Preek over Zondag 15 (1974)

TekstZondag 1537 Wat verstaat gij door het woordeken: ‘geleden’?
Dat Hij aan lichaam en ziel, den gansen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde des gansen menselijken geslachts gedragen heeft, opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve.

38 Waarom heeft Hij ‘onder den rechter Pontius Pilatus’ geleden?
Opdat Hij, onschuldig onder de wereldlijken rechter veroordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde.

39 Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een anderen dood gestorven ware?
Ja het; want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op Zich geladen heeft; dewijl de dood des kruises van God vervloekt was.
van de Heidelbergse Catechismus
LezenJesaja 52:13-53:1213 Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn. 14 Zoals velen zich over u ontzet hebben - zozeer misvormd, niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte - 15 zó zal hij vele volken doen opspringen, om hem zullen koningen verstommen, want wat hun niet verteld was, zien zij, en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij. 1 Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? 2 Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. 3 Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. 4 Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. 5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open. 8 Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is afgesneden uit het land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest. 9 En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest. 10 Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben. 11 Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen. 12 Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft.
ZingenPsalm 32:11 Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven;
Die van de straf voor eeuwig is ontheven;
Wiens wanbedrijf, waardoor hij was bevlekt,
Voor 't heilig oog des HEEREN is bedekt.
Welzalig is de mens, wien 't mag gebeuren,
Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren,
En die in 't vroom en ongeveinsd gemoed,
Geen snood bedrog, maar blank' oprechtheid voedt. .

Psalm 32:66 Rechtvaardig volk, verheft uw blijde klanken,
Verheugd in God, naar waarde nooit te danken;
Zingt vrolijk, roemt Zijn deugden t' allen tijd,
Gij, die oprecht van hart en wandel zijt.

Psalm 821 In d' achtb're Godsvergaderingen
Staat God, als Richter der gedingen;
Hij oordeelt over goed en kwaad,
In 't midden van der goden raad:
"Hoe lang zult gij van 't richtsnoer wijken,
Een onrechtvaardig vonnis strijken,
En acht slaan op het aangezicht
Der goddelozen in 't gericht?"

2 Toont aller goden God te vrezen;
Doet recht aan armen en aan wezen;
Rechtvaardigt hem, die billijk klaagt,
Verdrukt of arm uw hulpe vraagt;
Verlost geringen uit hun lijden,
En wilt behoeftigen bevrijden;
Rukt z' uit der goddelozen hand;
Gerechtigheid verhoogt een land.

3 Maar ach, hier is het recht vergeten;
Men heeft noch kennis noch geweten;
Men wandelt in de duisternis;
Het wankelt al, wat zeker is;
Dies ziet men 's aardrijks grondvest beven.
'k Heb wel voorheen u d' eer gegeven,
Dat Ik u goden heb genoemd,
En als Gods kinderen geroemd!

4 Gij zult nochtans het leven derven,
En als gemene mensen sterven;
Eens storten van den stoel der eer
In 't graf, als elk der vorsten, neer.
Sta op, o God, en wil ontwaken;
Ai, oordeel 't aardrijk, richt de zaken;
Want Gij bezit op aard' alom
De volkeren in eigendom.

Psalm 103:55 Hij zal Zijn volk niet eindeloos kastijden,
Noch eeuwiglijk Zijn gramschap ons doen lijden.
Hij is het, die ons Zijne vriendschap biedt.
Hij handelt nooit met ons naar onze zonden;
Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden,
Hij straft ons, maar naar onze zonden niet.

Gezang 151 In het kruis zal 'k eeuwig roemen!
En geen wet zal mij verdoemen;
Christus droeg den vloek voor mij!
Christus is voor mij gestorven,
heeft gena voor mij verworven!
'k Ben van dood en zonde vrij!

Preek ter voorbereiding op het Heilig Avondmaal.

Preek gehouden te:


Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

Wij gaan vanmiddag aan de hand van Zondag 1537 Wat verstaat gij door het woordeken: ‘geleden’?
Dat Hij aan lichaam en ziel, den gansen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde des gansen menselijken geslachts gedragen heeft, opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve.

38 Waarom heeft Hij ‘onder den rechter Pontius Pilatus’ geleden?
Opdat Hij, onschuldig onder de wereldlijken rechter veroordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde.

