4 november - Jeremia 1:4,5

Lezen: Efeziërs 1:3-143 Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. 4 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. 5 In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, 6 tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde. 7 En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade, 8 welke Hij ons overvloedig heeft bewezen in alle wijsheid en verstand, 9 door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen, 10 om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten, 11 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil, 12 opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid, wij, die reeds tevoren onze hoop op Christus hadden gebouwd. 13 In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, 14 die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid.

“Het woord des Heren nu kwam tot mij: Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld.”

Jeremia is de juiste man op de juiste plaats. Menselijk gezien is er veel, dat pleit tegen zijn roeping. De Heere echter laat Zich niet leiden door menselijke overwegingen, maar Hij gaat Zijn goddelijke gang in de roeping van Zijn ambtsdragers. Van die goddelijke gang horen wij meer in onze tekst, waar de Heere zegt: „Eer Ik u vormde in de moederschoot, Jeremia, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd.” Wat een geweldige en troostvolle werkelijkheid voor de profeet! Hij mag en moet weten, dat zijn roeping maar niet een toevallig iets is, maar dat achter die roeping Gods raad en plan staan. Zijn roeping is van Gods kant geen experiment, niet het aangrijpen van een kans, geen zwakke poging, die mogelijk zal mislukken. Nee, hier vindt alles plaats naar Gods gemaakt bestek. Jeremia’s roeping is uitwerking van Gods verkiezing van eeuwigheid. Vandaar dat de Heere nu ook kan zeggen: „tot een profeet voor de volken heb Ik u gesteld.” Niet: stel Ik u, maar: Ik heb u gesteld. Voltooide tijd! Want de Heere had hem reeds lang tot deze dienst uitverkoren.

Zo is Jeremia dan van nu af aan profeet des Heeren, daartoe van Godswege uitverkoren. Die uitverkiezing maakt Jeremia niet lijdelijk, maar actief, paraat. Want Gods verkiezing is altijd verkiezing tot dienst en Gods heiliging is altijd heiliging tot het ambt. Dat geldt ook vandaag voor ons, van wie bij de doop reeds is gezegd, dat wij in Christus zijn geheiligd, in Christus’ gemeenschap voorbestemd en afgezonderd tot de dienst aan God! Achter onze ontvangenis en geboorte ligt onze goddelijke heiliging tot het ambt. Dat ambt is daarom allesbeheersend voor ons leven. Zullen wij dat bedenken op deze dag? Wij zijn hier enkel om Gods ambtsdragers te zijn. En wij behoeven ons profetisch ambt niet te bedienen als een waagstuk, maar mogen het vervullen naar de vaste lijnen van Gods gemaakt bestek.

Die wetenschap geeft troost en maakt getrouw!

Zingen: Psalm 111:22 Des HEEREN werken zijn zeer groot;
Wie ooit daarin zijn lust genoot,
Doorzoekt die ijv'rig en bestendig;
Zijn doen is enkel majesteit,
Aanbiddelijke heerlijkheid,
En Zijn gerechtigheid onendig.