Preek over Zondag 11 (1974)

TekstZondag 1129 Waarom wordt de Zone ‘Jezus’, dat is Zaligmaker, genoemd?
Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

30 Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken?
Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
van de Heidelbergse Catechismus
LezenHebreeën 41 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. 2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. 3 Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. 4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; 5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. 6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, 7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet. 8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. 9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne. 11 Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen. 12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; 13 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen. 14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden. 15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. 16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.
ZingenPsalm 95:1,21 Komt, laat ons samen Isrels HEER.
Den rotssteen van ons heil, met eer,
Met Godgewijden zang ontmoeten;
Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht,
Met een verheven lofgedicht
En blijde psalmen, juichend groeten.

2 De HEER is groot, een heerlijk God,
Een Koning, die het zaligst lot,
Ver boven alle goôn, kan schenken.
Het diepst van 's aardrijks ingewand,
Het hoogst gebergt' is in Zijn hand;
't Is al gehoorzaam op Zijn wenken.

Psalm 71:1010 Mijn hart zal steeds op U vertrouwen,
Mijn mond vindt tot Uw lof
Gedurig ruimer stof.
En zal Uw recht en heil ontvouwen;
Schoon ik de reeks dier schatten
Kan tellen noch bevatten.

Psalm 95:3-73 Zijn' is de zee; z' is door Zijn kracht
Met al het droge voortgebracht;
't Moet alles naar Zijn wetten horen.
Komt, buigen w' ons dan biddend neer;
Komt, laat ons knielen voor den HEER,
Die ons gemaakt heeft en verkoren.

4 Want Hij is onze God, en wij
Zijn 't volk van Zijne heerschappij,
De schapen, die Zijn hand wil weiden;
Zo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord;
Verhardt u niet, maar laat u leiden.

5 Verhardt u niet; neemt Zijn genâ
Ootmoedig aan". "Laat Meriba,
Laat Massa u ten afschrik wezen,
Waar 'k door uw vaders ben verzocht,
Toen alles, wat Mijn almacht wrocht,
Hen niet bewoog, om Mij te vrezen.

6 'k Heb aan dit volk, dat Mij vergat,
Een langen tijd verdriet gehad,
Ja, veertig jaar hun hoon verdragen,
En zei: "Dit volk, dat steeds Mij sart,
Heeft een verdwaasd en dwalend hart;
't Schept in Mijn wegen geen behagen."

7 Dies heb Ik, door hun tergend kwaad
Op 't hoogst vergramd, dit volk versmaad,
En met een duren eed gezworen,
Dat, wegens zijn geschonden trouw,
Het nooit Mijn rust genieten zou,
Die voor Mijn volk nog blijft beschoren.

Psalm 68:1717 Hoe groot, hoe vrees'lijk zijt G' alom,
Uit Uw verheven heiligdom,
Aanbidd'lijk Opperwezen!
't Is Isrels God, die krachten geeft,
Van Wien het volk zijn sterkte heeft.
Looft God; elk moet Hem vrezen.

Psalm 72:6,76 Ja, elk der vorsten zal zich buigen
En vallen voor Hem neer;
Al 't heidendom Zijn lof getuigen,
Dienstvaardig tot Zijn eer.
't Behoeftig volk, in hunne noden,
In hun ellend' en pijn,
Gans hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten redder zijn.

7 Nooddruftigen zal Hij verschonen;
Aan armen, uit genâ,
Zijn hulpe ter verlossing tonen;
Hij slaat hun zielen gâ.
Als hen geweld en list bestrijden,
Al gaat het nog zo hoog;
Hun bloed, hun tranen en hun lijden
Zijn dierbaar in Zijn oog.

Preek gehouden te Grootegast.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

In Zondag 1129 Waarom wordt de Zone ‘Jezus’, dat is Zaligmaker, genoemd?
Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

30 Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken?
Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
begint de Catechismus te spreken over God de Zoon en onze verlossing. Dat is dus het tweede deel van de artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof. En reeds in Zondag 720 Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden?
Neen zij, maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen.

21 Wat is een waar geloof?
Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, dat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.

22 Wat is dan een Christen nodig te geloven?
Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt, hetwelk ons de Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof in een hoofdsom leren.

