Preek over Zondag 27 (1974)

TekstZondag 2772 Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelf?
Neen het; want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden.

73 Waarom noemt dan de Heilige Geest den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden?
God spreekt alzo niet zonder grote oorzaak; namelijk niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk de onzuiverheid des lichaams door het water, alzo ook onze zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus weggenomen worden, maar veelmeer, omdat Hij ons door dit Goddelijk pand en waarteken wil verzekeren dat wij zo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewassen zijn, als wij uitwendig met het water gewassen worden.

74 Zal men ook de jonge kinderen dopen?
Ja het; want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt, zo moeten zij ook door den Doop, als door het teken des verbonds, der christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is.
van de Heidelbergse Catechismus
LezenMatteüs 28:16-2016 En de elf discipelen vertrokken naar Galilea, naar de berg, waar Jezus hen bescheiden had. 17 En toen zij Hem zagen, aanbaden zij, maar sommigen twijfelden. 18 En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op [de] aarde. 19 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. 20 En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.
Efeziërs 6:1-201 Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam [in de Here], want dat is recht. 2 Eer uw vader en uw moeder - dit is immers het eerste gebod, met een belofte - 3 opdat het u welga en gij lang leeft op aarde. 4 En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren. 5 Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus, 6 niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen, 7 en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Here en niet aan mensen. 8 Gij weet immers, dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here zal terugontvangen. 9 En gij, heren, handelt evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons. 10 Voorts, weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. 11 Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; 12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. 13 Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden. 14 Stelt u dan op, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid, 15 de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes; 16 neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven; 17 en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord van God. 18 En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; 19 ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, 20 waarvoor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kunnen optreden, zoals ik behoor te spreken.
ZingenPsalm 103:10,1110 De HEER heeft Zich, als d' allerhoogste Koning,
Een troon gevest in Zijne hemelwoning;
Zijn koninkrijk heerst over 't wereldrond.
Looft, looft, den HEER, gij Zijne legermachten,
Gij eng'len, die Hem dient met heldenkrachten,
En vaardig past op 't woord van Zijnen mond.

11 Looft, looft den HEER, gij Zijne legerscharen,
Wier lust het is, op Zijnen wenk te staren.
Dat hemel, aard', en zee, en berg, en dal,
Hoe ver men ook Zijn scepter ziet regeren,
Nu Zijnen naam en grote deugden eren;
En gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal.

Psalm 103:99 Maar 's HEEREN gunst zal over die Hem vrezen,
In eeuwigheid altoos dezelfde wezen;
Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht,
Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden,
Noch van Zijn wet afkerig d' oren wenden,
Maar die, naar eis van Gods verbond, betracht.

Psalm 18:8-108 Hun zijt Gij goed, die goedertieren hand'len;
Oprecht bij hen, die in oprechtheid wand'len;
Gij houdt U rein bij hen, die rein zijn; maar
Verkeerden toont Gij U een worstelaar.
Want Gij verlost het volk, door druk gebogen;
Maar werpt ter neer, die groot zijn in hun ogen.
Door U, o HEER, geeft mijne lamp haar licht;
Mijn God verdrijft den nacht uit mijn gezicht.

9 Ik kan met U door sterke benden dringen,
Met mijnen God zelfs over muren springen.
Des HEEREN weg is gans volmaakt en recht;
Doorlouterd, rein en trouw al wat Hij zegt.
Hij is een schild en schutsheer voor den vrome,
Voor wie tot Hem de toevlucht heeft genomen,
Wie is een God, als Hij, in tegenheên?
Wie is een rots, dan onze God alleen?

10 't Is God, die mij met sterkte wil omgorden;
Hij doet mijn weg volkomen effen worden;
Maakt, dat mijn voet als die der hinden snelt,
Terwijl Hij mij op mijne hoogten stelt.
Hij leert mijn hand heldhaftig orelogen;
Mijn strijdbaar' arm verbreekt zelfs stalen bogen.
Mij gaaft G' Uw schild, Uw hand heeft mij gesterkt;
Uw goedheid heeft mijn grootheid uitgewerkt.

Psalm 78:33 Want God heeft Zijn getuigenis gegeven
Aan Jakobs huis; een wet, om naar te leven,
Die Israël zijn nageslacht moet leren,
Opdat men nooit haar kennis moog' ontberen;
God vordert, dat de naneef, eeuwen lang,
Van kind tot kind, dit onderwijs ontvang'.

Psalm 102:1616 Uwer knechten trouwe zonen
Zullen altoos bij U wonen;
Ja, bevestigd in hun staat,
Voor Uw aanschijn, met hun zaad,
Uwen naam ter ere leven;
Zij, van smart en smaad ontheven,
Blijven aan Uw dienst geheiligd,
Daar Uw goedheid hen beveiligt.

Preek gehouden te:

Opgenomen in de prekenbundel Horen naar het Woord (2014).

