Preek over Zondag 19 (1974)

TekstZondag 1950 Waarom wordt daarbij gezet: “Zittende ter rechterhand Gods”?
Dewijl Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij Zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijk Kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert.

51 Wat nuttigheid brengt ons deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?
Eerstelijk, dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn lidmaten, de hemelse gaven uitgiet. Daarna, dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart.

52 Wat troost u de “wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden”?
Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwachte, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal.
van de Heidelbergse Catechismus
LezenEfeziërs 1:15-2315 Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Here Jezus en van uw liefde tot al de heiligen, 16 niet op te danken, u gedenkende bij mijn gebeden, 17 opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: 18 verlichte ogen [uws] harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen, 19 en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, 20 die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, 21 boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. 22 En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, 23 die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.
Artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis
ZingenPsalm 99:1,21 God, de HEER, regeert;
Beeft, gij volken, eert,
Eert Zijn hoog bestel,
Die bij Israël
Tussen Cherubs woont,
En Zijn grootheid toont;
Dat zich d' aard bewege;
Hij is Isrels zege.

2 God, die helpt in nood,
Is in Sion groot;
Aller volken macht
Niets bij Hem geacht;
Buigt u dan in 't stof,
En verheft met lof
't Heilig Opperwezen;
Wilt het eeuwig vrezen.

Psalm 98:44 Laat al de stromen vrolijk zingen,
De handen klappen naar omhoog;
't Gebergte vol van vreugde springen
En hupp'len voor des HEEREN oog:
Hij komt, Hij komt, om d' aard' te richten,
De wereld in gerechtigheid;
Al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten,
Wordt in rechtmatigheid geleid.

Psalm 1101 Dus heeft de HEER tot mijnen HEER gesproken:
"Zit op den troon ter rechterhand naast Mij,
Tot Ik de macht Uws vijands heb verbroken,
En u zijn
nek tot ene voetbank zij."

2 Uit Sion zal de HEER Uw scepter zenden,
Den scepter van Uw oppermogendheid,
En zeggen: "Heers tot 's werelds uiterst' enden,
Zover de
macht Uws vijands zich verspreidt."

3 Uw volk zal op Uw heirdag tot het strijden
Gewillig zijn, in heilig krijgssieraad;
U zal de dauw van Uwe jeugd verblijden,
Geboren
uit den vroegen dageraad.

4 U heeft de HEER, Wien 't nooit berouwt, gezworen:
"'k Heb U, Mijn volk tot heil, Mijn naam ten prijs,
In Mijnen raad het priesterambt beschoren,
Dat eeuwig
duurt naar Melchizédeks wijs."

5 De HEER zal steeds Uw rechterhand verzellen,
Zijn mogendheid met U ten strijde gaan,
En koningen, die tegen U zich stellen,
Ten dage
van Zijn grimmigheid verslaan.

6 Hij zal naar 't recht de woeste heid'nen richten,
Met lijken 't veld bezaaien door Zijn hand;
Zijn strijdb're hand zal straks het hoofd doen zwichten,
't Weerbarstig
hoofd van een zeer machtig land.

7 Hij zal op weg eens drinken uit de beken,
Daar Hij gevaar, noch strijd, noch moeit' ontziet;
Daarom zal Hij het hoofd naar boven steken,
Met eer be
kroond in 't Godd'lijk rijksgebied.

Psalm 65:11 De lofzang klimt uit Sions zalen
Tot U met stil ontzag;
Daar zal men U, o God, betalen
Geloften, dag bij dag.
Gij hoort hen, die Uw heil verwachten,
O Hoorder der gebeên,
Dies zullen allerlei geslachten
Ootmoedig tot U treên.

Psalm 65:44 O onze God, o vast vertrouwen
Van 't allerverste land,
Op Wien al 's aardrijks einden bouwen
En 't wijdstgelegen strand;
Gij, die de hemelhoge bergen
Doet pal staan door Uw kracht,
Zodat zij vloed en stormen tergen,
Gij zijt omgord met macht.

Preek gehouden te:

Opgenomen in de prekenbundel Horen naar het Woord (2014).

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

Er zijn drie zaken, die de Catechismus hier in Zondag 1950 Waarom wordt daarbij gezet: “Zittende ter rechterhand Gods”?
Dewijl Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij Zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijk Kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert.

51 Wat nuttigheid brengt ons deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?
Eerstelijk, dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn lidmaten, de hemelse gaven uitgiet. Daarna, dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart.

