Preek over Zondag 30 (1975)

TekstZondag 3080 Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse Mis?
Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door den Heiligen Geest Christus worden ingelijfd, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde maar in den hemel is, ter rechterhand Gods Zijns Vaders, en daar van ons wil aangebeden zijn. Maar de Mis leert, dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de Mispriesters geofferd worde, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden. En alzo is de Mis in den grond anders niet, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij.

81 Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?
Voor degenen, die zichzelf vanwege hun zonden mishagen, en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren, hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren. Maar de hypocrieten en die zich niet met waren harte tot God bekeren, die eten en drinken zichzelf een oordeel.

82 Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?
Neen; want alzo wordt het verbond Gods ontheiligd, en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt. Daarom is de christelijke kerk schuldig, naar de ordening van Christus en Zijn apostelen, zulken, totdat zij betering huns levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen1 Korintiërs 11:17-3417 Nu ik dit voorschrijf, moet ik er (tevens mijn) afkeuring over uitspreken, dat uw samenkomsten niet tot zegen, maar tot schade zijn. 18 Want vooreerst is er, naar ik hoor, wanneer gij als gemeente samenkomt, verdeeldheid onder u, en ten dele geloof ik dit. 19 Want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kunnen doorstaan. 20 Wanneer gij dan bijeenkomt, is dat niet het eten van de maaltijd des Heren; 21 want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen deel, zodat de een hongerig is en de ander dronken. 22 Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken? Of minacht gij (zózeer) de gemeente Gods, dat gij de behoeftigen beschaamd maakt? Wat zal ik tot u zeggen? Zal ik u prijzen? Op dit punt prijs ik niet. 23 Want zelf heb ik bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam, 24 de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis. 25 Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis. 26 Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt. 27 Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren. 28 Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker. 29 Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt. 30 Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet weinigen. 31 Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen. 32 Maar onder het oordeel des Heren worden wij getuchtigd, opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden. 33 Daarom, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, wacht op elkander. 34 Heeft iemand honger, laat hij thuis eten, opdat gij niet tot uw oordeel bijeenkomt. Het overige zal ik regelen, wanneer ik kom.
ZingenPsalm 16:1,31 Bewaar mij toch, o alvermogend God;
'k Betrouw op U; schenk hulp, verhoor mijn smeken.
O mijne ziel, gij hebt vrijmoedig tot
Uw God en HEER, uw Bondgod, durven spreken:
"Gij zijt de HEER; ik zal U nooit verzaken,
Ofschoon tot U mijn goedheid niet kan raken."

3 Getrouwe HEER, Gij wilt mijn goed, mijn God,
Mijn erfenis en 't deel mijns bekers wezen.
Gij onderhoudt gestaâg het heuglijk lot.
Dat Gij, zo mild, voor mij hebt uitgelezen.
De schoonste plaats mat Gij met ruime snoeren;
O heerlijk erf, gij kunt mijn ziel vervoeren.

Psalm 115:66 Vertrouwt op God, gij allen, die Hem vreest;
Hij is altoos hun schild, hun hulp geweest.
De HEER was ons gedachtig.
Zijn zegen blijft op Israël verspreid;
Aärons huis is die ook toebereid;
God is getrouw en machtig.

Psalm 26:1-3,11,121 O HEER, doe Gij mij recht;
Ik wandel als Uw knecht,
En vind mijn lust in Uw gebod.
Ik blijf op U betrouwen;
Op U, mijn rotssteen, bouwen:
Ik zal niet wank'len, grote God.

2 Beproef vrij, van omhoog,
Mijn hart, dat voor Uw oog,
Alwetende, steeds open lag.
Doorzoek mij; toets mijn gangen;
Doorgrond al mijn verlangen;
En stel mijn oogmerk in den dag.

3 Uw goedertierenheid,
Die zich alom verspreidt,
Is t' allen tijd' voor mijn gezicht.
Ik houd, oprecht van handel,
Daar 'k in Uw waarheid wandel,
Mijn schreden naar Uw wet gericht.

11 Maar ik, ik ben oprecht;
Verlos dan Uwen knecht
Van 't ongeval, dat hem genaakt,
Wil mij in gunst gedenken,
Mij Uw genade schenken;
Zo wordt door U mijn heil volmaakt.

12 Nu stap ik rustig aan;
'k Betreed een effen baan;
Mijn God verhoort nu mijn gebed.
'k Zal Hem, met blijde klanken,
In Zijn vergaad'ring danken.
Wanneer Zijn gunst mij heeft gered.

Psalm 139:1414 Doorgrond m', en ken mijn hart, o HEER;
Is 't geen ik denk niet tot Uw eer?
Beproef m', en zie, of mijn gemoed
Iets kwaads, iets onbehoorlijks voed';
En doe mij toch met vaste schreden
Den weg ter zaligheid betreden.