23 Hoe luiden die Artikelen?
Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onzen Heere; Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria; Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; ten derden dage wederom opgestaan van de doden; opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des almachtigen Vaders; vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Ik geloof in den Heiligen Geest. Ik geloof een heilige, algemene, Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen; vergeving der zonden; wederopstanding des vleses; en een eeuwig leven.
hebben wij gezien, dat zo wie wil zalig worden, dat het voor hem nodig is de inhoud van deze artikelen te geloven. Dat geldt dus ook voor de artikelen, die handelen over God de Zoon en onze verlossing. De inhoud van deze artikelen moet worden geloofd. Daarmee is dan gegeven, dat wij ook in Zondag 1129 Waarom wordt de Zone ‘Jezus’, dat is Zaligmaker, genoemd?
Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

30 Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken?
Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
en verder geen beschouwingen gaan houden over de namen van God de Zoon, maar dat wij hier belijdenis doen van wat en wie Hij voor ons is. Nu is het niet voor de eerste keer, dat de naam Jezus in de Catechismus genoemd wordt. In Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
hebben wij al beleden dat wij met lichaam en ziel het eigendom zijn van Jezus Christus, onze Zaligmaker. En in Zondag 616 Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn?
Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde; en dat een mens, zelf een zondaar zijnde, niet kon voor anderen betalen.

17 Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God zijn?
Opdat Hij, uit kracht Zijner Godheid, den last van den toorn Gods aan Zijn mensheid zou kunnen dragen, en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven.

18 Maar wie is deze Middelaar, Die tegelijk waarachtig God en een waarachtig rechtvaardig mens is?
Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, en tot een volkomen verlossing geschonken is.

19 Waaruit weet gij dat?
Uit het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerstelijk in het paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige patriarchen en profeten laten verkondigen, en door de offeranden en andere ceremoniën der Wet laten voorbeelden, en ten laatste door Zijn eniggeboren Zoon vervuld.
is gezegd, dat onze Heere Jezus Christus onze Middelaar is, die ons van God tot volkomen verlossing is geschonken. Wij zagen dus al eerder in de Catechismus dat Jezus onze Zaligmaker is. Over Zijn verlossingswerken gaat de Catechismus nu in Zondag 1129 Waarom wordt de Zone ‘Jezus’, dat is Zaligmaker, genoemd?
Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

30 Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken?
Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
en verder uitvoeriger spreken. En de Catechismus doet dat door allereerst de namen van de Zoon van God te noemen! De namen: Jezus, Christus, eniggeboren Zoon en onze Heere. Daarmee zien wij de betekenis, die de namen van God hebben. Wanneer God Zich aan ons openbaart in de Heilige Schrift, ook wanneer Hij ons Zijn Zoon bekend maakt, dan doet Hij dat door Zijn naam te noemen. In die naam wil God ons houvast geven; geeft Hij ons te kennen Wie Hij is. De namen, waarmee de Heere Zich aan ons openbaart doen ons weten Wie Hij voor ons is. Zijn namen doen ons Zijn wezen kennen, doen ons Zijn werken kennen, Zijn werken, die Hij aan ons volbrengt. Zo geven de namen van God ons houvast; kunnen wij omgang met Hem oefenen. De Almachtige God, Schepper van hemel en aarde zoekt ons door en in Zijn Zoon op en dat doet Hij door ons de naam van Zijn Zoon te noemen; een heel gewone naam, die iedereen kan uitspreken. En daarin is de almachtige God ons zeer nabij.

Jezus is de naam van de Zoon van God.

Hij ontving deze naam, omdat Hij: 1) de ware Zaligmaker is; 2) de enige Zaligmaker is.

