Preek over Zondag 25 (1974)

TekstZondag 2565 Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk geloof?
Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des Heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten.

66 Wat zijn sacramenten?
De Sacramenten zijn heilige zichtbare waartekenen en zegelen, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele; namelijk, dat Hij ons vanwege het enige slachtoffer van Christus aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt.

67 Zijn dan beide, het Woord en de Sacramenten, daarhenen gericht, of daartoe verordend, dat zij ons geloof op de offerande van Jezus Christus aan het kruis, als op den enigen grond onzer zaligheid, wijzen?
Ja zij toch; want de Heilige Geest leert ons in het Evangelie en verzekert ons door de Sacramenten, dat onze volkomen zaligheid in de enige offerande van Christus staat, die voor ons aan het kruis geschied is.

68 Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Verbond of Testament ingezet?
Twee, namelijk den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal.
van de Heidelbergse Catechismus
LezenRomeinen 10:4-214 Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft. 5 Want Mozes schrijft: De mens, die de gerechtigheid naar de wet doet, zal daardoor leven. 6 Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen; 7 of: Wie zal in de afgrond nederdalen? namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen. 8 Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken. 9 Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; 10 want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. 11 Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. 12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; 13 want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. 14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? 15 En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen. 16 Maar niet allen hebben aan het evangelie gehoor gegeven. Want Jesaja zegt: Here, wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde? 17 Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus. 18 Maar ik vraag: hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden. 19 Maar ik vraag: heeft Israël het dan niet verstaan? Vooreerst zegt Mozes: Ik zal u naijverig maken op wat geen volk is, toornig op een onverstandig volk. 20 En Jesaja waagt het te zeggen: Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen. 21 Maar van Israël zegt hij: De ganse dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.
Artikel 33 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis
ZingenPsalm 122:1,21 Ik ben verblijd, wanneer men mij
Godvruchtig opwekt: "Zie, wij staan
Gereed, om naar Gods huis te gaan;
Kom, ga met ons en doe als wij."
Jeruzalem, dat ik bemin,
Wij treden uwe poorten in;
Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
Jeruzalem is wèl gebouwd,
Wel saâmgevoegd: wie haar beschouwt,
Zal haar voor 's Bouwheers kunstwerk groeten.

2 De stammen, naar Gods naam genoemd,
Gaan derwaarts op; waar elk zich buigt
Naar d' ark, die van Gods gunst getuigt;
Waar elk Zijn naam belijdt en roemt;
Want d' achtb're zetel van 't gericht
Is daar voor Davids huis gesticht;
De rechterstoelen staan daar binnen.
Bidt, met een algemene stem,
Om vrede voor Jeruzalem.
Het ga hun wèl, die u beminnen.

Gezang 23:33 U, Vader, U zij lof op een verhoogde toon!
Lof uwen eigenen, uw eengeboornen Zoon.
Lof uwen Geest, die ons ten Trooster is gegeven,
ten Leidsman op den weg naar 't eeuwig zalig leven!
U looft uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde;
U looft wat loven kan, in hemel en op aarde!

Psalm 119:6-9,176 'k Heb in mijn hart Uw rede weggelegd,
Opdat ik mij mocht wachten voor de zonden.
Gij zijt, o HEER, gezegend; leer Uw knecht
Door 't Godd'lijk woord, een helder licht bevonden,
En door Uw Geest, al d' eisen van Uw recht;
Zo wordt Uw eer nooit stout door mij geschonden.

7 'k Heb and'ren al de rechten van Uw mond
Met lust verteld, hen vlijtig onderwezen;
Uit al den schat van 't grote wereldrond
Is nooit de vreugd in mijn gemoed gerezen,
Die 'k steeds in Uw getuigenissen vond,
Door mij betracht, en and'ren aangeprezen.

8 Ik zal, o God, bepeinzen Uwe wet,
In 't onderzoek van Uw bevelen waken;
Terwijl mijn ziel op Uwe paden let.
In Uw geboôn zal zich mijn geest vermaken,
En, daar ik hulp verwacht op mijn gebed,
Uw heilig woord vergeten, noch verzaken.

9 Doe bij Uw knecht weldadigheid, o HEER,
Opdat ik leev', Uw woorden moog' bewaren,
En dat Uw Geest mij ware wijsheid leer',
Mijn oog verlicht', de nevels op doe klaren;
Dat mijne ziel de wond'ren zie en eer',
Die in Uw wet alom zich openbaren.

17 Leer mij, o HEER, den weg, door U bepaald;
Dan zal ik dien ten einde toe bewaren;
Geef mij verstand, met Godd'lijk licht bestraald;
Dan zal mijn oog op Uwe wetten staren;
Dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt;
Dan zal zich 't hart met mijne daden paren.