Psalm 139:11 Niets is, o Oppermajesteit,
Bedekt voor Uw alwetendheid.
Gij kent mij; Gij doorgrondt mijn daân;
Gij weet mijn zitten en mijn staan;
Wat ik beraad', of wil betrachten,
Gij kent van verre mijn gedachten.

Preek gehouden te:

Opgenomen in de prekenbundel Horen naar het Woord (2014).

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

In het Avondmaal des Heeren hebben wij te doen met een gave van de Verhoogde Heiland aan Zijn volk, waarin Hij dat volk Zijn gemeenschap schenkt en doet beleven. Dat is de gemeenschap aan de Christus onze Zaligmaker, Die Zichzelf in het Avondmaal aan ons geeft als de eens gekruisigde Heere en als de nu verheerlijkte Heere. Dit Avondmaal is echter niet alleen een gave van de Heere aan Zijn volk, maar ook een opgave. Christus als de Gastheer nodigt ons om aan dit avondmaal deel te nemen, maar deze nodiging is tegelijk ook een bevel om te komen. Neemt, eet en drinkt: de nodiging is tegelijk bevel. Wij mogen aangaan aan deze tafel; wij moeten ook aangaan. Christus wil aan deze maaltijd Zichzelf en Zijn offer schenken en heeft er Zijn leven voor gegeven om deze gemeenschappelijke maaltijd mogelijk te maken. Deze maaltijd is aan Hem alleen te danken. En voor Hem is deze maaltijd een levenskwestie geweest. En nu beveelt Hij dan ook de Zijnen daaraan deel te nemen om hun in deze weg aan dat offer en aan Zichzelf deel te geven. En daarom moet ook voor ons geliefden, het avondmaal een levenskwestie zijn en mogen wij niet gaan zeggen: ik kan wel zonder die maaltijd leven met Christus; voor mij is die maaltijd niet zo belangrijk. Want dan halen wij uiteen wat Christus op het nauwst heeft verbonden, namelijk deze maaltijd èn Zijn kruisoffer. Wie wil delen in Christus’ offer, moet ook aangaan aan Zijn maaltijd. Want Christus is slechts te vinden in die weg, waarin Hij Zichzelf geeft. De nodiging tot de maaltijd is dus niet vrijblijvend voor ons, maar is tegelijk bevel om te gaan. Avondmaal is nooit maar een vrijblijvende zaak, overgelaten aan ons en onze behoefte en Christus laat ons geen ruimte om te delibereren, om eens te kijken wat wij voor onszelf het beste achten. Wij hebben alleen maar te luisteren en in geloof gehoor te geven. Want het gaat erom of wij willen leven van de alles beheersende genadeheerschappij van Christus. Juist die genade wordt ons in het Avondmaal verkondigd en geschonken. En omdat de Heere tot die genade roept, kan ik, mag ik niet anders dan gaan. Ja, maar waar is dan de zelfbeproeving voor nodig, zal iemand zeggen. Inderdaad, die moet er zijn, maar die moet er juist zijn vanwege het feit, dat wij aan de tafel des Heeren móeten aangaan. Christus’ nodiging is tegelijk een bevel om te komen. Wij moeten dus allen gaan òf wij zijn ongehoorzaam aan het gebod van Christus. Maar omdat wij allen moeten gaan, is de zelfbeproeving nodig, opdat wij gaan zóals Christus wil dat wij gaan. Want wij mogen niet zelf bepalen hoe wij aan het avondmaal gaan, maar omdat Christus de Gastheer is, hebben wij te gaan zoals Hij dat van ons wil en zoals Hij dat ook in de nodiging tot ons zegt. Zelfbeproeving overeenkomstig de Heilige Schrift is dan ook niet: zal ik aangaan aan het avondmaal óf zal ik wegblijven. In geding is nooit de vraag: zal ik wel gaan. Dat is immers een bevel van Christus. Als Hij nodigt dan moet ik gaan. Nee, de vraag is: hóe moet ik aangaan. Ga ik zó aan aan de tafel des Heeren, als Christus dat wil? Christus’ nodiging om te komen houdt in, dat ik kom, zoals Hij mij daar wil zien. Daarover willen wij u het Woord van de Heere verkondigen aan de hand van Zondag 3080 Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse Mis?
Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door den Heiligen Geest Christus worden ingelijfd, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde maar in den hemel is, ter rechterhand Gods Zijns Vaders, en daar van ons wil aangebeden zijn. Maar de Mis leert, dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de Mispriesters geofferd worde, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden. En alzo is de Mis in den grond anders niet, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij.

