Preek over Zondag 22 (1974)

TekstZondag 2257 Wat troost geeft u de opstanding des vleses?
Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonden aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden.

58 Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven?
Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geens mensen hart opgeklommen is, en dat, om God daarin eeuwiglijk te prijzen.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen1 Tessalonicenzen 4:13-1813 Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere (mensen), die geen hoop hebben. 14 Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem. 15 Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, 16 want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; 17 daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen. 18 Vermaant elkander dus met deze woorden., 5:16-2416 Verblijdt u te allen tijde, 17 bidt zonder ophouden, 18 dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u. 19 Dooft de Geest niet uit, 20 veracht de profetieën niet, 21 maar toetst alles en behoudt het goede. 22 Onthoudt u van alle soort van kwaad. 23 En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. 24 Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen.
ZingenPsalm 49:1,41 Gij, volken, hoort; waar g' in de wereld woont,
't Zij laag van staat, of hoog, met eer bekroond;
't Zij rijk of arm, komt, luistert naar dit woord.
Mijn mond brengt niets dan lout're wijsheid voort,
Bij mij in 't hart opmerkzaam overdacht.
Ik neig het oor, daar 'k op Gods inspraak wacht,
Naar 's HEEREN spreuk, en zal u, op de snaren
Der blijde harp, geheimen openbaren.

4 Al zegt zijn hart: "Mijn huis zal eeuwig staan,
Van kind tot kind gedurig overgaan";
Al heeft hij 't land, waarop zijn trotsheid roemt,
Zijn grootsheid bouwt, naar zijnen naam genoemd;
't Is alles wind, waar zich zijn hart mee streelt;
De mens, hoe mild door 't aards geluk bedeeld,
Hoe hoog in eer, in macht en staat verheven,
Vergaat als 't vee, en derft in 't eind het leven.

Psalm 49:66 Men denkt niet meer aan hun verleden staat,
Wijl al hun glans met hen in 't graf vergaat;
Maar na den dood is 't leven mij bereid;
God neemt mij op in Zijne heerlijkheid.
Vreest hem dan niet, die grote schatten heeft,
Wiens machtig huis in eer en aanzien leeft;
Want hij zal niets in 't sterven met zich dragen;
Zijn naam, zijn roem, 't ligt al terneer geslagen.

Psalm 851 Gij hebt Uw land, o HEER, die gunst betoond,
Dat Jakobs zaad opnieuw in vrijheid woont;
De schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan;
Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan;
Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust;
De hitte van Uw gramschap is geblust.
O heilrijk God, weer verder ons verdriet,
Keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet.

2 Heeft dan, o HEER, Uw gramschap nimmer end?
Zal z' eind'lijk niet eens worden afgewend?
Of zal Uw toorn ook op ons nakroost woên?
Zult g' Uit den dood ons niet herleven doen,
Opdat Uw volk zich weer in U verblij'?
Dat toch, o HEER, Uw goedheid ons bevrij';
Geef ons Uw heil, en red door Uwe hand,
Uit vrije gunst, het zuchtend vaderland.

3 Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft;
Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft,
Zijn gunstgenoot, van blijden troost en vreê,
Mits hij niet weer op 't spoor der dwaasheid treê.
Voorwaar, Gods heil is reeds nabij 't geslacht,
Hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht;
Opdat er eer in onzen lande woon'
En zich aldaar op 't luisterrijkst vertoon'.

4 Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet;
De vrede met een kus van 't recht gegroet;
Dan spruit de trouw uit d' aarde blij omhoog;
Gerechtigheid ziet neer van 's hemels boog;
Dan zal de HEER ons 't goede weer doen zien;
Dan zal ons 't land zijn volle garven biên;
Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z' alom, waar Hij Zijn treden richt.

Psalm 56:66 Gij hebt mijn ziel beveiligd voor den dood;
Gij richt mijn voet, dat hij zich nimmer stoot';
Gij zijt voor mij een schild in allen nood;
Gij hebt mijn smart verdreven;
Uw dierb're gunst is m' altoos bijgebleven;
'k Zal, voor Gods oog, naar Zijn bevelen leven;
Zo word' door mij Zijn naam altoos verheven;
Zo word' Zijn lof vergroot.

Psalm 56:55 Ik roem in God; ik prijs 't onfeilbaar woord;
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord;
'k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord;
Wat sterv'ling zou mij schenden?
Ik heb beloofd, wanneer G' in mijn ellenden
Mij bijstand boodt, en 't onheil af zoudt wenden,
Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden,
Door ijver aangespoord.

Preek gehouden te:

Opgenomen in de prekenbundel Horen naar het Woord (2014).