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

In Zondag 2772 Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelf?
Neen het; want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden.

73 Waarom noemt dan de Heilige Geest den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden?
God spreekt alzo niet zonder grote oorzaak; namelijk niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk de onzuiverheid des lichaams door het water, alzo ook onze zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus weggenomen worden, maar veelmeer, omdat Hij ons door dit Goddelijk pand en waarteken wil verzekeren dat wij zo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewassen zijn, als wij uitwendig met het water gewassen worden.

74 Zal men ook de jonge kinderen dopen?
Ja het; want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt, zo moeten zij ook door den Doop, als door het teken des verbonds, der christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is.
geeft de Catechismus ons allereerst een brede uiteenzetting van de doop, de betekenis en de werking ervan. Vervolgens wordt in vraag en antwoord 74 gesproken over de Schriftuurlijke noodzaak van de doop van de kinderen der gelovigen. Voor ieder die enigermate op de hoogte is met de grote geschilpunten ten tijde van de Reformatie uit de 15e en 16e eeuw, is zondermeer duidelijk dat de Catechismus ook in Zondag 2772 Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelf?
Neen het; want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden.

73 Waarom noemt dan de Heilige Geest den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden?
God spreekt alzo niet zonder grote oorzaak; namelijk niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk de onzuiverheid des lichaams door het water, alzo ook onze zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus weggenomen worden, maar veelmeer, omdat Hij ons door dit Goddelijk pand en waarteken wil verzekeren dat wij zo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewassen zijn, als wij uitwendig met het water gewassen worden.

74 Zal men ook de jonge kinderen dopen?
Ja het; want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt, zo moeten zij ook door den Doop, als door het teken des verbonds, der christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is.
het stempel van zijn ontstaanstijd draagt. De kerken der Reformatie hebben in deze Zondagsafdeling op Schriftuurlijke wijze positie gekozen tegen de roomse dooppraktijk, die de doop tot een magisch middel, een tovermiddel, waardoor de doop veruitwendigd wordt en Christus’ werk goedkoop wordt gemaakt. Tegelijk wordt in deze Zondag afgerekend met de leer van de wederdopers, die niet wilden weten van de kinderdoop. Deze dwaalleer, dat alleen volwassenen gedoopt mogen of moeten worden is niet minder gevaarlijk dan de roomse sacramentsleer. Achter de opvatting van de wederdopers ligt de onschriftuurlijke mening, dat er een tegenstelling is tussen het Oude en Nieuwe Verbond. Het Oude Verbond met het volk Israël was een aards, uitwendig verbond. Daar wordt gerekend met de gezinnen en geslachten. Vandaar dat ook de kinderen tot dat Verbond behoorden en dus besneden moesten worden. In het Oude Verbond wordt de volle nadruk gelegd op de gemeenschap, het volk als geheel, terwijl er daar geen plaats is voor de individuele mens en de individuele geloofsbeleving en de innerlijke geesteswerkingen. Dat laatste zou dan in het Nieuwe Testament veel meer op de voorgrond treden. Daar gaat het – zo meent men – om de individuele gelovigen. Daar is het geestelijk leven veel dieper en rijker. Daar gaat het om het persoonlijk bezitten van de Heilige Geest. Daarom kun je in het Nieuwe Testament niet werken met gezinnen en geslachten. De vraag is immers of alle leden van het gezin de Geest wel bezitten. Wat de kinderen betreft, er moet eerst gewacht worden totdat blijkt dat zij wedergeboren zijn en met de Geest gedoopt zijn. Dan kunnen zij ook de waterdoop ontvangen. Achter de verwerping van de kinderdoop schuilt dus heel duidelijk de opvatting dat er een tegenstelling is tussen het Oude en Nieuwe Verbond. Zo hebben de Wederdopers opnieuw de dwaalleer van de gnostiek binnengehaald. Reeds de gnostiek maakte een tegenstelling tussen het aardse, zoals dat – naar hun zeggen – in het Oude Verbond op de voorgrond trad, en het geestelijke, de individuele geloofsbeleving van de ziel met God los van het aardse, zoals dat – alweer naar hun zeggen – in het Nieuwe Testament op de voorgrond trad. Deze individuele geloofsbeleving van de ziel met God is dan het ware, waarnaar allen moeten streven. Nu, hiertegenover hebben de Gereformeerde Kerken en hun Catechismus de kinderdoop gehandhaafd en zo verdedigd de principiële eenheid van het Oude en Nieuwe Verbond. Er is wel onderscheid, maar beslist geen tegenstelling tussen die twee. Het is het ene verbond der genade, dat wel een oude en een nieuwe bedeling kent, maar waarvan de beide bedelingen onderling sterk samenhangen, zonder dat deze twee op wat voor manier ook tot een tegenstelling mogen worden gemaakt. Nu zou men kunnen vragen: zijn deze zaken voor ons vandaag nog wel van belang? Is met die verkeerde verbondsopvatting niet eens en voorgoed afgerekend, al in de 16e eeuw? Dan moeten wij niet vergeten dat deze dwaalleer ook na de grote Reformatie telkens weer de Gereformeerde Kerken heeft bedreigd en nog maar al te vaak daar een zeker bestaansrecht heeft ontvangen. U weet hoe hardnekkig telkens weer in onze kerken sinds de Reformatie naar voren is gekomen de opvatting dat de doop een verzegeling is van inwendige aanwezige wedergeboorte. Van daaruit kwam men tot de leer van een uitwendig en inwendig verbond en zo ook tot tweeërlei doop; een schijndoop en een echte doop. In de tijd van de Vrijmaking werd deze leer officieel aan de kerken opgelegd. Maar hierachter lag ook de beschouwing van het Oude Verbond als aards, uitwendig. Dus wordt ook hier een valse tegenstelling gemaakt tussen Oud en Nieuw Verbond. Deze synodale verbondsleer betekent dan ook in feite dat het fundament onder de kinderdoop is weggeslagen. En wat die kinderdoop zelf betreft: in deze tijd is er een duidelijke ontwikkeling naar afschaffing van de kinderdoop en meer volwassendoop. Denkt u maar aan allerlei spiritualistische bewegingen als de Pinkstergroepen en Baptisten. Het is zaak hier scherp te onderscheiden. De minachting die er vandaag aan de dag is voor het geschreven Woord van God en de belijdenisgeschriften, en de ophef die men maakt van de innerlijke werking van de Geest als de ware geloofsbeleving, hebben alles te maken met wat hier in Zondag 2772 Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelf?
Neen het; want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden.