1) Het is van belang er op te letten, dat de Catechismus in vraag 29 aldus formuleert: “Waarom wordt de Zóón van Gód Jezus, dat is Zaligmaker genoemd”. Dus niet: Waarom wordt de Míddelaar Jezus, dat is Zaligmaker genoemd. De Middelaar, zo is Hij immers al eerder naar voren gekomen in de Catechismus. Maar nee, zo wordt de vraag niet gesteld. Hij luidt wel: Waarom wordt de Zoon van Gód Jezus genoemd? Daar ligt de volle nadruk op. Hij, die onze Zaligmaker is, is de Zoon van Gód. Met andere woorden onze Zaligmaker komt van Gód; God is het die Hem om ons zalig te maken, naar ons toegezonden heeft. Hier wordt dus radicaal, met wortel en tak afgesneden, die voorstelling, dat wij in Jezus te doen hebben met een lieve vriendelijke Middelaar, die hier op aarde komt om Zijn werk te doen en zo een vertoornde, harde en strenge God te verzoenen. Dat is geen voorstelling die naar de Schrift is, dat is ook niet de voorstelling van de Catechismus hier. Jezus is onze Zaligmaker. Zeker. Maar Hij die zo heet, is de Zoon van Gód. De Zoon van Gód is onze Zaligmaker. Zijn naam is Hem op last van God door de engel gegeven. Zijn drievoudig ambt is Hem door God gegeven. Het werk van de verlossing gaat uit van de Vader. In de zending van de Zoon wordt de liefde van de Vader jegens ons openbaar. Daarom wordt in de Heilige Schrift de Vader Zelf ook meerdere keren Zaligmaker genoemd. Zo bijvoorbeeld in Lucas 1:4747 en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland., waar Maria in haar lofzang zingt: "Mijn ziel maakt groot de Heere en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland”, over God mijn Zaligmaker. Dat de Zaligmaker op aarde kwam, is Góds werk. Hij Zelf gáf Hem, nadat Hij Hem reeds eeuwen tevoren had aangekondigd. In de volheid des tijds zond Híj Hem uit en bracht Hem in deze wereld. In dit zenden en benoemen met de naam Jezus trad naar buiten wat reeds eeuwig in God was: Zijn liefde tot deze wereld, die alzo groot was dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gezonden opdat een ieder, die in Hem gelooft niet verderft, maar eeuwig leven heeft. De Zoon van Gód werd in deze wereld gezonden, opdat God de wereld niet zou veroordelen, maar zou behouden. En daarom, weg met allerlei voorstellingen, die ons spreken van een lieve Jezus en een vertoornde God! Deze Jezus, die ons zaligmaakt, is het bewijs van de liefde des Vaders, van de liefde van God tot de wereld. Tegen Gód, tegen God alléén, hebben wij gezondigd. En daarom: zal er toch nog zaligheid en behoud voor ons zijn, dan moet die van God komen. Die zaligheid, dat behoud hééft Híj geschonken in Zijn eigen Zoon en daarom moest deze Zoon de naam ontvangen van “Jezus”, dat is de Heere redt, de Heere maakt zalig. Geliefden, dat is de verbindingslijn die er ligt tussen enerzijds Zondag 926 Wat gelooft gij met deze woorden: “Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?”
Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft, Die ook door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert, om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader is; op Welken ik alzo vertrouw, dat ik niet twijfel of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen, en ook al het kwaad dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keren; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God, en ook doen wil als een getrouw Vader.
en 10 en anderzijds Zondag 1129 Waarom wordt de Zone ‘Jezus’, dat is Zaligmaker, genoemd?
Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