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

Met de belijdenis van de troost die het geloof aan de wederopstanding van het vlees en een eeuwig leven ons biedt eindigt de Catechismus de behandeling van de 12 artikelen. Met opzet zeggen wij: de troost, die het gelóóf aan de wederopstanding van het vlees en een eeuwig leven ons biedt. Immers, alleen voor wie gelooft is de geloofsinhoud van deze artikelen troostvol. Nu gaat de Catechismus met het woord en begrip troost heel zuinig om. Het komt niet zo vaak voor in ons troostboek. Daarom moet het onze bijzondere aandacht hebben, dat dit woord juist in deze zondagsafdeling tot twee keer toe voorkomt. In vraag 57: “Wat tróóst geeft u de opstanding des vleses”, en in vraag 58: “Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven”. In de voorafgaande Zondagen heeft de Catechismus heel de geloofsinhoud van de leer der zaligheid aan de kerk en haar kinderen voorgesteld. En nu aan het slot daarvan wil de Catechismus de Kerk als het ware leren: ‘hebt u nu wel gezien hoe diep en vol de stroom van Gods genade in de verlossing door Jezus Christus voor u allen is.’ U kunt troost scheppen uit de fonteinen des heils, zoveel u maar wilt. Zelfs wanneer u geconfronteerd wordt met de aftakeling van uw lichaam: troost u dan maar steeds weer en meer met de wetenschap dat de opstanding van het vlees aanstaande is. Wanneer u aan een sterfbed of op een sterfbed vervuld wordt met de droefheid over de korte duur van en de vele moeiten in uw leven, troost u dan maar met het geloof en de zekerheid van een eeuwig leven. Gaat maar in beide gevallen tot de fonteinen des heils en schept maar overvloedig uit deze wateren de goddelijke vertroosting. In Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
is de vraag gesteld: “Wat is uw enige troost beide in het leven en in het sterven”. En de kerk heeft daarop geantwoord: “Dat ik met lichaam en ziel beide in het leven en in het sterven het eigendom ben van mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus”. In onze zondagsafdeling wordt bewust op deze heerlijke werkelijkheid teruggegrepen. Ik ben in het leven en in het sterven het eigendom van Jezus Christus. Dat is mijn enige troost in het aangezicht van de aftakeling van mijn leven. En dus ben ik principieel aan alle aftakeling ontrukt. Wat is uw enige troost in het aangezicht van de lichamelijke dood? Dat ik het eigendom ben van Jezus Christus en dus principieel ontheven ben aan de dood en de macht der dood. Ja geliefden, diep en breed zijn de wateren van het heil, die stromen uit de fonteinen van het heil. Jesaja zingt ervan zo prachtig in het 12e hoofdstuk: “En gij zult te dien dage zeggen: Ik lóóf U, Heere, omdat Gij toornig op mij zijt geweest; uw toorn heeft zich afgewend en Gij vertróóst mij. Zie, God is mijn heil, ik vertrouw en vrees niet, want mijn sterkte en mijn psalm is de Heere Heere en Hij is mij tot heil geweest. Dan zult gij met vreugde water scheppen uit de bronnen des heils. En gij zult te dien dage zeggen: Looft de Heere, roept zijn naam aan, maakt onder de volken zijn daden bekend, vermeldt dat zijn naam verheven is. Psalmzingt de Heere, want Hij heeft grootse dingen gedaan; dit worde bekendgemaakt op de ganse aarde. Juicht en jubelt, inwoners van Sion, want groot in uw midden is de Heilige Israëls.” Deze lof moet ook opklinken uit onze mond en ook uit ons hart geliefden. Met zulke woorden moeten ook wij de Heere prijzen, omdat Hij tot Zijn eer onze redding, ook onze redding volkomen maakt. Opdat wij dan tot die lof komen, voor het eerst of bij vernieuwing, bedienen wij u het Woord Gods zoals de Kerk dat heeft samengevat in Zondag 2257 Wat troost geeft u de opstanding des vleses?
Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonden aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden.

58 Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven?
Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geens mensen hart opgeklommen is, en dat, om God daarin eeuwiglijk te prijzen.
en wij doen dat in nauwe aansluiting bij 1 Tessalonicenzen 5:23,2423 En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. 24 Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen.. Thema van de prediking is:

De God des vredes troost Zijn volk met de belofte van de opstanding des vleses en een eeuwig leven. Wij zien:

  1. de inhoud van deze belofte;
  2. de zekerheid van de vervulling van deze belofte.