39 Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een anderen dood gestorven ware?
Ja het; want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op Zich geladen heeft; dewijl de dood des kruises van God vervloekt was.
tot u spreken over het lijden van onze Heere Jezus Christus. Dit lijden van Christus, dat zijn hoogtepunt vond in Zijn kruisiging, mogen wij wel de korte samenvatting van heel het evangelie noemen. Zo kan de apostel Paulus aan de Corinthiërs schrijven: “Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd”. Jezus Christus is gestorven voor onze zonden, Hij, rechtvaardige voor ons, onrechtvaardigen, en dat om ons tot God te brengen, zo schrijft de apostel Petrus in zijn eerste brief. Aan dit lijden en sterven is ook grote aandacht besteed in de vier evangeliebeschrijvingen. En ook in heel het Oude Testament is op veel plaatsen geprofeteerd van het komende lijden en sterven van onze Middelaar. Wij denken bijvoorbeeld aan het zojuist gelezen schriftgedeelte uit Jesaja. Ook ons Avondmaalsformulier staat uitvoerig stil juist bij het lijden en sterven van de Christus. Zo lezen wij daar de woorden, die spreken van een helse diepte maar die tegelijk een hemelse vertroosting bevatten. Wij zullen ons leven lang roemen in het lijden en sterven van de Zoon van God want dat is voor ons het evangelie. Nu dat lijden en sterven in de Heilige Schrift zulk een grote aandacht ontvangt, is het geen wonder dat er in de loop der eeuwen over dat lijden en sterven heel wat is geschreven en gedacht, ja zelfs over is geschilderd. Tegelijk echter hebben zeer velen er blijk van gegeven niets te hebben verstaan van Christus’ lijden. In veel boeken en meditaties en ook in allerlei uitbeeldingen van de Christus in Zijn lijden horen en zien wij niet anders dan een jammerklacht over de Man van smarten, die zulk een tragische dood is gestorven. Het lijden van Christus heeft velen tot medelijden opgewekt; velen raakten ontroerd wanneer zij hoorden of lazen van zulk een tragische levensloop. De roomsen hebben in de loop der tijden allerlei dagen ingesteld, waarop speciaal het lijden van de Gekruisigde overdacht moet worden. Ook werden er op heilige plaatsen zogenaamde lijdenspreken gehouden. Er zijn mensen, die het lijden van de Man van smarten in schrille kleuren hebben uitgebeeld. Anderen hebben zich verdiept in de wonden van Christus, zo zelfs dat zij de tekenen van die wonden in hun lichaam kregen. In veel kerkgebouwen, vooral roomse – maar ook al meer in protestantse – is een kruis aangebracht als beeld van de Gekruisigde. Zo is er in deze wereld veel gejammer en geklaag over het zo smartelijke lot en de zo tragische dood van Jezus van Nazareth. Maar, gemeente, zouden wij mogen spreken van de tragiek van Christus’ lijden en sterven, dan is juist dit de tragiek ervan, dat men het lijden en sterven van de Man van smarten niet heeft begrepen. Want het kruis van Christus geliefden, vraagt niet om ontroering, het wekt niet op tot medelijden, maar het vraagt om gelóóf. Het lijden van Jezus van Nazareth roept ons niet op tot een klaagzang over Hem, maar – en daar gaat het om, ook in Zondag 1537 Wat verstaat gij door het woordeken: ‘geleden’?
Dat Hij aan lichaam en ziel, den gansen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde des gansen menselijken geslachts gedragen heeft, opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve.

38 Waarom heeft Hij ‘onder den rechter Pontius Pilatus’ geleden?
Opdat Hij, onschuldig onder de wereldlijken rechter veroordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde.

39 Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een anderen dood gestorven ware?
Ja het; want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op Zich geladen heeft; dewijl de dood des kruises van God vervloekt was.
– het roept ons op tot erkenning van de toorn van God over onze schuld. Geen medelijden, maar gelovig schuldbesef, dat is de boodschap van het kruis. Wie zover niet komt, die heeft nog niets verstaan van het evangelie des kruises. Medelijden en ontroering, wie daarvan spreekt, die ziet Christus als iemand wiens leven op een mislukking is uitgelopen. Maar dat is het evangelie niet. Nee, het verkondigt ons de grote triomf van Jezus Christus, die gekomen was om zondaren te verlossen, om Zichzelf te geven als een losprijs voor velen. Hij bracht Zijn leven hier op aarde niet in mislukking door, maar Hij volbracht waartoe Hij gezonden was, niet om zich te láten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een rantsoen voor velen! Op weg naar het kruis sprak de Heere Jezus tot de weeklagende vrouwen: “Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen”. Weent over uzelf vanwege uw zonden, opdat u tot gelovig schuldbesef komt. Dit woord van Christus is door velen vergeten en daarom heeft men Zijn lijden en sterven nooit verstaan. Opdat wij nu te beter dit lijden en sterven verstaan – en zo ook getroost het Heilig Avondmaal zullen vieren op de komende zondag – gaan wij u het lijdensevangelie van Zondag 1537 Wat verstaat gij door het woordeken: ‘geleden’?
Dat Hij aan lichaam en ziel, den gansen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde des gansen menselijken geslachts gedragen heeft, opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve.

