. Wel wordt gesproken van ‘zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, de hals buigende onder het juk van Jezus Christus’.
Maar zover is ds. Bosma hier nog niet, die eerst nog verder spreekt over het ‘zich voegen bij’ en wel als volgt:

“Zich voegen bij” geeft een beweging van “buiten” (je maakt er geen deel van uit) naar “binnen” (je gaat er bij behoren) aan. Zo voegden zich sommige van de Gadieten bij David in de vesting in de woestijn (1 Kronieken 12:88 Van de Gadieten voegden zich eveneens sommige bij David in de vesting in de woestijn, dappere helden, strijdvaardige krijgslieden, met schild en speer uitgerust, er uitziende als leeuwen, en vlug als gazellen op de bergen.) en lezen we in 2 Kronieken 11:1313 De priesters en de Levieten echter uit geheel Israël voegden zich uit hun gehele gebied bij hem. dat de priesters en de levieten uit geheel Israël zich uit hun hele gebied bij Rehabeam voegden, “omdat Jerobeam en zijn zonen het hun onmogelijk maakten voor de HEERE het priesterambt te bekleden”. Artikel 28 in de praktijk.

Nadat de schrijver dan nog een voorbeeld van ‘zich voegen bij’ uit het Nieuwe Testament heeft genoemd, namelijk dat van Paulus, van wie we in Handelingen 9:2626 En te Jeruzalem aangekomen, trachtte hij zich bij de discipelen te voegen, maar allen schuwden hem, daar zij niet konden geloven, dat hij een discipel was. lezen dat hij, te Jeruzalem aangekomen, zich bij de discipelen trachtte te voegen, gaat hij als volgt verder:

“Zich voegen bij” is zoveel als “zich aansluiten bij”, en wel zo dat er een nauwe verbinding ontstaat. Het Griekse Nieuwe Testament gebruikt hiervoor een woord dat eigenlijk “samenlijven” betekent (vergelijk de naam van een bekend lijmmerk “Collal”).

Het gaat erop lijken dat het onderwijs van de schrijver over artikel 28 thans Schriftuurlijk wordt gefundeerd. Want hij voert nu Schriftplaatsen aan en dat zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament. Zo behoort het ook als men de gemeente de inhoud van haar belijdenis wil leren kennen en haar wil beschermen tegen dwaalleer. Dan moeten de Schriften open, want de belijdenis der kerk staat niet op zichzelf maar op het Woord van God; ze is in dat Woord gefundeerd en ze leeft ook alleen maar door dat Woord. Zonder dat Woord is ze dood, niet meer dan een verzameling van losse woorden en dorre begrippen, waardoor niemand zich aangesproken voelt en waarover theologen eindeloos kunnen debatteren.
Intussen, als het ene Woord met zijn vele woorden geopend wordt, heeft ook iedere ketter zijn letter. Dat is de keerzijde van de medaille, binnen Grootegast, binnen Heemse en ook binnen Haarlem. Het is de keerzijde die al vaak vertoond is en die vertoond blijft worden zolang deze bedeling nog voortduurt. Wanneer er daarom een beroep wordt gedaan op het Woord, is het altijd nodig zich te confronteren met de vraag hoé en waarvoor beroept men zich op de Schrift. Waartoe gebruikt men de Schrift.
Die vraag willen we ook hier stellen. En dan moeten we toch wel ernstig protesteren tegen de wijze waarop ds. Bosma hier met de Heilige Schriften omgaat.
Immers, en dat in de eerste plaats, wanneer de schrijver in het zo-even van hem geciteerde niet meer wil dan ons duidelijk maken wat de woorden ‘zich voegen bij’ betekenen, dan moet hij dat niet doen met behulp van Trommius’ grote concordantie op het Oude en Nieuwe Testament door met behulp daarvan enkele Schriftplaatsen op te zoeken waarin de woorden ‘zich voegen bij’ voorkomen. Dan moet hij dat doen met behulp van Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. De bijbel is nu eenmaal geen woordenboek. En al helemaal geen woordenboek Nederlands, zoals dat wel geldt van Van Dale. En daarbij dient hij dan nog te bedenken dat een woordenboek niet meer is dan een woordenboek en dat is heel wat minder dan de levende taal. Waarmee we dit bedoelen te zeggen: wat de betekenis is van een bepaald woord in een bepaald verband dat moet uit dat verband blijken. Als ds. Bosma dan ook stelt: “Zich voegen bij” geeft een beweging aan van “buiten” (je maakt er deel van uit) naar “binnen” (je gaat er bij behoren), dan zeggen wij: dat kan best zo zijn, maar dat moet dan wel blijken uit het verband waarin dit “zich voegen bij” wordt gebruikt. En dat geldt zeker met betrekking tot het door de schrijver tussen haken toegevoegde. ‘Zich voegen bij’ laat zich zeer wel gebruiken zonder dat daarbij in geding is: ‘je maakt er geen deel van uit’ tot ‘je gaat er bij behoren’. Wanneer bijvoorbeeld de Nederlandse soldaat de regel krijgt voorgehouden dat hij als er oorlog uitbreekt niet mag deserteren maar zich bij het leger dient te voegen, dan is het ‘zich voegen bij’ hier niet een kwestie van: gaan behoren tot het leger, waarvan men tevoren geen deel uitmaakte. Dat is voor iedereen duidelijk. Kortom: uit het verband moet blijken wat de betekenis is van ‘zich voegen bij’. Zogoed als de betekenis van elk woord moet blijken uit het verband waarin het wordt gebruikt. Woorden op zich zeggen niets. Het verband ofwel de levende taal bepaalt de betekenis ervan.
Daarmee komen we meteen tot ons tweede bezwaar tegen de manier waarop ds. Bosma hier een beroep doet op de Schrift. Want het is duidelijk dat de schrijver meer wil dan ons alleen maar zeggen wat volgens hem ‘zich voegen bij’ betekent. Het is hem erom te doen wat de betekenis is van ‘zich voegen bij’ zoals dat gebruikt wordt in artikel 28 NGB. Met het oog daarop beroept hij zich op de Schriftplaatsen, die door hem worden genoemd. Maar als ds. Bosma ons dat met beroep op de Schrift wil duidelijk maken, dan behoort hij niet met behulp van Trommius die teksten te laten spreken, waarin de woorden ‘zich voegen bij’ voorkomen maar dan behoort hij die teksten te laten spreken, waarin de zaak van het ‘zich voegen bij’ kennelijk aan de orde is. Het zijn die teksten die gelden als Schriftbewijs bij artikel 28. En dat zijn niet de teksten die ds. Bosma hier noemt, ook al komen daarin de woorden ‘zich voegen bij’ voor. Wat de schrijver hier doet is niet anders dan de letter van de Schrift laten spreken in plaats van de Geest van de Schrift. Met als gevolg dat hij met beroep op de letter van artikel 28 de Geest en waarheid van dit artikel monddood maakt. Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. Deze Schriftuurlijke waarheid, door de apostel ons geleerd in 2 Korintiërs 3:66 die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend., geldt ook met betrekking tot het Woord van God door de kerk beleden in artikel 28 NGB.
Ds. Bosma blijkt zich blind te staren op die drie woordjes “zich voegen bij”, die in combinatie met “zich voegen naar” slag op slag voorkomen door zijn hele artikel heen. De schrijver let niet op het verband waarin ‘zich voegen bij’ hier gebruikt wordt. Want artikel 28 spreekt maar niet over ‘zich voegen bij’ maar over ‘zich voegen bij deze heilige vergadering’, van welke vergadering op haar beurt wordt gezegd dat zij een vergadering is waarin bijeenkomen degenen die behouden worden terwijl er buiten die vergadering geen zaligheid is. En vervolgens spreekt artikel 28 niet van ‘zich voegen bij’ met het oog op wat sommige van de Gadieten eenmaal hebben gedaan volgens 1 Kronieken 12:88 Van de Gadieten voegden zich eveneens sommige bij David in de vesting in de woestijn, dappere helden, strijdvaardige krijgslieden, met schild en speer uitgerust, er uitziende als leeuwen, en vlug als gazellen op de bergen. of met het oog op wat Paulus eenmaal trachtte te doen volgens Handelingen 9:2626 En te Jeruzalem aangekomen, trachtte hij zich bij de discipelen te voegen, maar allen schuwden hem, daar zij niet konden geloven, dat hij een discipel was., maar met het oog op wat heden ten dage het ambt aller gelovigen is volgens het Woord van God.
En bij dit ‘volgens het Woord van God’ laten zich geen teksten voegen als hier door ds. Bosma zijn gezocht. Want die teksten funderen niet de leer der kerk in artikel 28. Men moet ze daarom ook niet daaraan willen lijmen, zelfs niet met behulp van het aan ds. Bosma bekende lijmmerk dat de vreemde naam “Collal” draagt. Men maakt dan een oneigenlijk gebruik van deze teksten, evenals van dit lijmmerk waarvan iedere Nederlander ondanks de vreemde naam die het draagt, wel begrijpt dat men het dient te gebruiken om dingen aan elkaar te lijmen die bij elkaar behoren.
Ds. Bosma behoort zich bij zijn uiteenzetting van de leer der kerk in artikel 28 te voegen naar het Schriftbewijs dat daarbij behoort en dat daarom daarbij is gevoegd en dat als bewijs dat de kerk hier niet uit zichzelf spreekt maar door de Geest van God, die haar het amen op het Woord van God op de lippen legt. Men mag daarbij wel meer Schriftbewijs voegen, dat er ongetwijfeld ook is. Maar men moet daarbij geen teksten voegen die er op de klank af bij behoren, terwijl daarin wezenlijk iets anders aan de orde is. Want wie zo doet is bezig om wat de Geest van God “samenlijft”, namelijk het amen van God in Zijn Woord én het amen van de gemeente op dat Woord van elkaar te scheiden. Anders gezegd: zo iemand legt de sprekende Geest van God het zwijgen op en houdt geen belijdenis meer over, althans geen levende belijdenis meer waarin het levende Woord van de Geest doorklinkt.