1) Wij mogen geen moment vergeten dat wij in de wederopstanding van het vlees en het eeuwige leven te doen hebben met verbondsweldaden van de Heere aan Zijn volk. De opstanding van het vlees is de laatste handeling van God met betrekking tot onze heiligmaking en het ontvangen van het eeuwige leven zal zijn de laatste handeling van God met betrekking tot onze heerlijkmaking. Jazeker, het gaat in deze zondagsafdeling over onze heiligmaking – en dat niet alleen van onze ziel, maar ook van ons lichaam – en over onze heerlijkmaking en dat zijn de weldaden, die God in het verbond aan Zijn volk wil schenken. Heiligheid is de grote gave, die Adam in zijn schepping in het Paradijs ontving, waar de Heere zichzelf in de verbondsverhouding met Adam had geplaatst. Deze heiligheid omvatte heel Adams leven, zijn ziel en lichaam, zodat hij zich in volmaaktheid aan de Heere kon opofferen. En in de weg van die volmaakte opoffering aan de Heere zou hij ook gebracht worden tot volmaakte heerlijkheid, dat is het eeuwige leven om daarin Zijn God en Schepper eeuwig te loven en te prijzen. Het verbondsleven van Adam met de Heere werd op die wijze gekenmerkt door de volkomen harmonische verhouding tussen God en de mens, tussen de mens en God en dientengevolge daarvan ook door de volkomen harmonie tussen de mens en zijn medemens en de schepping. Het leven van de mens in het verbond met de Heere kunnen wij dan ook samenvatten in dit ene Bijbelse woord: vrede, vrede met God, en zo ook met de naaste en de schepping. Welnu, dat leven van volkomen vrede, in het Paradijs geschonken, maar door de zonde van de eerste Adam en al zijn nakomelingen zo ontluisterd en verdorven, dat leven keert terug, ja wordt in beginsel reeds genoten door al Gods kinderen en dat dankzij de laatste Adam, die vrede maakte door Zijn vredeoffer op Golgotha. Daarom geloven en belijden wij de wederopstanding van het vlees en het eeuwige leven, dat is het leven van volkomen vrede, de weldaad, die God in het verbond aan Zijn kinderen schenkt uit genade. Wij hebben zo-even een gedeelte gelezen uit de eerste brief van Paulus aan de Thessalonicenzen en daarin lazen wij ook deze bede van de apostel: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Heere Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te blijven”. De apostel spreekt hier over God als de God des vredes, de God, die vrede schenkt aan Zijn volk. De God des vredes, jazeker, zo maakt God zichzelf bekend in Zijn Woord en zo schenkt Hij Zich aan Zijn volk in het verbond en met dat volk. De God van het verbond is de God des vredes. In en door die vrede schenkt Hij Zijn kinderen het leven, ja, die vrede is hun leven. Wij denken hier aan de bekende zegenbede uit Numeri 61 De Here sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer iemand, man of vrouw, een bijzondere gelofte wil afleggen, de nazireeërgelofte, om zich aan de Here te wijden, 3 dan zal hij zich van wijn en bedwelmende drank onthouden, geen azijn van wijn of van bedwelmende drank drinken noch enige uit druiven bereide drank, en geen druiven eten, noch verse noch gedroogde. 4 Al de tijd van zijn nazireeërschap zal hij niets eten, dat van de wijnstok afkomstig is, van de pitten af tot de toppen der ranken toe. 5 Al de tijd van zijn nazireeërgelofte zal geen scheermes over zijn hoofd komen; totdat de tijd, voor welke hij zich aan de Here gewijd heeft, ten einde is, zal hij heilig zijn, hij zal zijn hoofdhaar lang laten groeien. 6 Al de tijd, dat hij zich aan de Here gewijd heeft, zal hij bij geen dode komen; 7 aan zijn vader noch zijn moeder, aan zijn broeder noch zijn zuster mag hij zich, na hun sterven, verontreinigen, want het nazireeërschap zijns Gods is op zijn hoofd. 8 Al de tijd van zijn nazireeërschap is hij de Here heilig. 9 Sterft echter geheel onverwacht iemand in zijn omgeving, zodat hij het hoofdhaar van zijn nazireeërschap verontreinigt, dan zal hij zijn hoofdhaar afscheren op de dag van zijn reiniging, op de zevende dag zal hij het afscheren; 10 op de achtste dag zal hij twee tortelduiven of twee jonge duiven naar de priester aan de ingang van de tent der samenkomst brengen. 11 Dan zal de priester de ene tot een zondoffer en de andere tot een brandoffer bereiden, en hij zal verzoening over hem doen, omdat hij zich door aanraking van een lijk heeft bezondigd, en hij zal op diezelfde dag zijn hoofd heiligen. 12 Dan zal hij opnieuw aan de Here de tijd van zijn nazireeërschap wijden en een éénjarig schaap tot een schuldoffer brengen; de voorafgaande tijd zal niet meetellen, omdat zijn nazireeërschap verontreinigd was. 13 Dit nu is de wet aangaande de nazireeër. Wanneer de tijd van zijn nazireeërschap ten einde is, dan zal men hem naar de ingang van de tent der samenkomst brengen, 14 en hij zal zijn offergave de Here aanbieden: een gaaf éénjarig schaap als brandoffer en een gave, éénjarige ooi als zondoffer en een gave ram als vredeoffer, 15 met een korf ongezuurde broden van fijn meel, koeken aangemaakt met olie, en dunne ongezuurde broden bestreken met olie, met het bijbehorend spijsoffer en de bijbehorende plengoffers. 