Preek over Zondag 24 (1974)

TekstZondag 2462 Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.

63 Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.

64 Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
van de Heidelbergse Catechismus
LezenEfeziërs 2:1-101 Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, 2 waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, 3 - trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns - , 4 God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, 5 ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, - door genade zijt gij behouden - , 6 en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, 7 om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus. 8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand roeme. 10 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
Artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis
ZingenPsalm 86:3,63 HEER, door goedheid aangedreven,
Zijt Gij mild in 't schuldvergeven.
Wie U aanroept in den nood,
Vindt Uw gunst oneindig groot.
HEER, neem mijn gebed ter oren;
Wil naar mijne smeking horen;
Merk, naar Uw goedgunstigheên,
Op de stem van mijn gebeên.

6 Leer mij naar Uw wil te hand'len,
'k Zal dan in Uw waarheid wand'len;
Neig mijn hart, en voeg het saâm
Tot de vrees van Uwen naam.
HEER, mijn God, ik zal U loven,
Heffen 't ganse hart naar boven;
'k Zal Uw naam en majesteit
Eren tot in eeuwigheid.

Gezang 6:11 'k Geloof in God, de Vader, die 't heelal
geschapen heeft en houdt in wezen;
en dat Hij, om Zijns Zoons wil, zal
mijn Vader zijn, mijn smart genezen,
mij schenken al het nodig goed,
en 't kwaad, dat mij op aard' ontmoet,
genadig doen ten beste keren.
Zijn almacht zal mij steeds behoen.
Dat wou Hij als mijn Bondsgod zweren,
dit wil Hij als mijn Vader doen.

Psalm 119:1-51 Welzalig zijn d' oprechten van gemoed,
Die, ongeveinsd, des HEEREN wet betrachten;
Die Hij op 't spoor der godsvrucht wand'len doet;
Welzalig die, bij dagen en bij nachten,
Gods wil bepeinst, en Hem als 't hoogste goed,
Van harte zoekt met ingespannen krachten.

2 Die, wars van 't kwaad, niet in de zonde leeft,
Maar zijnen gang bestiert naar 's HEEREN wetten.
Gij, grote God, die ons bevelen geeft,
Gij eist, dat w' op Uw woord gestadig letten,
En dat w' ons hart, aan Uwen wil verkleefd,
Geduriglijk op Uwe wegen zetten.

3 Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Mocht die mij op mijn paân ten leidsman strekken!
'k Hield dan Uw wet, dan leefd' ik onbevreesd;
Dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest,
Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.

4 Ik zal, oprecht van hart, Uw naam, o HEER,
Gestaâg den roem van Uwe grootheid geven,
Als ik 't gezag en 't heilig oogmerk leer
Van 't vlekk'loos recht, door Uwe hand beschreven.
'k Zal Uw geboôn bewaren tot Uw eer;
Verlaat mij toch niet gans'lijk in dit leven.

5 Waarmede zal de jongeling zijn pad,
Door ijdelheên omsingeld, rein bewaren?
Gewis, als hij het houdt naar 't heilig blad.
U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren;
Laat mij van 't spoor, in Uw geboôn vervat,
Niet dwalen, HEER, laat mij niet hulp'loos varen.

Psalm 119:6565 Hoe wonderbaar is Uw getuigenis!
Dies zal mijn ziel dat ook getrouw bewaren;
Want d' oop'ning van Uw woorden zal gewis,
Gelijk een licht, het donker op doen klaren;
Zij geeft verstand aan slechten, wien 't gemis
Van zulk een glans een eeuw'gen nacht zou baren.

Psalm 90:99 Laat Uw genâ ons met haar troost verrijken,
En laat Uw werk aan Uwe knechten blijken,
Uw heerlijkheid niet van hun kind'ren wijken;
Uw liefd', Uw macht behoed' ons voor bezwijken;
Sterk onze hand, en zegen onze vlijt;
Bekroon ons werk, en nu, en t' allen tijd'.

Preek gehouden te:

Opgenomen in de prekenbundel Horen naar het Woord (2014).

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

De Catechismus draagt in Zondag 2462 Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.

63 Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.

