“Maar, HERE der heerscharen, rechtvaardige Rechter, die nier en hart toetst, ik zal uw wraak aan hen zien, want op U heb ik mijn rechtszaak gewenteld.”
Het schijnt alsof de profeet plotseling als een blad aan de boom is omgedraaid. In vers 1919 Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. is hij als een argeloos lam, dat naar de slachtbank wordt geleid. Maar in vers 2020 Want mag dát roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dát is genade bij God. roept hij over zijn tegenstanders Gods vloek in en zingt hij over hen het lied der wraak. Hoe is dit met elkaar te rijmen? Meer nog: een vervloekende profeet, is dat wel naar de geest van het evangelie? Moeten wij niet onze vijanden liefhebben, volgens de Heiland? Jeremia blijft hier toch wel ver beneden het niveau van het Nieuwe Testament. Ja? Nee! Wat Jeremia hier doet, dat moet hij doen, dat is uitvoering van zijn profetisch ambt. Want Jeremia is profeet van de Heere en dat betekent, dat in hem wordt aangetast de Heere Zelf, het Woord van de Heere. Jeremia’s tegenstanders zijn niet zijn persoonlijke, maar zijn ambtelijke tegenstanders. Zij zijn vijanden van het evangelie, haters van God en van Zijn Christus. Want dat evangelie predikt wel verzoening, maar dit is geen algemene, geen onvoorwaardelijke verzoening, zoals het vervloekte oecumenisme van deze eeuw leert. Over wie het evangelie verwerpt, komt Gods verbondswraak. Die wraak roept Jeremia in over zijn vijanden. En ook hier is Jeremia weer type van de Christus, Die inderdaad niet dreigde, als Hij leed, maar die tegelijkertijd wel een beroep deed op de God van de verbondswraak. Zo horen wij de Christus op weg naar Zijn lijden het oordeel aankondigen over het profeten moordende Jeruzalem: “Zie, uw huis wordt verwoest.” En het boek Openbaring spreekt van de toorn van het Lam, die vreselijk is. Laat de Kerk in de keuze van haar psalmen, in haar gebed en in haar prediking toch niet vergeten de roep om Gods vloek over haar tegenstanders. Want waar die roep gaat ontbreken, wordt het evangelie van de levende God ingeruild tegen het evangelie van de afgod “lieve heer”, die de zonde door de vingers ziet. En daar mist de Kerk haar enige troost.