7. Niet de heiligmaking van de Kerk?

Ds. Bosma gaat nu als volgt verder:

Echter, de broeders met hun opvatting over artikel 28, dat dit artikel het artikel over de heiligmaking van de kerk is, maken van dit “zich voegen bij” een “zich voegen naar”.

Heiligmaking is immers een zaak van “zich voegen naar”. En dat is iets dat steeds door moet gebeuren. Zo schrijft Petrus aan het adres van hen die toegevoegd zijn:

“Voegt u als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd van uw onwetendheid, maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel” (1 Petrus 1:1414 Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd uwer onwetendheid., 15).

Dat wij van ‘zich voegen bij’ niet maken ‘zich voegen naar’ is hiervoor al voldoende weersproken. Iets anders is dat wij wel zeggen dat in artikel 28 in geding is de heiligmaking van de kerk. Wil ds. Bosma dat weergeven met ‘zich voegen naar (de eis der heiliging)’, dan behoeft daartegen geen bezwaar te zijn. Maar dat betekent dan natuurlijk wel dat die eis der heiliging hier concreet inhoudt: zich voegen bij de kerk. Wel een duidelijk bewijs dat wij met ons zeggen dat in dit artikel de heiligmaking van de kerk in geding is, daarmee ‘zich voegen bij’ geenszins veranderen in ‘zich voegen naar’.
Intussen moet ds. Bosma niet willen ontkennen dat het in het ambt aller gelovigen, zoals artikel 28 daarvan spreekt, wel terdege gaat om de heiligmaking van de kerk. Daarvoor spreekt de tekst van dit artikel zelf reeds te duidelijke taal. Immers: zich afscheiden of afzonderen van hen die van de kerk niet zijn, van hen dus die niet van de Heere zijn, die Hem niet zijn geheiligd door de Geest, én zich voegen bij deze heilige vergadering, die de vergadering is van hen die geheiligd zijn door de Heilige Geest (vgl. artikel 27) en in wier midden de Heilige Israëls woont, is dat niet een kwestie van heiligmaking? Een kwestie van zichzelf de Heere en de broederschap heiligen? Ja toch zeker. De gelovigen die de Heere geheiligd zijn, op wie de Geest beslag heeft gelegd om van en voor de Heere te zijn, die hebben daarmee als ambt zich te heiligen. Voor wat betreft artikel 28 moeten zij dat doen door zich te voegen bij deze heilige vergadering. Doen zij dat niet dan heiligen zij zich de Heere en de broederschap niet, maar leven zij op zichzelf en voor zichzelf.
Ook het Schriftbewijs dat aan artikel 28 ten grondslag ligt, spreekt hier maar al te duidelijk. Wij schrijven nu alleen maar uit Jesaja 52:1111 Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt., waarbij we enkele cursiveringen geven:
Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt.
Is dat niet de eis tot heiligmaking voor hen die geheiligd zijn? Bij ‘raakt het onreine niet aan’ tekent de Statenvertaling aan: “Versta hierbij: maar begeeft u tot alle heiligheid”. Nogmaals: klinkt hier niet de oproep tot heiligmaking? Ja toch zeker.
Waarom gaat ds. Bosma aan deze en parallelle Schriftplaatsen (o.a. 2 Korintiërs 6:14-7:114 Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? 15 Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? 16 Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 17 Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine. 18 en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige. 1 Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods. en Openbaring 18:44 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.) gewoon voorbij? De broeders uit Grootegast hebben ze genoemd in hun brief van 9 dec. 1985. En dat echt niet als Schriftplaatsen die ze eigenmachtig hebben gezocht met behulp van een concordantie maar die eenvoudig behoren bij de leer der kerk in artikel 28. Ook de synode van Heemse waar ds. Bosma zelf aanwezig was, noemt ze als Schriftbewijs bij dit artikel. Het zijn Schriftplaatsen waarin niet één keer de woorden ‘zich voegen bij’ voorkomen, maar die toch dienen als Schriftbewijs van wat in dezen het ambt aller gelovigen is en die daarmee zelf bewijzen dat in dit ambt wel terdege in geding is de eis tot heiligmaking.
En zoals ds. Bosma met beroep op 1 Petrus 1:14,1514 Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd uwer onwetendheid, 15 maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt (zo) ook gijzelf heilig in al uw wandel. terecht stelt dat heiligmaking een zaak is die steeds moet gebeuren, zo stellen wij met beroep op de tekst van artikel 28 en het daaraan ten grondslag liggende Schriftbewijs terecht dat ‘zich voegen bij’ een zaak is die steeds moet gebeuren. Zal iemand zich voortdurend de Heere willen heiligen, dan zal hij zich voortdurend moeten voegen bij deze heilige vergadering. Daarzonder is er van (voortgaande) heiliging geen sprake in het leven van de gelovigen en zullen zij de Heere niet zien (vgl. Hebreeën 12:1414 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien.), die dan ook niet buiten maar in deze heilige vergadering Zijn Aangezicht over Zijn volk doet lichten en het genadig is.
Dit laatste krijgen de gelovigen elke rustdag te horen in ‘deze heilige vergadering’, als zij zich tenminste daarbij voegen, gelovende dat in haar midden en niet daarbuiten de zegen van de Heere wordt verkregen en het leven tot in eeuwigheid.
‘t Is ongelooflijk maar toch waar. Want zo en niet anders leert ons Gods heilig Woord. Zo en niet anders ook belijdt de heilige kerk in haar goede belijdenis.
Die belijdenis moet ds. Bosma met de broeders uit Grootegast en met al de heiligen geloven en belijden. En dat betekent heden ten dage heel concreet: die belijdenis verdedigen tegenover Heemse, die deze goede belijdenis heeft veranderd door een eigenmachtige interpretatie die strijdt met de eenvoudige, duidelijke zin van artikel 28.