Psalm 119:8080 Ai, zie, o HEER, dat ik Uw wet bemin;
Uw gunst vernieuw' mijn leven en mijn krachten.
Uw Godd'lijk woord is waarheid van 't begin;
Uw recht heeft nooit verandering te wachten;
Dies houd ik dat met een verblijden zin;
Leer door Uw Geest mij dat gestaâg betrachten.

Psalm 116:5,115 Gij hebt, o HEER, in 't dood'lijkst tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zal ik, voor Gods ogen,
Steeds wandelen in 't vrolijk levenslicht.

11 Ik zal met vreugd in 't huis des HEEREN gaan,
Om daar met lof Uw groten naam te danken.
Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken:
Elk heff' met mij den lof des HEEREN aan!

Preek gehouden te:

Opgenomen in de prekenbundel Horen naar het Woord (2014).

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

In de Zondagen 23 en 24 hebben wij belijdenis gedaan van onze rechtvaardigmaking door het geloof alleen zonder de werken. Die belijdenis houdt in, zo zagen wij, dat Christus onze volkomen Zaligmaker is. Van onze kant behoeft daar niets bij te komen. Wij kunnen niets bijdragen aan onze eigen zaligheid; het behoeft ook niet. Wij mogen dat ook niet willen. Christus doet alles voor Zijn volk. Zijn Middelaarswerk is volmaakt af. Nu kunnen wij bij het Middelaarswerk van onze Here Christus onderscheid maken tussen de verwerving van het heil, van de zaligheid voor Zijn volk en de toeëigening van dat heil aan Zijn volk. Toeëigening, dat wil zeggen dat Christus aan Zijn volk gaat schenken, wat Hij voor dat volk door Zijn middelaarswerk op aarde heeft verworven. De verwerving van het heil vond dus plaats tijdens Christus’ dienst in vernedering op aarde. Toen en zo heeft Hij door Zijn volmaakte Zelfofferande de zonde van Zijn volk verzoend. Toen en zo heeft Hij voor ons en in onze plaats aan het recht van God voldaan. Toen en zo heeft Hij de losprijs betaald om Zijn volk los te kopen van de zonden en het te bevrijden van de heerschappij van de duivel. En wanneer Christus zo aan het recht van God heeft voldaan en de verlossing voor Zijn volk heeft verworven, heeft Hij daarmee ook het recht verworven om die verlossing aan Zijn volk toe te eigenen, heeft Hij het recht verworven om de vruchten van Zijn plaatsbekledend lijden en sterven uit te delen aan de Zijnen. Dat werk nu, de toeëigening van de verlossing wordt door Christus verricht tijdens Zijn dienst in verhoging. Dat is dus na Zijn hemelvaart, wanneer Hij is gaan zitten aan Gods rechterhand en rechtens alle macht heeft ontvangen in de hemel en op de aarde. Daarom kan de Heere Jezus ook vlak voor Zijn hemelvaart – dus na Zijn dienst in vernedering op aarde – tot Zijn apostelen zeggen: “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb”. Let u goed op het woordje ‘dan’: gaat dán henen. De Heere Christus heeft op aarde Zijn Middelaarswerk volbracht; Hij heeft Zijn volk gekocht uit de macht van de duivel; dat volk behoort Hem nu rechtens toe. Zijn apostelen móéten nu heengaan, want de Verhoogde Christus komt nu Zijn volk opeisen van de satan, al degenen, voor Wie Hij Zijn leven heeft gegeven. Zij behoren Hem toe. Hij kán Zijn recht laten gelden op dat volk, waarvoor Hij de verlossing verwierf. Zo gaat Hij vanuit de hemel de verworven verlossing toeëigenen aan allen, die Hem van de Vader gegeven zijn en voor Wie Hij de losprijs van Zijn bloed heeft betaald. Zij behoren Mij toe, kan de Heiland nu zeggen, en daarom: “Gaat dan henen en maakt al de volken tot Mijn discipelen”. Christus brengt de verworven verlossing naar de Zijnen toe; zij gaan er in delen. Dat is de toeëigening van de verlossing. Ook dit is geheel en al het werk van Christus. Hij is onze Zaligmaker en Hij doet dat werk door Zijn Heilige Geest. Die Hij dan ook na Zijn hemelvaart heeft uitgestort over Zijn volk, opdat die Geest Zijn volk zou leren geloven in de Christus als de volkomen Verlosser. Jazeker, zou leren gelóven, want het is alleen door het geloof, dat wij deel hebben aan de door Christus verworven verlossing. Alleen in de weg van het geloof eigent Hij ons toe, wat Hij voor ons heeft verdiend. Want niet alle mensen worden weer door Christus zalig, gelijk zij in Adam zijn verdoemd geworden, maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof zijn ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen. Zo mogen wij wel onderscheid maken tussen de verwerving van de verlossing en de toeëigening ervan, maar – en dat begrijpt u nu – wij mogen die twee zaken nooit van elkaar losmaken. De toeëigening van het heil in de weg van het geloof is niet smaller dan de verwerving van het heil. Voor wie Christus is gestorven op Golgotha, die gaat Hij nu ook het geloof schenken, opdat zij zo toegeëigend krijgen, hetgeen Hij voor hen heeft verworven. Hoe Christus’ volk dit geloof ontvangt willen wij nu bezien aan de hand van Zondag 2565 Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk geloof?
Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des Heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten.