73 Waarom noemt dan de Heilige Geest den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden?
God spreekt alzo niet zonder grote oorzaak; namelijk niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk de onzuiverheid des lichaams door het water, alzo ook onze zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus weggenomen worden, maar veelmeer, omdat Hij ons door dit Goddelijk pand en waarteken wil verzekeren dat wij zo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewassen zijn, als wij uitwendig met het water gewassen worden.

74 Zal men ook de jonge kinderen dopen?
Ja het; want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt, zo moeten zij ook door den Doop, als door het teken des verbonds, der christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is.
aan de orde komt over de kinderdoop en de fundamentele eenheid van Oud en Nieuw Verbond. Daarover verkondigen wij u het Woord van God, onder het thema:

Christus roept in het sacrament van de heilige doop Zijn verbondsvolk tot verbondsgehoorzaamheid, want Hij leert ons:

  1. het onderscheid en de eenheid van het teken en de betekende zaak;
  2. de eenheid en het onderscheid tussen het Oude en het Nieuwe Verbond.

1) Is dan het uiterlijke waterbad de afwassing van de zonden zelve? Tot een bevestigende beantwoording van deze vraag zou men kunnen komen door een verkeerde conclusie te trekken uit het feit dat de Heilige Schrift de doop het bad der wedergeboorte noemt en de afwassing van de zonden. En inderdaad, velen hebben uit deze in de Heilige Schrift gebruikte terminologie geconcludeerd dat de onderdompeling zelf of het doopwater zelf de zonden afwast en de mens wederbaart. Dit gaat automatisch. Wie gedoopt is, die zijn daarmee automatisch de zonden afgewassen en vergeven. De Catechismus heeft echter de zo-even gestelde vraag met sterke klem ontkend. Neen het! Want alleen het bloed van Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden. Wie even nadenkt over deze materie, die begrijpt waarom de Catechismus hier apart bij stilstaat. Dat is heus niet alleen voorzover de roomse dooppraktijk wordt bestreden en afgewezen als geheel on-Schriftuurlijk. Ja, dat ook. Maar tegelijk is deze kwestie van uitermate groot gewicht voor het geloofsleven van de gedoopten, en daarom ook vandaag nog brandend actueel. Immers, het gaat hier om het karakter van de doop als sacrament. Als sacrament wil de doop altijd tot geloof bewegen. Als Christus ons zijn sacramenten geeft, dan doet Hij dat om ons tot geloof te roepen; om ons actief te maken in het geloof, om ons op te roepen tot zijn dienst. Dat is het karakter van de sacramenten, ook van de doop. Christus sust ons niet in slaap in de zin van: je bent eenmaal gedoopt en dus is nu alles goed. Nee, Hij wil ons juist door de doop, door het doopwater, actief maken; Hij wil ons onze eigen verantwoordelijkheid doen verstaan. En daarom, wij begrijpen dat nu, is de roomse dooppraktijk dodelijk gevaarlijk voor het geloofsleven van Gods kinderen. Immers, daar wordt de doop tot iets automatisch gemaakt. Daar wordt het onderscheid tussen het teken en de betekende zaak, namelijk de afwassing van de zonden, weggeredeneerd. Gods belofte, Gods genade zit als het ware in het teken zelf. Wie nu het teken heeft ontvangen is verder voor zijn hele leven klaar. De zaligheid is hem nu gegarandeerd. De doop wast onmiddellijk de zonden af en wederbaart de mens door een hem ingestorte genade. Zo kan men zijn hele leven lang leunen op zijn doop: de genade, die hem eenmaal bij zijn doop is ingestort zorgt ervoor dat alles in orde komt. Uiteraard is de doop op die wijze ook onmisbaar voor de zaligheid. Wie niet gedoopt is kan nu onmogelijk zalig worden. Hij mist immers Gods genade in hem, die de zonden afwast en de mens wederbaart. Maar de Catechismus spreekt heel anders. Is het het doopwater, dat de zonden afwast, of is het de handeling van de predikant waardoor men zeker is van wedergeboren te worden of te zijn? Nee, zo niet. Want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden. Het water is niet een of ander tovermiddel, dat de zonden afwast en de mens reinigt. Dat gebeurt alleen door het bloed en de Geest