52 Wat troost u de “wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden”?
Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwachte, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal.
aan de orde stelt. Allereerst het doel van de hemelvaart van onze Heiland. Vervolgens de troost, die dit heilsfeit voor de kerk en haar kinderen bevat. Tenslotte de troost die gelegen is in het heilsfeit van de wederkomst van onze Heere Jezus Christus ten oordeel over levenden en doden. De vraag is nu maar of wij behoefte hebben aan de troost, die ons hier wordt geboden. Het gevaar is er namelijk dat maar al te veel christenen vandaag aan die troost totaal geen behoefte hebben. Om maar enkele voorbeelden te noemen. Tot onze vertroosting belijden wij, dat het zitten aan Gods rechterhand – geschonken aan onze Heiland na zijn hemelvaart – inhoudt, dat Hij ons tegen al onze vijanden beschut en bewaart. Wanneer je nu die vijanden niet als vijanden onderkent heb je aan die troost geen behoefte. Eén van die vijanden is vandaag de geest van de valse eenheid, de samenwerking van alle christenen op zo breed mogelijke basis. Breed hier dan bedoeld in de zin van: samenwerkend vanuit die formule, waar nog net iedereen mee kan instemmen. Bij deze samenwerking let men alleen op hetgeen verenigt, terwijl men angstvallig zwijgt over hetgeen scheidt. Als je – zo redeneert men – gaat samenwerken vanuit wat men gemeenschappelijk heeft – al is dat nog zo weinig – dan komt er vanzelf wel meer eenheid ook inzake die punten van de leer, waarover men nu nog verschilt. Ja, zo redeneert men. Als je zo gaat samenwerken, dan letten wij steeds minder op wat nog verschilt in de leer en zijn wij tot grootse dingen in staat. Zo zegt deze vijand. Deze vijand is er evenwel op uit de ogen der christenen te verblinden voor deze waarheid, dat wanneer er scheiding is over één zaak van de leer, dat er dan scheiding is over heel de linie, dat er dan in werkelijkheid niets is dat verenigt. Deze vijand bedriegt door te bedekken dat de waarheid één is. Deze vijand ontkent, dat hier hetzelfde geldt als bij de wet des Heeren, dat wie één gebod overtreedt, schuldig is geworden aan heel de wet. En daarom, wie een deel van de waarheid loslaat, die heeft daarmee heel de waarheid overboord gezet, ook al zegt men anders. Heel de macht tot samenwerken, zoals men die daar begeert, levert op den duur niets anders op dan de eenheid, die ook de duivelen vertonen, van wie geschreven staat, dat zij geloven dat God bestaat en juist daarom sidderen. Van zulk een samenwerking, die zo begint, blijft op den duur niets meer over. Wij zien het vandaag aan de God-is-dood-theologie, die juist in die kringen zijn duizenden verslaat. Doordat vele christenen deze vijand niet als vijand onderkennen missen zij de troost, die gelegen is in het feit dat de Verhoogde Heiland al Zijn kinderen tegen deze vijand beschut en bewaart. Dat is dan de troost, die de kerk belijdt inzake de heerlijkheid van haar Hoofd Christus. En wat betreft de troost van het beloofde heilsfeit van Christus’ wederkomst. Uit de Catechismus blijkt dat deze troost haar werking doet wanneer de kinderen Gods zich vervolgd weten en in droefenis verkeren vanwege de heerschappij en de werking van de zonde, zowel in de wereld als in de kerk. Deze vertroosting verlangen wij zodra wij zien de verschrikkelijke werking van de vloek, die wij over de schepping haalden en ook zodra wij oog krijgen voor de samenwerkende machten en krachten, die behoren tot het geweldige heirleger van Christus’ vijanden en daarom ook van al de zijnen. Wie oog heeft voor deze verschrikkelijke werkingen, die leert verlangen naar de komst van Christus ten oordeel. Echter, maar al te veel christenen weten vandaag niets van vervolgingen. Die zijn er alleen achter het IJzeren Gordijn, in communistische landen, zo meent men. Ze vergeten dat vervolgingen niet alleen maar lichamelijk zijn maar ook en vooral geestelijk. Vervolging is immers: de kinderen Gods achtervolgen, in een strik vangen en in het ongeluk storten. Het zijn vooral de krachten van de verleiding tot zonde die de christenen van het eertijds christelijke Westen vervolgen. Maar heel veel christenen weten niets van die vervolging, omdat ze zich er niet van bewust willen zijn dat de grote vijand van Christus, de duivel, ze maar wat graag gevangen wil nemen. Ze laten de vijand maar onbelemmerd toe in hun leven, onder andere via allerlei publiciteitsmedia, zodat de vijand zijn verwoestende werking kan doen iedere dag maar weer. Ze weigeren eenvoudig zich er voor in te spannen om de vijand te kennen en te onderkennen. Dat vinden ze lastig. Dat verstoort hun rust; dat maakt hen innerlijk onrustig. Dat eist van hen een echt christelijke instelling, een profetische instelling, een bewuste bediening van je profetische ambt, waardoor je de vijand aanwijst en hem bestrijdt. Maar juist dat leven van iedere dag maar weer strijd, dat wil men niet. En daarom heeft men ook aan de troost van Zondag 1950 Waarom wordt daarbij gezet: “Zittende ter rechterhand Gods”?
Dewijl Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij Zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijk Kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert.