66 Wat zijn sacramenten?
De Sacramenten zijn heilige zichtbare waartekenen en zegelen, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele; namelijk, dat Hij ons vanwege het enige slachtoffer van Christus aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt.

67 Zijn dan beide, het Woord en de Sacramenten, daarhenen gericht, of daartoe verordend, dat zij ons geloof op de offerande van Jezus Christus aan het kruis, als op den enigen grond onzer zaligheid, wijzen?
Ja zij toch; want de Heilige Geest leert ons in het Evangelie en verzekert ons door de Sacramenten, dat onze volkomen zaligheid in de enige offerande van Christus staat, die voor ons aan het kruis geschied is.

68 Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Verbond of Testament ingezet?
Twee, namelijk den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal.
. Daarover bedienen wij u het Woord Gods onder het thema:

De Heilige Geest schenkt Gods volk het geloof in de weg der genademiddelen, want:

  1. Hij werkt het geloof in ons door de verkondiging van het heilig evangelie;
  2. Hij sterkt het geloof in ons door het gebruik van de sacramenten.

1) Nu de Catechismus ons in de voorafgaande Zondagen een brede uiteenzetting heeft gegeven over de inhoud van het geloof en de noodzaak ervan, komt de wel uiterst belangrijke vraag aan de orde, vanwaar dit geloof komt. Immers, lang niet alle mensen geloven en dus delen ook lang niet alle mensen in de door Christus’ verworven verlossing. Dat doen slechts zij, die geloven, die door hun geloof Christus en al Zijn weldaden omhelzen en zo de vruchten van Christus’ borgtochtelijk lijden zich zien toegeëigend. En daarom stelt de Catechismus nu deze vraag aan de orde: hoe kom ik aan dit ware geloof, waardoor ga ik delen in Christus en al Zijn weldaden. En het antwoord op die vraag zegt allereerst dit: van de Heilige Geest, die het geloof in mijn hart werkt. De Heilige Geest, God Zelf is de Werkmeester van het geloof. Niemand anders en niemand meer. Het geloof, waardoor ik deel heb aan Christus, waardoor ik een nieuwe mens word, is een volstrekt goddelijk werk. De toeëigening van de door Christus verworven verlossing is, evenals de verwerving ervan, alleen aan God te danken, aan Zijn Geest, aan de Heilige Geest, die samen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is. Dat belijden wij hier. Het geloof is niet te danken aan de mens zelf, of aan de kerk of aan de opvoeding of wat er verder ook maar te noemen valt. Nee, de Heilige Géést is het, die in onze harten het geloof werkt. Wanneer ik geloof, dan is dat te danken aan Zijn verkiezend welbehagen, waardoor Hij ook in mijn hart woning heeft willen maken en mij zo het ware geloof schenkt. Ontvangen wij het geloof van onze ouders, van onze leraren; is het een daad waartoe wij uit eigen kracht komen? Nee, en nog eens nee. Het is alleen Gods werk. Want uit genade zijn wij zalig geworden, door het geloof en dat niet uit onszelf, het is een gave van God. En, zegt de apostel Paulus: “Het is u gegéven in Christus te geloven”. Vanwaar komt het ware geloof? Van de Heilige Geest. Hij, en Hij alleen is de Werkmeester van het geloof. Waar Hij het geloof niet werkt, daar is geen geloof. Waar Hij het werkt, daar alleen is het. Het hangt dus niet af van de mens, van zijn wil, maar van God, die Zich al of niet ontfermt. En vanwege dit getuigenis uit de Heilige Schrift belijden wij met de Dordtse Leerregels hoofdstuk 3 en 4, paragraaf 14: “Zo is dan het geloof een gave van God; niet omdat het aan de vrije wil van de mens door God wordt aangeboden, maar omdat het de mens metterdaad wordt meegedeeld, ingegeven en ingestort; ook niet daarom, dat God alleen de macht om te geloven zou geven, en daarna de toestemming of het metterdaad geloven van de vrije wil des mensen verwachten; maar omdat Hij, die daar werkt het willen en het werken, ja die alles werkt in allen, in de mens teweeg brengt beide, de wil om te geloven en het geloof zelf.” Tot zover de Dordtse Leerregels. U ziet het: alleen God, alleen Zijn Geest, bepaalt wie al of niet het geloof zullen ontvangen. Hier is God soeverein en kan de mens, of hij wil of niet, niet anders doen dan bukken voor dat soevereine welbehagen. Het geloof komt van de Heilige Geest, die Zelf God is. En met die belijdenis wil de Catechismus troostboek zijn voor ons. Ook dit wordt ons voorgehouden om te weten, om zo in de enige troost zalig te leven en te sterven. En dan is dit onze troost, dat ons hier geleerd wordt dat geen aardse krachten, maar slechts hemelse krachten, ja