38 Waarom heeft Hij ‘onder den rechter Pontius Pilatus’ geleden?
Opdat Hij, onschuldig onder de wereldlijken rechter veroordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde.

39 Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een anderen dood gestorven ware?
Ja het; want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op Zich geladen heeft; dewijl de dood des kruises van God vervloekt was.
verkondigen.

De vrucht van Christus’ borgtochtelijk lijden voor de Zijnen.

  1. Hoe Hij heeft geleden.
  2. Hoe Hij is veroordeeld.
  3. Hoe Hij is gestorven.

1) Hoe heeft Christus geleden, wat was het karakter van Zijn lijden? Het is van belang broeders en zusters de vraag te stellen, om te geloven dat juist Zíjn lijden onze troost is. Immers Christus is niet de enige onder de mensen, die geleden heeft. Er is en er wordt ontzaglijk veel geleden in deze wereld. Er is zelfs geen mens in deze wereld, die helemaal vrij blijft van lijden. Weliswaar moet de ene mens zwaarder lijden dan de ander, maar toch lijden alle mensen. Er wordt geleden in ziekenhuizen en verpleegtehuizen; er wordt geleden ten gevolge van oorlogsgeweld en vreselijke natuurrampen als hongersnoden en overstromingen; er wordt geleden door ouderen en jongeren; door rijken en armen; door hooggeplaatsten en eenvoudigen. Ja, wat wordt er zo al niet geleden. Veel verdriet wordt er uitgeschreeuwd, maar hoeveel ook blijft er voor de buitenwereld niet verborgen; het is het lijden, de smart, die in stilte wordt gedragen. Ja, er is in deze wereld onnoemelijk veel lijden, lichamelijk en geestelijk. Welnu, terwijl er zoveel en zo zwaar geleden wordt, belijden wij, dat juist en alleen Christus’ lijden voor ons troost betekent; ja, wij zeggen zelfs dat Zíjn lijden al óns lijden draaglijk maakt en ook onze diepste smart lenigt. Het geheimenis daarvan ligt hierin, dat Zijn lijden uniek was, geheel enig. Zoals Christus heeft geleden, heeft nog nooit iemand geleden en zal ook nooit iemand lijden. Zijn lijden en sterven waren inderdaad uniek. Het karakter van Zijn lijden maakt het ons ten enenmale onmogelijk Zijn lijden op één lijn te stellen met dat van de tegenwoordige tijd. En daarom vragen wij ook niet of Zijn lijden dan zwaarder was dan van vele anderen, maar vragen wij: hoe heeft Christus geleden. Waarom is juist en alleen Zijn lijden onze troost, waarom betekent Zijn lijden vrucht voor ons. Omdat Christus gedragen heeft de toorn Gods tegen het ganse menselijke geslacht. Christus lijden was borgtochtelijk lijden; Hij leed als Borg, als Middelaar voor de Zijnen. Zijn lijden was offer en betaling. Hij stelde Zijn ziel tot een losprijs voor velen. Niet terwille van Zichzelf, maar om ons was Zijn lijden. Daartoe was Hij, de Zoon van God ook op aarde gekomen; opdat Hij onze Middelaar zou zijn, opdat Hij ons met God zou verzoenen. Wij verstaan nu ook, waarom de twaalf artikelen onmiddellijk van Christus’ ontvangen en geboorte overgaan op Zijn lijden. Over heel Zijn leven vanaf Zijn geboorte tot aan Zijn sterven wordt niets anders gezegd dan dit ene: Hij heeft geleden. Geen woord meer wordt er gezegd. Maar daarin is toch alles gezegd, wat er van de Middelaar te zeggen valt. Want dat was namelijk het grote doel van Zijn komst in het vlees. Zichzelf onstraffelijk aan God opofferen. Wij zullen daarom Christus in al Zijn werk hier op aarde en in al de wegen, die Hij gegaan is tijdens Zijn dagen in het vlees, in dat alles zullen wij Hem moeten zien als onze Hogepriester, die Zichzelf voor ons overgegeven heeft tot een slachtoffer en offerande aan God. Zo zullen wij Hem moeten zien in de gehoorzaamheid, waarmee Hij de wet van God in alles vervulde; zo zullen wij Hem moeten zien in het doen van wonderen, in de vele genezingen die Hij verrichtte, in Zijn ontferming over de ellendige en bezeten mens, in Zijn barmhartigheid over de melaatse mens. In dit alles is Christus degene, die de toorn Gods draagt vanwege onze zonden; de zonden die de oorzaak zijn van alle ziekte en ellende en moeite. Christus is in heel Zijn leven op aarde het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Zo had Hij het Zelf ook gezegd bij Zijn komst in het vlees: “Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om uw wil, o God te doen”. Zo ook was Hij, de Knecht des Heeren, onder het Oude Verbond aangekondigd: “Nochtans, onze ziekten heeft Hij op Zich genomen