51 Wat nuttigheid brengt ons deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?
Eerstelijk, dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn lidmaten, de hemelse gaven uitgiet. Daarna, dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart.

52 Wat troost u de “wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden”?
Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwachte, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal.
geen behoefte. Laten wij ons er dan in oefenen om in ons te kweken de behoefte aan goddelijke vertroosting van de heilsfeiten, waarover in dit stuk van de belijdenis wordt gesproken. Opdat wij dan die troost mogen kennen en ondervinden, willen wij u het evangelie van Zondag 1950 Waarom wordt daarbij gezet: “Zittende ter rechterhand Gods”?
Dewijl Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij Zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijk Kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert.

51 Wat nuttigheid brengt ons deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?
Eerstelijk, dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn lidmaten, de hemelse gaven uitgiet. Daarna, dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart.

52 Wat troost u de “wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden”?
Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwachte, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal.
verkondigen.

Wij verkondigen u Jezus Christus, die:

  1. verhoogd is in de hemelen;
  2. gegeven is aan Zijn gemeente.

1) Het is zonder meer duidelijk dat de Catechismus in deze zondagsafdeling spreekt over Christus als verhoogd in de hemel en dat daarbij de nadruk wordt gelegd op de heerlijkheid en de macht, die Christus daar bezit. Christus bezit koninklijke macht en koninklijke heerlijkheid. Had Hij het vlak voor zijn hemelvaart niet tot zijn discipelen gezegd: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.” Nu, inderdaad: Christus is naar de hemel gegaan en Hij heeft Zich gezet aan de rechterhand van God, in de troon van God en dat is het bewijs dat Hem metterdaad alle macht is gegeven in hemel en op aarde. Wanneer onze Heiland dat zo zegt: Mij is gegeven alle macht, dan betekent ‘macht’ hier allereerst bevoegdheid, macht krachtens recht. “Mij is gegeven alle macht”, dat wil zeggen, Ik heb alle macht ontvangen krachtens goddelijk recht. De Heiland zegt dan ook dat alle macht Hem gegéven is, namelijk van God de Vader. Het is de Vader, die de Zoon gezet heeft aan Zijn rechterhand. “Zet U aan mijn rechterhand”, zo had David eenmaal in de 110e Psalm geprofeteerd de woorden van de Heere God tot Zijn Heere, dat is tot Jezus Christus. Welnu, dat woord was nu vervuld. De Vader heeft tot onze Heiland gezegd: “Zet U aan mijn rechterhand”. Zo en toen is aan Christus gegeven naar goddelijk recht alle macht in de hemel en op de aarde. En u begrijpt: ‘naar goddelijk recht’ betekent dan, dat Christus tijdens Zijn dienst in vernedering op aarde door Zijn volmaakte Zelfofferande heeft voldaan aan het recht van God. Christus’ koninklijke heerlijkheid en macht heeft dus alles te maken met Zijn priesterlijke arbeid, Zijn arbeid van Zelfopoffering aan de Vader. Onze Heiland is alleen en kan ook alleen maar zijn de Leeuw uit Juda’s stam, die de scepter draagt omdat Hij ook is het Lam, dat geslacht is. Het fundament, waarop de troon van onze Heiland staat, is Zijn priesterlijke arbeid. U moet er eens op letten, hoe David, wanneer hij koning is geworden, er steeds weer mee bezig is om in zijn residentie, in Jeruzalem, een woonplaats te maken voor de ark des Heeren. Als David voor zichzelf een paleis heeft gebouwd, dan is hij niet rustig voordat hij ook voor de Heere een huis heeft gebouwd. David is niet rustig voordat hij de ark heeft gehaald uit Kirjat Jearim binnen Jeruzalems muren en heeft geplaatst