16 En de priester zal het voor het aangezicht des Heren brengen en zijn zondoffer en zijn brandoffer bereiden; 17 de ram zal hij toebereiden als vredeoffer aan de Here, met de korf ongezuurde broden; ook zal de priester het bijbehorend spijsoffer en het bijbehorend plengoffer bereiden. 18 Dan zal de nazireeër vóór de ingang van de tent der samenkomst het hoofdhaar van zijn nazireeërschap afscheren en dat hoofdhaar van zijn nazireeërschap nemen en het in het vuur onder het vredeoffer werpen. 19 De priester zal de schouder van de ram nemen, nadat deze gekookt is, en één ongezuurde koek uit de korf, met één ongezuurde dunne koek, en deze leggen op de handpalmen van de nazireeër, nadat deze zich het haar van zijn nazireeërschap heeft afgeschoren; 20 vervolgens zal de priester deze voor het aangezicht des Heren bewegen als een beweegoffer; het zal een heiligheid voor de priester zijn, met de beweegborst en de hefschenkel. Eerst daarna zal de nazireeër wijn mogen drinken. 21 Dit is de wet aangaande de nazireeër. Hetgeen hij als offergave de Here belooft op grond van zijn nazireeërschap, behalve datgene waartoe hij in staat is, overeenkomstig zijn gelofte die hij belooft, aldus zal hij doen overeenkomstig de wet op zijn nazireeërschap. 22 De Here nu sprak tot Mozes: 23 Spreek tot Aäron en zijn zonen: Zó zult gij de Israëlieten zegenen: 24 De Here zegene u en behoede u; 25 de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; 26 de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede. 27 Zo zullen zij mijn naam op de Israëlieten leggen, en Ik zal hen zegenen., waarmee de priesters de naam van de Heere moesten leggen op het volk, precies zoals dat vandaag aan het einde van de zondagse samenkomst nog zo vaak plaats vindt. Bij deze zegenbede moesten Aäron en zijn zonen, die tot de priesterdienst, de dienst der verzoening geroepen waren, de zegen van de Heere op het volk leggen en zij moesten dat onder andere zo doen dat zij de naam van de Heere op het volk legden met de woorden: de Heere geve u vréde. Welke vrede? De vrede, die alle verstand te boven gaat; de vrede, die gewerkt wordt door Hem, zo, dat Hij de schuld van zijn volk uit zijn boek weg zou doen door de verzoening van die zonden door middel van het bloed van de Middelaar van het verbond, onze Heiland. Deze vrede, in de naam van de Heere tot hen komende, was en is de grote gave van het genadeverbond. In de belofte van vrede hebben wij te doen met dé verbondsbelofte, want die vrede houdt in het herstel van de geschonden verhouding tussen God en Zijn werk der schepping en het herstel van de verhouding tussen de bondelingen onderling. De belofte van vrede houdt in, dat de bondelingen zullen ontvangen de volle rijkdom van het verbond, van Hem, die is de God des vredes, van die God, die vrede máákt. Dat vrede inhield de volle rijkdom van het verbond, verstond de kerk van de oude bedeling zo goed, dat zij haar kinderen leerde elkaar met de vredegroet aan te spreken, omdat het begrip vrede heel het leven van die kinderen diende te beheersen en mocht beheersen. Zoals wij elkaar groeten met goeiedag, zo spraken de Israëlieten elkaar aan met: vrede zij u. Daarmee en zo gaf hij uitdrukking aan zijn innerlijke verlangen dat het goed mocht zijn tussen die mens, die hij groette en de Heere en als vrucht daarvan ook tussen die mens en zijn naaste, dat er een volkomen harmonieuze verhouding mocht zijn tot de Heere en tot de naaste, geheel in overeenstemming met de regels van het verbond des vredes en des levens, harmonisch naar alle kanten en dat op die wijze zich mocht openbaren de rijke levensbloei en dat naar alle zijden binnen het grote huisgezin van de Vader in de hemel. Vrede betekent in de Schrift léven, echt leven, levensrijkdom, levensbloei, levenskracht, levenswarmte, levenslust, levensheerlijkheid. Omdat echter de gelovige Israëliet der oude bedeling begreep, dat hij die vrede Gods bij voorbaat genoot, zag hij met brandend verlangen uit naar de komst van de Heiland, die door zijn verzoeningswerk de eeuwige, onvergankelijke vrede tussen de Heere en zijn volk zou bewerkstelligen, en die dan ook genoemd zou worden: Hij is onze Vrede. Zij beleefden deze vrede krachtens de zegen, dat de naam van de God des vredes, van het verbond, de naam Heere door de priesters op zijn volk werd gelegd. Maar dat deed slechts des te krachtiger het verlangen branden naar Hem, die door Zijn offer ten volle en voor eeuwig de naam van de Heere zou leggen op Zijn door Hem met God verzoende volk. Vandaar dat deze verbondsgave, de ware vrede, zo dikwijls door de Kerk bezongen werd in haar psalmen. Een prachtig voorbeeld daarvan vinden wij in de 72e psalm. Deze psalm bezingt de vrede, de toestand van vrede, zoals die zal heersen na en als vrucht van de komst van de Messias. Dan horen wij: “Mogen voor het volk de bergen vrede dragen, ook de heuvelen, in gerechtigheid. Hij verschaffe recht aan de ellendigen des volks. Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker. Men vreze U, zolang de zon er is en zolang de maan er is, van geslacht tot geslacht. In zijn dagen bloeie de rechtvaardige en grote vréde, totdat er geen maan meer is.” En: “Geloofd zij de Heere God, de God van Israël, die alleen wonderen doet en geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde”. Vandaar Jesaja 57:1919 Ik schep de vrucht der lippen: vrede, vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is, zegt de Here; en Ik zal hem genezen.: “Ik schep de vrucht der lippen: vrede, vrede voor hem die verre en voor hem die nabij is, zegt de Heere, en Ik zal hem genezen”. De Heere zal Zijn verbond ook en met name naar de zijde der beloften houden in eeuwigheid, ondanks de ongehoorzaamheid van Zijn volk en diens herhaaldelijke ontrouw. Vandaar de lofzang van vrede uit de mond van Zacharias bij de geboorte van de voorloper van de Vredevorst, Johannes de Doper: “Geloofd zij de Heere de God van Israël. Hij heeft omgezien naar Zijn volk en heeft het verlossing gebracht door barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken, de eed, die Hij zwoer aan Abraham onze vader, dat Hij ons zou geven zonder vrees uit de hand der vijanden verlost Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht alle dagen.” Hier hebt u de vrede als de gave van het verbond door de priester Zacharias bezongen; de vrede die bestond in een leven zonder vrees, verlost uit de hand der vijanden, van alle vijanden, ook van de satan en de wereld, ons eigen vlees en de dood, om Hem de God des vredes te dienen in gerechtigheid en heiligheid in eeuwigheid. Vandaar de engelenzang in de kerstnacht bij de geboorte van de Vredevorst: “Ere zij God in den hoge en vréde op aarde bij mensen van het welbehagen”. Zo verkondigen hemellingen daar de vervulling van de belofte van het verbond door de God van het genadeverbond en maakt Hij zich weer bekend als de God des vredes. Vandaar dat al Paulus’ brieven letterlijk volgeschreven staan van de vrede Gods die alle verstand te boven gaat en dat daarin keer op keer geroemd wordt in die God, die Zijn verbond gestand doet. Is het een wonder dat de Schrift eindigt met de beschrijving van de eeuwige vrede, zoals die beleefd zal worden in het voltooide nieuwe Jeruzalem? En zo geliefden, wordt ons in de naam van de God des vredes voor de aandacht gesteld – en zo het goed is voor onze bewonderende, aanbiddende en tot lofprijzing voerende geloofsaandacht – heel het werk der verlossing naar het verbond der genade overeenkomstig de verbondsbelofte en naar Gods onwankelbare kracht. In die naam, God des vredes, ligt ook opgesloten de vaste belofte aangaande de opstanding van het vlees en het volmaakte eeuwige leven; de laatste handeling van de God des vredes, die daarin het werk des vredes voltooit en afsluit en bekroont, van de God des vredes, van ónze God. Jazeker, ik geloof de opstanding des vleses en een eeuwig leven, want ik geloof in God, die de God des vredes is. De opstanding van het vlees en het eeuwig leven behoren tot de vrede, die de God des vredes Zijn volk schenkt. Het is tot onze vréde, dat wij delen in de verbondsgave van de opstanding van het vlees en het dient daarom tot ónze eeuwige vréde, dat onze ziel terstond na dit leven tot Christus, haar Hoofd, zal worden opgenomen. Let er goed op dat dat de allereerste waarheid is die de Kerk belijdt inzake de verbondsgave van de opstanding des vleses: onze ziel gaat terstond na dit leven tot Christus haar Hoofd. Dat is de heerlijke werkelijkheid, waarvan wij naar het Woord van God vasthouden. Die twee zaken: de opstanding van het vlees én het gaan van onze ziel tot Christus terstond na dit leven, mogen eenvoudig niet los van elkaar gedacht worden, laat staan, dat wij het laatstgenoemde zouden mogen loochenen, zoals helaas maar al te veel gebeurd. Wie dit toch doet, die doet tekort aan Gods verbondstrouw, die neemt af van de rijke troost, die onze hemelse Vader Zijn kinderen wil schenken, die versmalt de wateren des heils en vermindert de vreugde, die is gelegen in het scheppen van dat water uit de bronnen des heils. Laten wij niet gering denken over deze aanslag op de heerlijke belijdenis en de rijke troost, in Zondag 2257 Wat troost geeft u de opstanding des vleses?
Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonden aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden.