en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte”. Zo zien wij dat alles, vanaf het begin van Zijn dagen in het vlees, heenwijst naar Zijn lijden en daarom is het geheel terecht dat de 12 artikelen na Zijn ontvangenis en geboorte onmiddellijk spreken van Zijn lijden: “Hij heeft geleden”. Daarmee is alles gezegd, wat Hij in Zijn leven op aarde heeft gedaan. Dit lijden is nu, zoals reeds gezegd, borgtochtelijk lijden. Dat maakt Zijn lijden geheel uniek. Dat bepaalt ook vrucht van Zijn lijden voor ons. Ons leerboek omschrijft de dingen hier dan ook zó, dat Hij aan lichaam en ziel de ganse tijd van Zijn leven op aarde, maar inzonderheid aan het einde van Zijn leven de toorn van God tegen de zonde van het hele menselijke geslacht gedragen heeft. Allereerst wordt hier dus beleden, dat onze Middelaar aan lichaam en ziel geleden heeft. Dat betekent dat Hij aan de menselijke natuur, die Hij aangenomen had, heeft geleden. Dat was ook de eis van Gods rechtvaardigheid: de menselijke natuur, die gezondigd had, moest voor de zonde betalen. Zo heeft onze Middelaar geleden aan Zijn menselijke natuur, zij het, dat Hij dat heeft kunnen volbrengen uit de kracht van Zijn godheid. Hoe zwaar het lijden aan Zijn lichaam zou worden, was reeds door de dichter van Psalm 221 Voor de koorleider. Op de wijze van: De hinde van de dageraad. Een psalm van David. 2 Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, bij de woorden van mijn jammerklacht? 3 Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet, en des nachts, en ik kom niet tot stilte. 4 Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israëls. 5 Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd, en Gij deedt hen ontkomen; 6 tot U hebben zij geroepen en zij werden gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd. 7 Maar ik ben een worm en geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk. 8 Allen die mij zien, bespotten mij, zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd: 9 Wentel het op de Here - laat die hem verlossen, hem redden, Hij heeft immers welgevallen aan hem! 10 Gij toch hebt mij uit de moederschoot getogen, Gij deedt mij vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder; 11 aan U werd ik overgegeven bij mijn geboorte, van de moederschoot af zijt Gij mijn God. 12 Wees dan niet verre van mij, want nabij is de nood, en er is geen helper. 13 Vele stieren hebben mij omringd, buffels van Basan hebben mij omsingeld; 14 zij sperren hun muil tegen mij open - een verscheurende, brullende leeuw. 15 Als water ben ik uitgestort en al mijn beenderen zijn ontwricht; mijn hart is geworden als was, het is gesmolten in mijn binnenste; 16 verdroogd als een scherf is mijn kracht, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; in het stof des doods legt Gij mij neer. 17 Want honden hebben mij omringd, een bende boosdoeners heeft mij omsingeld, die mijn handen en voeten doorboren. 18 Al mijn beenderen kan ik tellen; zij kijken toe, zij zien met leedvermaak naar mij. 19 Zij verdelen mijn klederen onder elkander en werpen het lot over mijn gewaad. 20 Maar Gij, Here, wees niet verre; mijn sterkte, haast U mij ter hulpe. 21 Red van het zwaard mijn ziel, mijn eenzame, van het geweld van de hond. 22 Verlos mij uit de muil van de leeuw, en van de horens der woudossen. Gij hebt mij geantwoord! 23 Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen. 24 Gij, die de Here vreest, looft Hem, verheerlijkt Hem, gij ganse nageslacht van Jakob, en hebt ontzag voor Hem, gij ganse nageslacht van Israël. 25 Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige, en zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep. 26 Van U komt mijn lof in een grote gemeente, mijn geloften zal ik betalen in de tegenwoordigheid van wie Hem vrezen. 27 De ootmoedigen zullen eten en verzadigd worden, wie de Here zoeken, zullen Hem loven, uw hart leve op, voor immer. 28 Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de Here bekeren; alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen voor uw aangezicht. 29 Want het koninkrijk is des Heren, Hij is heerser over de volken. 30 Alle welgedanen der aarde eten en aanbidden; voor Hem knielen allen die in het stof nederdalen, en wie zijn ziel niet in leven kan houden. 