in de tent. Waarom is dat nu zo belangrijk voor David. Omdat David maar al te goed begreep, dat hij theocratisch koning was en dat dat betekende dat hij had te heersen in dienst van God, dat betekent dat zijn paleis moest staan in het licht van de tempel. Zijn paleis functioneerde pas goed, wanneer ook zijn God daar woonde. Zijn troon kon alleen functioneren dankzij het altaar. Welnu, geliefden, dit alles is volmaakt vervuld in en door Jezus Christus. Want al kon David wel de tempeldienst en het altaar brengen binnen Jeruzalems muren, hij kon zelf nooit de priesterdienst bij het altaar vervullen. David was en bleef koning, die nooit de priesterdienst mocht verrichten. Maar zie, hier is Hij, de grote Zoon van David, dus Koning op Zijn troon, maar tegelijk ook Priester, want tot Hem heeft God gezegd: “Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de orde van Melchizedek”. Jezus Christus is Koning en Priester tegelijk. En daarom staat Zijn troon vast tot in eeuwigheid, want Zijn koningschap is gefundeerd in Zijn priesterschap. Omdat Christus Priester is, kan Hij ook zijn, de grote Zoon van David, gezeten aan de rechterhand van God. God zette Hem naast Zich op de troon. Onze Heiland is de Priester-Koning. Hij ontvangt Zijn heersersstaf uit Gods heiligdom in de hemel. Nu is zijn macht ook onbeperkt. Naar Gods recht is Hem gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Zo mogen wij Christus verhoogd weten in de hemelen. Hem behoort alle bevoegdheid, alle macht. Dat alles is te danken aan Zijn offerande, aan Zijn bloed, dat Hij voor ons gaf. En nu is het voor ons allen een zaak van levensbelang, dat wij zien de glans en de glorie, de grootte en de grootsheid, de heerlijkheid en de oneindigheid van de troon van deze Koning, die onze Koning is. Nietwaar, dat is toch onze belijdenis, die ons zulk een onuitsprekelijke troost geeft, dat deze Koning onze Koning is. Want “daarom is Christus ten hemel gevaren, opdat Hij Zichzelf daar bewijze als het Hoofd van Zijn Christelijke Kerk, door Wie de Vader alle ding regeert.” En daarom, de grootheid en glans van Zijn troon doet ons tegelijk weten de glorie en de glans, de heerlijkheid en de oneindigheid van onze erfenis, die voor ons in de hemelen is weggelegd. Wij verstaan nu dat de apostel Paulus aan de Efeziërs schrijft: “Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Heere Jezus en van uw liefde tot al de heiligen niet op te danken, u gedenkende bij mijn gebeden, opdat de God van onze Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen.” Inderdaad het komt er nu maar op aan dat wij, die geloven, de Geest van wijsheid, dat is de Heilige Geest, ontvangen, dat God ons steeds maar weer geeft de Geest van openbaring, zodat wij Hem recht kennen. Zodat wij dus weten welk een heerlijkheid Christus heeft ontvangen, opdat wij daarmee ook weten de heerlijkheid van de erfenis die ons allen wacht. U moet er goed op letten, dat de apostel dit schrijft aan mensen, die reeds geloofden. Hij zegt immers: “Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Heere Jezus en van uw liefde tot al de heiligen niet op te danken”. Zij die geloven, moeten steeds weer ontvangen de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen. Want wat is onze kennis van de heerlijkheid van onze verhoogde Heiland nog ontstellend klein en daarom ook de kennis van de heerlijkheid die óns wacht. Hoe weinig zijn wij ons nog bewust, hoe groot de rijkdom wel niet is, waartoe God ons roept, hoe schoon de erfenis is, die wij ontvangen. Wie zich van die onuitputtelijke rijkdom niet bewust is, die kan ook niet delen in de troost van Zondag 1950 Waarom wordt daarbij gezet: “Zittende ter rechterhand Gods”?
Dewijl Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij Zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijk Kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert.