30 Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken?
Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
. God, de Vader komt in Zijn Zoon tot ons met Zijn redding. Die Zoon ontving daarom de naam Jezus, dat is Zaligmaker. Door Hem gaat God de wereld redden. Dat God dat gaat doen laat Hij ook terstond weten, zodra Hij Hem in de wereld zendt. Want niet Jozef en Maria mogen bepalen hoe de naam van het Kind zal zijn. Een engel, door God gezonden, laat Jozef weten: “Uw vrouw Maria zal een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het die Zijn volk zal redden van hun zónden”. Jezus: de Heere redt! De Zoon van God ontvangt de naam Jezus. Een buitengewone naam voor die tijd? Nee, bepaald niet. Wie het Oude Testament kent, die kent ook de naam Jezus. Het woord Jezus is de Griekse vorm van het Hebreeuwse Jesjoea; in onze Bijbel: Jozua. Die naam komt meerder keren voor in het Oude Testament. Het meest bekend is wel Jozua, de zoon van Nun; hij was de opvolger van Mozes en heeft diens werk tot voltooiing gebracht. Het is ons allen bekend, dat deze Jozua zijn naam van Mozes heeft ontvangen. Aanvankelijk heette hij Hosea. Maar in de geschiedenis van de twaalf verspieders in Numeri 131 De Here sprak tot Mozes: 2 Zend mannen uit om het land Kanaän te verspieden, dat Ik de Israëlieten geven zal; telkens één man zult gij zenden als vertegenwoordiger van de stam zijner vaderen: allen vorsten onder hen. 3 Toen zond Mozes hen heen uit de woestijn Paran, naar het bevel des Heren; al die mannen waren hoofden der Israëlieten. 4 En dit zijn hun namen: van de stam Ruben Sammua, de zoon van Zakkur; 5 van de stam Simeon Safat, de zoon van Chori; 6 van de stam Juda Kaleb, de zoon van Jefunne; 7 van de stam Issakar Jigal, de zoon van Josef; 8 van de stam Efraïm Hosea, de zoon van Nun; 9 van de stam Benjamin Palti, de zoon van Rafu; 10 van de stam Zebulon Gaddiël, de zoon van Sodi; 11 van de stam Jozef, van de stam Manasse Gaddi, de zoon van Susi; 12 van de stam Dan Ammiël, de zoon van Gemalli; 13 van de stam Aser Setur, de zoon van Michaël; 14 van de stam Naftali Nachbi, de zoon van Wofsi; 15 van de stam Gad Geüel, de zoon van Maki. 16 Dit zijn de namen der mannen, die Mozes uitzond om het land te verspieden; en Mozes noemde Hosea, de zoon van Nun, Jozua. 17 Mozes dan zond hen uit om het land Kanaän te verspieden en zeide tot hen: Trekt hier het Zuiderland in en trekt op naar het bergland, 18 en ziet, hoe het land is, en of het volk dat erin woont, sterk is of zwak, klein of talrijk; 19 en of het land, waarin het woont, goed is of slecht, hoe de steden zijn, waarin het woont, of het in legerplaatsen woont dan wel in vestingen, 20 en of het land vet is of schraal, of er bomen op staan of niet. Weest moedig en neemt van de vrucht des lands mede. Het was toen juist de tijd der eerste druiven. 21 Zij trokken op en verspiedden het land van de woestijn Sin af tot aan Rechob toe, waar de weg naar Hamat begint. 22 Toen zij door het Zuiderland optrokken, kwam men tot Hebron; daar woonden Achiman, Sesai en Talmai, de kinderen van Enak. Hebron is zeven jaar eerder gebouwd dan Soan in Egypte. 23 Toen zij in het dal Eskol gekomen waren, sneden zij daar een rank met één tros druiven af, die zij met hun tweeën aan een draagstok droegen; ook enige granaatappelen en vijgen. 24 Die plaats noemde men het dal Eskol wegens de druiventros, die de Israëlieten daar afgesneden hadden. 25 Na verloop van veertig dagen keerden zij terug van het verspieden van het land; 26 zij gingen op weg en kwamen tot Mozes en Aäron en de gehele vergadering der Israëlieten in Kades, in de woestijn Paran, en brachten hun en de gehele vergadering bericht en toonden hun de vrucht van het land. 27 Zij verhaalden hem dan en zeiden: Wij kwamen in het land, waarheen gij ons gezonden hadt, en ja, het vloeit van melk en honig, en dit is zijn vrucht. 28 Het volk echter, dat in het land woont, is sterk en de steden zijn ommuurd en zeer groot, en ook de kinderen van Enak zagen wij daar; 29 Amalek woont in het Zuiderland, de Hethieten, Jebusieten en Amorieten wonen in het bergland, de Kanaänieten aan de zee en aan de oever van de Jordaan. 