31 Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld worden aan het komende geslacht; 32 zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft. voorzegd, waar deze spreekt van zijn lijden, dat in Christus ten volle is vervuld: “Als water ben ik uitgestort en al mijn beenderen zijn ontwricht; mijn hart is geworden als was; het is gesmolten in mijn binnenste; verdroogd als een scherf is mijn kracht, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; in het stof des doods legt Gij mij neer.” En Christus Zelf spreekt van het lijden aan Zijn ziel, wanneer Hij zegt in de hof van Gethsemané: “mijn ziel is zeer bedroefd tot stervens toe.” Dit lijden aan lichaam en ziel vond plaats gedurende heel Zijn leven op aarde. Wij wezen u daar reeds op. Het begint direct al bij Zijn geboorte: Hij is gewikkeld in doeken en gelegd in een kribbe, omdat voor Hem geen plaats was in de herberg. Hij werd bedreigd door Herodes en moest vluchten naar Egypte. Vanaf Zijn geboorte moet Hij lijden, dat is, moet Hij betalen. De Vader begint eigenlijk terstond al om Hem alles af te nemen. En dat is doorgegaan gedurende Zijn hele leven. Van wieg tot graf was het al maar lijden. De Vader nam Hem steeds alles af. Hoe moet Hij geleden hebben onder de ongerechtigheid der mensen, om hun ongeloof en huichelarij. Hoe moet het Hem pijn gedaan hebben, dat Hij niet werd begrepen, dat Hij door Zijn eigen volk werd veracht en versmaad en verworpen. Hij, die gezonden was om de wil van Zijn Vader te doen, hoe moet het Hem gekrenkt hebben, dat die heilige wil dag aan dag door mensenkinderen werd overtreden. Wie kan peilen de diepe smart van die ene Rechtvaardige, van Wie geschreven staat: “Want de ijver voor uw huis heeft Mij verteerd, en de smaadheden van degene, die U smaden zijn op mij gevallen. Ik heb geweend onder het vasten van mijn ziel, maar het werd mij tot diepe smaad.” Zo heeft Hij gelden gedurende heel Zijn leven, maar inzonderheid aan het einde van Zijn leven. Want toen kwamen op Hem af Gethsemané en het Sanhedrin; Pilatus en Herodes en tenslotte Golgotha. Dit lijden heeft Hem verbrijzeld. Want toen ontlaadde zich de toorn Gods ten volle over deze Rechtvaardige. En ziedaar geliefden, dat was het wat Zijn lijden pas werkelijk tot lijden maakte. In alles wat Hem door mensen werd aangedaan trof Hem de toorn van Gód. In heel Zijn leven, iedere dag opnieuw kwam de toorn van God over Hem. En hoe verschrikkelijk was die toorn. De dichter van Psalm 901 Een gebed van Mozes, de man Gods. Here, Gij zijt ons een toevlucht geweest van geslacht tot geslacht; 2 eer de bergen geboren waren, en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. 3 Gij doet de sterveling wederkeren tot stof, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen. 4 Want duizend jaren zijn in uw ogen als de dag van gisteren, wanneer hij voorbijgegaan is, en als een nachtwake. 5 Gij spoelt hen weg; zij zijn als een slaap in de morgen, als het gras dat opschiet; 6 in de morgenstond bloeit het en het schiet op, des avonds verwelkt het en het verdort. 7 Want wij vergaan door uw toorn, door uw grimmigheid worden wij verdelgd; 8 Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U, onze heimelijke zonden in het licht van uw aanschijn. 9 Want al onze dagen gaan voorbij door uw verbolgenheid, wij voleindigen onze jaren als een gedachte. 10 De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren; wat daarin onze trots was, is moeite en leed, want het gaat snel voorbij, en wij vliegen heen. 11 Wie kent de sterkte van uw toorn, en uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt? 12 Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. 13 Keer weder, o Here! Hoelang nog? en ontferm U over uw knechten. 14 Verzadig ons in de morgenstond met uw goedertierenheid, opdat wij jubelen en ons verheugen al onze dagen. 15 Verheug ons naar de dagen waarin Gij ons hebt verdrukt, naar de jaren waarin wij onheil hebben gezien. 