Preek over Zondag 1 (1974)

Gehouden te:Grootegast (24 maart 1974)
Tekst:Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:Romeinen 8:18-3918 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19 Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. 20 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen zij, maar ook wij zelf, [wij,] die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam. 24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. 27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit. 28 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? 33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; 34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? 36 Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen. 37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. 38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.
Zingen:Psalm 95:1,21 Komt, laat ons samen Isrels HEER.
Den rotssteen van ons heil, met eer,
Met Godgewijden zang ontmoeten;
Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht,
Met een verheven lofgedicht
En blijde psalmen, juichend groeten.

2 De HEER is groot, een heerlijk God,
Een Koning, die het zaligst lot,
Ver boven alle goôn, kan schenken.
Het diepst van 's aardrijks ingewand,
Het hoogst gebergt' is in Zijn hand;
't Is al gehoorzaam op Zijn wenken.

Psalm 95:44 Want Hij is onze God, en wij
Zijn 't volk van Zijne heerschappij,
De schapen, die Zijn hand wil weiden;
Zo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord;
Verhardt u niet, maar laat u leiden.

Psalm 147:1,2,101 Laat 's HEEREN lof ten hemel rijzen;
Hoe goed is 't, onzen God te prijzen!
't Betaamt ons, psalmen aan te heffen,
Die lieflijk zijn, en harten treffen.
De HEER wil ons in gunst aanschouwen;
Hij wil Jeruzalem herbouwen;
Vergâren en in vreê doen leven,
Hen, die uit Isrel zijn verdreven.

2 Hij heelt gebrokenen van harte,
En Hij verbindt z' in hunne smarte,
Die, in hun zonden en ellenden,
Tot Hem zich ter genezing wenden.
Hij telt het groot getal der starren,
Die 't scherpst gezicht op aard' verwarren.
Hij roept dat talloos heir te zamen,
En noemt die alle bij haar namen.

10 Hij gaf aan Jakob Zijne wetten,
Deed Isrel op Zijn woorden letten;
Hij leerde z' in Zijn wegen wand'len,
Zo wou Hij met geen volken hand'len;
Die moesten Zijn getuigenissen
En Zijn verbondsgeheimen missen.
Laat dan Gods lof ten hemel rijzen;
Laat al wat adem heeft Hem prijzen!

Psalm 135:22 God is goed: looft Hem te zaâm
Met gezang en snarenspel.
Prijst Zijn liefelijke naam,
Want de HEER heeft Israël,
Zich ten eigendom geschikt;
Jakob door Zijn heil verkwikt.

Psalm 135:1212 Sion, loof met dankb're stem
God, uw HEER, die eeuwig leeft,
En het schoon Jeruzalem,
Door Zijn woning luister geeft;
Loof Hem, voor uw heilrijk lot;
Loof al juichend uwen God!