58 Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven?
Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geens mensen hart opgeklommen is, en dat, om God daarin eeuwiglijk te prijzen.
beleden. Men zegt dan wel: wanneer ook onze ziel na dit leven dood zou zijn en weer zou opstaan op de jongste dag net als ons lichaam, dan missen wij immers niets. Door deze zogenaamde zieleslaap leven wij immers niet bewust en dus ontneemt ons dat niets van de vertroosting van het evangelie. Wie echter zo redeneert, is een pure individualistische piëtist. Zo mag en kan de Schriftgelovig bondeling niet spreken. Zou je door de zieleslaap niets missen aan goddelijke vertroosting? Maar wat dan te denken van het bewust beleven, na je sterven hier, van de hemelse werkelijkheid samen met de zielen van alle gestorven uitverkorenen? Wat te denken van dat hemelleven tussen ons lichamelijk sterven en de opstanding? Wat de hemel zelf te zien geeft, is reeds onuitsprekelijk heerlijk. Paulus heeft het zelf gezien. Hij heeft niet mogen en ook niet kunnen zeggen hoe enorm rijk dat was. Maar hij heeft het gezien en dat ook tot onze vertroosting. En dan verder het meeleven van de ontslapenen in de hemel met de kerk hier op aarde, met haar voortgaande worsteling onder aanvoering van haar Koning en Heere; Hem zien gaan in de hemel van overwinning tot overwinning? Zal dat niet een geweldige rijke en vertroostende beleving zijn al die tijd de Heiland reeds te mogen aanschouwen in zijn heerlijkheid en in Hem vooral ook God te mogen zien, onze Zaligmaker en Hem te mogen zien werken door de Zoon. Zal het niet een zaak zijn om krachtig naar te verlangen? Jazeker, ook hier mogen wij God zien werken in Zijn heerlijkheid. Maar hoe vaak ook is ons oog hier niet voor deze heerlijke werkelijkheid gesloten of verduisterd door de zonde van ongeloof en eigen wijsheid. Maar daar niet. Daar mogen wij altijd ál Gods verlossingswerken aanschouwen zonder enige belemmering ten gevolge van de zonde, met geopende ogen des geloofs. Zouden wij hier sterven naar lichaam én ziel en pas op de jongste dag weer ontwaken, wij zouden ontzaglijk veel missen in onze kennis over Gods grote werken met het oog op onze verlossing; wij zouden veel minder goed klaar gemaakt zijn om Hem straks naar waarde eeuwig te loven en te prijzen op de nieuwe aarde. Het is dan ook tot onze vertroosting dat de Schrift ons anders leert. Al Gods kinderen zullen terstond na hun sterven in volmaaktheid zien hoe de Zoon van God voortgaat met Zijn werk, met de vervulling van de Paradijsbelofte. Evenzeer als zij op aarde zien de krachtige doorwerking van de zonde en de schijnbare triumf van de macht der duisternis, van de wereld, de duivel en ons eigen vlees, zo mogen zij in de hemel aanschouwen, de goede, gunstige, ja triomfantelijke voortgang van de vervulling der belofte door hun Heiland, de Zoon van God. Zullen de zielen van Gods kinderen daardoor niet getroost zijn; zal dat hen niet sterken in de lofprijzing van hun genadevolle hemelse Vader? En zeker, dan is daar ook in de hemel de spanning met het oog op het einde van die strijd, de jongste dag. Wij weten dat uit het boek Openbaring. Maar dat neemt niet weg, dat zij de Zoon van God zien voortgaan van overwinning tot overwinning zonder ooit enige twijfel aan het glorievolle einde voor deze Zoon van God. En al zijn dan de gestorven heiligen in de hemel niet op de hoogte van het persoonlijk leven van al Gods kinderen op aarde, zij weten wel de lotgevallen van de kerk hier op aarde in Zijn geheel. Ook dat wordt ons in het boek Openbaring meegedeeld. Zo zien zij de voortgang van God verbondsbeloften naar hemelse werkelijkheid. Wij denken hier aan wat ons in het N.T. van Abraham wordt meegedeeld. Hoe zou de Heiland ooit over hem hebben kunnen zeggen - zoals Hij metterdaad gezegd heeft in Johannes 8:5656 Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd.: “Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd” – hoe zou de Heiland dat hebben kunnen zeggen als niet Abraham naar de ziel leefde op de dag, op de dag waarop de Heiland werd geboren toen de belofte aan Abraham heerlijk werd vervuld? In de hemel heeft Abraham in geloofsspanning uitgezien naar de dag van de Zoon en heeft hij bij voorbaat zich over het aanbreken van die dag verheugd en toen die dag aanbrak is hij met al de andere gestorven heiligen en met ál de engelen zeer verblijd geweest. Ook daaruit blijkt de grootheid van onze God. In de hemel wordt Hij, wordt Zijn grote naam al de eeuwen door engelen én mensen geëerd en geprezen vanwege Zijn werk van redding en vrede, want Zijn naam moet ééuwig lof ontvangen. Wie afdoet aan deze vertroosting Gods doet ook af aan Zijn eer en verheerlijking. En daarbij zullen wij ook dit bedenken, dat onze vertroosting niet het einddoel heeft in zichzelf, maar in de Heere, in Zijn eer, in Zijn verheerlijking door ons. Dan is de belangrijkste vraag niet of deze of die heilsvoorwaarde gemist kan worden met het oog op onze persoonlijke vertroosting, maar of deze of die heilswaarheid gemist kan worden met het oog op de glorie van onze hemelse Vader. Nu, dan is de vraag over de tussentoestand opperduidelijk. De Heilige Schrift laat ons daarover niet in het onzekere, en dan dient dit tot vertroosting van Gods volk en tot eer van onze hemelse Vader. Want de glorie van God komt altijd uit in de werken van vrede voor Zijn volk; komt altijd uit in de vertroosting naar het verbond; naar het verbond van Hem, die is de God des vredes.