God Zelf alleen ons behoudt, ons het geloof schenkt. Alleen Hij is het, die onze harten verandert, die ze breekt en bekeert en ombuigt en verlicht. En nu is juist dit het opvallende, dat deze belijdenis van de Heilige Geest als de Werkmeester van het geloof, velen van het geloof weerhoudt zodat deze belijdenis helemaal geen troost voor hen bevat. Men zegt dan – en het schijnt vroom – de Heilige Geest moet het doen; Hij kan mij immers alleen maar het geloof geven. Als Hij het wil, dan gebeurt het wel en als Hij het niet wil, wat zal ik er dan aan doen. Wij kunnen immers niet anders dan voor Zijn soevereine welbehagen bukken. En zo ontneemt men zichzelf de troost, die ook in dit deel van de belijdenis is neergelegd. Want zeker, het is waar, dat alleen hemelse krachten mij het geloof kunnen geven en over die krachten beschikt alleen God naar Zijn soeverein welbehagen. Maar al beschikt God soeverein over de mens, ook inzake het geloof, toch stelt God de mens altijd verantwoordelijk. God is niet en nooit van de mens afhankelijk, maar Hij behandelt de mensen niet als stokken en blokken – om het met deze woorden uit de Dordtse Leerregels te zeggen – maar geeft hun eigen verantwoordelijkheid. En het is daarom, dat de hemelse God, die soeverein beschikt, aardse middelen gebruikt om in de mens hemelse krachten uit te gieten, om in de mens het geloof te werken. De Heilige Geest schenkt mij het geloof en Hij alleen, maar Hij doet het dóór de middelen en daarin ligt nu onze verantwoordelijkheid en tegelijk ook onze troost. Onze verantwoordelijkheid. Ja, want het komt er nu maar op aan, dat wij die middelen aangrijpen. Want wie die middelen aangrijpt, die ontvangt nu ook de werking van de Heilige Geest, zodat hij gaat geloven. Niet als zouden die middelen van en in zichzelf enige kracht hebben, maar die middelen zijn levend en krachtig, omdat de Heilige Geest ze als Zijn genademiddelen heeft uitverkozen. Niet wij binden de Heilige Geest aan de middelen, maar het behaagt de Geest Zelf door de middelen het geloof te werken en te versterken. De Heilige Geest wil niet boven en los van de middelen staan, maar Hij gaat er gebruik van maken en ze aanwenden om het geloof te werken. En zo wordt de mens ten volle verantwoordelijk gesteld. Ongeloof is nu maar niet: de Geest doet het niet. Nee, ongeloof is nu: ik weiger de middelen, en daarom heb ik geen geloof. Niemand kan nu meer zeggen: ik kan niet geloven, want daarvoor zijn hemelse gaven nodig, en hoe zou ik, die mens ben van deze aarde, daarover ooit kunnen beschikken. Nee, dat kan niemand zeggen, want zeker, de hemelse gave van de Heilige Geest is nodig voor het geloof, maar die hemelse gave komt tot ons door aardse middelen. Daarmee vereenzelvig ik de Heilige Geest niet met de middelen, daarmee sluit ik God niet op in de middelen. Dat deed het volk Israël, toen zij de ark in de strijd brachten tegen de Filistijnen. God is niet gelijk aan de middelen, maar Hij gebruikt wel de middelen om in ons het geloof te werken en te sterken. Als ik dus naar de middelen grijp om het geloof te ontvangen, dan erken ik daarin Gods almacht en soevereine beschikking om door aardse middelen hemelse gaven in ons uit te storten. Wie naar de middelen der genade grijpt, die verkleint God niet, alsof Hij Zich in Zijn grootheid van aardse middelen zou bedienen. Nee, die verheerlijkt God in de erkenning van Zijn almacht en soevereine beschikking. God werkt door de middelen. Zo stelt Hij de mens verantwoordelijk voor diens eigen ongeloof. God werkt door de middelen. Wie zo eigen verantwoordelijkheid ziet, is tegelijk ook getroost. Die zegt niet langer: de Geest moet het doen, dus is het voor mij afwachten. Nee, die zegt nu: de Geest doet het als ik de middelen aangrijp. Dat is nu geen vraag meer, maar dat is zekerheid. Vanwege Hem zijn de middelen nu ook levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Vanwege Hem keert nu het middel nooit ledig tot Hem terug. Want het is de Geest, die levend maakt. Waar Hij werkt – en dat is door de middelen – daar komt nu ook het geloof. En daarom is deze zondagsafdeling ook zo troostvol. Wie naar de middelen grijpt, die weet heel zeker, dat hij het geloof ontvangt en zal blijven ontvangen, want wie naar de middelen grijpt, die heeft de Heilige Geest en die Heilige Geest is het, die ons het geloof schenkt. Zondag 2565 Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk geloof?
Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des Heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten.