30 Daarop trachtte Kaleb het volk tot bedaren te brengen tegenover Mozes en zeide: Laat ons gerust optrekken en het in bezit nemen, want wij zullen het zeker kunnen vermeesteren. 31 Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tegen dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij. 32 Ook verspreidden zij onder de Israëlieten een kwaad gerucht omtrent het land dat zij verspied hadden, door te zeggen: Het land dat wij zijn doorgetrokken om het te verspieden, is een land dat zijn inwoners verslindt, en alle mensen die wij daar zagen, waren mannen van grote lengte. 33 Ook zagen wij daar de reuzen, Enakieten, die tot de reuzen behoren, en wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen. lezen wij: “en Mozes noemde Hosea, de zoon van Nun, Jozua”. In die naamsverandering gaf Mozes een programma en een profetie. Een programma dat de Heere door Jozua zou volbrengen. Daarom was aan dit programma meteen de profetie verbonden: de Heere redt, de Heere is heil. Vlak voor de verovering van het beloofde land sprak Mozes uit: De Heere is redding. Dat betekende toen en daar: niet mensen doen ons het land beërven, maar de Heere zal het ons in bezit geven. Wij weten uit het vervolg van de geschiedenis van de twaalf verspieders hoe Jozua die naam met ere heeft gedragen. Want hij behoorde tot de twee verspieders, die zeiden: “wij kunnen het land veroveren, en hoeven voor die volkeren niet te vrezen, want de Heere is met ons”. Deze Jozua, die Mozes opvolgde, heeft het volk het land Kanaän doen beërven, dat was het land der belofte, het land van de beloofde rust. Maar tegelijk bleek ook dat dat niet de echte, ware rust was. Dat werd na zijn dood maar al te duidelijk. Na Jozua komt die donkere richterenperiode. Daarna komen de koningen. En onder hen zijn er zeker, die het volk doen genieten van de rust, die God zijn volk bereid had. Maar ach, hoevelen zijn er ook niet onder hen, die het volk als het ware weer uit het land Kanaän wegvoeren de woestijn in en verre houden van de door God bereide rust! Zo erg wordt het, dat God Zijn volk metterdaad moet wegvoeren naar de ballingschap. En dan komt er wel weer een exodus, een uittocht uit de ballingschap, maar het is slechts een armzalig groepje Joden dat terugkeert en bezit neemt van het verwoeste Jeruzalem. En na de ballingschap is het gedaan met de politieke zelfstandigheid van Israël. Nee, het land Kanaän kan niet langer dienst doen als het land, waar de Heere Zijn beloofde rust zou schenken. Het programma en de profetie – eenmaal door Mozes gegeven toen hij de zoon van Nun de naam Jozua gaf – riepen nog steeds om verwerkelijking. Jozua heeft het volk het land doen beërven. De muren van Jericho zijn gevallen. Gebied na gebied is veroverd. Maar ondanks het woord van Jozua tot het volk: “Ik en mijn huis, wij zullen de Heere dienen” loopt het op niets uit. Het Oudtestamentisch volk des Heeren raakt in het slop. Zijn politieke zelfstandigheid gaat verloren; vreemde heersers onderdrukken het volk opnieuw, als eenmaal in Egypte. En de dienst aan de Heere verdwijnt steeds weer. Opnieuw moet het volk worden uitgeleid uit het slavenhuis van Egypte! En ontrouw aan de dienst van God doet de Heere door de mond van David in Psalm 951 Komt, laat ons jubelen voor de Here, juichen ter ere van de rots onzes heils. 2 Laat ons met lofzang voor zijn aangezicht komen, ter ere van Hem juichen bij snarenspel. 3 Want de Here is een groot God, een groot Koning, boven alle goden, 4 in wiens hand de diepten der aarde zijn, en wiens de toppen der bergen zijn; 5 wiens de zee is, daar Hij ze heeft gemaakt, ook het droge, dat zijn handen hebben geformeerd. 6 Treedt toe, laten wij ons nederwerpen en ons buigen, knielen voor de Here, onze Maker; 7 want Hij is onze God, en wij zijn het volk dat Hij weidt, de schapen zijner hand. Och, of gij heden naar zijn stem hoordet! 