51 Wat nuttigheid brengt ons deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?
Eerstelijk, dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn lidmaten, de hemelse gaven uitgiet. Daarna, dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart.

52 Wat troost u de “wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden”?
Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwachte, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal.
. En daarom zullen wij de Schriften moeten bestuderen, opdat wij weten wat onze rijkdom is, opdat wij ons niet laten bedriegen door de duivel, de wereld en ons eigen vlees en zo voor rijkdom aanzien wat in werkelijkheid niet anders is dan armoede, wat in werkelijkheid niet anders is dan leugen en onwaarheid. De apostel bidt dan ook voor de Efeziërs, dat God hun moge geven verlichte ogen huns harten, zodat zij weten welke hoop zijn roeping wekt. De ogen van hun hart moeten steeds meer gaan voldoen aan het doel waartoe God ze gegeven heeft, namelijk dat wij de Heere onze Heiland steeds beter en steeds scherper leren kennen in Zijn grootsheid, in liefde en trouw, in de rijkdom, waarin Hij ons nu doet leven en straks zal doen leven. Ook al zijn wij gelovigen, dan is het steeds weer nodig, dat de Heere ons geeft verlichte ogen des harten en dat Hij ons leert die ogen goed te gebruiken, want steeds weer dreigt het gevaar dat wij voor schoon en volmaakt aanzien wat in wezen niet anders is dan lelijk en verrot, en dat wij niet onderkennen de waarde, de alles te boven gaande waarde van het bloed van de Heiland en de rijkdom, die Hij door Zijn bloed verwierf, deze rijkdom, dat Hij is ingegaan tot de hemelse erfenis en dat Hij ook ons roept tot die erfenis en tot de heerlijkheid en schoonheid van heel de schepping. Hoezeer geldt al van een kind, dat geboren is uit schatrijke ouders, dat het jaren nodig heeft om zich de rijkdom van zijn erfenis bewust te worden. Nu, hoe oneindig veel meer geldt dat voor mensen, die geboren zijn in het verbond der genade, in de kerk, die deel uitmaken van het volk, dat toegezegd is de mateloze rijkdom van Góds erfenis. Maar wat is de kennis van deze rijkdom, voor zover ons in de Heilige Schrift is geopenbaard, vaak ontstellend gering. Wij weten hoe het maar al te vaak toegaat in het leven van Gods kinderen. Ze maken wel een begin met het onderzoeken van Gods Woord, waar ons die rijkdom ontvouwd wordt, en van de belijdenisgeschriften der kerk wanneer zij belijdenis van hun geloof willen afleggen. Maar nog maar nauwelijks hebben ze hun geloof beleden of van gedegen bijbelonderzoek komt niets meer terecht. Zelfs het boek dat zij op de dag van hun openbare belijdenis hebben ontvangen van de kerkeraad en dat hun wil leren Gods Woord beter te verstaan, zodat zij steeds meer in staat zijn de ogen van het hart te gebruiken en scherp te onderscheiden, zelfs dat boek hebben velen na hun belijdenis nog niet eens bestudeerd. Maar geliefden, juist dat maar al te veel nalaten van voortdurende bestudering van Gods Woord ontneemt ons het rechte zicht op onze Heiland als verhoogd in de hemelen en daarmee ook het rechte zicht op de rijkdom van onze erfenis. Dit doet ons armer leven, dan wij behoeven te leven. Want het zijn toch de Schriften, die wijs kunnen maken tot zaligheid, ja maar die daarom tegelijk ons steeds meer en steeds duidelijker doen zien de grootte en de grootsheid, de glorie en de glans, de heerlijkheid en de oneindigheid van onze erfenis: het eeuwige leven met God en alles wat daarbij behoort. Die Schriften doen ons ook weten, dat hoe rijk ons inzicht in dit leven in deze rijkdom nu ook is, dat wij straks zullen beleven een rijkdom, zo groot en heerlijk als geen oog heeft gezien en geen oor gehoord en die in geen mensenhart is opgeklommen; een rijkdom, een erfenis, die God bereid heeft hun, die Hem liefhebben. En daarom, ook al geloven wij met heel ons hart, dan is nog steeds weer nodig, zoals de apostel Paulus schrijft, dat God ons geeft de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen; verlichte ogen van ons hart, zodat ge weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, die Hij heeft gewrocht in Christus door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan Zijn rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. Ja geliefden, dat is de overweldigende heerlijkheid, die Christus heeft ontvangen in zijn zitten aan Gods rechterhand. En nogmaals, het is steeds weer nodig dat God ons geeft de Geest van wijsheid en openbaring en verlichte ogen van ons hart om ons steeds weer bewust te maken die rijkdom en om ons in te leiden in die waarheid, in die hemelse werkelijkheid, die heel het leven op aarde en in de hemel, ja zelfs van de duivel en de hel beheersen. Want alleen met zulke ogen, die verlicht zijn en verlicht worden door voortdurende bestudering van Gods Woord kun je de Heiland zien, zien in Zijn Woord en werken, zien in Zijn heerlijkheid als de Verhoogde Middelaar Gods en der mensen. Wie Hem zo ziet, die ziet eigen rijkdom, eigen erfenis, eigen heerlijkheid, omdat die mens ziet de heerlijkheid van het lichaam van de Heiland, dat is van Zijn Kerk.