64 Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
heel duidelijk het stempel van haar ontstaanstijd, dat is de tijd waarin de Kerk van Christus geconfronteerd werd met de listige aanval van de satan op het fundament van de leer der zaligheid: de rechtvaardiging door het geloof alleen. Deze aanval kwam allereerst uit de hoek van de roomse kerk met haar verderfelijke opvatting, dat onze zaligheid mede te danken is aan onze eigen goede werken in plaats van aan Christus alleen. Deze roomse opvatting had gevolgen voor heel de roomse leer der zaligheid. Wij zien dat onder andere in de roomse sacramentsleer, met name de leer over het heilig Avondmaal. Dat volgens Rome het Avondmaal een onbloedige herhaling is van het offer van Christus komt hieruit voort, dat Christus niet onze volkomen Zaligmaker is. Niet Christus alleen, maar Christus én de Kerk moeten samen de zaligheid bewerken. God en de mens moeten het samen doen. En als de mens dan niet wil, dan staat God machteloos! Niet alleen voor de roomse Avondmaalsleer, maar voor heel de roomse leer heeft dit synergisme – synergisme, dat is dat God en mens het samen moeten doen – voor heel de roomse leer zijn noodlottige gevolgen. Wie dwaalt op dat ene punt: door het geloof alleen of mee door onze goede werken – die dwaalt in héél de leer der zaligheid. Hoe duidelijk wordt ons hier geleerd, dat de waarheid één is. Je kunt de waarheid niet voor een deel loslaten en voor de rest handhaven. Wie een deel van de waarheid loslaat, die heeft daarmee heel de waarheid overboord gezet. Dat men dat toch bedenke, ook in onze tijd, waarin men alleen wil spreken over zaken, waarin men meent overeen te stemmen. Alsof zoiets mogelijk zou zijn om zo tot een – wat men noemt – eenheid te komen boven geloofsverdeeldheid. Nee, wie op één punt de waarheid loslaat, die heeft daarmee heel de waarheid verloren. Het is daarom, dat de Kerken der Reformatie op letterlijk ieder onderdeel der waarheid stonden tegenover Rome. Is héél de Catechismus – en ook de andere belijdenisgeschriften – niet één en al weerlegging van de roomse leer? En heel duidelijk komt dat wel naar voren in deze Zondag. Maar de Catechismus kiest hier niet alleen schriftuurlijk positie tegenover Rome; evenzeer tegenover de zogenaamde Dopersen. Hoe dan? Wel, doordat deze Dopersen zeiden, dat goede werken totaal niet van belang zijn, ja dat die werken zelfs schadelijk kunnen zijn voor je zaligheid. Christus heeft immers alles voor je gedaan; Hij heeft toch de wet van God volbracht voor ons. Wij kunnen de wet van God niet volbrengen, zo zeggen ze, maar dat hoeft ook helemaal niet. Dat heeft Christus al gedaan. Leef er maar wat op los! Hoe meer zonde je doet, hoe meer genade je krijgt. En u begrijpt, dat deze opvatting een minstens zo gevaarlijke aanval is op de Schriftuurlijke gereformeerde leer als de roomse opvatting. Want deze leer schijnt immers heel vroom, die schijnt immers nog gereformeerder dan de gereformeerde leer. Ja, zo schijnt het wel. Maar het is dan ook niet meer dan schijn. Door Gods genade hebben met name CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. en in zijn voetspoor de Gereformeerde Kerken deze schijn doorzien en hebben zij ook tegenover déze aanval de leer der zaligheid gehandhaafd, zoals die nu voor ons ligt in Zondag 2462 Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.

63 Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.

64 Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
: de goede werken zijn er niet om daardoor gerechtvaardigd te worden, maar ze zíjn er wel: ze móéten er ook zijn. Want niet minder dan de roomse leer, zij het op een andere manier, ontkent deze Doperse opvatting dat Christus onze volkomen Zaligmaker is. Wij hopen dat straks nader aan te tonen. Wij verkondigen u het evangelie van Zondag 2462 Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.

63 Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.

64 Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
en zien dat hier gesproken wordt over:

De veiligstelling van onze rechtvaardiging door het geloof alleen, want:

  1. onze goede werken zijn niet de grond van deze rechtvaardiging;
  2. onze goede werken ontvangen wel het loon van onze rechtvaardiging;
  3. onze goede werken zijn ook de vrucht van onze rechtvaardiging.