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

De Heidelbergse Catechismus begint in Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
met de vraag: “Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?” Daaruit blijkt dat de Catechismus heel zijn onderwijs karakteriseert en typeert als tróóst. Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
is immers de inleidingszondag. Welnu, waar hier dus gevraagd wordt naar onze enige troost, dan volgt daaruit dat de rest van de inhoud der Catechismus alles te maken heeft met die troost! Het onderwijs van de Catechismus is dus kortweg aangeduid in het woordje ‘troost’. Niet voor niets dat de Heidelbergse Catechismus vaak genoemd wordt ‘het troostboek der kerk’. Zijn leer en zijn doel is niet anders dan de kerk en haar kinderen te troosten.
Wanneer wij nu de inhoud van ons leerboek kort kunnen samenvatten in het woord troost, dan volgt daar ook uit dat wij daarmee de inhoud van heel Gods Woord, van al Gods spreken tot ons, eveneens aangeven met het woord ‘troost’. Want, zo geloven en belijden wij, de Heidelbergse Catechismus doet niet anders dan Gods Woord naspreken. Zeker, de Catechismus is door mensen opgesteld, maar dan in absolute onderworpenheid aan en in eerbiedige navolging van wat God eerst in Zijn Woord, in de Heilige Schriften, heeft gesproken. De Catechismus is het antwoord der Kerk op de openbaring van God, zoals Hij die in Zijn Woord aan ons heeft gegeven. In dit leerboek spreekt de Kerk geen eigen woord, maar is zij voortdurend onderworpen aan Gods Woord. En juist doordat de Catechismus dat doet, is zij en kan zij een belijdenisgeschrift der kerk zijn. In ‘belijdenis’ zit het werkwoord ‘belijden’ en dat betekent ‘hetzelfde zeggen als’. In een belijdenisgeschrift spreekt de Kerk de Heere na, zegt zij hetzelfde als wat God in Zijn Woord heeft geopenbaard. Wie de belijdenisgeschriften zo ziet, die zal ook niet met minachting daarop neerzien, maar die weet dat wij daarin geplaatst worden voor het Woord van God; dat wij in de belijdenisgeschriften te doen hebben met de majesteit van God, die daarin wordt beleden als naspreken van Gods eigen Woord.
En daarom gaat het ook in de catechismuspreek niet om mensenwoord, maar worden we geplaatst voor God, voor Zijn majesteitelijk en genadevol spreken. Het gaat ook hier louter om het evangelie. Wanneer nu de Catechismus in Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
heel zijn leer samenvat in het woord ‘troost’, dan doet hij dat in navolging van het Woord, en dan betekent dat dat wij de inhoud van dat Woord kunnen weergeven met het woord ‘troost’. Heel de Bijbel is troostboek, want daarin spreekt onze hemelse Vader tot ons, zijn kinderen, en noemt Hij Zichzelf niet in Zijn Woord ‘de God van alle vertroosting’, dat is de God die zijn volk troost geeft, ja die Zelf die troost is? Hij is de God die te midden van onze zonde en ellende ons als zijn kinderen komt troosten. Heel Zijn spreken, ons in de Heilige Schrift bewaard, is wel het allerduidelijkste bewijs dat Hij is de God van alle vertroosting! Van die vertroosting spreekt de Catechismus als hij heel zijn inhoud typeert als troost.
Trouwens, niet alleen de Heidelbergse Catechismus geeft de inhoud van Gods spreken in Zijn Woord weer met ‘troost’ en ‘troosten’, ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis doet dat evenzo, waar zij in artikel 17 belijdt: “Wij geloven, dat onze goede God, door Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende, dat zich de mens alzo in de lichamelijke en geestelijke dood geworpen en geheel ellendig gemaakt had, zichzelf begeven heeft om hen te zoeken toen hij al bevende voor Hem vlood, en heeft hem – en nu komt het – en heeft hem getróóst, belovende hem Zijn Zoon te geven, die worden zou uit een vrouw, om de kop van de slang te vermorzelen en hem gelukzalig te maken.” Ook hier wordt, zoals u ziet, al Gods spreken tot de mens na zijn val in zonde getypeerd als troosten. Ook hier in navolging van het Woord Gods zelf. Wij danken onze hemelse Vader, dat de Kerk al Gods spreken heeft mogen samenvatten en belijden onder het Woord ‘troost’, omdat Hij Zelf Zich heeft bekendgemaakt als de God van alle vertroosting. Onder dat thema willen wij dan ook het spreken der Kerk in Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
behandelen.

De God aller vertroosting schenkt Zijn volk de enige troost.

Wij letten op:

  1. de inhoud van deze troost;
  2. de verplichting in deze troost.