8 Verhardt uw hart niet, gelijk bij Meriba, gelijk ten dage van Massa, in de woestijn, 9 toen uw vaderen Mij verzochten, Mij op de proef stelden, ofschoon zij mijn werk hadden gezien. 10 Veertig jaren heb Ik Mij geërgerd aan dat geslacht, Ik zeide: Het is een volk, dwalende van hart, en zij kennen mijn wegen niet. 11 Daarom heb Ik gezworen in mijn toorn: Tot mijn rustplaats zullen zij niet komen! aan Zijn volk vragen: “Waarom verhardt gij uw hart, gelijk eertijds bij Meriba, gelijk ten dage van Massa, in de woestijn, toen uw vaderen Mij verzochten, Mij op de proef stelden, ofschoon zij mijn werk hadden gezien. Luistert heden toch naar Mijn stem, want Ik ben de Heere, die redt, Ik ben de Heere, die heil schenk.” Maar het volk, door Jozua in de rust gebracht, hoort niet naar de stem des Heeren. “En daarom”- zo spreekt nu de Heere – “heb Ik gezworen in mijn toorn: tot mijn rustplaats zullen zij niet komen!” Is het dan toch niet waar, wat Mozes heeft geprofeteerd in die naamsverandering? Gaat dat programma dan toch niet in vervulling. Kan de Heere dan toch Zijn volk niet redden, dat Hij had uitverkoren uit het midden der volkeren, omdat het Zijn lievelingsvolk was? Zal de belofte aan Abraham, Isaäk en Jacob dan toch nog in het slob raken? Goddank niet. Want zie, daar wordt opnieuw een mensenkind geboren, die geroepen wordt om het werk van Mozes te voltooien, die geroepen wordt om het volk in de beloofde rust te brengen. Nu die eerste Jozua als opvolger van Mozes diens werk niet heeft kunnen voltooien, zie nu komt daar een tweede opvolger. En ook Hij ontvangt de naam Jozua – de Heere redt, de Heere is heil. Want hoor de engel Gods tot Jozef zeggen: “en gij zult Hem de naam Józua, Jézus geven”. En déze Jozua is de bétere Jozua – want – zo vervolgt de engel tot Jozef – “Hij is het, die Zijn volk zal redden van hun zonden, van hun zónden!” Vandaar de naam: Jozua, Jezus: de Heere redt, de Heere stelt in de ruimte, de Heere leidt in de rust. Nu wordt toch nog dat programma door Mozes genoemd afgewerkt. Nu gaat toch nog die profetie door Mozes uitgesproken in vervulling. Want opnieuw stelt de Heere een dag vast, waarop Hij Zijn volk zal brengen tot de rust. En deze rust is de volkomen rust, die nooit weer verstoord zal worden. Déze Jozua draagt niet alleen de naam ‘de Heere redt’, maar Hij vervúlt deze naam ook: Hij verlost Zijn volk van de zónden! Daarin ligt het verschil tussen de eerste Jozua en de tweede. Jozua, de zoon van Nun, kon het volk dat uitgeleid was uit het slavenhuis van Egypte, wel voeren binnen het aardse Kanaän, maar hij kon het niet voeren binnen het hemelse Kanaän, de erfenis van hemel en aarde. Want om gevoerd te worden binnen het hemelse Kanaän moet het volk eerst uitgeleid worden uit het slavenhuis der zonden! En dat heeft Hij gedaan, de betere Jozua, die de Zoon van God was. Die uittocht is door Hem volbracht en daarom is de intocht in het land der belofte verzekerd. De Kerk der oude bedeling, als tot niet gekomen en verstrooid onder de volkeren, wordt nu door de betere Jozua uit het slob gehaald en gevoerd in de hemelse rust. God komt toch met Zijn heil. Hij zendt Zijn eigen Zoon en geeft Hem de naam Jezus, want Hij is het die Zijn volk zal redden van hun zonden! Jezus is de naam van de Zoon van God, want Hij is de wáre Zaligmaker. Wanneer God Zijn Zoon in de wereld zendt, zegt Hij tot Jozef: u moet Hem de naam Jezus geven. Want in en door Hem kom Ik met mijn verlossing. Jezus, want Ik ben reddend bezig door Hem. Ik kom nu tot u om voor eeuwig gemeenschap met u te onderhouden, want de zonden zullen worden vernield. Jezus – Jozua, geliefden, wat schenkt God ons in die naam een geweldig stuk troost! Wat is Hij ons in die naam zeer nabij; nabij allen die die naam aanroepen. Want nee, Jezus is niet de man die het volk zijn politieke zelfstandigheid teruggeeft; niet de man, die vreemde heersers uit het land gooit. Jezus is niet de man, die voorop de barricades staat. Hij is niet de man die maatschappelijke en sociale veranderingen te weeg brengt, al probeerden de Joden Hem wel voor dat karretje te