van Christus. En daarmee laat de Catechismus duidelijk zien dat het doopwater een teken is, een écht teken, en dus heenwijst naar de betekende zaak, namelijk het bloed en de Geest van Christus. Want alleen dat bloed van Christus kan mij reinigen van al mijn zonden. En de Heilige Geest alleen kan mij wederbaren. Zulks gebeurt niet door het uiterlijk water. Dat is en blijft teken, dat altijd is te onderscheiden van de betekende zaak. Dat is en blijft tegelijk ook zegel, dat altijd te onderscheiden is van de verzegelde zaak. Het doopwater wil dus teken zijn en ons geloof richten op de betekende zaak. En dat kan, omdat God Zelf die band heeft gelegd tussen het teken en de betekende zaak. Hij heeft in Zijn Woord gezegd: dit water is teken en zegel van Mijn bloed en Mijn Geest. Dat doopwater blijft heel gewoon water; het wordt niet een of ander tovermiddel, zoals Rome in feite leert. Het uiterlijk water of waterbad kan slechts doopwater zijn en is het ook metterdaad krachtens het Woord van de Heere, krachtens Gods belovend spreken. God belooft ons het bloed van Christus tot reiniging van onze zonden, en de Geest van Christus tot heiliging van ons leven. En dat laat Hij in en door het doopwater betekenen en verzegelen. Het sacrament van de doop is dus een teken en zegel van Gods Woord, van Gods belofte. De doop is teken en zegel van het verbond. Het bevestigt de genade van God jegens de dopeling. Dit werkt echter niet en nooit automatisch, alsof er geen onderscheid is tussen het teken en de betekende zaak. De betekende zaak komt wel mee met het teken, maar alleen in de weg van geloof. Immers, de belofte van God, in het doopwater betekend en verzegeld, vraagt om geloof; die belofte moet aanvaard worden. In elk verbond zijn twee delen: een belofte en de eis om die belofte te aanvaarden. Wie nu het onderscheid niet erkent tussen het teken en de betekende zaak, die tast het karakter van het sacrament aan, die miskent het doel waartoe God Zijn sacramenten ons gaf: namelijk om ons te bewegen tot geloof aan Zijn beloften. Zou immers de betekende zaak automatisch gegeven zijn met het ontvangen van het teken, dan is in feite het geloof niet meer nodig. Dan zou men in feite al ontvangen hebben, wat volgens Gods Woord alleen komt in de weg van het geloof. Het is dan ook geen wonder, dat bij Rome de doop ook niet langer het teken was en het zegel van Gods belovend spreken, van Zijn Verbond, maar dat het teken en zegel werd van wat reeds in de mens aanwezig zou zijn, namelijk van de hem ingestorte genade. Trouwens, het karakter van de doop als sacrament wordt niet alleen miskend door de roomse dooppraktijk, dat gebeurde ook in de kerken der Nadere Reformatie in de 17e eeuw, waar velen de doop zagen als betekening en verzegeling van reeds gewerkte, aanwezige, inwendige wedergeboorte. Toen men eenmaal zover was, ging men verder en zei: als je niet wedergeboren bent, dan is de doop eigenlijk geen echte doop. Zo werd het zwaartepunt in de doop verlegd van Gods belofte naar de wedergeboren mens. En toen kwamen de moeilijkheden. Ook de moeilijkheden in het geloofsleven. Want wie heeft dan een echte doop ontvangen? Tegelijk werd de doop op die manier voor velen slechts een uiterlijke handeling. Je liet je dopen om geen heiden te willen zijn. Maar waar het uiteindelijk om ging was toch of je kon zeggen dat je wedergeboren was. De mensen wachten op iets bijzonders, waardoor zij hun inwendige genade konden aanwijzen en zo béwijzen dat zij echt gedoopt waren. Zo werd de doop helemaal uitgehold. Zo werd in feite de vastheid en waarheid van de doop gezocht in de mens en zijn geloofsprestaties. Maar wie had dan nog zekerheid? Wie kan dan te midden van vele geloofstwijfels terugvallen op zijn doop? Wij weten hoe vooral door Abraham Kuyper de leer over de doop verder ontwikkeld is in deze richting. Voor Kuyper was de doop teken en zegel van inwendige genade. Kuyper sprak zelfs van een aparte doopsgenade. Het gevolg was, dat hij de doop onderscheidde in een ware doop en een niet-ware doop. En het behoort tot één van de tragische dingen in de kerkgeschiedenis dat deze doopsbeschouwing in de veertiger jaren bindend is opgelegd. Allemaal