1) “Wat is uw enige troost, beide in het leven en in het sterven?” Met deze vraag opent de Catechismus en geeft hij, zoals wij reeds zeiden, een korte samenvatting van alles wat nog volgt. Nu heeft men weleens het bezwaar tegen de Catechismus ingebracht, dat hij in deze eerste vraag niet God, maar de mens in het middelpunt zet, dat hier dus antropocentrisch wordt gesproken in plaats van theocentrisch. Ter ondersteuning van deze bewering wees men dan op bijvoorbeeld de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Die zou dan echt theocentrisch zijn, doordat zij begint met het spreken over God: “wij geloven en belijden dat er is een enig en eenvoudig geestelijk wezen, hetwelk wij God noemen”. Zie je, dáár in artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat God op de eerste plaats, maar hier in de Catechismus is de mens nummer 1. Een dergelijke bewering houdt echter geen stand. Want zeker, de Catechismus begint met de vraag naar ónze troost, maar zie dan wat het antwoord is op die vraag! Dat antwoord is niet anders dan één grootse lofzang op Gods grote daden, op Zijn verlossingsdaden, die Hij volbracht heeft voor ons, voor u en voor mij. Niet de mens in het middelpunt, maar God! Hoe zou dit leerboek ons anders ook enige troost kunnen bieden, als niet God maar de mens in het centrum stond. Nee, vanaf het allereerste begin gaat het om God en Zijn verlossingswerken. Het gaat om alles wat Hij deed tot onze verlossing; hoe Hij ons getrokken heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. In die verlossingsdaden zullen wij roemen, want die verlossingsdaden zijn onze troost. Zij verkondigen ons dat God zondaren heeft verlost uit de heerschappij van zonde en duivel, dat Hij ons Zich tot een eigendom heeft gemaakt door het kostbare bloed van Zijn eigen Zoon. En zo en daarin betoont Hij Zich de God van alle vertroosting, die ons troost schenkt. En als hier dan ook sprake is van troost, dan spreekt dat inderdaad van het Evangelie van God.
Het is goed eerst enige aandacht te geven aan het woord ‘troost’. Troost is dat wij tegenover een bepaald kwaad een bepaald goed stellen; troost is dat wij tegenover onze ellende de genade stellen die Christus verwierf. Tegenover onze ellende de genade van Christus. Dat is troost in de Bijbel. Nu we dit weten verstaan we te beter, hoe heel de Heilige Schrift samengevat kan worden in het woord ‘troost’. Heel de Schrift is immers één en al genadeverkondiging in Jezus Christus. Ja, van die goddelijke troost is de Heilige Schrift vol. Leest u eens het tweede deel van Jesaja’s profetie in de hoofdstukken 40-66. In Jesaja 401 Troost, troost mijn volk, zegt uw God. 2 Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des Heren dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden. 3 Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des Heren, effent in de wildernis een baan voor onze God. 4 Elk dal worde verhoogd en elke berg en heuvel geslecht, en het oneffene worde tot een vlakte en de rotsbodem tot een vallei. 5 En de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des Heren heeft het gesproken. 6 Hoor, iemand zegt: Roep. En de vraag klinkt: Wat zal ik roepen? - Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. 7 Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des Heren daarover waait. Voorwaar, het volk is gras. 8 Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand. 9 Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God! 10 Zie, de Here Here zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit. 11 Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. 