1) Het is duidelijk dat deze zondagsafdeling nauw aansluit bij de voorafgaande. Daar is ons geleerd, dat God ons rechtvaardigt door het geloof alleen. Dat betekent, dat wij van en in onszelf niets hebben, dat ons rechtvaardig doet zijn voor God. Geloven is immers, zo zagen wij, erkennen dat wij van onszelf geen enkele gerechtigheid hebben; geloven is belijden, dat wij alleen vrijuit gaan door Góds gerechtigheid; van die gerechtigheid moeten wij het hebben. Strikt genomen kan dan ook worden weggelaten wat Zondag 2462 Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.

63 Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.

64 Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
ons zegt, namelijk dat onze rechtvaardigheid niet is uit de werken. Want: ‘uit geloof’ betekent tegelijk ‘niet uit de werken’. Toch is het goed en helaas niet overbodig, dat bij het stuk van de rechtvaardiging door het geloof alleen, ook aandacht wordt gegeven aan de plaats van onze goede werken in verband met deze rechtvaardiging. Want wij zijn maar al te gauw geneigd om onze eigen prestaties hoe dan ook toch nog te willen aanmerken als verdiensten onzerzijds tegenover God. Nu, dat wordt ons hier wel radicaal afgeleerd. Er valt bij God niets te verdienen. Het is alles genade van begin tot eind. Wie van de genade niet wil leven, die wordt er door verteerd. Een tussenweg is er niet. Het komt er maar op aan, dat te willen erkennen. Rechtvaardig? Ja, maar alleen door het geloof. Dat toegeven wil de mens van nature niet. Reeds de apostel Paulus moest aan de Efeziërs schrijven: “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf; het is een gave van God” en dan: “niet uit wérken, opdat niemand roeme”. Ja, maar zal iemand zeggen: Paulus zegt dit tot de Efeziërs maar daarbij doelt hij op de werken, die zij deden toen zij nog ongelovig waren, dus voor hun bekering. En dat een ongelovige met zijn werken niets kan verdienen bij God, dat is wel duidelijk. Want die werken komen niet voort uit het geloof. Maar als men eenmaal tot geloof gekomen is en zo goede werken doet, dan verdient men toch wel iets bij God? Nu is het waar, dat Paulus in Efeziërs 21 Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, 2 waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, 3 - trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns - , 4 God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, 5 ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, - door genade zijt gij behouden - , 6 en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, 7 om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus. 8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand roeme. 10 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen. 11 Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, 12 dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. 13 Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. 14 Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, 15 doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, 16 en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. 17 En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; 18 want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader. 19 Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, 20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. 21 In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, 22 in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest., waar de zojuist aangehaalde woorden staan, allereerst doelt op het feit, dat de eens ongelovige Efeziërs van heidenen tot Christenen zijn geworden en dat door het geloof, dat zij als een gave God hebben ontvangen. Zo zijn ze niet langer kinderen des toorns, maar gelden ze als rechtvaardigen voor God. Alleen, daarmee zegt de apostel niet, dat nu zij die rechtvaardiging eenmaal hebben ontvangen, dat zij zichzelf bij die rechtvaardiging kunnen bewaren door bijvoorbeeld hun goede werken. Dat zeggen Pelagius en de Remonstranten: rechtvaardig of behouden door het geloof, dat betekent, dat God mij het geloof geeft en dat ik nu vanwege dat geloof en de geloofswerken Gode aangenaam ben en voor Hem als rechtvaardig geld. Maar dat zegt de apostel hier niet. Behouden zijn door het geloof, dat betekent, dat je steeds weer en al maar door gelooft. Geloven is niet iets van één keer in je leven, maar dat gaat je hele leven door. Het geloof moet er elk moment in mijn leven zijn. Alleen dan ben ik rechtvaardig voor God. Want ik moet elke dag opnieuw voor God gerechtvaardigd worden door het geloof. Niet omdat mijn rechtvaardiging door het geloof nooit volkomen is, maar juist omdat die rechtvaardiging altijd volkomen is. Daar hoef ik zelf nooit iets aan toe te voegen. Dat is de heerlijke werkelijkheid en de rijke troost van Zondag 2359 Maar wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft?
Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwigen levens.

60 Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem.