8. Een eenvoudige zin

Tot dusver heeft ds. Bosma ons dus geleerd dat in artikel 28 niet de heiligmaking van de kerk in geding is.
Wie dat wel beweert doet volgens de schrijver alsof artikel 28 spreekt van ‘zich voegen naar’ terwijl dit artikel toch echt spreekt van ‘zich voegen bij’. Die doet daarmee ook alsof ‘zich voegen bij’ een doorgaand iets is terwijl dat toch echt niet het geval is. Althans niet volgens de schrijver. Anders gezegd: laten de broeders uit Grootegast ermee ophouden ‘zich voegen bij’ te veranderen in ‘zich voegen naar’, want dan veranderen ze maar niet één enkel woordje van dit artikel maar dan veranderen ze de eenvoudige, duidelijke zin ervan. Dan veranderen ze dus zonder meer de inhoud van heel het artikel. Wat voor betekenis één enkel woordje al niet kan hebben!
Intussen wil ds. Bosma er niet onderuit dat er in artikel 28 wel iets zit van heiligmaking, althans iets van ‘zich voegen naar’ en dus ook iets van wat blijvend van kracht is. Ja meer nog, dat ‘zich voegen naar’ ligt zelfs opgesloten in het ‘zich voegen bij’, aldus de schrijver. Zo heel verkeerd is het dus blijkbaar ook nog weer niet wat de broeders uit Grootegast doen. In een bepaalde zin hebben ze kennelijk toch wel gelijk. Maar laten we nu eerst het woord geven aan ds. Bosma die zijn onderwijs namelijk als volgt verdergaat:

Je kunt zeggen: wie zich gevoegd heeft bij (een eenmalig gebeuren) heeft zich ook te voegen naar (een doorlopend gebeuren). Je kunt zelfs zeggen, dat in het “zich voegen bij” het “zich voegen naar” als blijvende opdracht meekomt. Maar het ene dient wel van het andere onderscheiden te blijven! Onderscheiden, niet gescheiden! Want ook artikel 28 propageert niet een papieren lidmaatschap.