12 Wie mat de wateren met zijn holle hand, bepaalde de omvang der hemelen met een span, vatte met een maat het stof der aarde, woog de bergen met een waag en de heuvelen met een weegschaal? 13 Wie bestuurde de Geest des Heren en onderrichtte Hem als zijn raadsman? 14 Wie raadpleegde Hij, dat deze Hem inzicht zou geven, het rechte pad zou leren, kennis bijbrengen en de weg des verstands doen kennen? 15 Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt; 16 de Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet ten brandoffer. 17 Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel. 18 Met wie dan wilt gij God vergelijken en welke vergelijking op Hem toepassen? 19 Een vakman giet het beeld en een goudsmid overdekt het met goud en smeedt er zilveren ketenen voor. 20 Wie te arm is voor een wijgeschenk, kiest een stuk hout dat niet verrot; hij zoekt zich een kundige vakman om een beeld op te richten, dat niet wankelt. 21 Weet gij het niet? Hebt gij het niet gehoord? Is het u van de aanvang niet verkondigd? Hebt gij geen begrip van de grondvesten der aarde? 22 Hij troont boven het rond der aarde, en haar bewoners zijn als sprinkhanen; Hij breidt de hemel uit als een doek en spant hem uit als een tent waarin men woont. 23 Hij geeft de machthebbers over ter vernietiging, Hij maakt de regeerders der aarde tot ijdelheid; 24 nauwelijks zijn zij geplant, nauwelijks gezaaid, nauwelijks wortelt hun stek in de aarde, of Hij blaast reeds op hen, zodat zij verdorren, en een storm neemt ze op als stoppels. 25 Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige. 26 Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter. 27 Waarom zegt gij, o Jakob, en spreekt, o Israël: mijn weg is voor de Here verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij? 28 Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de Here, Schepper van de einden der aarde. Hij wordt noch moede noch mat, zijn verstand is niet te doorgronden. 29 Hij geeft de moede kracht en de machteloze vermeerdert Hij sterkte. 30 Jongelingen worden moede en mat, zelfs jonge mannen struikelen, 31 maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat. lezen wij: “Troost, troost mijn volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden.” En in Jesaja 66:1313 Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden. lezen wij: “Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden.” De Kerk mag troost ontvangen van God, want Hij wil bekend staan als de God van alle vertroosting. Zo moet Jesaja het moedeloze volk in ballingschap opbeuren. Jesaja mag het verkondigen, dat er weer een toekomst is voor het volk, dat het niet hoeft onder te gaan in de ballingschap te midden van de volkeren der aarde. Want – en dat is het grote troostmotief – de zonden van het volk zijn geboet!
Deze zelfde troost keert terug in het Nieuwe Testament, zodat Paulus in 2 Tessalonicenzen 2:1616 En Hij, onze Here Jezus Christus, en God, onze Vader, die ons heeft liefgehad en ons eeuwige troost en goede hoop door zijn genade verleend heeft. kan schrijven: “En Hij, onze Here Jezus Christus en God, onze Vader, die ons heeft liefgehad en ééuwige tróóst en goede hoop door zijn genade verleend heeft, trooste uw harten.” Jazeker, God, onze Vader, heeft ons eeuwige troost verleend. Troost, niet alleen voor dit leven, maar eeuwige troost, dat is troost in leven en sterven. En die troost bestaat maar niet slechts uit woorden, maar uit werken, uit verlossingswerken, die Hij heeft volbracht door zijn eigen Zoon, door onze Borg en