16 Laat uw werk aan uw knechten openbaar worden, en uw heerlijkheid over hun kinderen; 17 de liefelijkheid van de Here, onze God, zij over ons, en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. zegt ervan: “Want wij vergaan door uw toorn; door uw grimmigheid worden wij verdelgd. Wie kent de sterkte van uw toorn en uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt?” Die toorn, die in de wereld was gekomen, door de zonde van de eerste Adam en al zijn nakomelingen, die komt ten volle neer op de laatste Adam. Die toorn van God keerde zich steeds feller tegen Hem en die brak aan het einde van Zijn leven in alle felheid tegen Hem los. Dan geeft Hij, onze volmaakte Hogepriester zichzelf geheel ten offer om de vreselijke toorn van God te stillen. Dan ondergaat Hij de volle straf over de zonde van het ganse menselijke geslacht. Dan sterft Hij de eeuwige dood aan het kruis en daalt neer in de diepten van de hel. Zo weet Christus Zich in al Zijn lijden geplaatst onder de toorn van Zijn hemelse Vader. Die had Hem tot zonde gemaakt in onze plaats. Ja waarlijk, het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen. De Hemelse Vader slaat hier Zijn eigen Zoon. Wat maakt dat Zijn lijden ondragelijk zwaar. Hij, de Rechtvaardig moest lijden voor onrechtvaardigen; het was alles vanwege onze zonden. Alleen daarom had Hij gestalte noch luister, dat wij Hem zouden hebben aangezien; alleen daarom was Hij veracht en van mensen verlaten; was Hij een man van smarten en vertrouwd met ziekte; ja, als iemand voor wie men het gelaat verbergt; alleen daarom werd Hij mishandeld en liet Hij zich verdrukken zonder zijn mond open te doen; alleen daarom werd Hij als een schaap ter slachting geleid en deed Hij als een schaap dat stom is voor Zijn scheerders Zijn mond niet open. Alleen daarom is Hij afgesneden uit het land der levenden. Vanwege onze zonden werd Hij door één der Zijnen verraden; werd Hij door Zijn eigen broeders gevangen genomen; werd Hij door Zijn volksgenoten in het gezicht gespuwd en geslagen en bespot; wordt Hij door de soldaten gegeseld; wordt Hem de doornenkroon opgezet; wordt Hij onschuldig door de rechter veroordeeld en sterft Hij de smadelijke kruisdood. Ja Hij, de Rechtvaardige. Nee, geliefden, het smadelijke lijden en sterven van onze Heere Jezus Christus mag ons niet brengen tot een jammerklacht over de tragische dood van een zwijgende martelaar – want Christus was geen martelaar, die het slachtoffer is geworden van menselijke handelingen; Hij was onze Borg, die dit alles bewust heeft gezocht ter wille van ons. Nee, weent niet over Mij, maar weent over uzelf. Ik vraag geen medelijden, maar Ik vraag geloof, Ik vraag berouw over uw zonden en belijdenis van schuld. Ik vraag te geloven, dat dit alles is geschied vanwege uw zonden. Alleen in dat geloof ook moogt u aanzitten aan Mijn heilige dis, waar u als uit Mijn eigen hand brood en wijn ontvangt als teken en zegel, dat Ik dit lijden heb volbracht voor u, dat Ik van het begin Mijner menswording tot het einde van mijn leven op aarde de toorn van God voor u heb gedragen en alle gehoorzaamheid en gerechtigheid der goddelijke wet voor u heb vervuld, dat Ik onder de last van uw zonden en de toorn van God het bloedige zweet heb uitgedrukt in de hof, waar Ik gebonden ben om u te ontbinden; dat Ik onschuldig veroordeeld ben, opdat u vrijgesproken wordt voor het gericht van God. Ja geliefden, dat is het geloof dat de Gekruisigde Heere van u vraagt, ook in de komende week ter voorbereiding op het Heilig Avondmaal. Want al is het waar, dat Christus in Zijn lijden de toorn van God over het ganse menselijke geslacht heeft gedragen, de ontkoming aan deze toorn in het laatste gericht is er alleen voor hen, die geloven in de Zoon van God; die geloven, dat Hij de toorn van God droeg om onze zonden. Want alleen Zijn borgtochtelijk lijden is het enige zoenoffer, waardoor ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis worden verlost. Ja, dat is de rijke vrucht voor allen die in de Zoon geloven. Zij ontvangen Gods genade: zij mogen leven in het vriendelijk aanschijn van een verzoende God; zij delen in de volle gunst des Heeren. Zij ontvangen Gods gerechtigheid: zij kunnen nu weer volbrengen, die heerlijke wet van God, waardoor zij weer deel krijgen aan het ware leven, dat is het leven in de gemeenschap van de drieënige God, het herstelde paradijsleven, dat is het eeuwige leven. Nu zeg ik niet en nooit meer: welk een tragische dood is deze mens gestorven. Nu aanbid ik alleen nog deze drieënige God. Nu prijs ik de Vader, dat Hij Zijn toorn deed neerkomen op zijn geliefde Zoon, opdat wij daaraan ontkomen. Nu prijs ik de Zoon, dat Hij dit borgtochtelijk lijden voor mij heeft volbracht. Nu prijs ik de Heilige Geest, dat Hij de Zoon tot dit lijden heeft bekwaam gemaakt. Christus’ lijden is het enige zoenoffer. Die in Hem gelooft wordt niet veroordeeld. Broeders en zusters, gelooft u dat?

