27 november - Jeremia 18:7-10

Lezen: Psalm 371 Van David. Wees niet afgunstig op de bedrijvers van ongerechtigheid, benijd niet wie onrecht plegen; 2 want zij verdorren snel als het gras, en verwelken als het groene kruid. 3 Vertrouw op de Here en doe het goede, woon in het land en betracht getrouwheid; 4 verlustig u in de Here; dan zal Hij u geven de wensen van uw hart. 5 Wentel uw weg op de Here en vertrouw op Hem, en Hij zal het maken; 6 Hij zal uw gerechtigheid doen opgaan als het licht, en uw recht als de middag. 7 Wees stil voor de Here en verbeid Hem; wees niet afgunstig op wie zijn weg voorspoedig maakt, op de man die boze plannen smeedt. 8 Sta af van toorn en laat de grimmigheid varen, wees niet afgunstig - dat sticht louter kwaad. 9 Want boosdoeners worden uitgeroeid, maar wie de Here verwachten, zij zullen het land beërven. 10 Immers nog een wijle, en de goddeloze is niet meer; als gij let op zijn plaats, dan is hij niet meer; 11 maar de ootmoedigen beërven het land en verlustigen zich in grote vrede. 12 De goddeloze smeedt boze plannen tegen de rechtvaardige en knarst de tanden tegen hem; 13 de Here belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt. 14 De goddelozen ontbloten het zwaard en spannen hun boog, om ellendigen en armen neer te vellen, om de oprechten van wandel te slachten; 15 hun zwaard zal in hun eigen hart dringen, en hun bogen zullen verbroken worden. 16 Beter is het weinige van de rechtvaardige dan de rijkdom van vele goddelozen; 17 want de armen der goddelozen worden verbroken, maar de Here schraagt de rechtvaardigen. 18 De Here kent de dagen der vromen, en hun erfdeel zal voor altoos bestaan; 19 in boze tijd zullen zij niet beschaamd worden, in dagen van hongersnood zullen zij verzadigd worden. 20 Voorwaar, de goddelozen gaan te gronde, de vijanden des Heren zijn als de pracht der landouwen: zij vergaan, in rook vergaan zij. 21 De goddeloze vraagt te leen en geeft niet terug, maar de rechtvaardige ontfermt zich en schenkt. 22 Voorwaar, de door Hem gezegenden beërven het land, maar de door Hem gevloekten worden uitgeroeid. 23 Door de Here worden de schreden van de man bevestigd, aan wiens weg Hij welgevallen heeft; 24 wanneer hij valt, stort hij niet neder, want de Here schraagt zijn hand. 25 Jong ben ik geweest, ook ben ik oud geworden, maar - een rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood; 26 te allen tijde ontfermt hij zich en leent uit, en zijn nageslacht is tot een zegen. 27 Wijk van het kwade en doe het goede, dan zult gij voor altoos wonen; 28 want de Here bemint het recht, en Hij verlaat zijn gunstgenoten niet. Voor altoos blijven zij bewaard, maar het nageslacht der goddelozen wordt uitgeroeid. 29 De rechtvaardigen beërven het land en wonen daarin voor immer. 30 De mond van de rechtvaardige gewaagt van wijsheid, zijn tong spreekt het recht; 31 de wet van zijn God is in zijn hart, zijn schreden wankelen niet. 32 De goddeloze loert op de rechtvaardige en zoekt hem te doden; 33 de Here geeft hem in zijn hand niet over, Hij laat niet toe, dat hij veroordeeld wordt, als hij voor het gericht komt. 34 Wacht op de Here en bewaar zijn weg, dan zal Hij u verhogen om het land te beërven, de uitroeiing van goddelozen zult gij met vreugde zien. 35 Ik zag een goddeloze, een geweldenaar, die zich uitbreidde als een weelderige woekerplant; 36 toen iemand voorbijging, zie, hij was niet meer, ik zocht hem, maar hij was niet te vinden. 37 Sla de vrome gade en zie op de oprechte, want de man des vredes heeft nakroost; 38 maar de overtreders worden tezamen verdelgd, het nakroost van de goddelozen wordt uitgeroeid. 39 Doch het heil der rechtvaardigen is van de Here, hun schutse ten tijde der benauwdheid; 40 de Here helpt hen en doet hen ontkomen, Hij doet hen ontkomen aan de goddelozen en verlost hen, want zij schuilen bij Hem.

“Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht aan te doen. Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten; maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te zullen weldoen”.

Wij eindigden gisteren met de belijdenis, dat onze God de Onveranderlijke Israëls is. Hij liegt niet en kent geen berouw, want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben. Zo spreekt de Heere Zelf in 1 Samuël 15:2929 Ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben.. Is onze tekst daarmee niet lijnrecht in strijd? Hier wordt toch duidelijk gezegd, dat de Heere wel berouw kent, tweeërlei berouw. De Heere kent berouw ten goede, wanneer een volk, waarover Hij de uitspraak deed het te zullen verdelgen, zich bekeert. In dat geval zal de Heere niet komen met de aangekondigde vloek. De Heere kent ook berouw ten kwade, namelijk wanneer precies het omgekeerde zich voordoet. Blijkens onze tekst – en andere teksten bevestigen dat – kent de Onveranderlijke Israëls dus wel berouw. Hoe is het één hier met het ander te rijmen? Nu, wij moeten bedenken, dat de Onveranderlijke Israëls is de God van het verbond. En binnen dat verbond heeft de Heere afgekondigd de zegen voor wie gelooft en zich bekeert en de vloek voor wie geloof en bekering weigert. Welnu, dat verbondswoord van zegen dan wel van vloek is de Heere onberouwelijk, heel de geschiedenis door. Hij is de Onveranderlijke Israëls, Die Zijn verbondsbepalingen eeuwig handhaaft. En juist daarom kent de Heere berouw, juist daarom verandert Hij tegenover Zijn volk van de God van de vloek in de God van de zegen of ook van de God van de zegen in de God van de vloek. Het eerste in geval van bekering, het tweede in geval van afval. In geval van bekering wordt de Heere voor Zijn volk geheel en al de God van de zegenbelofte; in het andere geval geheel en al de God van de vloekdreiging. In dat hebben van tweeërlei berouw bewijst de Heere Zich als de God, Die onveranderlijk vasthoudt aan Zijn verbondsstatuut. Met heel Zijn hart bewaart de Heere de door Hemzelf afgekondigde verbondsstijl. En dat, opdat ook wij met een ongedeeld hart die stijl zullen bewaren. Als wij dat doen, zullen wij de zegen van de Heere ervaren.

Zingen: Psalm 37:2,32 Stel op den HEER in alles uw betrouwen;
Betracht uw plicht; bewoon het aardrijk; leer
Uw welvaart op Gods trouw volstandig bouwen;
Verlustig u met blijdschap in den HEER;
Dan zal Hij u in liefd' en gunst aanschouwen,
U schenken, wat uw hart van Hem begeer'.

3 Geen ijd'le zorg doe u van 't heilspoor dwalen;
Houd in uw weg het oog op God gericht,
Vertrouw op Hem, en d' uitkomst zal niet falen:
Hij zal welhaast uw recht, voor elks gezicht,
Doen dagen als de morgenzonnestralen,
En blinken als het helder middaglicht.