81 Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?
Voor degenen, die zichzelf vanwege hun zonden mishagen, en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren, hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren. Maar de hypocrieten en die zich niet met waren harte tot God bekeren, die eten en drinken zichzelf een oordeel.

82 Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?
Neen; want alzo wordt het verbond Gods ontheiligd, en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt. Daarom is de christelijke kerk schuldig, naar de ordening van Christus en Zijn apostelen, zulken, totdat zij betering huns levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten.
. Als thema nemen wij:

In de nodiging tot de tafel des Heeren dwingt Christus ons tot beproeving van onszelf. Wij zien:

  1. de noodzaak van deze beproeving;
  2. de inhoud van deze beproeving;
  3. het doel van deze beproeving.

1) Wij hebben zo-even een gedeelte gelezen uit Paulus’ eerste brief aan de gemeente te Corinthe. In dat gedeelte werden wij geconfronteerd met bepaalde misstanden, die er waren in de gemeente van Corinthe. Er was in de gemeente aldaar onderlinge verdeeldheid en dat kwam ook uit in de openbare samenkomsten die gehouden werden. Wij kunnen de verkeerde situatie in de gemeente kort zo samenvatten: er was schending van de gemeenschap der heiligen. Die gemeenschap werd niet zo onderhouden en beleefd als de Heere dat van Zijn volk wilde. Die schending kwam met name ook naar voeren in het eten van de maaltijd des Heeren. En de apostel wijst er in dat verband dan op hoe ernstig die schending wel is. Want in de gemeente ontbreekt de gemeenschappelijke maaltijd, zo als Christus die heeft ingesteld. Zij vieren wel het Avondmaal maar dan naar eigen goeddunken. Er is niet die avondmaalsviering, die Christus van Zijn volk wil. Hun eredienst met name hun eten van de maaltijd des Heeren is vervallen tot eigenwillige eredienst. Dat is de ernst van de situatie van de gemeente te Corinthe. Eigenwillige eredienst, daar heeft de Heere een afkeer van en daarover ontbrandt zijn toorn. Hij wil niet dat Zijn volk Hem op een andere wijze vereert dan Hij hun Zijn Woord heeft bevolen en dat geldt met name ook in de avondmaalsviering, waar het eren van de Heere, dat is het leven in Zijn gemeenschap het heerlijkst wordt beleefd. Alleen naar Zijn Woord en niet anders kunnen en mogen wij de Heere vereren. En dus gaat Paulus aan de gemeente te Corinthe dat eigen Woord van de Heere voorhouden: “Want zelf heb ik – zo zegt Paulus - bij overlevering van de Heere ontvangen hetgeen ik u weer overgegeven heb”. En dan volgt daar een uiteenzetting over de instelling van het Avondmaal. Alleen overeenkomstig die instelling moeten de Corinthiërs het Avondmaal vieren. En uit die instelling van het Avondmaal blijkt ook heel duidelijk wat het betekent, dat je het avondmaal viert. ’t Is wel een gewone maaltijd, maar de Heere Christus Zelf heeft die maaltijd ingesteld met een heel bijzonder doel, namelijk om de gemeenschap met Hem te onderhouden en te beleven. Daarin is deze gewone maaltijd onderscheiden van alle andere gewone maaltijden. En daarom kun je aan deze maaltijd niet aangaan, zoals je aan een andere maaltijd aangaat. Nee, de vraag is niet: moet of mag ik wel aangaan. Over die vraag spreekt Paulus hier helemaal niet. Nu er in de gemeente te Corinthe schending van de gemeenschap der heiligen is, zoals dat met name openbaar wordt in hun avondmaalsviering, zegt Paulus maar niet dat het beter is die