het gevolg hiervan, dat men het karakter van de doop als sacrament miskent. Dat het water het teken is in de doop en dat de afwassing van de zonden door Christus’ bloed en de heiliging door Zijn Geest de betekende zaak zijn uit kracht van Gods belovend spreken, dat zag men niet meer. Teken en betekende zaak zijn altijd onderscheiden, en juist dat is de kracht van het sacrament, juist nu en zo kan ik op mijn doop steunen. Want dan is het teken een écht teken, aanwijzend de betekende zaak, en als de Heere mij nu het teken geeft aan mijn voorhoofd, nu weet ik dat de betekende zaak er ook is. Anders zou het teken immers geen écht teken zijn. Anders zou het zegel geen écht zegel zijn. De echtheid en betrouwbaarheid van het teken van het doopwater zit dus niet in iets wat in de dopeling aanwezig is, in één of andere ingestorte genade, in één of andere veronderstelde wedergeboorte. Nee, die zit in Gods belofte. Die belofte is waar en betrouwbaar en dus is het teken ook waar en betrouwbaar; is het een écht teken, is het een écht zegel. En als ik dat nu weet en geloof; als ik weet dat God bij elke doopsbediening een echt teken geeft en een echt zegel en mij daarmee dus leert het onderscheid tussen het teken en de betekende zaak, als ik dát weet, dan kan ik ook zeggen: die doop, dat teken is het bad der wedergeboorte; die doop is de afwassing van de zonden. En dat zegt de Heere door Zijn Geest ook Zelf zo in de Heilige Schrift. Hij noemt daar de doop het bad der wedergeboorte en de afwassing van de zonden. En daarmee leert de Heere mij de eenheid, de band tussen het teken en de betekende zaak. Hoe dwingt de Heere mij nu om toch echt Zijn Woord, Zijn belofte te geloven. Hij zegt: dit water is het bad der wedergeboorte en de afwassing van de zonden. Met andere woorden: zo zeker als het water u uitwendig reinigt en maakt tot een nieuwe mens, zo reinigt het bloed en de Geest van Christus u inwendig, en maakt u tot een nieuwe mens, doet u wedergeboren worden. En dat doopwater nu, dat teken, sprenkel Ik op uw voorhoofd, zodat het maar niet alleen teken, afbeelding is van wat Ik doe, maar ook zegel, garantie, bewijs dat Ik dat aan u doe. Niet maar anderen, maar ú was Ik van al uw zonden en ongerechtigheden. En als teken en zegel van de waarachtigheid van dat Woord ontvangt u het doopwater aan uw voorhoofd. Geliefden, wie zou zich door deze krachtige, betrouwbare en ook zulke duidelijke taal van de Heere niet tot geloof laten bewegen en zich in zijn geloof laten versterken? Ja, want daar komt het nu voor ons allen op aan, dat wij de doop zo gebruiken; dat wij zó op onze doop steunen! Niet om onszelf in slaap te sussen, maar om actief te zijn, om levende lidmaten van Gods volk te zijn. Wij hebben in het teken van de doop de beloften, dat God ons wil wassen van onze zonden in Christus’ bloed en dat Hij ons wederbaart door Zijn Heilige Geest, die daarvoor het middel gebruikt van de prediking van Zijn Woord. De doop is een krachtige verzegeling dat God aan u Zijn belofte schenkt; tegelijk ook een krachtige betekening van de inhoud van die belofte. Maar die belofte vraagt nu ook onvoorwaardelijk om geloof. U mag het weten en u moet het willen weten, dat u niet alleen staat in dit leven, maar dat u door het zegel van de doop bent ingelijfd in de geloofsgemeenschap van de kerk; een geloofsgemeenschap, die daarom ook is een werkgemeenschap. Een werkgemeenschap, waar gewerkt kan en daarom moet worden, vanuit de wetenschap dat de reinigende kracht van Christus’ bloed en de wederbarende kracht van Christus’ Geest achter Zijn gemeente staan. Dan komt er in ons leven de wedergeboorte; onze inwendige vernieuwing, die blijkt uit heel onze levenswandel. Als gedoopten hebt u de belofte dat de Heere u door Zijn Geest wil helpen om die vernieuwing in uw leven gestalte te geven. Grijp nu die belofte aan en laat u door het betrouwbare teken van de doop bewegen om die belofte te aanvaarden. Nee, teken en betekende zaak zijn niet hetzelfde – de doop wil ons niet in slaap sussen – maar het teken is wel betrouwbaar; het is wel een echt teken, en dus belooft God bij elke doop aan ons de kracht van Christus’ bloed en Geest. Zo mogen wij de doop