“Doch ik zeide: Ach, Here Here, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong. De Here echter zeide tot mij: Zeg niet, ik ben jong, want tot een ieder, tot wie Ik u zend, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebied, zult gij spreken.”
Het ambt waartoe de Heere Jeremia heeft voorbestemd, is niet gemakkelijk. Hij moet te midden van een afvallige kerk mond van de Heere zijn. En dat betekent, dat hij dwars tegen de stroom moet inroeien.
Vooral de kerkelijke leiders zullen hem honen en zo mogelijk monddood maken. Kortom: Jeremia zal nooit iets goeds kunnen doen in de ogen van zijn volksgenoten. Elk woord, dat hij zal spreken zal òf bespottelijk worden gemaakt òf weersproken worden. Dat alles speelt de profeet door het hoofd. Vandaar zijn reactie: „Ach, Here, HERE, zie ik kan niet spreken, want ik ben jong.” Jeremia voelt zich onbekwaam tot deze ontzaglijk zware taak. Als verontschuldiging voert hij daarom aan zijn jongheid. Hij is maar een knaap, zonder enige levenservaring. Dat de Heere, de machtige God van Israël, de Heere, de God van het verbond nu juist hem, het onervaren kind, voor zulk een zware opdracht moet gebruiken. Nee, dat is volstrekt onmogelijk. Zo denkt en spreekt Jeremia. Want Jeremia ziet op wat voor ogen is! Maar de Heere zegt: Zeg niet: ik ben jong, maar doe wat Ik zeg. Jeremia mag niet zien op wat voor ogen is, hij heeft slechts op zijn roeping te zien en die te volbrengen. Waar de Heere roept, daar zijn geen verontschuldigingen aan te voeren. En daarom heeft Jeremia, hoe onervaren hij ook mag zijn, hoe zwaar zijn ambt ook mag zijn, eenvoudig maar te gaan! Want Jeremia is geheiligde des Heeren, en waar de Heere tot het ambt heiligt, daar blijft geen andere weg open dan dat ambt te vervullen. Ook vandaag niet. Wij moeten ervoor oppassen ons met beroep op allerlei vleselijke argumenten te onttrekken aan onze dienst in de Kerk van Christus. Hoe gemakkelijk zijn wij daartoe geneigd. Laat ons uit liefde tot de Christus, Die door Zijn profetisch offer deze dienst mogelijk heeft gemaakt, die in trouw volbrengen.