Middelaar Jezus Christus, die ons met zijn dierbaar bloed heeft gekocht, zodat al Gods kinderen het mogen weten en verklaren: ik ben het eigendom van Jezus Christus. Wat is uw enige en daarom uw eeuwige troost in leven en sterven? Ik ben het eigendom van Jezus Christus. Dat is troost, ons door God geschonken. Wij hébben niet een eigendom, maar wij zíjn eigendom; wij zijn van een Ander en dat is iets unieks, iets geweldigs. Want wie en wat zijn wij van onszelf en op onszelf? Mensen die door eigen schuld in zonde en verderf zijn gevallen, en daardoor onderworpen aan de macht van de duivel, die ons als zijn instrumenten gebruikt. Maar zie, hier is troost, namelijk dat wij midden in onze zonde en ellende onze toevlucht kunnen nemen tot Jezus Christus, die ons voor een zeer dure prijs kocht. God zond Zijn eigen Zoon in ons vlees, in een vlees aan dat der zonde gelijk. Dat is in ons zwakke en sterfelijke vlees. En God gaf deze Zijn Zoon over aan dood en verdoemenis. Zo is er volkomen betaald voor mijn ongerechtigheid. En dat niet met goud of zilver, maar met zijn kostbaar bloed.
De Catechismus verwijst hier naar een tekst uit de eerste brief van Petrus, hoofdstuk 1:18,1918 wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, 19 maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam.. Daar schrijft de apostel aan de vreemdelingen in de verstrooiing dat zij zijn vrijgekocht van hun ijdele – dat is van hun zinloze, vruchteloze – wandel, niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. Hier wordt ons gesproken van het grote heilsgebeuren op Golgotha. Daar heeft God Zijn troost ten volle geopenbaard en aan ons geschonken. Want daar op Golgotha vond het grote rechtsgeding plaats, zonder en buiten ons om. Daar op Golgotha ben ik het eigendom geworden van Jezus Christus, kwam ik voor zijn rekening te liggen. Ben ik overgegaan uit de dood in het eeuwige leven. Jazeker, Gód schenkt ons troost, Zijn troost. Want dit evangelie van Golgotha is niet van de mens uitgegaan, het is niet door de mens bedacht, nee God Zelf gaf het ons, want Hij wilde Zich om Zichzelfs wil bekendmaken als de God van alle vertroosting. Zo heeft Hij op Golgotha de bediening der verzoening geschonken, heeft Hij onze zonden doen neerkomen op de rug van Zijn eigen Zoon. Er is volkomen betaald voor al mijn zonden, door het kostbare bloed van Jezus Christus. Hij heeft Zijn leven niet liefgehad tot in de dood, maar heeft Zich voor ons allen overgegeven. Zo mogen wij Hem kennen als onze getróúwe Zaligmaker, trouw tot in de dood. Ik ben van Christus, want Hij is voor mij gegaan de weg van vernedering en kruisdood, de weg van zelfverloochening en ontlediging, en dat van begin tot einde, als mijn borg en middelaar. En daarom kan Paulus de Corinthiërs schrijven: gij zijt voor een prijs gekócht! Gij zijt Christus’ eigendom, want Hij kócht u met Zijn bloed.
Nu verstaan we ook, geliefden, waarom de Catechismus hier spreekt van de énige troost. Immers, als Christus ons niet had gekocht, wat voor troost zouden wij dan hebben, tot wie zouden wij dan onze toevlucht moeten nemen? Als Hij ons niet kocht, dan waren wij immers gebleven in onze ijdele wandel, dan waren we gebleven onder de heerschappij des duivels. Van onze ijdele wandel, van de vloek over dit leven, zijn wij alleen verlost door het offer van Christus. Hij is onze énige troost, want alleen door Hem gaat ons leven weer bloeien, heeft ons leven weer zin en toekomst, mogen wij het doel van ons leven weer zien: het is de herstelde gemeenschap met God, die nu reeds in beginsel genoten wordt en straks volkomen zal zijn.