avondmaalsviering achterwege te laten. Hij zegt ook niet tot de schuldigen, dat zij maar beter weg kunnen blijven. Dat ligt hier helemaal buiten het gezichtsveld van de apostel. Hij laat de Corinthiërs zien wat het avondmaal is en daarmee leert hij hen om het avondmaal te vieren overeenkomstig de betekenis ervan. De betekenis, de inhoud van het Avondmaal, die de Heere Jezus zelf eraan gegeven heeft, heeft als gevolg, dat je het moet vieren overeenkomstig die betekenis. De nodiging tot die maaltijd, – je moet dus gaan – dwingt om te gaan overeenkomstig de zin, de betekenis van die maaltijd. Als de Heere tot die maaltijd nodigt, wil Hij dat wij er klaar voor staan, opdat wij zo gaan, als het Avondmaal dat van ons vraagt. En daarom gaat de apostel niet de vraag aan de orde stellen of zij niet beter weg kunnen blijven, maar laat Hij allereerst zien wat avondmaal vieren eigenlijk betekent, opdat de gemeente te Cortinthe inziet de noodzaak om klaar te staan voor het Heilig Avondmaal, om zich te beproeven of zij inderdaad zo klaar staan om de maaltijd des Heeren te eten, zoals die maaltijd dat vereist. Wat dan de betekenis van het Avondmaal is. Wel, zegt Paulus, in Zondag 30, vraag 26.: “Want, zo vaak gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heeren, totdat Hij komt”. Avondmaal vieren vereist beproeving van onszelf, want Avondmaal vieren betekent de dood des Heeren verkondigen. En wat houdt dat in. Niets minder dan dit, dat je als gemeenschap der heiligen belijdt, dat je het eigendomsvolk bent van Christus; dat je gekocht bent door Zijn dood uit de macht van de dood, dat is uit de macht van de slavernij der zonden. Je behoort als volk toe aan de Christus, Die met de zeer dure prijs van Zijn eigen lichaam en bloed ons bevrijd heeft van de toorn Gods en van Diens rechtmatig oordeel over ons. De dood des Heeren verkondigen, dat wil zeggen roemen in Christus’ offer als het enige en volmaakte offer, waardoor wij eens en voor altijd zijn bevrijd van onze zondeschuld, omdat christus met Zijn offer die schuld van ons heeft weggenomen. De dag van Christus’ dood is daarom de dag van mijn leven. Als gemeenschap der heiligen het Avondmaal vieren betekent weten, dat je het volk bent van Christus, verlost van de zonden, gekocht door Zijn dood, dat is door Zijn bloed en daarom ook weten, dat je door Hem bewaard wordt totdat Hij komt; totdat die grote dag er is, waarop Hij zal wederkomen uit de hemel. Jazeker, want daar is Hij nu in heerlijkheid, gezeten aan de rechterhand van Zijn Vader. Zijn dood verkondigen totdat Hij komt betekent dus roemen in die Christus, Die dood is geweest, maar die nu leeft; Die als de levende Heere Zich hier op aarde een volk vergadert, dat Hij gekocht heeft door Zijn dood. “Want zo vaak gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heeren, totdat Hij komt”. Dat is de inhoud, de betekenis van het eten van de maaltijd des Heeren. Welnu geliefden, dat is het, wat wij ook in Zondag 3080 Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse Mis?
Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door den Heiligen Geest Christus worden ingelijfd, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde maar in den hemel is, ter rechterhand Gods Zijns Vaders, en daar van ons wil aangebeden zijn. Maar de Mis leert, dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de Mispriesters geofferd worde, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden. En alzo is de Mis in den grond anders niet, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij.

