Preek over Zondag 31 (1975)

Gehouden te:Grootegast (9 februari 1975)
Tekst:Zondag 3183 Wat zijn de sleutelen des hemelrijks?
De verkondiging des heiligen evangelies en de christelijke ban of uitsluiting uit de christelijke gemeente, door welke twee stukken het hemelrijk den gelovigen opengedaan, en den ongelovigen toegesloten wordt.

84 Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des heiligen evangelies ontsloten en toegesloten?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtelijk al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus' wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

85 Hoe wordt het hemelrijk toegesloten en ontsloten door den christelijken ban?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, degenen, die onder den christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, ettelijke malen broederlijk vermaand zijnde, van hun dwalingen of hun schandelijk leven niet willen aflaten, de gemeente, of degenen die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden; en, zo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der sacramenten uit de christelijke gemeente, en van God Zelf uit het rijk van Christus gesloten worden; en wederom als lidmaten van Christus en Zijn gemeente aangenomen, zo wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:Matteüs 26:5-285 Maar zij zeiden: Niet op het feest, opdat er geen opschudding ontsta onder het volk. 6 Toen Jezus te Betanië was, in het huis van Simon de melaatse, 7 kwam een vrouw tot Hem met een albasten kruik vol kostbare mirre en goot die uit over zijn hoofd, terwijl Hij aanlag. 8 Toen de discipelen dit zagen, waren zij verontwaardigd en zeiden: Waartoe die verkwisting? 9 Want deze (mirre) had duur verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden. 10 Maar Jezus merkte het op en zeide tot hen: Waarom valt gij deze vrouw lastig? Want zij heeft een goede daad aan Mij verricht. 11 De armen hebt gij immers altijd bij u, maar Mij hebt gij niet altijd. 12 Want toen zij deze mirre over mijn lichaam uitgoot, heeft zij dat gedaan om mijn begrafenis voor te bereiden. 13 Voorwaar, Ik zeg u, overal waar dit evangelie verkondigd zal worden in de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft. 14 Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters, 15 en hij zeide: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren. 16 En zij stelden hem dertig zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem over te leveren. 17 Op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen maken voor U om het Pascha te eten? 18 Hij zeide: Gaat naar de stad tot die-en-die en zegt tot hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn discipelen het Pascha. 19 En de discipelen deden, zoals Jezus hun had opgedragen, en zij maakten het Pascha gereed. 20 Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf [discipelen]. 21 En terwijl zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij verraden zal. 22 En zeer bedroefd, begonnen zij, een voor een, tot Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Here? 23 Hij antwoordde hun en zeide: Die zijn hand met Mij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden. 24 De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden wordt. 25 Het ware voor die mens goed geweest, als hij niet geboren was. Judas, zijn verrader, antwoordde en zeide: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. 26 En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam. 27 En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. 28 Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.
Zingen:Psalm 1:1,41 Welzalig hij, die in der bozen raad
Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat,
Noch nederzit, daar zulken samenrotten,
Die roekeloos met God en godsdienst spotten;
Maar 's HEEREN wet blijmoedig dag en nacht
Herdenkt, bepeinst, en ijverig betracht.

4 De HEER toch slaat der mensen wegen gâ,
En wendt alom het oog van Zijn genâ,
Op zulken, die, oprecht en rein van zeden,
Met vasten gang het pad der deugd betreden;
God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan,
Maar 't heilloos spoor der bozen zal vergaan.

Gezang 1:99 Och, of wij Uw geboon volbrachten!
Genâ, o hoogste Majesteit!
Gun door 't geloof in Christus krachten;
Om die te doen uit dankbaarheid.

Psalm 151 Wie zal verkeren, grote God,
In Uwe tent? Wien zult Gij kronen
Met zulk een onwaardeerbaar lot,
Dat hij, bij 't heuglijkst gunstgenot
Uw heilig Sion moog' bewonen

2 Die in zijn wandel zich oprecht
En wars betoont van valse streken;
Zijn aandacht aan Uw wetten hecht;
Zich op de deugd met ijver legt,
En waarheid met zijn hart blijft spreken.

3 Die met zijn tong niet achterklapt;
Geen kwaad doet aan zijn metgezellen;
Niet in het spoor van laster stapt;
Maar, zo men iemands eer vertrapt,
Dien smaad wil horen noch vertellen.