61 Waarom zegt gij dat gij alleen door het geloof rechtvaardig zijt?
Niet, dat ik vanwege de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben; maar daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God is, en dat ik die niet anders dan alleen door het geloof aannemen en mij toe-eigenen kan.
en 24: rechtvaardig door het geloof alleen; van mijn kant behoeft daar nooit iets bij te komen. Christus is geen halve Zaligmaker, maar Hij is mijn volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid voor God. Uit Zijn hand moet ik elke dag weer leven. Dan ben ik rechtvaardig voor God. Christus’ werk is volkomen; als onze Borg en Middelaar heeft Hij alles betaald; Hij verzoent al onze zonden; Hij heeft voor ons de weg naar de hemel volledig geopend. Alles wat Gods gerechtigheid van de mens eiste, heeft God van Zijn Zoon gevraagd, en Deze heeft volkómen genoeg gedaan door Zijn volmaakte leven op aarde; door Zijn leven, dat Hij in volmaaktheid aan de Vader heeft geofferd, doordat Hij Zichzelf als een onberispelijk en vlekkeloos Lam aan het kruis liet slachten. Zo en toen is er aan het recht van God voldaan en zijn al de zonden van Gods volk verzoend; zo en toen is er door het grote Vredeoffer volmaakte vrede aangebracht voor de God des vredes. Ja, zo en toen heeft de God des vredes Zelf volkomen vrede aangebracht voor Zijn volk. Die vrede rust nu op Gods volk en in die vrede vindt Gods volk nu rust. Vanuit die vrede is het leven weer mogelijk. Vanuit die vrede is ook het werken weer mogelijk. Niet om iets te verdienen. Nee, want bij deze God valt niets te verdienen. Hijzelf heeft reeds in en door Jezus Christus volkomen gerechtigheid en de volkomen vrede voor Zijn volk aangebracht. Die gerechtigheid behoeven wij niet meer aan te brengen. God heeft het gedaan voor Zijn volk. Het is de gerechtigheid van Jezus Christus, die daarom door Gods gericht kan bestaan, dat wil zeggen die alles geeft wat God vraagt, omdat Zijn gerechtigheid geheel en al beantwoordde aan de eis van de Paradijswet. De spijze van Jezus Christus was de wil van Zijn Vader te volbrengen en Hij heeft die metterdaad volbracht. Nooit is er in deze volmaakte ambtsdrager ook maar de minste lust of gedachte geweest tegen enig gebod van God. Zijn gerechtigheid was de wet Gods in alle stukken gelijkvormig. De volkomen gerechtigheid, die God in Zijn wet vroeg, is door Jezus Christus aangebracht. Die aangebrachte gerechtigheid is mijn gerechtigheid voor God, is mijn vrede met God. Mijn werken, mijn prestaties behoeven die vrede niet meer aan te brengen. Goddank niet. Want zij kunnen het ook niet: ook onze beste werken in dit leven zijn alle onvolkomen en met zonden bevlekt. Onze werken, ook die voortkomen uit ons geloof, kunnen nooit op één lijn staan met Christus’ werken. Zijn geloofswerk was volmaakt, het onze blijft altijd onvolmaakt. Hij vervulde Zijn ambt in volkomen trouw; bij ons is er altijd nog veel ontrouw in onze ambtsvervulling. Wanneer God onze werken in het gericht brengt, dan kunnen zij de proef niet doorstaan; dan blijken zij niet te beantwoorden aan de eis van Gods wet. De hemelse Rechter Zelf zegt het ons in Zijn Woord: “Al onze ongerechtigheden zijn als een bezoedeld kleed”, Jesaja 64:66 Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed; wij vielen allen af als het loof en onze ongerechtigheden voerden ons weg als de wind.. De Staten Vertaling heeft hier vertaald: “Al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed”. God werpt onze gerechtigheden van voor Zijn aangezicht weg; Hij heeft er niets aan; Hij kan er niets mee doen. Dat is het oordeel van de Hemelse Rechter over onze, ja over onze beste werken: onvolkomen en met zonde bevlekt. Met onze werken kunnen wij niets verdienen bij God: onze gerechtigheid niet; evenmin een gedeelte daarvan. Niet onze goede werken kunnen de grond voor onze zaligheid zijn; zij behoeven het ook niet te zijn. Allen Christus kan onze gerechtigheid zijn en Hij is het ook metterdaad. En daarom belijden wij, dat onze rechtvaardigheid niet en nooit is uit de werkende mens, opdat blijft gelden dat wij gerechtvaardigd worden elke dag weer, alleen uit het geloof. En zo hebben de kerken der Reformatie