Christus kocht ons voor een zeer dure prijs. Ja, want Hij kocht ons maar niet alleen voor dit leven, maar Hij verwierf voor ons het eeuwige leven. Daarheen zijn wij op weg, daarvoor kocht Christus ons. En daarom mogen Gods kinderen het belijden: “dat Hij ons in dit leven alzo bewaart, dat zonder de wil van onze hemelse Vader geen haar van ons hoofd vallen kan, ja, ook dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet.” Hij kocht ons als zijn schat, Hij zorgt nu ook voor ons als Zijn schat. Zelfs onze haren zijn kostbaar in Zijn ogen, want Hij kocht ons voor een zeer dure prijs. Hij leidt ons nu heel ons leven. Hij geeft ook weer de zin aan ons leven. Alles wat ons nu in ons leven overkomt, moet meewerken aan wat God met ons leven wil. Want wij leven nu niet meer voor onszelf, maar wij leven voor God en Christus. In Hem ook is ons leven geborgen. Dan kan ons nog veel in dit leven overkomen – ziekte en tegenslag in ons leven, rouw en verdriet (wanneer één der onzen uit dit leven wordt weggenomen) of welke andere zwarigheden ook – maar dan mogen wij het geloven: dit alles overkomt ons niet tegen Zijn wil, want Hij bewaart ons. Ons leven is van Christus en het sterven gewin. Wat Christus met zo’n hoge prijs, met Zijn dierbaar bloed, gekocht heeft, dat kan Hij Zich nooit meer laten ontgaan. Voor wat Hij met Zijn dood kocht, staat Hij nu met Zijn leven in. “Want indien wij met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, toen wij nog vijanden waren, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij lééft.” Ja, wij zullen behouden worden doordat Hij leeft. En aan dat behoud moet alles meewerken, wat ons in dit leven overkomt. “Ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet!”
Broeders en zusters, wij leven maar niet alleen voor dit leven, maar ons leven mag hier reeds op de eeuwige zaligheid gericht zijn. Want dat is het doel van al Gods verlossingswerk. “Wij weten nu”, zo zegt Paulus, “dat God alle dingen doet medewerken ten goede, voor hen, die God liefhebben, die volgens Zijn voornemen geroepenen zijn, en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.” Ja, dezen heeft Hij ook verheerlijkt, dat is het einddoel van ons leven: de heerlijkheid, de volkomen zaligheid om God in zijn werken daar eeuwig te prijzen. Van dat einddoel ben ik verzekerd. Nee, niet uit en van mijzelf, niet omdat ik zo’n sterk geloof heb, maar omdat ik het eigendom ben van Jezus Christus. En Hij is de God, die niet, ja, nooit laat varen de werken van Zijn handen. Wat is uw enige troost beide in het leven en in het sterven? Dat ik het eigendom ben van Jezus Christus, want Hij kocht mij met de offerande van Zijn eigen bloed. En het werk dat Hij op Golgotha is begonnen zal Hij ook voortzetten en eenmaal geheel volbrengen. Die grote verlossingswerken van God zijn mijn troost. Ik mag mij opgenomen weten samen met al Gods kinderen in dat werk.
En zo ligt de vastheid van mijn troost niet in mijzelf, niet in de mate waarin ik mij getroost voel, maar de vastheid en zekerheid van mijn troost ligt in God, in Zijn verlossingswerk. Ik ben het eigendom van Jezus Christus in leven en in sterven. Daar kan niets en niemand ook maar iets van afdoen. En dan kan er van alles gebeuren met de Kerk en haar kinderen. Vervolging en honger en het zwaard, valse leer en ketterij, aanvallen van de duivel en van ons eigen vlees; ja, de verzoeking kan zeer zwaar worden en mensenkrachten te boven gaan, maar één ding ligt onherroepelijk vast en daaraan valt niet te tornen: ik ben het eigendom van Jezus Christus en ik blijf dat voor eeuwig, want de zekerheid daarvan is niet gelegen in een mens, maar in Jezus Christus, Die getrouw is geweest tot in de dood toe.