4 Wiens oog verworpenen veracht,
Maar hen eerbiedigt, die God vrezen;
Die zich voor roek'loos zweren wacht,
Doch 't geen hij zweert, getrouw betracht,
Al zou 't hem ook tot schade wezen.

5 Die nooit zijn geld op woeker geeft;
Die, d' onschuld en het recht genegen;
Het oog op geen geschenken heeft.
Wie dus oprecht en deugdzaam leeft,
Zal nimmer wank'len op zijn wegen.

Psalm 101:44 't Verkeerde hart, in wien 't mij ook moog' blijken,
Zal uit mijn huis en van mijn omgang wijken;
Mijn gunst zal hen, die boze wegen gaan,
Nooit gadeslaan.

Gezang 5:1,31 O allerhoogste Majesteit,
Die in het rijk der heerlijkheid
De heem'len hebt tot Uwen troon,
Wij roepen U, in Uwen Zoon,
Die voor ons heeft genoeg gedaan,
Als onzen Vader need'rig aan.

3 Uw koninkrijk koom' toch, o HEER'!
Ai, werp den troon des satans neer!
Regeer ons door Uw Geest en Woord;
Uw lof word' eens alom gehoord,
En d' aarde met Uw vrees vervuld,
Totdat G' Uw rijk volmaken zult.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

Wij moeten in deze dienst naar aanleiding van Zondag 3183 Wat zijn de sleutelen des hemelrijks?
De verkondiging des heiligen evangelies en de christelijke ban of uitsluiting uit de christelijke gemeente, door welke twee stukken het hemelrijk den gelovigen opengedaan, en den ongelovigen toegesloten wordt.

84 Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des heiligen evangelies ontsloten en toegesloten?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtelijk al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus' wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