de leer en de troost van de rechtvaardiging door het geloof alleen veiliggesteld tegenover de leer van de verdienste onzerzijds door de goede werken. Er is nooit iets in de mens dat voor God enig verdienste heeft. Niet voordat wij geloven; ook niet wanneer wij geloven; ons geloof zelf niet; ook niet de geloofswerken. Want van alles wat in de mens is blijft gelden, dat het onvolkomen en met zonden bevlekt is. En daarom kan ons Avondmaalsformulier zeggen, “dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk: dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook met zulk een ijver om God te dienen niet begeven, als wij schuldig zijn; maar dagelijks met de zwakheid van ons geloof, en de boze lusten van ons vlees te strijden hebben”. In dit leven blijven er in de gelovigen altijd nog de overblijfselen der zonde. Vandaar de belijdenis in de Dordtse Leerregels hoofdstuk 5, paragraaf 1: “Die God naar Zijn voornemen tot de gemeenschap van Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus roept en door de Heilige Geest wederbaart, die verlost Hij wel van de heerschappij en slavernij der zonde, doch Hij verlost hen in dit leven niet geheel van het vlees en het lichaam der zonde”. Ook onze beste werken zijn alle onvolkomen en met zonde bevlekt. Zo spreekt onze hemelse Rechter; ja God, die onze Vader is. Om ons mismoedig te maken? Om ons alle hoop te ontnemen? Nee, dat niet. Wel, om ons ootmoedig te maken; om alle hoop op Christus te stellen. De Heere zegt, dat zelfs onze beste werken bij Hem niets kunnen verdienen, dat wij daardoor zelfs niet voor een klein deel voor Hem rechtvaardig zijn. Maar daarmee slaat Hij ons niet neer. Daarmee ontneemt Hij ons niet de hoop der zaligheid. Daarmee doet Hij ons wel weten de ernst der zonden; zelfs in het leven der gelóvigen, ja zelfs in hun allerbéste werken is de zonde nog. Maar dat doet Hij ons weten, opdat wij nooit de grond voor onze zaligheid in onszelf gaan zoeken, maar steeds onze toevlucht tot Christus nemen. Hier leert God ons, om ons gestadig, dat is steeds maar weer, voor Hem te verootmoedigen en onze toevlucht te nemen tot de gekruisigde Christus. U kunt uw eigen gerechtigheid niet bewerken, ook niet voor een deel. Ja, maar u behoeft het ook niet. Want Christus is uw gerechtigheid, uw volkomen gerechtigheid door het geloof. Hij is de hoop van uw zaligheid. Zelfs onze beste werken zijn onvolkomen en met zonde bevlekt. Hoe wordt ik hier ontdekt aan mijn eigen ellende. En toch ben ik nu getroost. Want door deze ellendeprediking leert God mij uit te gaan tot Christus; ootmoedig, ja maar ook in de vaste hoop, dat mijn gerechtigheid in Christus is. Hier leert Hij mij belijden, dat ik inderdaad gerechtvaardigd wordt door het geloof alleen en niet door de werken. Ik kan mijn gerechtigheid niet bewerken door eigen werken – onvolkomen zijn ze en met zonde bevlekt – maar ik behoef het ook niet. Mijn gerechtigheid ligt in Christus. Hij is mijn volkomen Verlosser. Niet uit de werken; daarin is altijd nog de zonde. Dat moeten wij weten, opdat wij des te begeriger zijn om de vergeving van onze zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. “Al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.” Wie hieraan afdoet, doet af aan het evangelie van Jezus Christus als de volkómen Zaligmaker. Die ontneemt Gods volk de troost van het evangelie. Die laat de mens terugvallen op zichzelf in plaats van op Christus. Hoe scherp is dat gezien door de Kerken der Reformatie, waar zij aan het slot van art. 24 hebben beleden: “Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende, zonder enige zekerheid, en onze arme consciëntien zouden altijd gekweld worden, indien wij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven van onze Zaligmaker”. Rechtvaardig door het geloof alleen; wie dat evangelie niet beschermt en veilig stelt tegenover enige verdienste uit de werken, die heeft heel het evangelie verloren; die heeft heel de waarheid overboord gezet! God maakt het ons in het oordeel over onze werken onmogelijk, om in die werken te roemen, opdat wij zouden leren in Zijn werk te roemen, in Christus’ werk, in Zijn gerechtigheid, die de onze is, wanneer wij in Hem geloven.