2) Wat is het voor ons een geweldige rijkdom te mogen weten dat onze Heiland is gezeten aan Gods rechterhand in de hemelse gewesten, waar zich de troon van God bevindt. Nee, onze Heiland zit niet óp de troon van God, maar naast Hem in Zijn troon. En daarom kan de Catechismus zeggen, dat de Vader door Hem alle ding regeert. Dáár, in die troon van God, is Hij, zoals Paulus zegt, gezeten boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze maar ook in de toekomende eeuw. Hier wordt ons geleerd, dat door de Vader aan onze Heiland metterdaad is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Macht, allereerst in de betekenis van bevoegdheid om over alle schepselen te regeren, zoals wij reeds zeiden, ja maar dan tegelijk ook in de betekenis van alle kracht, die Hij nodig heeft om alles aan Zich te doen gehoorzamen. Dat wil zeggen dat Hij die kracht heeft om alles en allen in de hemel en op de aarde, ja zelfs de duivelen in en buiten de hel te laten dienen het grote doel, dat onze Heiland voor ogen heeft, namelijk de verheerlijking van God door de herschepping van hemel en aarde en de volkomen zaligheid van al de Zijnen en de totale vernietiging van al Zijn vijanden. Om dat doel te bereiken beschikt Christus over alle macht in hemel en op aarde. Nu, hoe overweldigend de machten in de hemel zijn, daarover laat de Bijbel ons niet in het onzekere. In Ezechiël 11 In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde der maand, toen ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de hemel geopend en zag ik gezichten van Godswege. 2 Op de vijfde der maand - het was het vijfde jaar der ballingschap van koning Jojakin - 3 kwam het woord des Heren tot de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de rivier de Kebar; de hand des Heren was daar op hem. 4 En ik zag en zie, een stormwind kwam uit het noorden, een zware wolk met flikkerend vuur en omgeven door een glans; daarbinnen, midden in het vuur, was wat er uitzag als blinkend metaal. 5 En in het midden daarvan was wat geleek op vier wezens; en dit was hun voorkomen: zij hadden de gedaante van een mens, 6 ieder had vier aangezichten en ieder van hen vier vleugels. 7 Wat hun benen aangaat, deze waren recht; en hun voetzolen waren als die van een kalf en fonkelden als gepolijst koper. 8 Onder hun vleugels waren mensenhanden aan hun vier zijden. En wat de aangezichten en de vleugels van die vier betreft, 9 hun vleugels waren met elkander verbonden. Zij keerden zich niet om als zij gingen; zij gingen ieder recht voor zich uit. 10 En wat hun aangezichten betreft, die geleken bij alle vier ter rechterzijde op dat van een mens en dat van een leeuw; bij alle vier ter linkerzijde op dat van een rund; ook hadden alle vier het aangezicht van een arend. 11 Hun vleugels waren naar boven uitgespreid; ieder had er twee die met elkander verbonden waren; en twee bedekten hun lichaam. 12 En zij gingen ieder recht voor zich uit; waarheen de geest wilde gaan, gingen zij; zij keerden zich niet om als zij gingen. 13 En wat de gedaante der wezens betreft, hun aanblik was als die van brandende vuurkolen, als van fakkels - zich bewegend tussen de wezens; en het vuur glansde en bliksemen schoten daaruit. 14 De wezens snelden heen en weer als bliksemschichten. 15 En ik zag naar de wezens en zie, op de grond naast de wezens, aan de voorzijde van alle vier, was een rad. 16 De aanblik en het maaksel van de raderen was als de schittering van een turkoois; zij hadden alle vier een zelfde vorm; hun aanblik en maaksel was, alsof er een rad was midden in een rad. 17 Als zij gingen, konden zij naar alle vier zijden gaan; zij keerden zich niet om als zij gingen. 18 Hun velgen waren hoog en ontzagwekkend; en bij alle vier waren deze velgen rondom vol ogen. 19 Als de wezens gingen, gingen de raderen naast hen; en als de wezens zich van de grond verhieven, verhieven zich ook de raderen. 20 Waarheen de geest wilde gaan, gingen zij - waarheen de geest wilde gaan; en de raderen verhieven zich tegelijk met hen; want de geest der wezens was ook in de raderen. 21 Als genen gingen, gingen dezen; als genen stilstonden, stonden dezen stil; als genen zich van de grond verhieven, verhieven zich de raderen tegelijk met hen, want de geest der wezens was ook in de raderen. 22 Boven de hoofden der wezens was wat geleek op een uitspansel als ontzagwekkend ijskristal, uitgespreid boven over hun hoofden. 23 En onder het uitspansel stonden hun vleugels recht naar elkander uitgestrekt; ieder had er twee, die van voren en van achteren zijn lichaam bedekten. 