2) En deze God des vredes, die met het oog op onze heiligmaking onze ziel tot zich neemt in de hemel, deze God bewaart mijn vlees in de aarde. Want heiligmaking is niet alleen, dat wij evenals Adam en Eva voor de val van binnen en van buiten mensen zijn, die Gode geheel toegewijd en niets achterhouden voor ons zelf, maar ook dat de gevolgen van de zonde in misgroeiing, in vergroeiing en verwording van ons lichaam en onze ziel geheel en volkomen te niet zijn gedaan, zodat wij naar ziel en lichaam geheel en al vertonen een heerlijkheid, gelijkvormig aan de heerlijkheid van onze Heere Jezus Christus, de laatste Adam en wij weer volmaakt zijn toegerust om ambtsdragers van God te zijn. Opdat dit nu door onze God, de God des vredes tot stand wordt gebracht, wordt onze ziel terstond na dit leven, tot volmaaktheid gebracht en volkomen herschapen, in de hemel bij haar Hoofd Jezus Christus bewaard en wordt ons lichaam in de aarde weggelegd. Weggelegd als een zaad, dat op de dag van de wederkomst zal uitgroeien tot een plant zo schoon, zo verrukkelijk schoon als niemand van ons ook maar in de verte vermoeden kan. Je moet de heerlijkheid van de opgevaren Heiland al gezien hebben, wil je van die schoonheid, van die heerlijkheid enige voorstelling hebben. Nu, dat heeft niemand van ons: de Heiland in de heerlijkheid van zijn menselijke gedaante gezien, zoals Hij nu in de hemel is. Maar dat voorrecht ontvangen wel alle gestórven gelovigen. En hoe zal dat aanschouwen van de lichamelijke heerlijkheid van hun en onze Heiland, het verlangen in hen doen branden naar de dag ook van de lichamelijke opstanding van henzelf en van al Gods kinderen. Dat zál gebeuren op de jongste dag door de kracht van Christus. Dan zal dit mijn vlees gelijkvormig worden aan het heerlijk lichaam van Christus. Dat gelóóf ik, want mijn lichaam wordt in de aarde weggelegd als een zaad – ja als een záád. Ja, geliefden, dat beeld gebruikt de Bijbel ter aanduiding van ons vlees dat in de aarde wordt begraven. De apostel Paulus spreekt er zo van in 1 Korintiërs 151 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, 4 en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene. 9 Want ik ben de geringste der apostelen, niet waard een apostel te heten, omdat ik de gemeente Gods vervolgd heb. 10 Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. 11 Daarom dan, ik of zij, zó prediken wij, en zó zijt gij tot het geloof gekomen. 12 Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding der doden is? 13 Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. 14 En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. 15 Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd, dat Hij de Christus opgewekt heeft, die Hij toch niet heeft opgewekt, indien er geen doden opgewekt worden. 16 Immers, indien er geen doden opgewekt worden, dan is Christus ook niet opgewekt; 17 en indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. 18 Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren. 19 Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. 20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. 21 Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; 24 daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. 25 Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. 26 De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, 27 want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderworpen is, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die Hem alles onderworpen heeft. 28 Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. 29 Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen? 30 Waarom zijn ook wijzelf van uur tot uur in gevaar? 31 Zowaar als ik, broeders, op u roem draag in Christus Jezus, onze Here, ik sterf elke dag. 32 Indien ik te Efeze, naar de mens, met wilde dieren gevochten heb, wat baat het mij? Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij. 33 Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden. 34 Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben geen besef van God. Tot uw beschaming moet ik dit zeggen. 35 Maar, zal iemand zeggen, hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij? 36 Dwaas! Wat gij zelf zaait, wordt niet levend, of het moet gestorven zijn, 37 en als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. 38 Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam. 39 Alle vlees is niet hetzelfde, maar dat van mensen is anders dan dat van beesten, en het vlees van vogels weer anders dan dat van vissen. 40 Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse. 41 De glans der zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de andere in glans. 42 Zo is het ook met de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; 43 er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, en opgewekt in kracht. 44 Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt. Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam. 45 Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. 46 Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke. 47 De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. 48 Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. 49 En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen. 50 Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet. 51 Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. 