66 Wat zijn sacramenten?
De Sacramenten zijn heilige zichtbare waartekenen en zegelen, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele; namelijk, dat Hij ons vanwege het enige slachtoffer van Christus aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt.

67 Zijn dan beide, het Woord en de Sacramenten, daarhenen gericht, of daartoe verordend, dat zij ons geloof op de offerande van Jezus Christus aan het kruis, als op den enigen grond onzer zaligheid, wijzen?
Ja zij toch; want de Heilige Geest leert ons in het Evangelie en verzekert ons door de Sacramenten, dat onze volkomen zaligheid in de enige offerande van Christus staat, die voor ons aan het kruis geschied is.

68 Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Verbond of Testament ingezet?
Twee, namelijk den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal.
zegt dan ook niet dat de Heilige Geest het geloof kán werken door de middelen, maar dat Hij het metterdaad doet. Hij schenkt het geloof en dat niet zonder de middelen. Nu ben ik getroost, want nu weet ik, dat de verkondiging van Zijn evangelie niet zinloos en ijdel is, maar dat ik door die verkondiging het geloof ontvang. Door de verkondiging van het evangelie. Ja, want dat is het middel, dat de Heilige Geest heeft uitverkoren, om in mij het geloof te werken. Vanwaar komt het geloof? Van de Heilige Geest, die het geloof in mij werkt door de verkondiging van het heilig evangelie. De Heilige Geest kan alleen het geloof in mij werken, maar die Geest is er niet los van het Woord en het Woord is het Woord van de Geest. Deze twee mogen zelfs maar niet los van elkaar gedacht worden. En daarom is de prediking des zondags een krachtig middel tot werking van het geloof, en tegelijk ook het enige middel tot werking van het geloof. Wie de prediking veracht, die staat de Heilige Geest tegen; die negeert de Heilige Geest in Zijn almacht en soevereiniteit; die ontvangt daarom ook niet het ware geloof, waardoor hij deel heeft aan Christus en al Zijn weldaden. Wie nu niet naar het Woord grijpt, des zondags in de kerk en in de week door persoonlijk onderzoek en op de verenigingen, die bedroeft de Heilige Geest; die belet Hem in de voortgang van Zijn heerlijke werk van toeëigening der door Christus verworven verlossing. Want dat is toch Zijn werk. Christus heeft ook voor u het heil verworven en nu wil Zijn Geest dat heil ook aan u toeëigenen door het geloof. Gedoopt zijn in de naam van de Heilige Geest, dat betekent, dat die Geest u belooft heeft u toe te eigenen, alles wat u in Christus hebt. Maar dan moet u ook dat genademiddel aangrijpen, waardoor Hij u het geloof wil geven, opdat u door dat geloof deel hebt aan Christus en al Zijn weldaden. Wie de Heilige Geest niet wil bedroeven – en niemand van u wil dat – die wil niet leven buiten de Kerk, die komt altijd weer zitten onder de prediking van het heilig evangelie. En die zit daar ook onder de prediking in de zekere wetenschap, dat de Heilige Geest zo het geloof metterdaad werkt. Door die prediking wordt ons hart geopend en komt het nieuw leven in ons. En die prediking is er telkens weer, ook als ons geloof eenmaal gewerkt is. Dan blijft die prediking tot ons komen, want zo wil de Heilige Geest ons geloof versterken.