2) Wij willen vervolgens zien hóe Christus is veroordeeld opdat wij nog te meer de vrucht van Zijn borgtochtelijk lijden mogen zien en geloven. U hebt al wel opgemerkt, dat de vragen 38 en 39 een nadere uitwerking geven aan twee onderdelen uit Christus’ lijden. Van de volle toornontlading van God aan het einde van Christus leven worden hier twee momenten genoemd: zijn veroordeling door Pontius Pilatus en straks nog de kruisiging op Golgotha. Wij willen nu eerst zien wat voor ons de vrucht is van zijn veroordeling in de rechtszaal van Pilatus. Het is opvallend, dat naast de naam van Maria ook die van Pontius Pilatus genoemd wordt in de twaalf Artikelen. Daarmee heeft de kerk het lijden en de terechtstelling van Christus willen dateren. Het sterven van Christus is een werkelijk gebeuren geweest in onze wereld, in onze geschiedenis. Tegenover de gnostiek, die niet wilde weten van een echte dood van Christus omdat zij ook niet geloofden in een echt lichaam van Christus, heeft de kerk nadrukkelijk beleden Zijn veroordeling door Pontius Pilatus, de Romeinse stadhouder. Vragen wij nu hoe Christus is veroordeeld, dan noemt de Catechismus hier twee dingen. Hij is officieel door de wereldlijke rechter veroordeeld. En Hij is ónschuldig veroordeeld. De Joden hadden Christus op een andere manier om kunnen brengen. Zij hadden Hem bijvoorbeeld kunnen stenigen, zoals later met Stefanus is gebeurd. Zij hadden Hem ook kunnen ombrengen door de hand van een sluipmoordenaar. Maar nee, de Joden wilden hem veroordeeld zien als een misdadiger, als iemand die in verzet was gekomen tegen de Romeinse keizer. Daarvan wordt Hij dan ook door het Sanhedrin aangeklaagd tegenover Pilatus. Maar juist zo is ook hierin de raad van God volbracht. Want God heeft gewild dat Zijn Zoon officieel en publiek veroordeeld zou worden. Nu, zo is het ook gebeurd. Christus is veroordeeld ook al was Hij onschuldig. Hij is veroordeeld en dat door de wettige rechter. Het vonnis van Pilatus was geen persoonlijk, maar een ambtelijk vonnis. Gezeten op zijn rechterstoel sprak hij het vonnis uit in naam van de wettige overheid, dat is dus bij gratie van God. Maar hoewel publiek veroordeeld is Hij tegelijk onschuldig veroordeeld. Eigenlijk wil Pilatus Hem niet veroordelen; hij doet allerlei wanhopige pogingen om er zich van af te maken. “Neemt gij Hem en oordeelt Hem naar uw eigen wet.” Maar de Joden gaan daarop niet in. Want zij willen Hem tot de kruisdood veroordeeld zien. En even later zegt Pilatus: “Ik vind geen schuld in Hem”. Dan zet hij Christus op tweetal met Barabbas. Maar ook dat helpt niet. De Joden dwingen onder allerlei dreigingen om de Christus te veroordelen. En zo wordt onze Borg een speelbal van goddeloze mensen, die het recht vertrappen. Hoe moet ook dit de ziel van deze Rechtvaardige gekrenkt hebben. Hij vindt nergens bescherming meer, zelfs niet bij de overheid, die geroepen is om bescherming te bieden. Zo wordt Jezus uit de gemeenschap der mensen weggestoten: onschuldig veroordeeld door de wereldlijke rechter. Maar hier nu voltrekt zich de raad van God. Want dat alles moest over Hem komen. God maakte Hem ziek en dwaas voor de mensen; God maakte Hem tot een speelbal. Want zeker, Pilatus mocht Hem niet veroordelen, want Hij was onschuldig, maar in Pilatus’ vonnis komt Gods vonnis over Hem en God zag Hem als de mens, die tot zonde was gemaakt, als de Borg met onze schuld beladen, over Wie de toorn Gods moest komen. Onder de wereldlijke rechter is Christus gekomen en voor de rechterstoel van God, beladen met onze zonden en daarom veroordeeld. Dat is onze troost. Want wanneer nu in de dag der dagen opnieuw de vierschaar van God gespannen wordt, is er voor ons vrijspraak. Beladen met onze zonden is Hij in het gericht van God veroordeeld, maar dat tot onze vrijspraak. Het strenge oordeel van God dat over Mij zou komen, is neergekomen op Christus, want hoewel zelf onschuldig is Hij als een misdadiger en kwaaddoener veroordeeld door Pontius Pilatus. Onschuldig: nu weet ik, dat Hij mijn schuld droeg. Veroordeeld: nu weet ik, dat ik vrij uit ga. Ja waarlijk, onschuldig ter dood veroordeeld, opdat wij voor het gericht Gods zouden vrijgesproken worden. Dat is de vrucht van zijn veroordeling: uw vrijspraak. Grijpt dan door het geloof die vrucht aan. U hoeft voor het gericht van God niet meer te vrezen. Want het vonnis over uw schuld is geveld en de straf is betaald. Uw Borg en Middelaar is gegaan naar het vloekhout!