24 Als zij gingen, hoorde ik het geruis hunner vleugels als het gebruis van vele wateren, als de stem des Almachtigen: een dreunend geluid als van een leger; als zij stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen. 25 En een stem klonk van boven het uitspansel dat boven hun hoofden was; als zij stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen. 26 Boven het uitspansel boven hun hoofden was wat er uitzag als lazuursteen, dat de vorm had van een troon; en daarboven, op hetgeen een troon geleek, een gedaante, die er uitzag als een mens. 27 En ik zag iets schitteren als metaal; vanaf wat op zijn lendenen leek naar boven als vuur omvat door een hulsel; en vanaf wat op zijn lendenen leek naar beneden, zag ik iets als vuur omgeven door een glans. 28 Zoals de aanblik is van de boog, die in de regentijd in de wolken verschijnt, zo was de aanblik van die omhullende glans. Aldus was het voorkomen der verschijning van de heerlijkheid des Heren. Toen ik haar zag, viel ik op mijn aangezicht, en ik hoorde de stem van Een, die sprak. bijvoorbeeld wordt ons verteld hoe Ezechiël in een visioen vier hemelwezens ziet. Na dit visioen brengt de Geest des Heeren Ezechiël terug naar de ballingen aan de Kebar en, zo lezen wij dan, daar bleef hij zeven dagen onder hen, verbijsterd; verbijsterd door de ontzagwekkende grootsheid, kracht, glans en glorie van de vier hemelwezens. Zeven dagen had hij nodig om weer een klein beetje op verhaal te komen na dit ontzagwekkende hemelvisioen. Nu, deze hemelgeesten zijn de Heiland na Zijn verhoging volmaakt onderdanig met al hun kracht en grootsheid. En dat zijn er nog maar vier. Maar wat een ontelbare krachten en machten zijn daar meer in de hemel. Denkt u maar aan Gabriël en Michaël, aan talloos veel andere engelen, Cherubijnen en Serafijnen. Hoe groot de macht van één engel al niet is, wordt ons bijvoorbeeld verteld in de geschiedenis van de zonde van David, dat hij het volk telde. De straf daarop was, dat niet minder dan 70.000 Israëlieten werden getroffen en dat door de hand van één engel. Slechts één engel blijkt in staat om binnen een tijd van drie dagen niet minder dan 70.000 mensen te doden. Eén engel uit het miljoenen en miljoenen tellende heirleger van engelen. En leest u het boek Openbaring maar na. Ook daar wordt ons uitvoerig beschreven de enorme kracht van de engelen. Wanneer één engel reeds zo’n kracht heeft, hoe machtig moet dan heel dat hemelse heirleger wel niet zijn. Hoe machtig moet dan onze Heiland wel niet zijn, nu heel dat hemelse heirleger Hem volmaakt ter beschikking staat. En dan de machten van deze aarde. Hoeveel overheden en machten en krachten en heerschappijen en namen zijn er op deze aarde niet geweest en leven er nu nog. En ook hun kracht is vaak niet gering. Denkt u maar aan de grote wereldmachten in verleden en heden. Wij kunnen ons er nauwelijks een voorstelling van maken welke enorme krachten er opgeborgen liggen in een militaire staat. Denkt u maar eens aan Amerika, Rusland of China. En toch al die krachten en mensen en machten kunnen niets anders doen dan het grote doel van onze Heiland dienen, of zij het nu willen of niet. En wat betreft de machten in de hel, wij weten hoe machtig de duivel is. Dat zien wij aan wat er gebeurd is in het paradijs en aan wat de duivel nog dagelijks met ons gelovigen doet. Wij zien het vandaag ook aan de samenbundeling van alle satanische machten en krachten tot de laatste verschrikkelijke strijd van de duisternis tegen het licht. Maar ook hier geldt, dat al deze helse machten en krachten en namen aan de Heiland onderworpen zijn en dat zij niets kunnen doen tegen zijn wil. Hij heeft het te zeggen over al deze krachten; tegen Zijn wil kunnen zij zich noch roeren noch bewegen. En wánneer zij zich roeren of bewegen dan doen zij – hoewel zij het tegendeel willen – niet anders dan dienen het grote doel van onze Heiland: de zaligheid van de Zijnen en de vernietiging van al zijn vijanden. Zij kunnen, geliefden – dat is de ironie van de geschiedenis en ook de ironie van die brute en brutale machten van vandaag als communisme en socialisme en horizontalisme – dat is de ironie van al deze vijanden, dat zij niet anders kunnen dan hun eigen ondergang bewerken en bespoedigen de opgang van Gods volk – hoewel ze precies het tegenovergestelde voor ogen hebben. En dan tenslotte de krachten van de levenloze natuur. De krachten van het atoom en andere soortgelijke stoffen; de krachten van de woedende wateren en van de alles vernietigende stormen. Hoe overweldigend is ook die kracht. Daar voel je je gewoon klein bij worden. Wat te denken van de krachten in het binnenste van de aardbol. Wat te denken