53 Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. 54 En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning. 55 Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel? 56 De prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde is de wet. 57 Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus. 58 Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here.. Wat is dat een heerlijk vertroostend beeld: ons lichaam een zaad dat straks gaat bloeien. Nu, zo min als wij weten, wat voor een pracht en schoonheid er verborgen ligt in een bloembol, wanneer wij nog nooit een bloem van die soort in volle bloei hebben gezien, zo min is ons bekend de pracht en schoonheid van ons herschapen lichaam. Maar wij kunnen nog verder gaan in de toepassing van dit beeld. Zoals zo’n bloembol voor het oog onaanzienlijk is en schijnbaar geen belofte inhoudt van prachtige bloei, zo min is aan ons lichamelijk bestaan met lichamelijke ogen te zien, welk een rijkdom aan bloei en pracht en kracht en macht er zal zijn aan ons lichaam op de dag der opstanding. Ja, wij mogen nog verdergaan. Evenals zo’n bloembol verschrompelt en voor het oog al maar lelijker wordt, voordat de pracht van zijn inhoud zich vertoont aan onze verwonderde ogen, zo neemt ook ons lichamelijk bestaan hier op aarde als maar door af in schoonheid om eens in het graf, indien de Heiland voor die tijd niet terugkomt, geheel en al weg te teren, totdat er schijnbaar niets meer van overblijft. Schijnbaar, ja inderdaad, want de grote dag van onze Heiland zal het doen zien, dat Zijn Geest net zo goed voor ons lichaam als voor onze ziel heeft gezorgd, wanneer op die dag uit het in de aarde gestrooide zaad van ons lichaam zich de volle bloem in eeuwige, jeugdige, onvergankelijke pracht zal ontvouwen; dan, wanneer ten volle zal vervuld zijn de verbondsbelofte van de God des vredes, bestaande in de wederopstanding van het vlees en een eeuwig leven. Geliefden, wat is dat voor ons een onvoorstelbaar heerlijke belofte; een belofte, die zeker in vervulling zal gaan. Want Hij, die ons tot die heerlijkheid heeft geroepen is getrouw; Hij zal het ook doen. En daarom kunnen wij troost scheppen uit deze belofte iedere dag weer; ook wanneer wij er tegen opzien om oud te worden, wanneer wij te kampen hebben met lichaamsgebreken; wanneer onze krachten verminderen en ons lichaam steeds meer aftakelt. Hoort dan iedere dag maar weer tot u spreken in deze beloften de God des vredes, de God van alle vertroosting. Laat u dan door Hem vertroosten, allen die met lichaamsgebreken te kampen hebben; allen, die de zwakheid van hun lichamelijke bestaan als een telkens terugkerende hinder ondervinden. Laat u dan troosten, allen die de naderende ouderdom met zijn zwakheid en gebrek en toenemende hulpbehoevendheid en ontluistering geneigd zijn als een vijand te beschouwen. Gelooft toch dat ook die vijand overwonnen is voor ons, voor ons door onze Vredevorst, die ons ook met gebruikmaking van ons ouder worden reeds nu aan het heiligen en verheerlijken is; die ons nu reeds het beginsel van de eeuwige vreugde der volle zaligheid doet genieten door de kracht van Zijn beloftewoord. Laat u dan állen, geliefden, troosten door uw belijdenis: ik geloof de wederopstanding van het vlees en een eeuwig leven. Zijn dag zal de waarheid en heerlijkheid ook van deze belofte aan het licht brengen. Gelooft dan die belofte, opdat u de vervulling ervan moogt ontvangen. Dan zal de God des vredes ook uw ziel en lichaam onberispelijk bewaren, ook in het graf in de tijd tussen ons sterven en de opstanding ten leven. En wanneer ons lichaam niet in een graf komt, maar ergens anders – bijvoorbeeld in de zee tot ontbinding komt – dan zal God het ook daar onberispelijk bewaren. Hier horen wij de goddelijke vertroosting, dat zo wij in dit leven waarachtig geloven al Gods beloften – de beloften samengevat in de 12 artikelen; de belofte ook inzake de opstanding van het vlees en een eeuwig leven - dat wij dan op de dag van onze Heiland in volmaakte heerlijkheid, onberispelijk en vlekkeloos de Vader zullen worden aangeboden als offers zonder enig gebrek; ja zo volmaakt als het onberispelijke en vlekkeloze Lam Gods Zelf, toen Deze door Zijn offer vrede maakte; vrede maakte voor de God des vredes; vrede maakte tussen de Heere en Zijn volk. Als zulke offers zullen wij in het eeuwige leven zijn, beide offer en priester tegelijk; priesters om onszelf Gode dankbaar op te offeren in een zelfofferande, die ons niet het leven kóst, maar die juist ons leven ís; de beleving van de ware volle vrede; de beleving van die zaligheid, die geen oog gezien, geen oor gehoord en in geen mensenhart is opgeklommen, en dat om God daarin eeuwig te prijzen. Aan de Heere onze God zal het niet liggen wanneer deze beloften aan ons niet vervuld worden, want, zo schrijft de apostel, “Die u roept is getrouw, Hij zal het ook doen”. Geliefden, gelooft dan dit heil, dit troostrijke woord. Dan gaat dit woord ook aan u in vervulling. Vergeet het niet, vergeet het nóóit. Dan kunnen wij blijmoedig door dit leven gaan, ook als wij ouder worden, ook als er ziekte is, lichamelijk of geestelijk. Want dan weten wij het: de God des vredes heeft onze ziel beveiligd voor de dood, heeft onze smart verdreven, ook met betrekking tot onze lichamelijke situatie in dit leven.

Amen.