spannen. Door hen werd Hij dan ook als Zaligmaker verworpen. Hij kwam niet als revolutionair, al wordt Hij vandaag door velen voor dit doel gebruikt, of beter gezegd misbruikt, waarbij men er niet voor terugdeinst om de naam van Jezus te zetten in het vaandel van allerlei bewegingen, wier streven het is om ook de meest vuile en liederlijke zonden doorgang te verschaffen, leunend niet op Zijn Paradijs maar op dat van de mens. Niet nalatend om onder Zijn naam ook de meest gemene aanvallen te doen op Zijn reddingswerk, Zijn herscheppingswerk van hemel en aarde. Maar nee, geliefden, daartoe is Hij niet gekomen. Hij kwam als de Gezondene des Vaders, met diens Woord van verzoening en behoud voor allen die in Zijn naam geloofd hebben. Hij kwam om de zonden van Zijn volk weg te nemen, de oorzaak van alle moeite en verdriet en ellende; de oorzaak, dat het volk niet kan ingaan in de rust. Daarin schuilt het geheim van die heel gewone naam Jezus, die daardoor zo heel buitengewoon werd. Slechts zij kunnen de naam Jezus in hun vaandel schrijven, wier begeerte het is om zich van hun zónden te laten reinigen; wier begeerte het is om zich in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing te wenden. Dat is het enige wat deze Jezus schenkt, maar dat is dan ook het enige goede; dat is alles. Hij kwam om ons van de zónden te verlossen. Zijn verlossing is radicaal en fundamenteel. Hij verlost van de schuld der zonde. Hij verlost ook van de smet en de macht der zonde. Hij verlost ook eenmaal van alle gevolgen der zonde. Hier, geliefden, wordt ons geleerd waar de oorzaak, de wortel zit van zoveel ellende in deze wereld: van moeite en verdriet, van ziekte en tegenslag, van oorlogen en rampen etc. etc. De zónde, daaraan is het dat de mensheid ten onder gaat. Dat weet deze Zoon van God; die zonde wordt door Hem weggenomen. En daarom ontvangt Hij de naam Jezus – dat is Zaligmaker – want Hij is het die Zijn volk zal redden van hun zonden. Deze Zaligmaker is de ware Zaligmaker en daarom kan Hij terecht zeggen: “Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven”. De rust die de eerste Jozua niet kon aanbrengen, wordt door Hem gegeven. De Schrift leert ons hier dan ook dat wij zó tot deze Zaligmaker moeten uitgaan, met verwachting dat Hij onze zónden zal wegnemen; tot Hem uitgaan dus met belíjdenis van die zonden. Wij zullen moeten zien dat de gebrokenheid van het leven zijn oorzaak heeft in de macht der zonde. Waar de zonde heerschappij voert, daar kan heel eenvoudig geen leven zijn, daar is de dood. O zeker, uiterlijk kan het soms heel wat lijken. Hoeveel mensen die de naam van Jezus niet kennen, gaat het niet zeer voorspoedig in hun leven. Alles bloeit in hun leven; ze genieten vrede en welvaart. Narigheid en tegenslag kennen ze niet. Ja, geliefden, maar dat alles is nog geen verlossing, dat alles is nog geen zaligheid. Want een mensenleven of een wereld vol welvaart en vrede maar zonder verzoening is één stuk corruptie, één stuk verdorvenheid, waar de toorn van God op ligt. Waar het leven niet heerst, maar de dood. “Komt tot Míj, allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.” Ja, want Ik neem uw zonden weg en die zijn het die uw leven vermoeid en belast maken. De Zoon van God kwam op aarde uitsluitend voor dat ene: de zonden der wereld weg te nemen. Toen werd Hij, die de naam Jezus ontving, door velen verworpen. Want zulk een Zaligmaker wilden zij niet. Maar deze steen, door de bouwlieden afgekeurd en verworpen, is door God tot een hoeksteen gelegd en al wie hierop bouwt zal niet beschaamd uitkomen. Want God verkoos Hem om de wereld met Zich te verzoenen. Die verzoening door Jezus wordt ook u verkondigd op deze dag. Er blijft nog een Sabbatsrust voor het volk van God. Verhardt uw harten dan niet, maar laat u leiden. Hij redt van álle zonden. Niemand heeft té zwaar gezondigd. Geen geval is voor Hem hopeloos. Gaat in ootmoed met belijdenis van schuld uw weg naar Hem. Dan verlost Hij uw leven van het verderf en kroont het met goedertierenheid en barmhartigheden.