Daar zit dus volgens de schrijver inderdaad een blijvende opdracht in artikel 28. Alleen betreft dat blijvende niet het ‘zich voegen bij’, hoewel het daarin al wel opgesloten ligt, maar het ‘zich voegen naar’. ‘Zich voegen bij’ is en blijft een eenmalig gebeuren, dat zich eenmaal voltrekt in het leven van de gelovigen. Of juister gezegd: dat zich eenmaal in hun leven moet voltrekken.
Of nog juister gezegd: dat zich eenmaal in hun leven moet hebben voltrokken. Is het eenmaal zover gekomen, dan is daar voor de gelovige de opdracht zich ‘te voegen naar’. En dat is dan een blijvende opdracht. De gelovige mag zich er dus niet mee vergenoegen zich eenmaal bij de kerk gevoegd te hebben. Vanaf dat moment behoort hij zich zijn leven lang ‘te voegen naar’. Let wel: ‘te voegen naar’ en beslist niet: ‘te voegen bij’. Want dit laatste is en blijft iets eenmaligs en is en blijft dus niet als het eenmaal geweest is. Tenzij er natuurlijk ooit nog weer eens reformatie zou plaats vinden onder hen die zich gevoegd hebben bij. Maar dat gebeurt uiteraard niet, juist omdat ‘zich voegen bij’ eenmalig is en dus niet weer behoeft terug te keren bij de gelovigen die zich reeds gevoegd hebben bij. Voor hen is dit stukje van artikel 28 voor goed verleden tijd. Weliswaar blijft in hun belijdenis natuurlijk staan dat het ambt aller gelovigen is zich bij de kerk te voegen – want zij schrappen uiteraard geen woord uit hun belijdenis! – maar wat hen zelf aangaat is dat nu een achterhaalde zaak geworden. Anders gezegd: een papieren belijdenis, waarmee ze niets anders meer kunnen dan wapperen voor de ogen van hun medegelovigen die nog buiten de kerk zijn ofwel zich nog niet (eenmalig) gevoegd hebben bij. Zo zagen wij ds. Bosma deze belijdenis dan ook reeds hanteren en zijn gemeenteleden leren hanteren.
Intussen krijgen deze laatsten – zij die zich reeds gevoegd hebben bij – van ds. Bosma niet de kans te denken dat nu heel artikel 28 voer hen een achterhaalde zaak is geworden. Zo gemakkelijk zijn ze nu ook weer niet klaar met dit artikel. Wat voor hen overblijft is ‘zich voegen naar’ en dat als een levenslange opdracht. Kennelijk spreekt artikel 28 dus niet alleen van ‘zich voegen bij’, wat de broeders uit Grootegast per se niet moeten veranderen in ‘zich voegen naar’, maar spreekt het artikel ook van ‘zich voegen naar’. Weliswaar komen deze woorden nergens voor in artikel 28, zoals ieder kan constateren, maar het is de schrijver blijkbaar toegestaan een stuk van de inhoud van het artikel zo weer te geven. Zulks in onderscheiding van de broeders uit Grootegast, aan wie zoiets niet is toegestaan. Zij mogen ‘zich voegen bij’ niet lezen als ‘zich voegen naar’, want dan veranderen zij de zin van artikel 28. Niet alzo ds. Bosma, die rustig mag stellen dat er in dit artikel sprake is van ‘zich voegen naar’. En daarbij is het blijkbaar ook zonder meer duidelijk uit de tekst van het artikel dat dit ‘zich voegen naar’ niet iets eenmaligs is maar iets doorgaands. Even gemakkelijk tenminste als hij ons tussen haken komt verzekeren dat het ‘zich voegen bij’ van artikel 28 ‘een eenmalig gebeuren’ is, zo gemakkelijk komt hij ons tussen haken verzekeren dat het ‘zich voegen naar’ van dit artikel ‘een doorlopend gebeuren’ is.
En, vanwaar dit blijkbaar zo vanzelfsprekende? Vanwaar dit doorlopend gebeuren van het ‘zich voegen naar’, dat van dat ‘eenmalig gebeuren’ van het ‘zich voegen bij’ persé onderscheiden moet worden, terwijl het er even persé niet van gescheiden moet worden? Wel, zo komt de schrijver ons verzekeren en het dient als argumentatie van zijn redenering hier: “Want ook artikel 28 propageert niet een papieren lidmaatschap”.
Zo, dus artikel 28 propageert geen papieren lidmaatschap. Interessant voor ons om zoiets te lezen. Want dat hebben ook wij altijd gezegd, dit namelijk dat artikel 28 het de gelovigen verbiedt zich ermee te vergenoegen dat zij op papier lid zijn van de kerk. Zij moeten het metterdaad en in waarheid zijn. Anders gezegd: dit artikel propageert het levende kerklidmaatschap; het beveelt de gelovigen het leven te zoeken in de kerk, waarbuiten geen leven is, en dat hun leven lang. Om dit lévend lid-zijn is het dit artikel te doen. Wel te verstaan: heel dit artikel van begin tot einde. Ja, héél dit artikel. Want blijkens zijn eigen tekst is dit artikel één en ongedeeld, is het een belijdenis uit één stuk, waarvan de zin, om met ds. Bosma te spreken, treffend tot uitdrukking wordt gebracht in het opschrift: De roeping zich bij de kerk te voegen. En daarom, zo zeggen wij, wordt artikel 28 nimmer een achterhaalde zaak ofwel een papieren belijdenis in het leven van welke gelovige ook, ook niet voor wat betreft de zaak van pet ‘zich voegen bij’, maar is integendeel heel dit artikel van a tot z inclusief het ‘zich voegen bij’ een altijd actuele zaak in het leven van elke gelovige.
Maar nee, zo komt ds. Bosma ons verzekeren, dat is niet waar. Niet dat artikel 28 wel een papieren lidmaatschap propageert. Beslist niet, verzekert de schrijver ons. Maar even beslist verzekert hij ons dat hem dat per se niet zit in het ‘zich voegen bij’ van dit artikel, dat immers eenmalig is. Waarin zit hem dit dan wel? Wel, in het ‘zich voegen naar’ van dit artikel, dat niet eenmalig is maar iets doorlopends en dat van het ‘zich voegen bij’ niet gescheiden maar wel onderscheiden moet worden! Met andere woorden, zo kunnen we concluderen uit wat de schrijver hier stelt: spreekt men onderscheidenlijk over artikel 28, dan moet men zeggen dat het ‘zich voegen bij’ het papieren lidmaatschap bedoelt, welk lidmaatschap dan zijn noodzakelijke, nadere invulling krijgt vanuit het ‘zich voegen naar’. En omdat ‘zich voegen bij’ voor ds. Bosma een eenmalige zaak is, is ook duidelijk wat ‘zich voegen bij’ feitelijk voor hem inhoudt. Niets anders dan: lid worden van de kerk. Dat alleen immers laat zich aanmerken als een eenmalige iets.
Ziehier het gevoelen van de schrijver, dat hij in zijn artikel niet met zoveel woorden uitspreekt, maar dat toch kennelijk zijn gevoelen is. Bij hem is ‘zich voegen bij’ een kwestie van ‘lid worden van’. Vandaar ook dat ‘zich voegen bij’ eenmalig is. Dat kan ook moeilijk anders voor wie ‘zich voegen bij’ leest als ‘lid worden van’. Want lid worden van de kerk doet men slechts eenmaal in zijn leven en daarna niet weer, zo goed als men ook maar eenmaal geboren wordt en daarna niet weer. Wat er dan overblijft is het lid-zijn van de kerk. En dat ziet de schrijver dan verwoord in het ‘zich voegen naar’ van artikel 28, wat dan voor hem uiteraard een blijvend iets is, omdat het (levend) lid-zijn van de kerk nu eenmaal een blijvend iets is. Kortom, zo houdt de schrijver ons als zijn overtuiging omtrent artikel 28 voor: dit artikel roept de gelovigen op er allereerst op toe te zien dat zij lid worden van de kerk en vervolgens, eenmaal lid geworden zijnde, erop toe te zien dat zij levende leden van de kerk zijn (respectievelijk ‘zich voegen bij’ en ‘zich voegen naar’). Vandaar ook dat de schrijver zich uitstekend kan vinden in het gevoelen van de synode van Heemse, die uitsprak dat artikel 28 allereerst naar buiten spreekt met het oog op de gelovigen die van de kerk nog geen lid zijn en dat het artikel vervolgens ook naar binnen spreekt met het oog op de gelovigen die van de kerk al wel lid zijn. Uitgangspunt van artikel 28 is dan dus, zoals ieder begrijpt, dat de gelovigen in eerste instantie van de kerk geen lid zijn!
En hier nu openbaart zich het principiële onderscheid tussen enerzijds het synodale spreken van ds. Bosma en anderzijds het Schriftuurlijke spreken van de confessie, welk onderscheid niet slechts artikel 28 raakt maar allereerst artikel 27. Het is het artikel dat uitgangspunt is van artikel 28 en dat niet leert dat de gelovigen van de kerk geen leden zijn maar dat zij daarvan leden zijn, waarom artikel 28 daarbij aansluitende deze gelovigen, allen en een ieder, vermaant, zich af te scheiden van hen die van de kerk niet zijn en zich te voegen bij en te verenigen met deze heilige vergadering. Waarbij dan dit ‘zich voegen bij en verenigen met’ uiteraard niet betekent ‘lid wórden van de kerk’ maar ‘lid zijn van de kerk’, anders gezegd: zichzelf bewijzen lid te zijn van de kerk. Niet alzo ds. Bosma, wiens uitgangspunt blijkt te zijn dat de gelovigen van de kerk geen lid zijn, althans in eerste instantie niet, waarom artikel 28 allereerst vermaand lid te wórden (‘zich voegen bij’) en vervolgens, eenmaal lid geworden zijnde, (levend) lid te zijn van de kerk (‘zich voegen naar’).
Intussen is deze wijsheid van ds. Bosma er één die niet alleen veroordeeld wordt door de tekst van artikel 27, zij is er ook één die zichzelf veroordeelt op grond van de tekst van artikel 28. Want als het waar is, zoals de schrijver stelt, dat het ‘zich voegen bij’ van dit artikel 28 eenmalig is en feitelijk doelt op het lid wórden van de kerk, dan moet hij precies hetzelfde ook zeggen van wat hij noemt het ‘zich voegen naar’ van dit artikel. Immers bij dit ‘zich voegen naar’ denkt de schrijver, zoals uit het vervolg van zijn artikel ook blijkt, aan wat in artikel 28 heet ‘en zich daarmee verenigen, onderhoudende de enigheid der kerk, enz.’ Welnu, deze twee dingen, namelijk én het ‘zich daarbij voegen’ én het ‘zich daarmee verenigen’ worden door artikel 28 in enen gezegd, in één adem, in één en dezelfde zinsnede. Is daarom het ene eenmalig, dan ook het andere. Is daarom het andere iets doorgaands, dan ook het ene. Want volgens de tekst van de belijdenis zijn deze twee in wezen één, waarbij men het ene wel van het andere kan onderscheiden, maar niet kan scheiden.
En zeker, dit laatste zegt ook ds. Bosma. Maar dat zijn bij hem alleen maar mooie woorden op papier. Want als ‘zich voegen bij’ iets eenmaligs is en ‘zich voegen naar’ iets blijvends zonder dat er dan ooit nog weer sprake is van ‘zich voegen bij’, dan kan men wel zéggen dat die twee niet van elkaar gescheiden mogen worden maar dan heeft men zelf die twee in de praktijk van elkaar gescheiden.
Als de schrijver dan ook vervolgt met:

Artikel 28 stelt het ene – de roeping zich te voegen bij – voorop, zonder het andere uit het oog te verliezen. Zie maar wat dit artikel zegt over het “zich met haar verenigen”,

dan brengt hij daarmee een feitelijke scheiding aan tussen deze twee, waarmee hij geen recht doet aan het spreken van artikel 28 in de betreffende zinsnede. Want daarin stelt artikel 28 het ene niet voorop zonder het andere uit het oog te verliezen, maar daarin verbindt dit artikel het ene, namelijk ‘zich voegen bij’ onmiddellijk in één adem aan het volgende, namelijk ‘zich daarmee verenigen’. Het is hier niet een kwestie van het ene voorop stellen zonder het andere uit het oog te verliezen, als zou artikel 28 hier in feite naar twee kanten kijken. Het is hier het ene zeggen niet zonder het andere doch in directe samenhang daarmee als twee zaken die zonder meer bij elkaar behoren, waarbij het eerste het tweede impliceert en omgekeerd. Zoals dat ook het geval is wanneer ds. Bosma zijn catechisanten de regel inscherpt dat zij zijn onderwijs met ijver moeten bijwonen en in zich opnemen. Weglating óf van het eerste óf van het tweede brengt dan ook geen wezenlijke verandering aan in wat de belijdenis hier zegt. De lezer moet het maar eens proberen.
Wanneer ds. Bosma dan ook vervolgt met:

Wat houdt dit “zich met haar verenigen” in? Onderwerping aan haar onderwijzing en tucht, het buigen van de hals onder het juk van Jezus Christus, en het dienstbaar zijn aan de opbouw van de broeders,

dan is zijn antwoord op de hier door hem gestelde vraag op zichzelf volkomen terecht Want inderdaad bedoelt het hier door de schrijver uit het directe vervolg van artikel 28 geciteerde aan te geven wat het ‘zich met haar verenigen’ feitelijk betekent, namelijk dat men zich aan haar onderwijzing en tucht onderwerpt enz. Intussen, het hier gegeven antwoord past evenzeer bij de vraag: wat houdt dit “zich bij haar voegen” in? Want in de beide dingen die artikel 28 hier formuleert gaat het in wezen om één en hetzelfde, om één en hetzelfde ambt, namelijk ‘zichzelf daarbij voegen en daarmee verenigen’.
Ten onrechte vervolgt ds. Bosma dan ook met:

Maar de eenvoudige duidelijke zin van artikel 28 is en blijft de roeping zich bij de kerk te voegen – en zich net haar te verenigen, jazeker – op iedere plaats waar God haar gesteld heeft. Daartoe zijn alle gelovigen geroepen.

Want door dit te stellen doet de schrijver alsof wanneer het erop aankomt de eenvoudige, duidelijke zin van artikel 28 niet is dat men zich met de kerk verenigt doch dat men zich bij haar voegt. Op die wijze echter worden de zaken hier op een ongeoorloofde wijze uit elkaar getrokken en in wezen tegenover elkaar gesteld. Zulks in strijd met de betreffende zin van artikel 28, waarin het ‘zich voegen bij’ wordt genoemd niet zonder het ‘zich daarmee verenigen’ als twee zaken die samen opgaan en in wezen één zijn.
Is daarmee het eerste eenmalig, dan ook het tweede. Is daarom het tweede iets doorlopends, dan ook het eerste. De belijdenis spreekt hier te eenvoudig en te duidelijk om dat te ontkennen.
Het gaat in deze eenvoudige zin dan ook eenvoudig om wat het ambt aller gelovigen is volgens het Woord van God.
En wat het ambt aller gelovigen is, dat is het ambt aller gelovigen. Dat is het heden ten dage en dat was het gisteren en dat zal het morgen zijn. Want Gods Woord verandert niet. Wie zich daarom gisteren bij de kerk gevoegd en met haar verenigd heeft, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht enz, die zal héden zich daarbij moeten voegen en daarmee verenigen en morgen en overmorgen en altijd weer. Om zo te zijn en eeuwig te blijven een levend lidmaat van de kerk, waarin de levenden samenkomen en waarbuiten geen leven is.
Ziehier de eenvoudige, duidelijke zin van artikel 28 NGB. En dit levende lidmaatschap is niet een kwestie van ‘blijven zitten waar men zit als men eenmaal goed zit’, maar het is voortdurend weer tot de kerk komen en in de kerk zijn door de kracht van het geloof. Van sabbat tot sabbat. Om zo de eeuwige sabbat in dit leven aan te vangen. Het is de sabbat waarvan de aanvang altijd weer ligt in ‘deze heilige vergadering’, waarin Hij is die de Aanvang is en de Voleinding, die is en die was en die komt.
Ds. Bosma behoort dit levendmakende evangelie van artikel 28 te leren, eenvoudig en zonder meer, rechtuit en op de man af, zoals hij heeft beloofd dat te zullen doen. Om zo een man te zijn uit één stuk, die staat voor de goede belijdenis uit één stuk. En hij behoort in die belijdenis niet het ontleedmes van zijn eigen onderscheidingswellust te zetten, waardoor hij het leven eruit wegsnijdt en de zin ervan bederft onder mooie woorden. Want aldus begraaft hij in feite zijn eigen gemeente.
En begraven is wat de doden doen met hun doden. De levenden komen hier en volgen Hem. Niet pas morgen maar vandaag nog (vgl. Lucas 9:37-6237 En het geschiedde, toen zij de volgende dag van de berg afdaalden, dat een grote schare Hem tegemoet kwam. 38 En zie, een man uit de schare riep, zeggende: Meester, ik smeek U naar mijn zoon om te zien, want hij is mijn enige, 39 en zie, een geest grijpt hem en dan schreeuwt hij plotseling en hij doet hem stuiptrekken, dat hem het schuim op de mond staat, en als hij hem mishandelt, laat hij hem nauwelijks los. 40 En ik heb uw discipelen gesmeekt hem uit te drijven en zij hebben het niet gekund. 41 Jezus antwoordde en zeide: O ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn en u verdragen? Breng uw zoon hier. 42 En nog terwijl hij naderbij kwam, wierp de boze geest hem op de grond en deed hem stuiptrekken. Maar Jezus bestrafte de onreine geest en Hij genas de knaap en gaf hem terug aan zijn vader. 43a En allen stonden verslagen over de majesteit Gods. Toen allen zich verwonderden over alles, wat Hij deed, zeide Hij tot zijn discipelen: 44 Legt gij deze woorden in uw oren, want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen. 45 Maar zij begrepen dit woord niet en het was voor hen verborgen, zodat zij het niet verstonden. En zij durfden Hem niet naar dit woord vragen. 46 Er kwam ook een overlegging bij hen op, wie van hen de meeste was. 47 Maar Jezus kende de overlegging van hun hart, en Hij nam een kind en plaatste dat bij Zich, 48 en Hij zeide tot hen: Een ieder, die dit kind ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij: en een ieder, die Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft. Want wie onder u allen de minste is, die is groot. 49 Johannes antwoordde en zeide: Meester, wij hebben iemand in uw naam boze geesten zien uitdrijven en wij wilden het hem beletten, omdat hij niet met ons U volgt. 50 Jezus zeide tot hem: Belet het niet, want wie niet tegen u is, is vóór u. 51 En het geschiedde, toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, dat Hij zijn aangezicht richtte om naar Jeruzalem te reizen, 52 en Hij zond boden voor Zich uit. En zij gingen heen en kwamen in een dorp der Samaritanen om alles voor Hem gereed te maken. 53 En zij ontvingen Hem niet, omdat zijn aangezicht gericht was naar Jeruzalem. 54 Toen de discipelen Jakobus en Johannes dit bemerkten, zeiden zij: Here, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal nederdalen om hen te verteren? 55 Doch Hij keerde Zich om en bestrafte hen. 56 En zij gingen naar een ander dorp. 57 En toen zij op weg waren, zeide iemand tot Hem: Ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat. 58 En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen. 59 En Hij zeide tot een ander: Volg Mij. Maar deze zeide: Sta mij toe eerst heen te gaan en mijn vader te begraven. 60 Maar Hij zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven; maar ga gij heen en verkondig het Koninkrijk Gods. 61 En weer een ander zeide: Ik zal U volgen, Here, maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huisgenoten. 62 Maar Jezus zeide [tot hem]: Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods.). Dat te doen hebben zij eenmaal beloofd voor God en Zijn heilige gemeente. Zij zijn daarom voor deze God en Zijn gemeente gehouden dat te doen, hun leven lang. Uw ja zij ja en uw nee nee, eenvoudig en zonder meer. Maar ja zeggen en daaraan tussen gedachtestrepen nog een ja toevoegen, is uit de boze (vgl. Matteüs 5:3737 Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze.). Men is dan innerlijk verdeeld en kijkt naar twee kanten.
Zo doet de belijdenis der kerk niet, ook niet in artikel 28. Zij spreekt hier eenvoudig, want zij beoogt hier het levende kerklidmaatschap en letterlijk niets anders dan dat. Opdat zij die van de kerk zijn van de kerk zijn, metterdaad en in waarheid.