3) Jazeker, Pilatus heeft Jezus van Nazareth veroordeeld tot het vloekhout, tot de kruisdood. De kruisiging was een typisch Romeinse straf. De Joden kenden deze vorm van straf niet. Deze straf werd onder de Romeinen voltrokken aan revolutionairen, aan mensen, die opstonden tegen de Romeinse overheid. Zulk een strenge straf diende om vrees aan te jagen en anderen van opstand te weerhouden. Welnu, deze straf werd voltrokken aan Hem, die volmaakt gehoorzaam was, aan Hem, die nog nimmer enig verzet tegen God had geboden. Hij ging aan het kruishout. En dat betekende voor Hem het ondergaan van de helse vloek en de helse pijn. Want al kenden de Joden niet de kruisiging, zij kenden wel de straf dat iemand na voltrekking van de doodstraf aan een paal werd gehangen. Daarmee werd te kennen gegeven dat de misdadiger noch door de aarde noch door de hemel werd ontvangen. Hij was weggestoten uit de gemeenschap van de mensen en uit die van God. Een vloek voor God en mensen. De mensen zeggen: O God, wij kunnen niet verder, maar wilt Gij hem nu ook verlaten, opdat hij buiten alle gemeenschap worde gesloten en zo de helse smart ondervindt. Die vloek, die ons moest treffen vanwege onze zonden, die heeft Christus getroffen, want Hij is gehangen aan het hout. Hij is dus door God vervloekt. Hier heeft het lijden van de Knecht des Heeren Zijn hoogtepunt bereikt. God slaat Hem nu in Zijn volle toorn. Hij ontvangt nu de volle straf van al de zonde, die Hij op Zich heeft genomen, dat is de zonde van heel Zijn volk. Christus aan het kruis, dat betekent een binnengaan in de helse smarten; een terechtkomen in de diepste duisternis, waar geen enkel licht is; waar de dood heerst in al zijn afschuwelijkheid; de plaats waar de vloek van God ten volle uitwoedt zonder enige weerhouding. O mens, sidder bij de gedacht aan dit mateloos zware lijden en geloof dat uw Borg deze vloek heeft gedragen, dat Hij deze dood is binnengegaan, opdat Hij u de zegen, opdat Hij u het leven zou geven. Ja waarlijk, Hij heeft de vervloeking van ons op Zich geladen opdat Hij ons met Zijn zegening zou vervullen. Geliefden, gelooft dit evangelie en gaat zo aan Zijn Heilige Dis.

Amen.