En zo, geliefden, mag de inhoud van uw troost zijn een lofzang op Gods werken. Alles wat Hij gedaan heeft door de Zoon Zijner liefde. Alles wat Hij gedaan heeft om die Zoon te doen komen. Alles wat Hij deed toen Zijn Zoon gekomen was. Alles wat Hij ook vandaag nog doet, door en dankzij diezelfde Zoon. Wat is uw enige troost beide in het leven en in het sterven? Wordt hier de mens in het middelpunt geplaatst, draait het hier om de mens? Nee, het gaat ook hier, ja, juíst hier, om de grote verlossingswerken van God. Van die verlossingswerken wordt gezongen, zo vaak u het belijdt: mijn enige troost is dat ik het eigendom ben van Jezus Christus. Wie roemt, roeme in de Heere! Dat wordt de Kerk hier reeds geleerd, in de eerste zondagsafdeling.
Wij verstaan nu ook, geliefden, dat wij voor de zekerheid van deze troost en voor de versterking daarvan, niet moeten afdalen in onszelf, in ons eigen hart, maar dat wij daarvoor niets anders hebben te doen dan het onderzoeken en nagaan van Gods grote verlossingswerken, die Hij ons in Zijn Woord heeft geopenbaard en het vast vertrouwen van de beloften, die Hij ons zeer overvloedig tot onze troost in Zijn Woord heeft geschonken. Wie daarmee bezig is, steeds weer en steeds meer, die staat vast in de waarheid; ook in de waarheid van wat wij vervolgens in antwoord 1 belijden, namelijk dat Hij mij door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert. Ja, want wie die woorden van God hoort en Zijn beloften vertrouwt, die ontvangt daarin het getuigenis van de Heilige Geest, Die met onze geest getuigt dat wij kinderen van God zijn.
En, zo schrijft de apostel Paulus in Romeinen 8:1616 Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.: “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen! Erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.” In Christus ligt onze erfenis vast, de erfenis van het eeuwige leven, want met het oog daarop kocht Hij ons voor een zeer dure prijs. En Hij zendt ons hier reeds Zijn Geest als onderpand van deze erfenis. “Waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert.” Hier reeds schenkt God ons de zekerheid van het eeuwige leven, de zekerheid, dat Hij zijn werk voleindigen zal. “Want die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen van God zijn.” Dat betekent, dat de Heilige Geest Zelf voor Gods rechterstoel voor ons pleit op grond van Gods beloften. En zo, als kinderen, zijn wij erfgenamen die recht hebben op de erfenis, het eeuwige leven.
De God van alle vertroosting schenkt ons troost! Ja, want Hij spreekt tot ons in Zijn Woord van de grote verlossingswerken, die Hij voor ons tot stand bracht: Hij heeft ons gemaakt tot Zijn eigendom. En dat is de enige troost in leven en sterven. Want het is de troost, die geschonken wordt door de God van alle vertroosting. “En als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” Troost in leven en sterven, “want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen noch machten – ook de boze engelen niet, ook de duivelen niet – noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Jezus Christus, onze Heere.” Wat is uw enige troost, beide in het leven en in het sterven? Ik ben het eigendom van Jezus Christus. Ik mag behoren tot het volk dat is verlost van alle ongerechtigheden, dat Christus Zich heeft gereinigd door de offerande van Zijn eigen bloed, een volk, volijverig in goede werken!