9. Om de eenvoudige zin van artikel 28 NGB

We naderen nu het einde van ds. Bosma’s artikel. Ook daarover valt nog wel het een en ander op te merken. Nadat de schrijver zoals we zagen heeft gesteld dat het artikel 28 er ten diepste niet om te doen is dat men zich met de kerk verenigt maar dat men zich bij haar voegt en dat alle gelovigen daartoe geroepen zijn, gaat hij als volgt verder:

Zij die zich wel van haar afzijdig houden, of, anders gezegd, zich niet bij haar voegen, handelen in strijd met Gods bevel.

Duidelijk is dat de schrijver hier spreekt over de slotzin van artikel 28. Het is een zin waarin heel het voorafgaande onderwijs van dit artikel kort en krachtig wordt samengevat. En wat de schrijver hier stelt is volkomen terecht.
Daarbij willen we er allereerst op wijzen dat in deze slotzin wel het ‘zich bij haar voegen’ met evenzovele woorden wordt genoemd en niet het ‘zich met haar verenigen’. Dat gebeurt evenwel niet omdat dit laatste niet zozeer de eenvoudige, duidelijke zin van dit artikel zou zijn, zoals ds. Bosma stelt, maar om de eenvoudige reden dat in het ‘zich daarbij voegen’ het ‘zich met haar verenigen’ opgesloten ligt. Tevoren werd dit laatste met evenzovele woorden genoemd. Dat gebeurt nu niet in de samenvattende slotzin.
Interessant is ook erop te wijzen dat de schrijver het woordje ‘of’ uit de slotzin leest als ‘anders gezegd’. Hij doet dat geheel terecht en laat daarmee uitkomen dat het ‘zich niet bij haar voegen’ precies hetzelfde is als het ‘zich van haar afscheiden’. De slotzin veroordeelt niet twee verschillende dingen, namelijk het zich van de kerk afscheiden én het zich bij de kerk niet voegen. Zo wordt wel vaak beweerd. Ten onrechte echter. Het woordje ‘of’ stelt hier geen twee dingen tegenover elkaar die elkaar uitsluiten, zoals bijvoorbeeld gebeurt als we zeggen: het is dag of het is nacht. Het stelt hier twee dingen naast elkaar, die elkaar insluiten, zoals bijvoorbeeld gebeurt als we zeggen: de zebra of Kaapse ezel. Zoals ook gebeurt als we zeggen: afscheiding of wederkeer. Wie zich niet voegt bij de kerk, scheidt zich af van de kerk. Die ene zaak, waarover hier tweezijdig wordt gesproken, zoals heel het artikel steeds tweezijdig spreekt, wordt hier veroordeeld en afgewezen als in strijd met Gods ordinantie.
Ds. Bosma vervolgt dan met en dat is dan de samenvattende slotzin van heel zijn artikel:

Heel duidelijk laat zich in de belijdenis van dit artikel – geboren in een tijd van reformatie – een oproep horen aan het adres van allen die “achterblijven”. Op dit punt heeft deze belijdenis aan actualiteit niets ingeboet.

Juist echter zou geweest zijn als de schrijver had geschreven:

Heel duidelijk hoor ik in de belijdenis van dit artikel – geboren in een tijd van reformatie – een oproep aan het adres van allen die “achterblijven”. Zo pas ik dit artikel tenminste toe en daarin heeft deze belijdenis volgens mij nog niets aan actualiteit ingeboet.

Maar wat de schrijver nu stelt is niet de eenvoudige waarheid. Want artikel 28 laat niet heel duidelijk een oproep horen aan het adres van allen die achterblijven tussen aanhalingstekens. Dit artikel doet eenvoudig een oproep uitgaan tot allen die geloven zonder aanhalingstekens, die eenvoudig en zonder voorbehoud geloven. Niemand van dezen behoort zich aan deze heilige vergadering te onttrekken maar allen moeten zij zich daarbij voegen en daarmee verenigen. Zij moeten dat doen zonder voorbehoud, zonder op twee gedachten te hinken of achterom te zien zoals de vrouw van Lot dat deed. Zij moeten dat doen, ziende op Jezus die Zijn kerk van gelovigen voorgaat en die ook haar achterhoede is.
Nee, niet zij die achterblijven maar zij die geloven worden hier aangesproken. Zij worden hier aangesproken omdat zij allen van zichzelf geneigd zijn achter te blijven en te deserteren en opdat niemand van hen achterblijft en wegloopt uit de gelederen van de kerk maar zij allen Hem volgen die de Leidsman is en Voleinder des geloofs. En dat volgen moet niet pas morgen plaatsvinden maar héden, nu het voor de kerk nog steeds de tijd van reformatie is, de tijd om tot God zich te bekeren en Zijn Aangezicht te zoeken in ‘deze heilige vergadering’. Want het was niet slechts gisteren een tijd van reformatie, toen deze belijdenis werd geboren, dat is: geloofd en beleden, maar het is ook héden die tijd, de tijd om diezelfde belijdenis te geloven en te belijden, zo goed als het voor de kerk morgen en overmorgen die tijd van reformatie zal zijn. Totdat de tijd om zich te reformeren voor haar zal zijn overgegaan in de tijd, waarin zij volmaakt gereformeerd is. Maar zover is het nog niet. De laatste reformatie moet nog komen! Zolang die nog niet is gekomen, is de belijdenis der kerk in artikel 28 brandend actueel voor allen die geloven. Opdat zij niet achterblijven en te laat komen, maar hun lampen brandende houden en er zijn, wanneer Hij er is die komt. Zijn komst verwachtende, voegen daarom zij die geloven zich vandaag reeds bij deze heilige vergadering, zich daarmee voegende naar de eenvoudige, duidelijke zin van artikel 28 NGB.
Ter afsluiting van zijn artikel verwijst ds. Bosma naar het betreffende besluit van de synode van Heemse, dat kennelijk ook is opgenomen in de ‘Acta contracta’ en waaruit hij enkele passages citeert.
Inderdaad past deze verwijzing naar de synodeuitspraak binnen het geheel van ds. Bosma’s artikel. Want zoals de synode spreekt over het onderhavige stuk van de gereformeerde belijdenis, zo spreekt ds. Bosma daarover. En omgekeerd. Beiden spreken hier uit eenzelfde geest maar dat is niet de Geest van het Woord, waarnaar de kerk spreekt en belijdt in artikel 28. Noch de synode noch ds. Bosma stemmen eenvoudig in met dit Amen van de kerk. Zij nemen niet ten volle serieus wat in deze belijdenis eenvoudig zwart op wit staat geschreven.
Wat het onderwijs van ds. Bosma betreft (en dat geldt ook dat van de synode) blijft ons dan ook geen andere conclusie over dan dat men kennelijk niet eenvoudig moet lezen en honoreren wat er staat geschreven. Men moet kennelijk tussen de regels lezen en aanvoelen wat er bedoeld wordt. En datzelfde geldt volgens ds. Bosma blijkbaar ook van de synodeuitspraak. Want nadat de schrijver in het slot van zijn artikel heeft geciteerd uit grond 1.c van de uitspraak, waar de synode in gewoon Nederlands stelt:

De gebruikte termen “zich afscheiden van” en “zich voegen bij” zijn allereerst te verstaan als een oproep aan hen, die bv. in een reformatietijd zijn achtergebleven,

merkt hij daarbij het volgende op:

Op dit “allereerst” van deze grond gaan de broeders Bouwkamp en Hoolsema c.s. uitgebreid in. Zij leggen er een betekenis in, die de synode daarin niet gelegd heeft. De synode bedoelde niet anders dan te wijzen op de tijd waarin deze belijdenis voor het eerst klonk en wel zeker (ook met name) een oproep inhield voor hen die “achterbleven”.

Maar zo vragen wij, wat hebben de broeders Bouwkamp en Hoolsema c.s. er feitelijk mee te maken wat de synode hier volgens ds. Bosma al dan niet bedoelde te zeggen? Heeft de synode soms een toelichting ofwel een nadere verklaring van haar gevoelen omtrent haar uitspraak gegeven? Bij de beoordeling van haar uitspraak is heel eenvoudig in geding wat zij zelf metterdaad zwart op wit heeft uitgesproken en niets anders dan dat.
Ds. Bosma kan dan ook wel zeggen dat de broeders uit Grootegast in dit “allereerst” van grond 1.c een betekenis hebben gelegd die de synode daarin niet gelegd heeft, maar de broeders hebben in dit “allereerst” helemaal geen betekenis gelegd. Zij hebben in hun brief eenvoudig geciteerd wat de synode in grond 1.c uitspreekt en daartegenover hebben zij eenvoudig de tekst van artikel 28 gesteld, waaruit met geen woord blijkt dat de gebruikte termen “zich afscheiden van” en “zich voegen bij” allereerst te verstaan zijn als een oproep aan hen die bv. in een reformatietijd achtergebleven zijn.
Het schijnt wel, als we ds. Bosma moeten geloven, dat hetgeen de synode in grond 1.c heeft geformuleerd niet zonder meer duidelijk is en dat men daarin ook een betekenis kan leggen die de synode niet heeft bedoeld. Maar dan had ds. Bosma erop moeten toezien dat er anders geformuleerd was. Daarop had hij inderdaad ook moeten toezien maar dan omdat wat de synode hier stelt niet zonder meer overeenkomstig artikel 28 is. En niet omdat niet zonder meer duidelijk zou zijn wat de synode hier beweert. Want dat is het wel terdege.
En het zijn niet de broeders uit Grootegast die de zin van het hier door de synode gestelde hebben veranderd, maar het is ds. Bosma die dat thans doet in zijn artikel. Want de schrijver kan wel zeggen dat de synode in grond 1.c niet anders bedoelde dan te wijzen op de tijd waarin deze belijdenis voor het eerst opklonk en wel zeker (ook met name) een oproep inhield voor hen die “achterbleven”. Maar dat is niet de eenvoudige waarheid. Want in heel grond 1 spreekt de synode niet over de tijd waarin deze belijdenis voor het eerst opklonk maar spreekt zij over de tekst van deze belijdenis. Punt uit. Pas in grond 2 komt de historische achtergrond van deze belijdenis ter sprake.
En dan spreekt grond 1.c ook niet van een oproep die “wel zeker” of “ook met name” geldt voor hen die “achterblijven”, maar van een oproep “allereerst voor hen die… achtergebleven zijn”. Dat is nog wel iets anders! Ds. Bosma behoort de tekst van de synodeuitspraak achteraf niet te veranderen. Wat de synode heeft geschreven, dat heeft zij geschreven. Dat alleen geldt en daarvoor is aansprakelijk ieder die al dan niet stilzwijgend met deze uitspraak instemt.
Wat ds. Bosma daarom wel moet doen is: zich publiek distantiëren van deze synodale uitspraak en derhalve ook zijn eigen artikel publiek herroepen. Want hierin wordt niet geleerd overeenkomstig de zin van artikel 28, die naar het Woord is. Wij menen dat voldoende te hebben bewezen vanuit Gods Woord en de belijdenis en menen de schrijver daarom te mogen en te moeten oproepen om te herroepen. Om de eenvoudige zin van artikel 28 NGB!

Bijlage: ‘Het woord is nu aan ds. Bosma’