2) En dat is dan het tweede waarover wij hier moeten spreken: de Heilige Geest versterkt het geloof in ons door het gebruik van de sacramenten. Nu is het waar, dat in deze Zondag staat, dat door de verkondiging van het heilig evangelie het geloof gewerkt wordt en dat door het gebruik van de sacramenten het geloof versterkt wordt. Dat wil evenwel niet zeggen, dat ons geloof niet allereerst ook versterkt zou worden door het evangelie. Het evangelie wérkt het geloof, het opent het hart, het buigt onze wil om. Maar daarna komt het Woord terug; het komt niet één keer en daarmee uit; het loopt niet weg, als het geloof eenmaal gewerkt is; nee, het blijft terugkomen; het wijst ons voortdurend de weg en het waarschuwt ons voortdurend. Het richt ons geloof telkens weer op Christus als de enige grond van onze zaligheid. En zo wordt ons geloof niet alleen gewerkt, maar ook versterkt door het evangelie. Zowel de totstandkoming als de instandhouding zijn beide het werk van het evangelie. Dat nu toch in onze zondagsafdeling gezegd wordt, dat het evangelie het geloof werkt en de sacramenten het versterken, dan is dat om duidelijk het verschil tussen die twee aan te geven; dan is dat om te laten zien, dat het Woord eerst is, dat het Woord de voorrang heeft boven de sacramenten. Het geloof wérken, dat doet alleen het Woord en niet de sacramenten. En waar de Heilige Geest door het Woord het geloof gewerkt heeft en telkens weer werkt, daar blijft het Woord als genademiddel niet alléén, maar daar ontvangt het Woord zijn versterking in de sacramenten, opdat wij zo te beter door dat Woord in ons geloof bevestigd worden. De sacramenten zijn er dus niet en nooit los van het Woord. Zonder het Woord zijn de sacramenten waardeloos, ja, zijn het niet eens sacramenten. Het Woord is en blijft altijd nummer één. De sacramenten willen niet anders dan ons aanzetten en bewegen om de beloften van het evangelie te geloven. En dat doen zij door ons op zichtbare manier de inhoud van die belofte voor ogen te stellen. Zo willen de sacramenten ons steeds weer uitdrijven naar het Woord, om toch maar te vaster de belofte van dat Woord te geloven. En dat belijden wij dan ook van de sacramenten: “Het zijn heilige, zichtbare waartekenen en zegelen van God ingesteld, opdat Hij ons door het gebruik ervan de belofte van het evangelie des te beter te verstaan geve en verzegele”. Door God ingesteld – en dus krachtig en levend – wil Hij ons door de sacramenten bevestigen en versterken in het geloof aan de beloften, die ons in het evangelie geschonken zijn. Zo is dus het Woord het eerst met zijn belofte van Jezus Christus als de volkomen Zaligmaker en schenkt God daarbij de sacramenten om ons te beter – namelijk op zichtbare wijze – de belofte van dat Woord te verstaan te geven. Bij de instandhouding van het geloof komen de sacramenten dus naast het Woord, namelijk om ons te versterken in de belofte van Jezus Christus. Beide middelen hebben hetzelfde doel, alleen de wijze waarop is verschillend. Zoals de Heere in Zijn Woord zégt, Wie Hij voor ons is, zo tóónt Hij ons dat ook in de sacramenten. En wij verstaan nu ook, dat de sacramenten nooit iets kunnen betekenen los van het woord, zonder het Woord. Want iets wat niet aanwezig is, kun je niet betekenen en verzegelen; dat kun je nooit afbeelden, noch de waarachtigheid en de betrouwbaarheid ervan garanderen en verzegelen. En daarom zeggen wij, dat het sacrament er niet is en ook niet zijn kan zonder het Woord. Waarom kunnen er tekenen en zegelen zijn van Gods Woord, van de belofte in dat Woord? Wel, omdat dat Woord er is, omdat die belofte er is. Als de Heere aan Zijn Kerk dus de sacramenten geeft, dan is dat een bevestiging, een betrouwbare garantie, dat die belofte van God er is voor Zijn volk; de belofte, die in de sacramenten wordt betekend en verzegeld; dat is de belofte, dat Hij ons in Jezus Christus vergeving van de zonden schenkt en het eeuwige leven uit genade. Waarom kunnen de sacramenten sacramenten zijn, waarom kunnen zij iets betekenen en verzegelen? Alleen vanwege Gods belovend spreken, vanwege Zijn Woord. Was dat Woord er niet, dan konden de sacramenten ook geen sacramenten zijn. Dan waren de tekenen ijdel en ledig. Dan was het alleen maar bedrog. Het is van belang om hier scherp te onderscheiden. Als ik zeg, dat de sacramenten er niet kunnen zijn zonder het Woord, dan betekent dat niet dat de sacramenten hun kracht en betekenis ontlenen aan mijn geloof in dat Woord, dat zij veronderstellen dat er geloof aan het Woord aanwezig is in degenen, die het sacrament ontvangen. Zou dat zo zijn, dan zou de