2) En waar zo door het geloof de gerechtigheid van Christus wordt aangegrepen, daar komt nu ook het loon van deze gerechtigheid. En dat betekent, dat God onze goede werken gaat belonen; Hij gaat ze bekronen met zijn zegen. Want zeker, onze goede werken verdienen niets bij God, maar dat betekent niet dat zij wáárdeloos zijn; integendeel, zij zijn goed en bij God aangenaam, omdat zij alle door zijn genade geheiligd zijn. God schenkt mij door het geloof de gerechtigheid van Christus en daarom ook het loon, dat aan deze gerechtigheid is verbonden. Maar het is dan ook geen loon, dat ik verdien door mijn werken, maar het is het loon dat God verbindt aan Zijn gerechtigheid, die Hij mij schenkt. Niet mijn werk wordt beloond, maar Gods werk in mij. De Heere kroont Zijn eigen gaven. De Bijbel zegt dat in het onderhouden van Gods geboden groot loon is gelegen. Welnu, dat onderhouden van Gods geboden dat heeft Christus gedaan; dat was Christus’ gerechtigheid. En daarop heeft Hij loon ontvangen. Die gerechtigheid van Christus ontvang ik; maar ook het loon van die gerechtigheid. En ook dat is louter genade. Onze goede werken ontvangen loon van God, maar het is en blijft genadeloon, want God is niet verplicht om mij het loon van Christus’ gerechtigheid te schenken en wanneer Hij dat toch uit genade doet, dan bekroont Hij daarin niet mijn prestaties, maar Zijn eigen werk, dat Hij in mij is begonnen en ook wil voleindigen. In het verbond met Adam en Eva in het Paradijs was er de belofte dat zij in het onderhouden van God geboden het eeuwige leven zouden ontvangen. Dat leven verdienden Adam en Eva niet. Nee, want wat zou een schepsel ooit tegenover God verdienen. Maar Adam en Eva zouden dat leven ontvangen omdat de Heere dat zo had beschikt. De Heere wilde op die manier Zijn werk van schepping en verbond tot de grootst mogelijke heerlijkheid brengen. Wat Hij in het verbond met Adam en Eva was begonnen, wilde Hij op die manier voleindigen, opdat zo Zijn naam op het grootst geprezen zou worden. En dat alles, dat ten gevolge van de zonde van de eerste Adam en al zijn nakomelingen, slecht en verdorven is geworden, dat gaat God nu herstellen door de laatste Adam. Zijn gerechtigheid wordt mijn gerechtigheid en het loon, dat Hij verdiende, gaat God nu aan mij schenken. Zo gaat God in mijn leven weer beginnen en volbrengen, wat ik door mijn eigen zonden heb verknoeid en nog dagelijks weer verknoei! Aan het houden van de woorden des verbonds is verbonden het loon des verbonds. Zo is Gods beschikking met de mens, reeds in het Paradijs. Welnu, dat alles keert dankzij de laatste Adam ook in mijn leven weer terug. Dat leven in het verbond wil de Heere ook in mijn leven weer beginnen en voleindigen. Maar dan zie ik ook, dat dat alles genade is. Maar juist nu mag ik ook naar dat loon uitzien. Zegt de brief aan de Hebreeën niet, dat Mozes de blik gericht hield op de vergelding en dat hij daarom de smaad van Christus groter rijkdom heeft geacht dan de schatten van Egypte? Voor Mozes was alleen dit ene van belang en daar ging dan ook zijn volle begeerte naar uit dat hij loon zou ontvangen op zijn levenswandel, niet vanwege zijn daden, maar opdat daarin en daardoor de heerlijkheid van Gods werk openbaar zou worden; opdat daardoor Gods werk in hem zou worden voleindigd. Want dat is toch het verbond van God met de mens, dat God loon verbindt aan het leven in het verbond. Waar dat leven in het verbond wordt gevonden, daar volgt zeker beloning; in dit leven en in het toekomende. Want zo wil de Heere het leven in het verbond tot volheid brengen. God geeft alles