81 Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?
Voor degenen, die zichzelf vanwege hun zonden mishagen, en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren, hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren. Maar de hypocrieten en die zich niet met waren harte tot God bekeren, die eten en drinken zichzelf een oordeel.

82 Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?
Neen; want alzo wordt het verbond Gods ontheiligd, en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt. Daarom is de christelijke kerk schuldig, naar de ordening van Christus en Zijn apostelen, zulken, totdat zij betering huns levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten.
hebben beleden. Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben, door de enige offerande van Jezus Christus, Die Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door de Heilige Geest Christus worden ingelijfd, die nu naar zijn menselijke natuur niet meer op de aarde maar in de hemel is en daar door ons wil aangebeden zijn. Hier, in dit antwoord komt duidelijk naar voren wat het is: de dood des Heeren te verkondigen. Als je avondmaal viert, neem je voor je rekening alles wat hier wordt beleden. Vandaar de noodzaak van zelfbeproeving. Staan wij er klaar voor om zo het Avondmaal te vieren. Weten wij, dat Avondmaal vieren dit alles inhoudt?; dat onze Verhoogde Heiland dit alles in het Avondmaal aan Zijn volk voorhoudt. Het avondmaal betuigt ons. Wij mogen ook zeggen: Christus Zelf betuigt ons in het avondmaal. Iets betuigen, dat wil zeggen iets overduidelijk maken en ons dat op het hart binden. En wat maakt die avondmaalstafel ons nu zo duidelijk en bindt ons zo op het hart, dat wij daar niet meer onderuit kunnen. Wel dit, “dat wij volkomen verzoening hebben van al onze zonden door de enige offerande van Jezus Christus, die Hijzelf eenmaal aan het kruis heeft volbracht”. Volkomen verzoening van al onze zonden. Nu, dat is wel duidelijk. Het betekent, dat er niets, maar dan ook letterlijk niets meer van onze zonden voor Gods aangezicht blijft bestaan. Wij mogen hier wel herinneren aan dat troostvolle woord van de profeet Jesaja, gesproken tot het volk Israël dat vanwege zijn zonden verdiende onder te gaan in de ballingschap. Dit woord: “Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol”. Waarom? Wel, vanwege de enige offerande van Jezus Christus. Het offer van onze Heiland wordt hier genoemd: “enig”, dat wil zeggen het is “enig-in-zijn-soort”. Het is dus van elk ander offer principieel onderscheiden. Een offer als dit is er maar één. Enig-in-zijn-soort, want dit offer is onherhaalbaar. Dit offer is één keer volbracht en mag en kan en behoeft nooit weer gebracht te worden. Ieder ander offer, waarover de Bijbel spreekt kan en moet ook herhaald worden. Want alle andere offers konden geen verzoening tot stand brengen. Denkt u maar aan de Oudtestamentische offers, die als maar door gebracht werden, jaar in jaar uit! Een offer, dat niet enig is in zijn soort, is een offer dat van grote armoede getuigt. Want zo’n offer verkondigt, dat er geen werkelijke verzoening tot stand is gebracht. Was er ook maar één van die offers geweest, dat verzoening had bewerkt, dan was voor altijd het offeren gestaakt. Juist die herhaling doet ons zien, de armoede van die offers. Maar zie, hier is sprake van een ‘enig’ offer, een offer, dat niet herhaald kan worden. En juist dat is de geweldige rijkdom ervan. Want dat betekent: nu is er verzoening tot stand gekomen! Christus’ offer is enig. Het kan niet herhaald worden; het is ook nimmer herhaald. Wie het, hoe dan ook, zou willen herhalen, die verloochent het unieke karakter van dit offer; die doet net alsof dit offer geen verzoening tot stand heeft gebracht, evenmin als de Oudtestamentische offers dat deden. Vandaar, dat de Catechismus niets te veel zegt, wanneer zij van de pauselijke mis leert, dat deze een verloochening is van de enige offerande van Christus. Nee, Christus’ offer is en blijft uniek. Te herhalen valt het niet. Je kunt het