betrouwbaarheid, de waarheid van de sacramenten afhankelijk zijn van de mate waarin ik geloof. Dan zou je een klein kind nooit kunnen dopen, want in een klein kind is geen geloof, omdat het geloof er pas is door en na het horen van het Woord van God. Zou de waarheid van het sacrament afhankelijk zijn van mijn geloof, dan zou ik volgende week aan het Avondmaal geen enkele troost hebben, want dan wordt ik op mijzelf teruggeworpen. Maar hoe zou ik in mijzelf ooit enige troost en steun vinden. Maar zo is het Goddank dan ook niet. De waarheid van het sacrament is niet afhankelijk van mijn geloof. Het doopwater ontleent zijn betekenis niet aan verondersteld geloof in de dopeling. Brood en wijn zeggen of veronderstellen niet dat ik geloof heb. De grond om aan te gaan aan de tafel des Heeren ligt niet in mijn geloof. Aan dat geloof ontleent het sacrament zijn waarheid en betrouwbaarheid niet. Nee, de waarheid en betrouwbaarheid van de sacramenten liggen in Gods Woord, in Zijn belovend spreken. Het doopwater garandeert mij, dat Gods belofte aan de dopeling betrouwbaar is. Brood en wijn zeggen mij, dat de belofte van God zeker is, dat de Heere ook aan mij vergeving van zonden en het eeuwige leven schenkt. De sacramenten veronderstellen geen geloof, maar willen mij tot geloof bewegen en in het geloof versterken en dat doen zij niet anders dan door mij zichtbaar de echtheid van Gods belofte voor ogen te stellen en door mij tastbaar de waarheid van Gods belovend spreken te doen voelen. Het sacrament is dus altijd waar, altijd echt. En dat vanwege Gods belovend spreken. Wanneer wij dat zo zeggen: het sacrament is altijd waar en echt, dan bedoelen wij daarmee niet dat overal ter wereld waar nu de sacramenten bediend worden, dat ook echte sacramenten zijn; alsof dat ook zou gelden voor afvallige kerken, die de sacramenten nog hebben, en dat zijn bijna alle afvallige kerken. Wordt het verbond opgericht met allen, die gedoopt worden; ook met allen, die alleen maar uit traditie gedoopt zijn? Als wij naar de buitenkant kijken, zeggen wij: já. Overal wordt gedoopt met hetzelfde water en dezelfde formule. En toch is het niet zo. Want er is méér te zeggen. De sacramenten hebben hun vulling, hun waarde door het Woord. Zoals bij een officieel document een zegel behoort en alleen als het aan het document zit, zijn waarde heeft, zo is het ook bij de doop. Woord en doop zijn één. Helaas zijn die twee maar al te vaak gescheiden in de geschiedenis van de Kerk. De satan heeft dan ook niets tegen op water en brood en wijn, als het evangelie er maar uit is gehaald. De úíterlijke tekenen, die mogen best blijven. Maar wij kunnen nooit van de sacramenten alléén spreken. Daarom kunnen wij niet zeggen, dat God met allen, die gedoopt werden, zonder dat het Woord daarbij aanwezig was, Zijn Verbond heeft opgericht. ’t Is een dwaling te zeggen, dat God met alle zogenaamde christenen Zijn Verbond heeft opgericht. Slechts bij het Woord heeft de doop betekenis. Alleen onder het Woord blijven de sacramenten waar sacramenten. Bij dat Woord hebben zij hun waarde en betekenis. Zij zijn dan ook door God gevoegd bij Zijn Woord, zoals artikel 33 dat ook zegt. Zo en dan kunnen wij op de sacramenten steunen en niet anders. Maar dat geldt dan ook voor iedereen. Want de sacramenten zijn waarachtige zegels van een waarachtig Woord. Waar zij bij dat Woord gevoegd – en daarnaar ook bediend worden – daar betekent en verzegelt elke doop en elk avondmaal de beloften van God. Zo en dan zijn het maar niet alleen úíterlijke tekenen, maar zijn zij levend en krachtig tot versterking van het Woord. Zo en dan is elk sacrament altijd waar, altijd echt. En daarom komt het er voor ons op aan het Woord te bewaren en zo ook de sacramenten. En dat kan niet anders dan door dat Woord eerlijk en consequent te gehoorzamen. Anders neem de Heere Zijn Woord van ons weg. De Heere is lankmoedig en geduldig, maar met Zijn genademiddelen valt niet te spotten. Wij hebben dat zo-even gelezen in Romeinen 101 Broeders, de begeerte mijns harten en mijn gebed over hun behoud gaan tot God uit. 2 Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand. 3 Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen. 4 Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft. 5 Want Mozes schrijft: De mens, die de gerechtigheid naar de wet doet, zal daardoor leven. 6 Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen; 7 of: Wie zal in de afgrond nederdalen? namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen. 8 Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken. 9 Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; 10 want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. 