zien als een ware doop; een waarachtige toezegging van Gods kant. God garandeert in Christus dat Hij met Zijn volk wil zijn, ook als de strijd zwaar is; de strijd van heel Gods volk, ook de strijd van de afzonderlijke lidmaten van dat volk. De strijd tegen de zonde, tegen onze oude mens, die nog altijd weer de kop opsteekt in ons leven. Hoe hardnekkig is de zonde in ons leven niet! In ons persoonlijk leven, in ons huwelijksleven, in ons gezinsleven. Het is een strijd zo zwaar, dat wij van onszelf geneigd zijn de strijd op te geven. Maar geliefden, u bent gedoopt. U hebt een betrouwbaar teken ontvangen. U staat dus niet alleen in die strijd. Nee, want God staat u terzijde. Dat heeft Hij u in de doop betekend en verzegeld. En Hij is getrouw in alles. Hij maakt geen fouten. Hij vergist Zich niet. En daarom: twijfel niet in uw leven. Vraag niet: is mijn doop wel een echte doop geweest? Maar leef uit kracht van de doop, uit de kracht van het verbond. Geef nooit de strijd op tegen uw oude mens, maar strijd in het geloof dat God met u is. Ga zo verder achter het Lam aan, onze Heere Jezus Christus, waar Hij u roept. Wanneer wij zo de doop zien – teken en zegel van de waarheid van Gods belofte – wat geeft de doop ons dan geweldige troost; troost in heel ons leven; ook wanneer de strijd zwaar is. De troost dat God met ons is: Immanuël. De troost, die ons niet laks en lauw maakt, maar die ons aanzet om te grijpen in het geloof de afwassing van de zonden en de vernieuwing van ons leven. Dan is onze doop maar niet alleen iets dat in het verleden heeft plaatsgevonden, maar dan activeert de doop ons elke dag weer. Zo moeten wij kracht putten uit onze doop en daarop steunen. Wij zijn het volk van de Heere, onze Verbondsgod, en dragen Zijn merk- en veldteken. Het bewijs en de zekerheid dat wij aangegord zijn en worden met Zijn kracht en Zijn Geest en daarom onoverwinnelijk zijn. Geliefden, steunt u zo op uw doop. Dan hebt ook u aangedaan de wapenrusting Gods, zodat u kunt standhouden tegen de verleidingen des duivels; dan bent u krachtig in de Heere en in de sterkte van Zijn macht. Dan staat ook u opgesteld in het leger van Jezus Christus, uw lendenen omgord met de waarheid; bekleed met het pantser der gerechtigheid; de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes, gehoorzamend het gebod van de apostel: neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmee gij al – hoort u het, geliefden – waarmee gij ál de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven, en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het Woord van God! Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing van de zonden zelf? Nee, dat niet. De afwassing van de zonden en de vernieuwing door Zijn Geest gaan nooit automatisch. Het gaat niet zo maar, als je eenmaal gedoopt bent. Maar Christus noemt het doopwater wel de afwassing van de zonden en het bad der wedergeboorte, om ons maar te doen geloven dat dit teken een betrouwbaar teken is, en dat Hij dus serieus aan Zijn volk belooft de kracht van Zijn Geest en bloed, en opdat wij zullen geloven niet alleen te staan in de strijd tegen de duisternis. God heeft u geroepen om als Zijn verbondsvolk die strijd te strijden, maar Hij laat u te midden van die strijd en worsteling niet in het onzekere. Hij zegt u: zie, Ik ben met u; de kracht van Mijn bloed en Geest staan u terzijde en daarom is uw strijd geen hopeloze strijd. En als ik dan nu de doop bediend zie worden vóór in de kerk – zoals ook deze middag weer – en zo ook herinnerd word aan mijn eigen doop, dan zeg ik niet: de strijd is hopeloos, maar zeg ik: hoe getrouw is God! Hij, en geen ander, is de Rots, op wie wij altijd weer kunnen bouwen. Want Hij dompelt mij wel onder in het doopwater, ten teken dat ik in en van mijzelf niet anders verdien dan eeuwig te verdrinken vanwege mijn zonden, totaal ongeschikt om in Zijn leger te strijden. Maar Hij strekt Zijn hand opnieuw uit en haalt mij uit het water omhoog, ten teken dat ik, gewassen van de zonde, ben opgestaan tot een nieuw leven om door de kracht van Zijn bloed en Geest een goed soldaat te zijn van Jezus Christus. Met Christus gestorven zullen wij ook met Hem overwinnen.