van de krachten, die in het heelal werkzaam zijn, van de zon en de andere sterren, die deel uitmaken van dat miljoenen heirleger van hemellichamen; krachten zo ontzagwekkend, dat wij reeds door het zo geringe deel dat wij er nog maar van weten, ons klein en nietig voelen. Ook die krachten zijn onderworpen aan de Heiland, ónze Heiland. Op de jongste dag, wanneer deze Heiland weer komt, zal Hij ook die krachten openbaren in al hun verschrikkelijkheid. Dan zullen de vijanden sidderen en beven en wij zullen ervaren dat ook die krachten enkel moeten dienen tot ons heil, tot ons behoud. Geliefden, het is onvoorstelbaar hoe machtig de Heiland is, uw Heiland. Waarlijk, Hij kan zeggen, dat Hem is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Door en sinds zijn hemelvaart is Hij gekroond met eer en heerlijkheid. Alle dingen zijn aan Zijn voeten onderworpen. God doet Hem heersen over alle werken Zijner handen, niet één uitgezonderd, zowel in de hemel als op de aarde. Geliefden, die Heiland is uw Heiland, uw Koning, die daarom met al Zijn macht u beschermt en beschut tegen al de vijanden; uw Heiland, die geen ander doel voor ogen heeft dan u te brengen tot de hemelse erfenis en u te doen delen in Zijn hemelse heerlijkheid. Durft iemand van u er nu nog aan te twijfelen, dat deze Heiland u kán brengen tot die hemelse heerlijkheid en dat ook metterdaad doet. Heeft Hij aan u, Zijn Bruid niet beloofd de eeuwige deelneming aan Zijn hemelse heerlijkheid; ja, heeft Hij Zijn Kerk niet beloofd met Hem eeuwig te mogen heersen over deze schepping. Die belofte, bezegeld door Zijn gaan zitten aan Gods rechterhand, zál Hij vervullen. Ja, reeds is Hij daar mee bezig, doordat Hij in Zijn lichaam, in de Kerk, in de leden daarvan uitgiet hemelse gaven. Want Hij begiftigt Zijn Kerk met gaven van wedergeboorte, bekering, vernieuwing des levens, en eeuwig leven hier reeds. Ja, Hij begiftigt Zijn kinderen met de Geest der wijsheid, waardoor de kinderen der kerk kunnen onderscheiden tussen de werken van het licht en die van de duisternis; waardoor zij het onderscheid kunnen zien tussen dat wat uit Christus is en wat uit de duivel is. Hij geeft Zijn kerk verlichte ogen des harten, ogen die verlicht zijn door Zijn Woord en Geest, zodat de Kerk zich steeds weer afwendt van alle bedrog en leugen van de satan; zodat de kinderen der kerk zich verre houden van alle ontkrachting der waarheid; zodat zij de ware eenheid zoeken, de eenheid die gebouwd is op de waarheid van Gods Woord. Hij begiftigt hen met die hemelse gaven, dat zij de vervolgingen van de satan kunnen onderkennen en bereid en bekwaam zijn om profetisch daartegen de strijd aan te binden, dat zij weigeren vrede te sluiten met hun doodsvijanden omdat zij weten dan hun Heiland te verloochenen en zo hun leven te verliezen; het leven, dat bestaat in de overweldigende grote rijkdom van de hemelse erfenis. Bovendien schenkt Christus Zijn Kerk de hemelse gave van het gebed; het gebed om zijn bescherming en liefde; het gebed van de Bruid dat de hemelse Bruidegom maar wat graag verhoort en ook verhoren kan. Deze Bruid, de Kerk weet dat haar Bruidegom zeer naar haar verlangt. Verlangt die Bruid ook Hem? Dat zal zij doen, wanneer zij te midden van alle droefenis en vervolging haar oog op Hem gericht houdt. Dat zal zij doen, wanneer zij zich door het onderzoeken van Zijn Woord steeds meer laat inleiden in de hemelse heerlijkheid van haar Bruidegom. Dan moogt u weten, dat uw zaligheid vastligt in Hem, die Zich tevoren om uwentwil voor Gods gericht gesteld en al de vloek van u weggenomen heeft, en die nu de mateloos grote macht die Hij bezit in dienst stelt van uw zaligheid, van uw ingang in de erfenis. Vervult dan, geliefden, door de kracht van Zijn Woord en Geest profetisch uw ambt. Weest bereid om te strijden tegen alle bedrog en leugen, waarmee de satan u achtervolgt. Stel u nooit aan de zijde van hen, die de eenheid zoeken ten koste van de waarheid. Maar staat vast op de waarheid van Gods Woord. Zeker, dan hebt u geen leven dat rustig en vredig voorbijgaat. Dan hebt u een leven van strijd en moeite, want u krijgt veel vijanden tegenover u: de machten van de hel en van deze wereld. Maar te midden van die droefenis en vervolging moogt en kunt u strijden in de zekere wetenschap, dat het laatste oordeel is gegeven aan Hem, die álle macht heeft in de hemel en op de aarde. Hij zegt ook vandaag tot u: Zie Ik kom spoedig als Rechter over levenden en doden en dan zal uw zaak blijken te zijn de zaak van de Zoon van God. Daarom, geliefden, houdt vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon neme.

Amen.