aan de mens, opdat die mens God eeuwig zou loven en prijzen. En daarom zal Christus met haast komen en zal Zijn loon bij Hem zijn om een ieder te vergelden naardat zijn werk is. Mijn leven hier op aarde in het verbond met de Heere is niet waardeloos voor God. Want nee, ik kan met zo’n leven niets verdienen bij God, maar God gaat aan mijn leven, aan mijn goede werken wel loon verbinden. Want juist zo wil Hij Zijn werk in mij tot volle heerlijkheid brengen. In het onderhouden van Gods geboden, is groot loon gelegen. Dat is de regel van het verbond. Daarin komt het ware verbondsleven uit; dat is het ware verbondsleven. En daarom gaat God nu ook mijn goede werken belonen. Uit genade; jazeker, want door de zonde heb ik dat leven verspeeld, maar om Christus’ wil schenkt Hij mij dat leven terug; wil Hij ook mijn goede werken belonen. Zo zien wij, geliefden, dat in het uitkeren van loon, niet ons werk wordt gekroond, maar Gods werk. Hij gaat het ware verbondsleven aan Zijn volk teruggeven; ook daarin, dat Hij loon gaat uitkeren. De God des vredes doet de ware volle vrede tot Zijn volk terugkeren, doordat Hij loon geeft op de goede werken, op de verbondswerken van dat volk. Hij schenkt Zijn volk de verbondsgerechtigheid van Christus en verbindt daar ook aan het verbondsloon van Christus. En dat is voor Zijn volk het leven, de vrede! Maar dan wordt vanwege dit loon geen eer toegebracht aan de mens, maar aan God en aan Christus, die zo Zijn volk het leven hergeeft. Ontvangen onze goede werken ook loon van God? Ja, natuurlijk. Want wij belijden immers dat Jezus Christus een volkomen Zaligmaker is, wij belijden de gerechtigheid door het geloof: dat wil zeggen dat heel het leven des verbonds in Christus is. Dat leven ontvangen wij door het geloof en dus uit genade. Want dit leven is in Christus, maar God schenkt het ons. Wij ontvangen Christus’ gerechtigheid en het loon van die gerechtigheid. God verbindt verbondsloon aan mijn goede werken. En daarom is mijn begeerte om goede werken te doen, werken die voortkomen uit een waarachtig geloof. Daarom span ik mij ook in om het loon des verbonds te ontvangen; daarom span ik mij tot het uiterste in om de krans der rechtvaardigheid te verkrijgen, die voor mij gereed ligt en die de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij zal geven en aan allen die Zijn verschijning hebben liefgehad. Daarom span ik mij in en is het mij niet onverschillig hoe ik werk. Niet als zou ik door mijn goede werken enige verdienste tegenover God hebben, maar wel opdat zo te meer de heerlijkheid van Gods werk in mij openbaar wordt. “In het onderhouden van Gods geboden is groot loon gelegen.” Dat is naar Gods beschikking het ware leven binnen het verbond. Dat leven heb ik door mijn zondeval verspeeld, maar dat leven keert ten volle terug in en door Christus. En daarom ontvang ik loon op mijn werken. Maar het blijft in en door Christus en dus is het voor mij louter genade. De Kerken der Reformatie ontkennen niet, dat er loon volgt op de goede werken. Gelukkig niet! Hadden zij dat gedaan, dan hadden ook zij geloochend, dat Christus een volkomen Zaligmaker is, dan hadden ook zíj gezegd dat Christus ons niet het volle leven des verbonds terugschenkt, dat niet héél dat leven in Christus is, waartoe ook behoort het loon des verbonds. ‘Rechtvaardig door het geloof alleen’. Wie dat zegt, die erkent dat alles in Christus is en niets in de mens. Ook het loon op de goede werken is uit Christus, want in Hem is alles, wat voor onze zaligheid nodig is. Maar omdat het uit Christus is, blijft het voor mij altijd genadeloon.