slechts erkennen in zijn unieke karakter of het verloochenen. Een tussenweg is er niet, al meent Rome van wel. ‘Enig-in-zijn-soort’ en daarom is het ook maar, zoals onze Catechismus zegt, eenmaal gebracht en wel aan het kruis op Golgotha. Daar en toen is de grote beslissing gevallen. Zo en toen heeft de Zoon van God de toorn Gods over onze zonden verzoend, want toen heeft Hij met Zijn straf-lijden betaald voor al onze schulden. Wij, vijanden van God, zijn toen met God verzoend door de dood van Zijn Zoon. Eenmaal gebracht: dat betekent de volheid van Gods genade geopenbaard aan Zijn volk doordat Hij onze zonden op Zijn Zoon heeft gelegd. Eenmaal: wie dit offer zou willen herhalen, die loochent Gods genade, daar waar die genade het heerlijkst werd geopenbaard. Waarom was dit offer uniek en werd het slechts eenmaal gebracht en is er door dat offer de verzoening tot stand gebracht. Wel, omdat Christus toen Zichzelf heeft opgeofferd; dat wil zeggen dat Hij Zijn leven heeft gegeven in de dood. Daarom was het uniek en bracht het aan ons de eeuwige vrede. Want alleen de dood van de Zoon van God kan betalen voor onze zonden. Geen mens, geen priester, geen kerk kan verzoening bewerken, dat kan alleen God en Hij heeft die verzoening bewerkt door de dood van Zijn eigen Zoon, Die Zelf de eeuwige en waarachtige God is. Dit enige offer van de Zoon van God is eenmaal gebracht en dus is er volkomen verzoening voor al onze zonden; is er voor Gods volk de vrede Gods. Niet wij hebben die verzoening tot stand gebracht; dat heeft God Zelf gedaan in Zijn Zoon. En nu is het volbracht. En daarom geeft de Verhoogde Heiland vandaag aan Zijn volk brood en wijn als teken en zegel van dat volbrachte werk. Als wij dat brood eten en de beker drinken, dan verkondigen wij daarmee de dood des Heeren totdat Hij komt. Wij zijn ingelijfd in de Verhoogde Heiland, die dood is geweest maar Die nu leeft in Wie wij vergeving van de zonden hebben. Jazeker, wat wordt ons dat in het Avondmaal overduidelijk gemaakt en op het hart gebonden, zodat wij er niet meer onderuit kunnen. Want Christus gaf ons geen altaar naast de avondmaalstafel om te offeren, maar Hij gaf een brood en wijn als teken en zegel dat het offer gebracht is. Een eenvoudige maaltijd maar juist daardoor van ontzaglijk rijke inhoud. Het Oude Testament kende het altaar, want het offer moest nog gebracht worden. Vandaar, dat Mozes een altaar oprichtte als banier in de strijd tegen Amalek opdat het volk zou weten: Ik, de Heere, ga u verlossen van al uw vijanden, en dat in de weg van het offer dat eenmaal gebracht zal worden door de betere Jozua, Jezus Christus, mijn Eniggeboren Zoon. Maar vandaag wil de Heere geen altaar meer zien bij Zijn volk; slechts de tekenen van Zijn lichaam en bloed, opdat dat volk zou weten: die betere Jozua, Jezus Christus is gekomen en heeft Zijn offer gebracht en dus bent u nu verlost van al uw vijanden; van de duivel, de wereld en uw eigen vlees. Gekocht van de slavernij der zonde en geworden tot slaven van Jezus Christus; Zijn eigendom; bewaard voor Zijn grote dag. Deze rijkdom kan ons niet duidelijker gedemonstreerd worden, dan in die eenvoudige maaltijd met brood en wijn als tekenen van het enig, eenmaal gebrachte offer van Christus. De taal van de tekenen, wat is die overduidelijk: zelfs onze kinderen kunnen het verstaan: al de zonde van Gods volk is volkomen verzoend. Geliefden, tot die tafel, die zulke duidelijke taal spreekt, bent u genodigd door Christus Zelf. Een nodiging, die u niet mag negeren. Want Christus’ nodiging heeft de kracht van een bevel. Zijn nodiging dwingt u daarom om u deze betekenis van het avondmaal te realiseren. Een gewone maaltijd, maar juist daarom van zo buitengewone betekenis. Bent u bereid uzelf hiervan rekenschap te geven. Ziet u dus de noodzaak uzelf te beproeven, opdat u klaar staat om aan de tafel des Heeren aan te gaan, zo als de Gastheer u daar wil zien. Want zo vaak gij dit brood eet en deze beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heeren, totdat Hij komt.