In het hierna volgende ga ik in op de beschuldiging dat de uitspraak van de synode over de leer van (ds.) J. Hoorn “inhoudelijk niet in overeenstemming is met de leer der Kerk in artikel 28 NGB.” Wat is volgens deze broeders wel met de leer der Kerk in artikel 28 NGB in overeenstemming?
Citaat: “Artikel 28 is het artikel over de heiligmaking der kerk, waarin zij allen worden vermaand hun heiligheid te volmaken in de vreze Gods en wel door zich af te zonderen van hen die van de kerk niet zijn en zich rein en heilig voor de Here te stellen.” Met andere woorden: artikel 28 is niet het artikel dat oproept zich bij de kerk te voegen, maar het artikel dat de kerkleden – zij allen, die zich reeds bij de kerk gevoegd hebben – oproept zich te voegen naar de eis der heiliging.
In hun brief verklaren de broeders dat dit de “eenvoudige, duidelijke zin van artikel 28 NGB (is), die teruggaat op het doorgaande onderwijs in heel de Schrift.” Waarover gaat het echter in artikel 28? In artikel 28 komen we tot twee maal, eigenlijk zelfs tot drie maal toe, de woorden tegen: zich voegen bij (Frans: se ranger a). Niemand, belijden we, wie of wat hij ook zijn mag, mag zich van deze heilige vergadering (die van artikel 27) afzijdig houden (Frans: se retirer a part) om op zichzelf te blijven staan (Frans: se contenter de sa personne). leder heeft zich bij haar te voegen en zich met haar te verenigen (Frans: unir).
Dit vloeit voort uit de aard van de kerk. De kerk is immers de heilige vergadering waarin bijeenkomen die behouden worden, en buiten haar is geen heil. Maar er is ook een uitdrukkelijk bevel: overeenkomstig Gods woord is het roeping zich af te scheiden (Frans: se séparer) van hen die niet bij de kerk horen en zich te voegen bij deze vergadering op iedere plaats waar God haar gesteld heeft, zelfs al zouden de overheden en wetten van vorsten zich daartegen verzetten en al zou er de dood of lijfstraf op staan.
Ieder die aanspraak maakt op de naam van gelovige, heeft naar deze roeping te doen. “Daarom”, zo besluit artikel 28, “handelen allen die zich van haar afzonderen (NB! het begin van het artikel) of zich niet bij haar voegen (de zaak waar het om gaat!) in strijd met Gods bevel.” Het is ongepast en ongeoorloofd je van de kerk afzijdig te houden. Niet “retireren”, maar “uniëren”! Het kan je duur te staan komen. Maar voeg je bij haar, om je levenswil (buiten haar is geen heil!) en om Heren wil (Gods bevel!).
We mogen gerust van een moedige belijdenis spreken. De plakkaten waren tegen. En velen is het duur te staan gekomen. De oproep die van deze belijdenis uitgaat, is ook hoogst actueel. Ik denk aan die allen, die vandaag “blijven zitten waar ze zitten”, omdat (bijvoorbeeld) “het hun tijd wel uitduurt en er in de hemel toch niet gevraagd wordt in welke kerk je hebt gezeten”. Ik denk aan hen die zéggen te geloven, maar “de kerk niet nodig hebben”. Ik denk aan allen die van een zich voegen bij – laat staan van een zich voegen naar! – niet willen weten. De zin van artikel 28 wordt treffend tot uitdrukking gebracht in het opschrift dat dit artikel heeft meegekregen: De roeping zich bij de kerk te voegen. Hierover gaat het in dit artikel.
En van dit “zich voegen bij” laat zich geen “zich voegen naar” maken. “Zich voegen bij” geeft een beweging van “buiten” (je maakt er geen deel van uit) naar “binnen” (je gaat er bij horen). Zo voegden zich sommigen van de Gadieten bij David in de vesting in de woestijn (1 Kronieken 12:88 Van de Gadieten voegden zich eveneens sommige bij David in de vesting in de woestijn, dappere helden, strijdvaardige krijgslieden, met schild en speer uitgerust, er uitziende als leeuwen, en vlug als gazellen op de bergen.) en lezen we in 2 Kronieken 2:1313 Ik zend u dan een bekwaam man, begiftigd met inzicht, Churam-Abi. dat de priesters en de Levieten uit geheel Israël zich uit hun gehele gebied bij Rechabeam voegden, “omdat Jerobeam en zijn zonen het hun onmogelijk maakten voor de HERE het priesterambt te bekleden.” Artikel 28 in de praktijk!
Meer voorbeelden zijn te geven. Van Paulus lezen we in Handelingen 9:2626 En te Jeruzalem aangekomen, trachtte hij zich bij de discipelen te voegen, maar allen schuwden hem, daar zij niet konden geloven, dat hij een discipel was. dat hij te Jeruzalem aangekomen, zich bij de discipelen trachtte te voegen, maar allen hem schuwden, daar zij niet konden geloven dat hij een discipel was. “Zich voegen bij” is zoveel als “zich aansluiten bij”, en wel zo, dat er een nauwe verbinding ontstaat. Het Griekse Nieuwe Testament gebruikt hiervoor een woord dat eigenlijk “samenlijmen” betekent (vergelijk de naam van een bekend lijmmerk “Collal”).
Echter, de broeders met hun opvatting over artikel 28, dat dit artikel het artikel over de heiligmaking van de kerk is, maken van dit “zich voegen bij” een “zich voegen naar”. Heiligmaking immers is een zaak van “zich voegen naar”. En dat is iets dat steeds door moet gebeuren. Zo schrijft Petrus aan het adres van hen die toegevoegd zijn: “Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd van uw onwetendheid, maar gelijk Hij die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzel heilig in al uw wandel.” (1 Petrus 1:14,1514 Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd uwer onwetendheid, 15 maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt (zo) ook gijzelf heilig in al uw wandel.).
Je kunt zeggen: wie zich gevoegd heeft bij (een eenmalig gebeuren) heeft zich ook te voegen naar (een doorlopend gebeuren). Je kunt zelfs zeggen, dat in het “zich voegen bij” het “zich voegen naar” als blijvende opdracht meekomt. Maar het ene dient wel van het andere onderscheiden te blijven! Onderscheiden, niet gescheiden! Want ook artikel 28 propageert niet een papieren lidmaatschap.
Artikel 28 stelt het ene – de roeping zich te voegen bij – voorop, zonder het andere uit het oog te verliezen. Zie maar wat dit artikel zegt over het “zich met haar verenigen”. Wat houdt dit “zich met haar verenigen” in? Onderwerping aan haar onderwijzing en tucht, het buigen van de hals onder het juk van Jezus Christus, en het dienstbaar zijn aan de opbouw van de broeders. Maar de eenvoudige, duidelijke zin van artikel 28 is en blijft de roeping zich bij de kerk te voegen – en zich met haar te verenigen, jazeker – op iedere plaats waar God haar gesteld heeft. Daartoe zijn alle gelovigen geroepen.
Zij die zich wel van haar afzijdig houden, of, anders gezegd, zich niet bij haar voegen, handelen in strijd met Gods bevel. Heel duidelijk laat zich in de belijdenis van dit artikel – geboren in een tijd van reformatie – een oproep horen aan het adres van allen die “achterblijven”. Op dit punt heeft deze belijdenis aan actualiteit niets ingeboet.
Zie nu ook: Acta contracta pg. 78, onder I, 2, waar het gevoelen van (ds.) J. Hoorn artikel 28 NGB aldus wordt samengevat: “De oproep van artikel 28 vermaant hen die tot de kerk behoren, zich als lid van de kerk te gedragen. Deze oproep is niet gericht tot gelovigen die zouden leven buiten de gemeenschap van de kerk om zich (eenmalig) bij haar te voegen.” Ook pg. 79, onder “Gronden 1e”, waar o.m. staal: “De gebruikte termen “zich afscheiden van” en “zich voegen bij” zijn allereerst te verstaan als een oproep aan hen, die bv. in een reformatietijd achtergebleven zijn.”
Op dit “allereerst” van deze grond gaan de broeders Bouwkamp en Hoolsema c.s. uitgebreid in. Zij leggen er een betekenis in, die de synode daarin niet gelegd heeft. De synode bedoelde niet anders dan te wijzen op de tijd waarin deze belijdenis voor het eerst klonk en wel zeker (ook met name) een oproep inhield voor hen die “achterbleven”. Hierbij is nog te vergelijken wat de synode aanvoert onder “Besluit II, Gronden ad 3 (Acta Contracta pg. 81).

Stof tot studie
In het overgenomen artikel is stof tot studie geboden. Moge het als zodanig worden gebruikt.
Breen