3) En wie nu zo door het geloof zijn gerechtigheid in Christus zoekt en ook het loon der gerechtigheid, het loon van zijn goede werken; wie dat doet, die doet nu ook goede werken. Dat kan eenvoudig niet anders. Wie gelooft, die maakt ruimte voor Gods werk in zijn leven; in zijn leven gaat God Zijn werk van verlossing aanvangen en voleindigen. “Maar maakt deze leer geen goddeloze en zorgeloze mensen?” Nee, juist niet. Want hier wordt niet gezien op eigen prestaties, hier wordt niet iets verwacht van de mens alsof die op enigerlei manier het verloren leven zou kunnen terugbrengen. Hier wordt nu juist ten volle ruimte gemaakt voor Gods werk in ons leven. Het is onmogelijk dat zo wie Christus door een waar geloof is ingeplant, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Christus is geen halve Zaligmaker. Nee, wie in Hem gelooft, die deelt daardoor in al de weldaden, die Christus voor Zijn volk heeft verworven. Dat kan gewoon niet anders. Want Christus is het die Zijn volk rechtvaardigt en die het ook heiligt, tot bekering brengt, tot het doen van goede werken brengt. Zo is Christus. In Hem is alles tot onze verlossing en Hij werkt dat alles ook aan en in ons, zodat Hij waarlijk Zich bewijst als onze volkomen Zaligmaker. “Rechtvaardig door het geloof alleen.” Onze werken kunnen niets verdienen. Die blijven ook in het leven van Gods kinderen onvolkomen en met zonde bevlekt. Toch schenkt God ons loon, nu reeds in dit leven en straks het eeuwige leven. Maar daarin kroont Hij niet mijn werk, maar voleindigt Hij in mij Zijn werk van verlossing op grond van Christus’ verdienste. Genadeloon is het voor mij. Dat maakt mij niet goddeloos en zorgeloos. Dat prikkelt mij juist tot goede werken, opdat ook zo in mijn leven de heerlijkheid van Christus’ volkomen verlossing te zien is. De goede werken, daarmee verdien ik niets. Maar dat hoeft ook niet, want álleen Chrístus is onze volkomen verlossing. Dat zeg ik tegenover Rome. Maar de goede werken moeten er wel in ons leven zijn en ze zijn er ook, want Christus is geen halve Zaligmaker, maar een volkomen Zaligmaker. En dat zeg ik tegenover de Dopersen. Wie zegt dat goede werken overbodig zijn, ja zelfs schadelijk voor de zaligheid, die negeert dat Christus ons zo volkomen verlost, dat wij ook weer de goede werken gaan doen, zo als een Adam in het Paradijs, zij het in dit leven pas in beginsel. Goede werken overbodig of schadelijk voor de zaligheid. Nee, die goede werken zijn juist onze zaligheid, ons ware leven. Wie geen goede werken doet, die doet niet tekort aan eigen bekwaamheid – alsof wij uit onszelf niets kunnen – maar die ontkent de volkomenheid van Christus’ werk in ons, die loochent daarmee de rechtvaardiging door het geloof alleen zonder de werken. Die doet alsof de laatste Adam niet alles herstelt en tot volheid brengt, wat door de eerste Adam is verdorven en ontluisterd. Alleen hier, in de rechtvaardiging door het geloof alleen, ligt de enige prikkel tot goede werken. Die ligt er niet in de roomse leer, want daar komen de goede werken niet op uit de erkenning van Gods werk in ons, maar juist uit de miskenning van dat werk in ons, en dus moet de mens er zelf nog maar wat van maken met zijn goede werken. Maar als de mens het moet doen dan loopt het altijd op een mislukking uit. Ook vandaag nog. Dat men dat toch bedenke. Ook in die kringen, waar vandaag de zogenaamde alternatieve verzoeningsleer wordt toegelaten, zoals die wordt gepredikt door dr. Wiersinga en de zijnen. Het lijkt belachelijk om die zaak bij deze zondagsafdeling aan te halen. Maar het is het niet. Want hier is niets minder in geding dan de plaats van God en mens in het werk der verlossing. Is deze verlossing alleen uit God, in Christus geschonken en dus louter genade of moet de mens die verzoening tot stand brengen en uitwerken in deze wereld? Ja, wie een deel van de waarheid heeft losgelaten, die heeft daarmee heel de waarheid overboord gezet. Dat zien wij ook hier heel duidelijk. En daarom is de inhoud van Zondag 2462 Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.

63 Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.

64 Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
niet verouderd, ook voor ons niet. Want als ik belijd, dat ik gerechtvaardigd wordt door het geloof alleen zonder de werken, zou ik dan een levend lidmaat van de Kerk kunnen zijn zonder goede werken te hebben? Nee, dat kan niet. Want dan loochen ik de volkomen verlossing door Christus alleen. Dan roem ik met de mond in Hem, maar verloochen ik Hem met de daad. Zondag 2462 Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.

63 Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.

64 Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
is geen goedkope belijdenis. Zondag 2462 Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.

63 Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.

64 Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
maakt het ons niet gemakkelijk. Want – en laten wij daarmee eindigen – de zaligheid is er uit het geloof en niet uit de werken, en juist dáárom wordt niemand zalig zónder de werken.

Amen.