“Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht aan te doen. Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten; maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te zullen weldoen”.
Wij eindigden gisteren met de belijdenis, dat onze God de Onveranderlijke Israëls is. Hij liegt niet en kent geen berouw, want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben. Zo spreekt de Heere Zelf in 1 Samuël 15:2929 Ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben.. Is onze tekst daarmee niet lijnrecht in strijd? Hier wordt toch duidelijk gezegd, dat de Heere wel berouw kent, tweeërlei berouw. De Heere kent berouw ten goede, wanneer een volk, waarover Hij de uitspraak deed het te zullen verdelgen, zich bekeert. In dat geval zal de Heere niet komen met de aangekondigde vloek. De Heere kent ook berouw ten kwade, namelijk wanneer precies het omgekeerde zich voordoet. Blijkens onze tekst – en andere teksten bevestigen dat – kent de Onveranderlijke Israëls dus wel berouw. Hoe is het één hier met het ander te rijmen? Nu, wij moeten bedenken, dat de Onveranderlijke Israëls is de God van het verbond. En binnen dat verbond heeft de Heere afgekondigd de zegen voor wie gelooft en zich bekeert en de vloek voor wie geloof en bekering weigert. Welnu, dat verbondswoord van zegen dan wel van vloek is de Heere onberouwelijk, heel de geschiedenis door. Hij is de Onveranderlijke Israëls, Die Zijn verbondsbepalingen eeuwig handhaaft. En juist daarom kent de Heere berouw, juist daarom verandert Hij tegenover Zijn volk van de God van de vloek in de God van de zegen of ook van de God van de zegen in de God van de vloek. Het eerste in geval van bekering, het tweede in geval van afval. In geval van bekering wordt de Heere voor Zijn volk geheel en al de God van de zegenbelofte; in het andere geval geheel en al de God van de vloekdreiging. In dat hebben van tweeërlei berouw bewijst de Heere Zich als de God, Die onveranderlijk vasthoudt aan Zijn verbondsstatuut. Met heel Zijn hart bewaart de Heere de door Hemzelf afgekondigde verbondsstijl. En dat, opdat ook wij met een ongedeeld hart die stijl zullen bewaren. Als wij dat doen, zullen wij de zegen van de Heere ervaren.