“Wij weten dat de wet goed is, indien iemand haar wettig toepast, welwetend dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor goddelozen en tuchtelozen, voor onverlaten en onheiligen, voor vadermoorders en moedermoorders en doodslagers, hoereerders, knapenschenders, zielverkopers, leugenaars, meinedigen en al wat verder ingaat tegen de gezonde leer, in overeenstemming met het evangelie der heerlijkheid van de zalige God, dat mij is toevertrouwd.”
Na de aanhef van de brief met daarin de afzender, het adres en de zegengroet, valt Paulus meteen met de deur in huis. Hij herinnert Timotheüs aan diens taak, die hij hem van tevoren bij zijn vertrek naar Macedonië al had gewezen. Paulus, die samen met Timotheüs te Efeze werkte, had namelijk het besluit genomen tot een reis door Macedonië, maar dan wel zo dat hij de gemeente te Efeze niet onverzorgd achterliet. Timotheüs moest daar blijven. Misschien had ook Timotheüs wel plannen ergens anders heen te gaan, maar gelet op de situatie te Efeze vond Paulus het belangrijk dat Timotheüs daar bleef. Dat had hij hem dan ook nadrukkelijk op het hart gebonden met als zijn speciale opdracht om het gevaar van ketterij tegen te gaan.
In Efeze waren namelijk mannen opgestaan die zich sterk maakten voor een andere leer, afwijkend van de gezonde leer, die Paulus hun had gepredikt. Mannen waren het, die zich bezighielden met fabels en met eindeloze geslachtsregisters, waaruit niets goeds voortkwam, alleen maar geharrewar en twistpunten, geen stichting van de gemeente in het geloof (vers 44 Want er is geen woord op mijn tong, of, zie, Here, Gij kent het volkomen.).
In de Grieks-Romeinse wereld, waarin de apostelen het evangelie brachten, bestond sterke aandacht voor mythen, voor sagen en fabels, waarin door verhalen iets werd beleden over de vroegere geschiedenis of over de zin van het leven. Ook genealogieën of geslachtsregisters waren erg in trek. Zij gingen terug op aanzienlijke of half-goddelijke voorouders en dienden tot eer van de natie.
Trouwens ook de Joden konden er wat dat betreft wat van. Ook zij hadden zo hun fabels en mythen, waarin zij een waarheid achter de waarheid leerden. Vooral in de laatste eeuwen waren er steeds meer rabbi’s, leraars der wet opgestaan, die zich niet vergenoegden met de eenvoudige zin van de bijbelse verhalen. In bijbelteksten legden zij dingen, die er helemaal niet in stonden, waarbij men er lustig op los fantaseerde. Eigen theologische scherpzinnigheid en eigen diep religieuze gedachten voerden de boventoon. Zo kwam men tot allerlei uitbreidingen van de bijbelse geschiedenis en werd de Godsopenbaring aangegrepen voor het lanceren van wat niet anders was dan vernuftig gevonden verdichtsels en fabels, die het evangelie krachteloos maken. Een mens wordt niet behouden door diepzinnige religieuze gedachten en ideeën noch ook door speculatieve theologische beschouwingen. Zijn behoud is alleen gelegen in de gezonde leer en in de ware zin der wet, waarvan Jezus Christus het (doel)einde is, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft. Door dit spoor te verlaten, schrijft Paulus in de verzen 6 en 76 Het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven, ik kan er niet bij. 7 Waarheen zou ik gaan voor uw Geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht?, zijn sommigen vervallen tot ijdel gepraat; zij willen leraars der wet zijn, zonder ook maar te beseffen wat zij zeggen of waarover zij zo stellig spreken.
Wat deze dwaalleraars te berde brachten, vonden zij dus bepaald belangrijk. Daarin waanden zij zich heuse leraars der wet, die de gelovigen de nodige kennis bijbrachten, onder het juk waarvan dezen hun hals hadden te buigen. In waarheid evenwel praatten deze lieden over dingen, waarvan zij kennis noch verstand hadden. Hun kennis was niet meer dan zogenaamde kennis en hun wijsheid anders niet dan ijdel gepraat en onheilige, holle klanken.
En met dat de apostel zo oordeelt over deze dwaalgeesten, slaat hij hun meteen ook de stok uit handen, waarmee zij de gelovigen te Efeze als het ware striemden en achtervolgden. Want zo verzekert Paulus nu: “Wij weten dat de wet goed is, indien men haar wettig gebruikt, wel wetend dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaren, enzovoort enzovoort. Want de apostel laat een heel lange lijst volgen van mensen die er op welke wijze of in welke richting dan ook duidelijk blijk van geven dat zij slaven van de zonde zijn, hetzij zij zich niets gelegen laten liggen aan de eerste tafel der wet als onheiligen en onverschilligen ten aanzien van de dienst van God, hetzij zij zich niets gelegen laten liggen aan de geboden van de tweede tafel der wet als vader- en moedermoordenaars, als doodslagers, hoereerders, zielverkopers, leugenaars enzovoort. Waarbij de apostel dan besluit met: “en wat verder ingaat tegen de gezonde leer.” Want een uitputtende lijst laat zich hier moeilijk geven, zo velerlei en op zo velerlei wijze kan de zonde en goddeloosheid zich wel openbaren in een mensenleven. Intussen is hierin alle zonde begrepen, dat hij ingaat tegen de gezonde leer van het evangelie. Want geldt van deze laatste dat zij een mensenleven geneest en herstelt, van de zonde geldt het tegendeel: hij bederft en verziekt het leven en samenleven der mensen.