2) Na het voorafgaande behoeft er weinig meer gezegd te worden over het Schriftuurlijk recht van de kinderdoop, waarover de Catechismus in vraag en antwoord 74 handelt. Niet omdat deze zaak niet van zo groot belang zou zijn of minder actueel – het tegendeel is waar, zoals wij in onze inleiding reeds zeiden – maar wel omdat uit het reeds gezegde zonder meer voortvloeit dat ook de kinderen zeker behoren gedoopt te worden. Wij hebben immers gezien, dat de doop in geen enkel opzicht iets wil betekenen of verzegelen van wat in de mens aanwezig is of verondersteld wordt aanwezig te zijn. Een dergelijke dooppraktijk ontneemt ons alle troost en vastheid, miskent ook het karakter van de doop, en zo redenerende kan men inderdaad de kleine kinderen niet dopen. Maar de doop wil niet iets zeggen over het geloof of de wedergeboorte van de gedoopte, maar betekent en verzegelt de betrouwbaarheid van Gods spreken tot de gedoopte. En omdat de Heere zijn belofte schenkt aan Zijn verbondsvolk, en ook de kinderen daartoe behoren, geldt ook hún de belofte van het verbond, en moeten ook zíj het teken en zegel daarvan ontvangen. De Heere richtte immers zijn verbond op met Abraham en zijn nageslacht. De jongetjes in Israël werden dan ook besneden op de achtste dag, als teken van het verbond. De Heere bewaart Zijn verbond altijd in de lijn der geslachten. De Heere vergadert zich nooit allemaal losstaande mensen, maar een volk, en dat in de lijn der geslachten. Het zijn de gelovigen en hun zaad die het verbondsvolk vormen. Nu heeft men wel gezegd dat de besnijdenis in het Oude Testament heel iets anders was dan de doop in het Nieuwe Testament. De besnijdenis was voor al wat mannelijk was in Israël. Dat had alleen maar uiterlijke betekenis. De doop echter – zo zegt men – wordt toegediend op grond van geloof en daarom is het Nieuwe Verbond een geestelijke zaak. Nu hebben wij reeds weerlegd dat de doop toegediend wordt op grond van het geloof van de gedoopte. De enige grond is Gods verbond. En het Oudtestamentische teken van de besnijdenis was niet alleen een uiterlijk teken zonder meer, maar was het sacrament waardoor de Heere aan elke Israëliet beloofde: Ik zal uw hart besnijden; u wederbaren en maken tot een nieuwe mens. Wij mogen dus niet zeggen dat het Oude Verbond maar oppervlakkig was en uitwendig, en het Nieuwe Verbond veel meer geestelijk en inwendig. Een dergelijke tegenstelling kent de Bijbel niet. Ook onder het Oude Verbond ging het om de verbondsbelofte dat God Zijn heil aan het volk zou schenken door de vernieuwing van hart en leven. Dat ging toen in de lijn der geslachten, maar dat geldt evenzeer voor het Nieuwe Testament. Het ‘Ik en mijn huis’ onder het Oude Verbond geldt ook onder het Nieuwe Verbond. Het is niet voor niets dat wij ook in het Nieuwe Testament telkens weer tegenkomen dat hele huisgezinnen gedoopt worden. Bijvoorbeeld Lydia, de purperverkoopster, en haar huis; de stokbewaarder en zijn huis. Zo worden hele gezinnen, ook de kinderen, gedoopt en opgenomen in het verbond. God blijft werken in de lijn der geslachten en zo zijn verbond bewaren. Daarin zijn het Oude- en Nieuwe Testament één. Zo zegt Paulus ook in Efeziërs 6:11 Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam [in de Here], want dat is recht.: “Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in de Héére”. De woorden ‘in de Heere’ wijzen heel duidelijk aan dat er een verbondsrelatie is tussen de Heere en de kinderen der gelovigen, zoals die er ook was onder het Oude Verbond. Dus mogen wij geen tegenstelling maken tussen het Oude en het Nieuwe Verbond, zoals de Gnostiek deed, zoals ten tijde van de Reformatie de Wederdopers deden, zoals vandaag allerlei spiritualistische bewegingen doen die daarom de kinderdoop wel moeten verwerpen om slechts de volwassendoop over te houden. Zoals in feite ook de synodale verbondsleer doet, ook al handhaaft men daar de kinderdoop. Maar het fundament daaronder mist men, doordat men niet het verbond en Gods belofte, maar iets wat in de mens is of verondersteld wordt te zijn maakt tot grond voor de doop, en daarom ook wel moet komen tot het aannemen van de schijndoop naast de echte doop. Is er dan