2) En daarmee zijn wij gekomen tot het tweede, dat onze aandacht moet hebben: de inhoud van deze beproeving. De eenvoudige avondmaalstafel maakt het ons noodzakelijk, dat wij ons beproeven vanwege de buitengewone betekenis ervan. Wat is nu de inhoud van deze zelfbeproeving? Ik heb u al gezegd: goede, dat is aan de Schrift genormeerde zelfbeproeving is nooit: zal ik aangaan of niet. De vraag is altijd: ben ik bereid aan te gaan, zo als de Heere mij daar wil zien. Wij gaan nog even terug naar het zo straks gelezen schriftgedeelte. Nadat Paulus in Zondag 30, vraag 26. heeft gewezen op de noodzaak van onze beproeving, door te laten zien wat het Avondmaal vieren eigenlijk inhoudt, namelijk de verkondiging van de dood des Heeren, en dat dus iemand die op onwaardige wijze het avondmaal viert zich bezondigt aan het lichaam en bloed des Heeren – dat moet men zich goed realiseren – daarna zegt hij in Zondag 30, vraag 28.: “Maar ieder beproeve zichzelf en ete dán van het brood en drinke van de beker”. U ziet, dat het al of niet aangaan aan de tafel des Heeren, hier geen punt in geding is. De apostel zegt niet: “maar een ieder beproeve zichzelf en ete dan al of niet - afhankelijk van de uitslag van de zelfbeproeving dus – van het brood en drinke al of niet van de beker”. Nee, zegt Paulus: jezelf beproeven en dan aangaan. Het mag niet zonder zelfbeproeving, opdat je niet op onwaardige wijze eet en je zo bezondigt aan Christus’ lichaam en bloed, maar je móet aangaan na de beproeving. Christus dwingt ons aan te gaan – dat is en blijft bevel – maar dat mag nooit zonder zelfbeproeving en dus dwingt Christus ons steeds weer, wanneer Hij de tafel voor ons gereed maakt, om ons zelf te beproeven. Maar dat mag nooit leiden tot wegblijven. En dat kan ook niet bij Schriftuurlijke zelfbeproeving, want dat houdt maar één ding in en dat is: je gewonnen geven aan de zo heel duidelijke taal van de tekenen. Nu, welke die taal is, heeft de Catechismus is antwoord 80 gezegd – wij hebben dat gezien in ons eerste punt en als Christus ons dus die boodschap verkondigt in de tekenen van het Avondmaal, dan kan het ook niet anders of de Heere heeft dat Avondmaal alleen ingesteld voor diegenen, die zichzelf vanwege hun zonden mishagen, en desondanks vertrouwen, dat die hun om Christus’ wil vergeven zijn en dat ook de overblijvende zwakheid met zijn lijden en sterven bedekt is. Jazeker, want dat is immers de taal van de tekenen. Zij verkondigen ons Gods toorn over ónze zonden; een toorn, zo groot, dat Hij, eer Hij die liet varen, liet neerkomen in al zijn zwaarte op Zijn eigen eniggeboren Zoon; een toorn, zo erg, dat die alleen kon worden weggenomen door de dood van Christus; door het gebroken worden van Zijn lichaam en het uitgegoten worden van Zijn bloed aan het hout des kruises. Het waren onze zonden, die de Zoon van God tot in de dood, ja tot in de hel voerden. Wie zal met deze duidelijke taal van deze duidelijke tekenen de zonden nog kunnen liefhebben; de zonden nog kunnen koesteren en daarin blijven leven? Maar tegelijk ook verkondigen deze tekenen, dat er een offer – een enig offer – is gebracht, dat niet herhaald wordt zodat er werkelijke verzoening is gekomen. En daarom, wie kan met deze duidelijke taal van de avondmaalstafel nog blijven weigeren te vertrouwen dat al zijn zonden vergeven en verzoend zijn vanwege het offer van Christus, waarvan hij in het Avondmaal de tekenen ontvangt? Al zijn zonden – ook die zonden, die er ondanks zijn worsteling tegen de zonde nog steeds in hem overblijven. Want Christus’ offer is een volkomen betaling voor ál onze zonden. Wat schittert de genade Gods heerlijk en duidelijk in deze tekenen! Ondanks mijn zonden wil God toch gemeenschap met mij en dat dankzij Christus’ offer. Maar gemeenschap met die God is alleen mogelijk waar de zonden niet zijn; dat leren ons de tekenen van het gebroken brood en de vergoten wijn en dus zal ik ook die taal verstaan en begerig zijn mijn geloof te sterken en mijn leven te beteren. Rechte zelfbeproeving, dat is de taal van de tekenen willen verstaan en aanvaarden en dus laat God mij maar één mogelijkheid als Hij mij tot zijn tafel nodigt: Jezus Christus erkennen als onze volkomen Zaligmaker en breken met alle zonde in leer en leven. Niet wegblijven van het Avondmaal. Nee, want dan bent u ongehoorzaam en verzwaart u uw zonde. U kunt maar één ding: uzelf beproeven en dan gaan. Dus breken met alle zonde. Jazeker, hoe zou het ook anders kunnen. Waar Gods genade het heerlijkst schitteren in de tekenen van brood en wijn, zou Hij daar met Zijn genade laten spotten.