En daarbij weet de zonde inderdaad op velerlei wijze toe te slaan. Dat bewijst wel de zeer lange lijst van zondaren, die de apostel hier opsomt. Het is een lijst, die ons een wereld aan zonde toont. Of zo men wil de zonde der wereld, waaraan eenvoudig geen einde komt, die tegen welk gebod van God dan ook ingaat, ja die op welke wijze dan ook ingaat tegen de gezonde leer.
En ziedaar de wet, zegt Paulus. Zij functioneert met het oog op een wereld van telkens weer uitbrekende zonde en ongerechtigheid, om daartegen een dam op te werpen. Indien men de wet tenminste wettig gebruikt, welbeseffend dat zij verband houdt met zondaren, tuchtelozen en onheiligen. Zoals de apostel ook op een andere plaats zegt: “Want wet doet zonde kennen” (Romeinen 3:2020 daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen.). En op nog een andere plaats: “Waartoe dient dan de wet? Om de overtredingen te doen blijken, is zij erbij gevoegd, totdat het zaad zou komen, waarop de belofte sloeg” (Galaten 3:1919 Waartoe dient dan de wet? Om de overtredingen te doen blijken is zij erbij gevoegd, totdat het zaad zou komen, waarop de belofte sloeg, en zij is op last van (God) door engelen in de hand van een middelaar gegeven.).
Ja, de wet houdt verband met de zonde, daaraan ontdekkend en daartegen een dam opwerpend.
Maar de wet verklaren vanuit en in stelling brengen tegen de rechtvaardige, dat gaat niet. Dan misbruikt men de wet en laat men haar haar doel voorbijschieten. En als Paulus hier spreekt van de rechtvaardige, dan is dat niet de mens die in zichzelf rechtvaardig is. Dan is dat de mens die leeft uit het geloof in Jezus Christus en die de werken van het geloof doet. Dat is: die de Heere van harte en gewillig dient, de zonde nalatend en de gerechtigheid najagend, uit dankbaarheid voor de in Christus ontvangen verlossing. Tegen zodanige mensen is de wet niet, zegt Paulus in Galaten 5:2323 Tegen zodanige mensen is de wet niet..
Nee, een mens moet ten overstaan van de gemeente der gelovigen geen leraar der wet willen zijn. Dan komt hij niet uit boven de wereld van zonde en zondaren met als gevolg dat hij een eigen verlossingsleer ontwerpt, die gegrond is in eigen wijsheid en eigen inzichten, die niet anders zijn dan fabels en vernuftig gevonden verdichtsels. Dan raakt een mens niet aan de wereld van God, dat is aan het rijk van God en de gerechtigheid daarvan. Het is de gerechtigheid, die schittert in het Evangelie van de Messias en die een mens werkelijk tot zaligheid strekt, alleen door het geloof.
Want wat het licht der natuur niet kan – de mens brengen tot de zaligmakende kennis van God – dat vermag ook de wet der tien geboden niet te doen. Want weliswaar ontdekt zij de grootheid der zonde en overtuigt zij de mens meer en meer van zijn schuld, doch het geneesmiddel daartegen brengt zij niet aan noch ook bevat zij enige kracht voor de mens om uit zijn ellende te kunnen geraken.
Die kracht is alleen in het Evangelie van Jezus Christus, dat een kracht is van God tot zaligheid. Want wat noch het licht der natuur noch de wet doen kan, dat doet God door de kracht van de Heilige Geest en door het Woord of de bediening van de verzoening, welke is het Evangelie van de Messias, waardoor het God behaagd heeft de gelovige mensen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, zalig te maken. Zie de Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, met name de paragrafen 5 en 6. Bij dit Evangelie van de Messias komt Paulus hier dan ook uit, sprekend van de gezonde leer, die niet is naar de wet, doch naar het Evangelie van de heerlijkheid van de zalige God, dat mij is toevertrouwd. Nee, Paulus is geen dienaar van de wet. Dat was hij tevoren wel, doch dat leidt nergens toe. Alleen maar tot het vervolgen van de gemeente Gods, die de gemeente is van het geloof. Thans echter is Paulus dienaar en verdediger van die gemeente. Dat is dienaar van het Evangelie.
En hoe overweldigend is dat Evangelie. De apostel is er diep van onder de indruk. Hij spreekt ervan en heft het hemelhoog op als het Evangelie van de heerlijkheid van de zalige God. Ja, wat een schitterend Evangelie. Schitterender kan het niet. Het is Evangelie, dat in alle opzichten spreekt van God, in en bij Wie zaligheid is, volle gelukzaligheid en volkomen heerlijkheid.
In het Evangelie wordt ons die zaligheid nabij gebracht en gaat deze heerlijkheid over ons op. Zuiver uit genade, enkel door het geloof. In Jezus Christus, die het beeld is en de heerlijkheid van God. Dit Evangelie is het heerlijk geheim en de ware schat van de kerk der gelovigen in deze wereld. Het bevat de gezonde leer, die ons leven geneest van het verderf en die ons weer thuisbrengt bij God. Het is tegelijk ook een leer, die ons beschermt tegen steeds weer dreigende ketterij, die het ware Evangelie van de heerlijkheid en genade van God tracht te overschaduwen en te verdringen.
Laten we op dit Evangelie zuinig zijn en het van harte liefhebben. Het staat klaar en duidelijk voor ons beschreven in de Heilige Schrift en het geeft aan ons leven weer zin en doel, ja een eeuwige bestemming. Tot lof en eer van de zalige God.