2) De Zoon van God ontving de Naam Jezus: Hij is de ware Zaligmaker. God zond Zijn eigen Zoon in deze wereld om de wereld te redden. Maar dan verstaan wij ook, dat deze ware Zaligmaker tegelijk de énige Zaligmaker is. Gods liefde is groot: Hij zond Zijn eigen Zoon. Maar dan is God in die liefde ook zeer onverdraagzaam: Hij verdraagt niet dat wij ergens elders onze zaligheid zoeken. De ware Zaligmaker is ook de enige Zaligmaker. De Catechismus heeft dit duidelijk onder woorden gebracht, wanneer zij zegt: “daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is”. Dit kan ons reeds duidelijk worden als wij er op letten – wat wij in het begin van de preek zeiden – dat wij in deze Zaligmaker van doen hebben met de Zoon van Gód. Zaligheid is alleen maar mogelijk, wanneer die komt van de kant van God, want tegen Gód hadden wij gezondigd. Welnu, deze Jezus is door Gód gezonden, Hij is de Zóón van God en daarom niet alleen de ware maar tegelijk ook de énige Zaligmaker. Jezus, Jozua: de Héére redt. Ja, dat mensen geen redding konden brengen, was wel zeer duidelijk aan het licht gekomen in de geschiedenis van Israël. De Kerk was als ten dode opgeschreven. Jozua en na hem David waren machteloos gebleken om het volk te bewaren bij zijn vrijheid. Ook de priesterdienst van Aäron en zijn nakomelingen bracht alleen maar onheil door hun veruitwendiging van de eredienst. Uit de nood en dood door mensen aangebracht kon alleen de Heere verlossen en Hij ging dat doen door Zijn Zoon op aarde te zenden, die de naam ontving van Jezus: de Héére redt. “Die naam is de enige onder de hemel aan de mensenkinderen gegeven, door welke wij moeten behouden worden.” Die naam komt vandaag ook zó tot u. Hij is de enige Zaligmaker. Hij vraagt daarom van u, dat u uw volkomen verlossing in Hem zoekt. Een compromis is hier niet mogelijk. In heel de wereld is slechts in die éne naam de behoudenis gelegen! De Heere redt en anders is er geen dageraad. Zo, als énige Zaligmaker heeft Christus zich op aarde gepresenteerd. Hij sprak: “Niemand komt tot de Vader dan door Míj”. Er is geen andere weg. “Ik, ja Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” Elke andere weg is de weg van de leugen, is de weg, die voert naar de dood. Wie zich op die weg bevindt, bevindt zich reeds in de dood en brengt dood en verderf voort. En daarom is het wel scherp, maar geheel in overeenstemming met het Woord van onze Zaligmaker zelf, wanneer de Catechismus in vraag en antwoord 30 zegt, dat allen, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf of ergens elders zoeken, dat zij de enige Heiland Jezus met de daad verloochenen, ook al roemen zij met de mond in Hem! Die verloochent Hem. Verloochenen, dat is precies het tegenovergestelde van: geloven in de Zaligmaker. Verloochenen, dat deed Petrus ook in de nacht van het verraad: ik ken Hem niet; ik heb nooit van Hem gehoord, ik weet niet over Wie je het hebt! Wij verstaan nu, dat ook wij maar zo tot die zonde kunnen komen. Want, zeker, wat de Catechismus hier schrijft is allereerst geschreven met het oog op de roomse praktijken in de tijd van de Reformatie. De tijd, waarin de leer van de goede werken geweldig opgang deed. De tijd, waarin men in feite van zichzelf of van de heiligen der kerk zijn zaligheid verwachtte. Maar laten wij niet denken, dat daarmee vraag en antwoord 30 niet meer actueel is. Want de zonde, waartegen hier gewaarschuwd wordt, is in ons aller hart aanwezig. Ook wij zoeken nog maar al te graag het compromis. Ook in ons leven is er vaak nog zo weinig van te zien, dat onze zaligheid werkelijk gelegen is in deze Zaligmaker. Dat wij het bij Hem alleen zoeken; van Hem alleen verwachten. De naam Jezus op uw lippen nemen, betekent niet alleen geloven dat de Heere kan redden, maar dat Hij u ook metterdaad redt. Jezus, dat is maar geen wens, maar dat is een belijdenis: ik ben lid van zijn volk, dat gevoerd is uit het slavenhuis der zonde, en leeft in de gemeenschap van God. U erkent Jezus als uw volkomen Zaligmaker. Nu, toon dat dan in uw leven. Laat de wereld zien, dat Jezus u van de zonden verlost heeft, dat Hij u rein gemaakt heeft. Wij kennen, behalve Jozua, de zoon van Nun, nog een Jozua uit het Oude Testament. Het is Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, die het volk terugvoerde uit de ballingschap. Deze Jozua wordt door satan aangeklaagd vanwege zijn vuile klederen. Maar de satan wordt door de Heere bestraft. Want zo zegt de Heere, deze Jozua is een brandhout, uit het vuur gerukt. En daarom geeft de Heere opdracht: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg. Ik trek u feestklederen aan”. Geliefden, dat is de naam Jezus. Hij heeft u gevoerd uit het slavenhuis der zonde. U bent gerechtvaardigd. Hij voert u iedere dag opnieuw uit dat slavenhuis. U wordt iedere dag geheiligd. Laat u dan door Hem rechtvaardigen en heiligen. Schaam u niet voor de naam van Jezus; sta voor zijn zaak. O nee, dan bent u bij de wereld niet in tel. Zij heeft Hem als Zaligmaker verworpen; zij zullen ook u verwerpen en vervolgen. Een dienstknecht is niet meer dan zijn meester. Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer. Het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester en voor een slaaf als zijn heer. Zij hebben Mij vervolgd, zij zullen ook u vervolgen. Petrus en Johannes hebben het ervaren, toen zij in de naam van Jezus de kreupele bij de poort van de tempel oprichtten. Jezus erkennen als de ware en enige Zaligmaker dat kost ook vandaag zelfverloochening en zelfopoffering. Want u moet uw zonden belijden, ál uw zonden; u moet u niet schamen voor die naam, die door de wereld wordt veracht. U moet in de profetische priesterlijke dienst die naam hooghouden en aan de wereld voorhouden, als de enige naam, waarin de volkomen zaligheid is gelegen. Dat doende, zult u nu reeds de sabbatsrust ontvangen. Dan gaat uw leven bloeien. Dan ervaart u, dat de Heere werkelijk redt. Wat een genade is het te mogen behoren tot het volk, dat de Heere redt. Wee hem ook, die deze naam niet aanroept. Want het is Pinksteren geweest. Wie nu de naam van Jezus niet acht, die treedt het bloed van de Zoon van God, van de betere Jozua, die met Zijn bloed ingegaan is in het hemelse heiligdom. Wie in die naam niet zijn volle zaligheid zoekt, die wordt maar niet gevoerd naar het Oudtestamentische Babylon, het land der ballingschap, maar die behoort tot hen die wonen in het Nieuwtestamentische Babylon, dat is de stad, die van God zal ontvangen de beker met de wijn van de gramschap van zijn toorn. Indien iemand de Here Jezus niet liefheeft, die zij vervloekt. Geliefden, er blijft nog een sabbatsrust voor het volk van God. Gaat dan toe tot de troon der genade, waarop Jezus is gezeten, opdat u barmhartigheid ontvangt en genade vindt om hulp te verkrijgen te gelegener tijd. Heden is het de tijd der genade.

Amen.