11 Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. 12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; 13 want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. 14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? 15 En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen. 16 Maar niet allen hebben aan het evangelie gehoor gegeven. Want Jesaja zegt: Here, wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde? 17 Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus. 18 Maar ik vraag: hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden. 19 Maar ik vraag: heeft Israël het dan niet verstaan? Vooreerst zegt Mozes: Ik zal u naijverig maken op wat geen volk is, toornig op een onverstandig volk. 20 En Jesaja waagt het te zeggen: Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen. 21 Maar van Israël zegt hij: De ganse dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.. Israël verwerpt het Woord, en dan verwerpt de Heere Israël ook. Dat ligt niet aan de Heere. Want Hij doet hun Zijn Woord zeer nabij zijn, in hun mond en in hun hart. Maar Israël wilde niet luisteren. “De ganse dag heeft Hij Zijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” Maar zij wilden niet. En dan neemt de Heere Zijn Woord weg. En datzelfde is ook gebeurd in de geschiedenis van de Kerk der Nieuwe Bedeling. Er zijn jaartallen in die geschiedenis waarin de Heere Zijn Woord heeft weggenomen. Wij zeggen dat niet om onszelf te verhogen, maar ter waarschuwing, want wat anderen is overkomen, overkomt ons ook, als wij ontrouw zijn. En wie het Woord verspeelt, verspeelt ook de sacramenten en dan heeft hij nog de uiterlijke tekenen, maar niet meer, de waarde is er slechts voor wie ze voegen laat bij de Heilige Schrift. En daarom belijden wij met artikel 33 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis – en dat is niet de belijdenis van iedereen, maar van de Kerk en haar kinderen – : “Zo zijn dan de tekenen niet ijdel noch ledig om ons te bedriegen; want Jezus Christus – en Hij is toch de inhoud van Gods belofte – want Jezus Christus is hun waarheid, zonder Wie zij niet met al zijn zouden”. En juist nu en daarom – nu ons is gebleken, dat het sacrament gevoegd bij het Woord altijd waar is, dat ieder altijd een volkomen en waar sacrament ontvangt – juist nu komt het op geloof aan, komt het aan op wat de Catechismus noemt: het gebruik van de sacramenten. Zij veronderstellen geen geloof, maar zij vorderen, zij eisen het geloof. Zij roepen op tot gebruik van de sacramenten. De sacramenten zijn altijd waar, ze zijn nooit ijdel en ledig. Wat is dat troostvol. Want nu weet ik, dat de Heilige Geest mijn geloof metterdaad versterkt door het gebruik ervan. De sacramenten keren nooit ledig tot Hem terug. Daarom veracht ik de sacramenten niet als zouden het niet meer dan uiterlijke tekenen zijn, maar houd ik ze in ere en zal ik die tekenen ook gelovig aangrijpen, omdat ik weet, dat God zo hemelse krachten in mij uitstort, de krachten van Zijn Geest, die alleen het geloof versterken. De sacramenten zijn altijd waar. Hoe word ik nu ook vermaand tot geloof. Want wie zich door deze genademiddelen niet tot geloof laat bewegen en in het geloof laat versterken, die veracht maar geen doopwater, brood en wijn, maar die veracht Gods belovend spreken, die versmaadt de belofte van het evangelie, terwijl God hem die zo duidelijk zichtbaar voor ogen heeft gesteld, terwijl God hem zo zeker heeft gegarandeerd en verzekerd dat die belofte ook voor hem is. En ook hier geldt, dat de sacramenten nooit ledig tot God terugkeren. Wie ze niet ten leven zijn, zijn ze ten dode, opdat zal blijken, dat Gods belofte inderdaad betrouwbaar zijn, dat Hij Zijn volk inderdaad een waar sacrament geeft. Dat de Heilige Geest inderdaad door aardse middelen tot Zijn volk komt met hemelse krachten. Geliefden, laat u dan ook door deze belijdenis vertroosten en bemoedigen, ook vermanen. Het is tot úw heil, tot uw zaligheid, dat de Heilige Geest door de middelen van Woord en sacramenten in u wil werken en versterken het geloof in Jezus Christus, wiens offerande de enige grond van uw zaligheid is. Veracht deze genademiddelen niet, veracht ze nooit. Dan wordt ook in uw leven de heerlijkheid van Gods werk openbaar. Dan wil de Heilige Geest ook in u het geloof werken, voor het eerst of bij vernieuwing. Dan zal Hij ook u bevestigen en schragen, en op Zijn rol, waar Hij de volk’ren schrijft, u tellen als in Isrel ingelijfd, en doen de naam van Sions kinderen dragen.

Amen.