2) En dat is het tweede, waarover wij u spreken. Christus heeft Zich een volk gereinigd en verworven, dat volijverig is in goede werken. Een volk dat Zíjn eigendom is, dat dus niet meer leeft voor zichzelf, maar dat leeft en wil leven voor Hem, door Wie het is gekocht. Een volk dat nu voortaan de Heere wil leven van harte en met alle krachten. Wij zijn Gods eigendomsvolk. Dat is onze troost. Die troost brengt ook verplichtingen met zich. De verplichting om te leven overeenkomstig de grote daden van God, die Hij aan ons heeft gedaan. Dat is het leven der dankbaarheid. Nee, daarmee verdienen wij niets, want niet onze werken gaan voorop, maar die van God – Hij heeft ons eerst liefgehad en wij niet Hem. Ook dat heeft de Catechismus al gezegd, waar wij aan het slot van antwoord 1 lezen dat het God Zelf is Die ons tot zo’n leven der dankbaarheid gewillig en bereid maakt. Ook dit is geheel en al Gods werk. Hij reinigt Zich een volk, dat volijverig is in goede werken. Dat is een volk dat wil leven vanuit de troost, die God Zijn volk schenkt. Dat heel zijn leven in die troost zoekt, ja, dat erop uit is om in die troost bevestigd te worden.
En op dat spoor leidt de Catechismus ons dan ook met zijn tweede vraag: “Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zalig leven en sterven moogt?” Wie dus bevestigd wil worden en vaststaan in de enige troost, om daarin zalig te leven en te sterven, die moet kennis hebben van de drie stukken, die de Catechismus in antwoord 2 noemt. Het gaat er in dit tweede deel van Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
om, dat wij ons steeds weer vastgrijpen aan de troost die God ons schenkt; dat wij ons daarvan niet laten aftrekken, maar daaraan vasthouden. Niet alsof die troost niet vast zou zijn. Integendeel, die troost, zij is zeer vast en zeker; vast in God door Christus, door diens bloed en Geest. En juist daarom kan en wil de Catechismus ons nu ook in die troost bevestigen, daarin vast doen staan. Welnu, voor de bevestiging in die troost is ‘weten’ nodig, zegt vraag 2. “Hoeveel stukken zijn u nodig te wéten, opdat gij in deze troost zalig moogt leven en sterven?” Het komt aan op wéten, op kennis, op geloofskennis. Waarvan? Wel, van Gods verlossingswerken. Immers, zo vaak wij van die verlossingswerken horen, worden we bevestigd in onze troost. En die verlossingswerken zien wij schitteren wanneer wij weten hoe groot onze ellende is, hoe wij uit die ellende door God verlost zijn, hoe wij voor die verlossing de Heere onze dankbaarheid hebben te bewijzen.
En dan moeten wij er goed op letten dat hier niet wordt gezegd, dat wij moeten weten dat er ellende en verlossing is en ook dankbaarheid moet zijn. Nee, het gaat uitdrukkelijk over het hóé van deze stukken; hóé groot mijn ellende is, hóé ik daarvan verlost ben en hóé ik God daarvoor dankbaar heb te zijn! Wij mogen niets afdoen van de grootheid van onze ellende, maar zullen die geheel en al taxeren, zoals God dat in Zijn Woord doet: het is de algehele en totale verdorvenheid in ons verstand, in ons hart en in al onze genegenheden, waardoor wij verkeren in blindheid en duisternis. Alleen waar die ellende naar waarheid wordt getaxeerd, die zal het uitroepen: hoe groot is nu mijn verlossing! Wie de ellende niet recht kent, die ontneemt aan God de eer van de verlossing. Die weet daardoor ook niet hoe groot zijn dankbaarheid heeft te zijn voor de bewezen verlossing. Als we weten wat ons alles door God is vergeven, dan is onze liefde voor zoveel weldaden groot, en zal die liefde steeds groter worden in een leven der dankbaarheid. Heeft de Heere Jezus zelf niet gezegd: “wie weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief!” Wie weet verlost te zijn van de heerschappij des duivels, door het kostbare bloed van Jezus Christus, die weet ook hoe groot zijn dankbaarheid heeft te zijn.
En daarom is het ook niet zo dat deze drie stukken er in ons leven zijn ná elkaar. Uiteraard niet, want het gaat hier om de énige troost in ons leven, om het ene leven der dankbaarheid. Welnu, die troost en dat leven bestaat in het weten van die drie stukken. Alleen als ik deze drie stukken weet dan leef en sterf ik getroost. En voor de kennis van die drie stukken ben ik geheel en al aangewezen op wat God Zelf ons daarvan zegt in Zijn Woord. Alleen daar wordt ons gezegd hoe groot onze zonde is, hoe ik daarvan verlost word, en hoe ik mijn dankbaarheid daarvoor zal bewijzen. “Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere; wandelt dan als kinderen des lichts.” Aan de kennis van die drie stukken moet ook de prediking van het heilig evangelie dienstbaar zijn, opdat onze kennis steeds meer zal toenemen.
Wanneer wij zo in kennis, in weten, toenemen, dan zullen wij heel ons leven, tot aan onze dood toe, getroost leven. Getroost door God in Jezus Christus. Hij trok ons uit zo grote ellende en plaatste ons leven op de weg van de dankbaarheid; Hij maakt ons bereid om voortaan voor Hem te leven. Wie zo steeds meer in kennis toeneemt, die zal steeds meer getroost leven, want die leeft in stille verwondering en in heilige aanbidding voor zoveel gunst, voor zoveel trouw aan hem bewezen. Die zal het ook steeds meer leren belijden: “Uw gangen zo vol roem en eer, zijn aan Uw volk gebleken!” Ja, waarlijk, Gij zijt de God van alle vertroosting!

Amen.