3) En daarom is het tot ons aller waarschuwing, om ons maar de ernst van deze zelfbeproeving te doen beseffen, dat de Catechismus vervolgt: “maar de hypocrieten en die zich niet met waren hart tot God bekeren, die eten en drinken zichzelf een oordeel”. Hypocrieten, dat zijn zij, die geen ernst maken met de zelfbeproeving; die weigeren de taal der tekenen te verstaan en die menen – bewust of onbewust – dat het leven in de gemeenschap der heiligen aan de tafel des Heeren heel goed gepaard kan gaan met het leven in de zonde; hetzij in die van de leer, hetzij in die van het leven. Nu, de apostel Paulus leert ons wel anders, wanneer hij in Zondag 30, vraag 28. van 1 Korintiërs 111 Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg. 2 Ik prijs het in u, dat gij in alles aan mij gedachtig blijft en aan de overleveringen zó vasthoudt, als ik ze u overgegeven heb. 3 Ik wil echter, dat gij dit weet: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God. 4 Iedere man, die bidt of profeteert met gedekten hoofde, doet zijn hoofd schande aan. 5 Maar iedere vrouw, die blootshoofds bidt of profeteert, doet haar hoofd schande aan, want zij staat gelijk met ene, die kaalgeschoren is. 6 Want indien een vrouw zich het hoofd niet dekt, moet zij zich ook maar het haar laten afknippen. Doch indien het een schande is voor een vrouw, als zij zich het haar laat afknippen of zich kaal laat scheren, dan moet zij zich dekken. 7 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. 8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. 9 De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. 10 Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen. 11 En toch, in de Here is evenmin de vrouw zonder man iets, als de man zonder vrouw. 12 Want gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; alles is echter uit God. 13 Oordeelt zelf: is het voegzaam, dat een vrouw met ongedekten hoofde tot God bidt? 14 Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar draagt, dit een schande voor hem is, 15 doch dat, indien een vrouw lang haar draagt, dit een eer voor haar is? Immers, het haar is haar tot een sluier gegeven. 16 Maar, indien het er iemand om te doen is gelijk te hebben, wij hebben zulk een gewoonte niet, en evenmin de gemeenten Gods. 17 Nu ik dit voorschrijf, moet ik er (tevens mijn) afkeuring over uitspreken, dat uw samenkomsten niet tot zegen, maar tot schade zijn. 18 Want vooreerst is er, naar ik hoor, wanneer gij als gemeente samenkomt, verdeeldheid onder u, en ten dele geloof ik dit. 19 Want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kunnen doorstaan. 20 Wanneer gij dan bijeenkomt, is dat niet het eten van de maaltijd des Heren; 21 want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen deel, zodat de een hongerig is en de ander dronken. 22 Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken? Of minacht gij (zózeer) de gemeente Gods, dat gij de behoeftigen beschaamd maakt? Wat zal ik tot u zeggen? Zal ik u prijzen? Op dit punt prijs ik niet. 23 Want zelf heb ik bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam, 24 de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis. 25 Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis. 26 Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt. 27 Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren. 28 Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker. 29 Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt. 30 Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet weinigen. 31 Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen. 32 Maar onder het oordeel des Heren worden wij getuchtigd, opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden. 33 Daarom, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, wacht op elkander. 34 Heeft iemand honger, laat hij thuis eten, opdat gij niet tot uw oordeel bijeenkomt. Het overige zal ik regelen, wanneer ik kom. schrijft: “Want wie eet en drinkt, eet en drinkt zichzelf een oordeel als hij het lichaam niet onderscheidt”. Naar alle waarschijnlijkheid doelt Paulus hier met het lichaam de kerk, de gemeenschap der heiligen als het lichaam van Christus. “Het lichaam niet onderscheiden” betekent zoveel als: niet zien, niet willen zien om wat voor een lichaam, om wat voor een gemeenschap het hier gaat. Dat het hier gaat om de gemeente van de verhoogde Heiland, om Zijn lichaam, waarin Hij woont en werkt door Zijn Heilige Geest en waarin dus geen zonde kan zijn. Wie nu toch in het Avondmaal de gemeenschap met die gemeente zoekt, maar in de zonde blijft, die ontheiligt daarmee de gemeente en eet en drinkt zichzelf een oordeel. Een oordeel, dat bij weigering tot bekering uitloopt op het oordeel. En geliefden, dit woord wordt ons voorgehouden tot ons eigen behoud; het wordt ons gezegd, opdat wij toch maar die zelfbeproeving ernstig zouden nemen en ons gewoon zouden geven aan de duidelijke, troostvolle, genadevolle taal van de tekenen. Het vermaant ons ook om op elkander toe te zien. Want Christus wil niet dat Zijn volk openlijke zondaren aan Zijn tafel toelaat. Want niet alleen wie de zonde doet, maar ook wie de zonde toelaat en verdraagt is goddeloos en ongelovig. En daarom zegt Christus: “doet wie niet deugt uit uw midden weg”. Want anders wordt het verbond van God ontheiligd en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt. Hoe ernstig die toorn is zien wij maar al te goed in de tekenen van het Avondmaal. Hier is maar één weg mogelijk bij weigering zich te bekeren: uitsluiting uit het hemelrijk door de Sleutelen van het hemelrijk. “Wie eet en drinkt, eet en drinkt zichzelf een oordeel als hij het lichaam niet onderscheidt.” Dit woord, dat ons vermaant het Avondmaal heilig te houden door Schriftuurlijke zelfbeproeving, is tegelijk ook een krachtig appèl op en een ernstige waarschuwing aan al die gelovigen, die nog steeds weigeren het Avondmaal te vieren daar, waar het lichaam van Christus is. Die het avondmaal vieren binnen die gemeenschappen waar men de rechte zelfbeproeving weigert, omdat men zich in de leer aanstelt als goddelozen en ongelovigen. Ook tot hun behoud vermaant de apostel om toch het lichaam te onderscheiden; om toch te zien wat voor een gemeente Christus zich vergadert. Een gemeente, die zich gewonnen geeft aan de taal van de avondmaalstafel en die zich dus in leer en leven gedraagt geheel overeenkomstig het Woord van God. Geliefden, nog steeds doet Christus ook hier Zijn avondmaalstafel aanrichten en Hij leert ons daar, dat Zijn gemeente een heilige gemeente is, gekocht met Zijn bloed en geregeerd door Zijn Geest en zo op weg naar Zijn dag. Laten wij daarom door Zijn kracht worstelen om te blijven op die weg van doorgaande heiliging, opdat ook wij tot eer van God en tot onze troost met al Gods kinderen mogen delen in het Woord van onze Verhoogde Heiland: “wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”.

Amen.