geen onderscheid tussen Oude en Nieuwe Verbond? Zeer zeker wel. Dat noemt de Catechismus ook wanneer zij leert dat de doop is gekomen in plaats van de besnijdenis. En daarin zien wij de voortgang van Gods heilswerk in en door Christus. Het sacrament van de doop is onbloedig, er vloeit geen bloed bij, zoals bij de besnijdenis wel. Want Christus is gekomen en Zijn bloed heeft gevloeid, waardoor Hij het Nieuwe Verbond voor eeuwig rechtskracht heeft verleend. Wij en onze kinderen mogen in de doop zien het zegel dat Christus’ bloed tot verzoening gevloeid heeft, dat Hij voor ons en onze kinderen zijn wederbarende Geest verworven heeft. Dat alles maakt onze verantwoordelijkheid des te groter. Het appèl van Christus op ons, ook op onze kinderen, wordt nu des te klemmender. Wie zijn doop veracht, die veracht Christus’ bloed en Geest. Hoe dwingt Christus ons ook hier, in het meerdere van het Nieuwe Testament boven het Oude, om toch Zijn verbond te zoeken. Om toch Zijn beloften serieus te nemen. Om ons en onze kinderen te onderscheiden van de kinderen der ongelovigen. Weet daarom, ouders, dat u met uw kinderen hebt te leven vanuit Gods verbond. Het zijn verbóndskinderen, die de Heere aan u toevertrouwde. En daarom zullen wij toezien dat onze kinderen verbondsonderricht ontvangen. Zullen wij onze kinderen niet verwaarlozen zodat zij opgroeien zonder de kennis des Heeren, zonder te leven uit Zijn verbond. Daarom ook zullen de kinderen hun ouders gehoorzamen. Want door jullie ouders wil de Heere jullie de verbondsgehoorzaamheid leren. Hier ligt een zware roeping, voor ouders en kinderen; maar bij deze roepingsvervulling mag u allen, ouderen en jongeren, als het ene volk des Verbonds, pleiten op de belofte van het verbond, u in uw doop betekend en verzegeld; de belofte: “Zie, Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”. De ouders hebben hier een dure roeping ten aanzien van hun kinderen; een roeping waarop zij bij de doop van hun kinderen ook de eed van trouw hebben afgelegd. Ouders mogen hun kinderen niet vrij laten, zoals dat vandaag aan de dag in de zogenaamde christelijke wereld steeds meer gebruik wordt. Dan zegt men: “Wij laten onze kinderen vrij! Wij willen ze niet van tevoren binden. Als ze groot zijn, moeten ze zelf maar beslissen of ze wel of niet naar de kerk willen gaan.” Een dergelijke redenering is echter diep goddeloos en ondankbaar, en ook onwaarachtig. Want onze kinderen zijn niet vrij. Die zijn net zo gebonden als u en ik. Want zij zijn opgenomen in het verbond met God. Van huis uit reeds; vanaf hun eerste bestaan reeds. En dat hebben de ouders hun kinderen maar eenvoudig voor te houden. Want zó staan de zaken en niet anders. En dat moeten jullie, jongens en meisjes, ook zelf bedenken. Jullie zijn niet vrij, want God heeft beslag op jullie gelegd; in zijn soevereine genade heeft Hij dat gedaan, en daar komen jullie nooit onderuit dan op straffe van de eeuwige dood. Jullie zijn evengoed als je ouders verplicht tot gehoorzaamheid aan Christus. Daar komt niemand van ons onderuit. De door God in Christus gemaakte stand van zaken met ons – en dat is toch een heerlijke, een álles-belovende stand – die hebben wij van onze kant maar eerbiedig en dankbaar te accepteren. In het andere geval stelt God de vloek van het verbond in werking. Laten wij ons dus allen, oud en jong, door onze doop verplicht weten tot een nieuwe gehoorzaamheid. En laten wij ons door de doop tegelijk vertroost weten. Wij kunnen en mogen als kerk van Jezus Christus een geloofs- en werkgemeenschap zijn, want de krachten van Christus’ bloed en Geest zijn ons toegezegd. Het komt maar aan op de gelovige aanvaarding van die verbondsbelofte. Dan zijn wij sterk; dan zijn wij machtig. Dan treedt daar ook vandaag een volk naar voren, ouderen en jongeren samen, die hun taak en roeping verstaan. Nu de kinderdoop vandaag door velen veracht wordt, is aan ons de roeping te laten zien dat de doop heilzaam, levendmakend en genezend werkt; ook aan de jeugd van de kerk. Jazeker, het kan ook vandaag nog, mede door de krácht van de doop, dat wij een gezonde, levende kerk zijn; dat wij een gezonde, actieve, en levende kerkjeugd zijn.

Amen.