85 Hoe wordt het hemelrijk toegesloten en ontsloten door den christelijken ban?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, degenen, die onder den christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, ettelijke malen broederlijk vermaand zijnde, van hun dwalingen of hun schandelijk leven niet willen aflaten, de gemeente, of degenen die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden; en, zo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der sacramenten uit de christelijke gemeente, en van God Zelf uit het rijk van Christus gesloten worden; en wederom als lidmaten van Christus en Zijn gemeente aangenomen, zo wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen.
spreken over de kerkelijke tucht, over haar betekenis en plaats voor Christus’ kerkvergaderend werk in deze wereld. Nu is de kerkelijke tucht met name in onze tijd een zaak waar vele christenen liever niet over spreken; laat staan dat men zo ver komt om deze tucht nog metterdaad toe te passen. Tuchtmaatregelen zijn, volgens de redenering van deze christenen geheel in strijd met de geest van verdraagzaamheid en eigen meningsuiting. Ieder heeft het recht om er een eigen mening op na te houden; absolute waarheid is er niet en zo al iemand meent die wel te hebben, laat hij die dan voor zichzelf houden en anderen er niet mee lastigvallen. Nee, tuchtmaatregelen zijn uit den boze. Bovendien, één blik op de geschiedenis van de Kerk, zo zegt men, en je ziet hoe de tucht niet de eenheid van de kerk dient, maar die juist verstoort. Denk maar aan het gebruik ervan door de Roomse kerk ten tijde van de grote Reformatie; aan de tijd van Afscheiding en Doleantie en niet te vergeten de tijd van de Vrijmaking. Wanneer de kerk met tuchtmaatregelen begint, dan gaat het onherroepelijk de verkeerde kant uit.
Nu is het inderdaad waar, dat op de hiergenoemde momenten uit de kerkgeschiedenis de tucht niet die eenheid heeft weten te bewaren, die men vandaag zo graag wil. De fout van genoemde christenen is evenwel, dat zij geen onderscheid willen maken. Wáár zich maar een geval van tuchtoefening vóórdoet, in de Kerk of in een gemeenschap die zich met deze naam bedekt, en of zulk een geval vrucht is van trouw aan de opdracht van de Heere aan Zijn Kerk óf dat het een geval is om op die manier zijn eigen hierarchische machtspositie te handhaven, dáár let men niet op. Tuchtoefening acht men zonder meer uit den boze. Vanwege deze en dergelijke opvattingen over de tucht zit men juist vandaag in de synodaal gebonden kerken lelijk in de maag met de tuchtmaatregelen uit de veertiger jaren van onze eeuw. Men doet allerlei pogingen om die maatregelen weer ongedaan te maken. Niet omdat genoemde maatregelen lijnrecht ingingen tegen het duidelijke geopenbaarde Woord van God, maar omdat zij lijnrecht ingaan tegen de geest van verdraagzaamheid, zoals die zich vandaag manifesteert juist onder die groep van christenen, die toentertijd zulke felle voorstanders waren om maatregelen te treffen. Zo tracht men langs een achterdeurtje weer naar binnen te lokken wie men er eenmaal door de voordeur heeft uitgezet! Je moet toch verdraagzaam zijn. Je mag best je eigen mening hebben; je mag ook nog wel denken dat jouw mening naar de Schrift is, maar laat een ander alsjeblieft de vrijheid om er anders over te denken. Want een nieuwe scheuring in de Kerk, nee dat nooit weer. En daarom: geen tuchtmaatregelen, maar discussiëren op voet van gelijkheid. Dan houdt je elkaar vast; dan is de eenheid van de Kerk gegarandeerd en is zo de weg vrij naar de nieuwe wereld, het nieuwe paradijs. Dus geen tuchtmaatregelen meer! Nee, dat nooit meer!
Maar weet u, geliefden, hoe de werkelijke situatie is onder dat soort christenen, zonder dat zij het wellicht zelf beseffen, en dat is hier wel het meest tragische: zij kúnnen de tucht daar niet meer bedienen! Want de tucht is een gave van de Verhoogde Heiland aan Zijn Kerk, maar waar die gave wordt misbruikt, daar neemt de Heiland Zelf die gave weg, zodat zij niet meer gebruikt kan worden. Een gáve van de Heiland; ja, maar daarom ook een opgave; een opgave om die gave goed te gebruiken. Gebeurt dat niet, dan wordt die gave weggenomen, zodat élk gebruik is uitgesloten. Tuchtoefening is niet allereerst iets dat moet, maar dat mag; het is een gáve aan de Kerk, om de Kerk te bewaren en te beschermen; het is een hemelse gave, die Christus Zijn Kerk schenkt om haar te bewaren voor de aanvallen van de satan. Allereerst een gave, en zo ook een opgave; een recht en daarom ook een plicht! Wie die plicht weigert, die verspeelt daarmee het recht. Wie geen tucht wil oefenen overeenkomstig de Schrift, die kan het ook niet meer. Dat men dat toch bedenke ook onder hen, die zich vandaag verontrusten over de gang van zaken in de synodaal gebonden kerken. Voor God zijn niet de zestiger en zeventiger jaren in geding maar de veertiger jaren. En geliefden, zullen ook wij dat bedenken, opdat wij niet door eigenwillige redenering en eigen gekozen oplossingen de ogen van anderen dichthouden voor de Christus in Zijn kerkvergaderend werk? Want wij geloven toch dat die Christus ook vandaag door de trouwe ambtsvervulling van Zijn kerk inzake de schriftuurlijke tuchtoefening bij machte is om sommigen te brengen tot bekering, opdat nog allen, die Hem van de Vader gegeven zijn, bijeengebracht worden in Zijn stal? Opdat wij dan dit ambt duidelijk mogen zien en getrouw vervullen, verkondigen wij u het Woord van God onder het thema:

Christus schenkt Zijn Kerk de Sleutelen van het Koninkrijk der hemelen.
Hij doet dit:

  1. opdat de ware kerk bewaard wordt;
  2. opdat de valse kerk openbaar wordt.

1) In Zondag 3080 Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse Mis?
Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door den Heiligen Geest Christus worden ingelijfd, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde maar in den hemel is, ter rechterhand Gods Zijns Vaders, en daar van ons wil aangebeden zijn. Maar de Mis leert, dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de Mispriesters geofferd worde, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden. En alzo is de Mis in den grond anders niet, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij.

81 Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?
Voor degenen, die zichzelf vanwege hun zonden mishagen, en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren, hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren. Maar de hypocrieten en die zich niet met waren harte tot God bekeren, die eten en drinken zichzelf een oordeel.

82 Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?
Neen; want alzo wordt het verbond Gods ontheiligd, en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt. Daarom is de christelijke kerk schuldig, naar de ordening van Christus en Zijn apostelen, zulken, totdat zij betering huns levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten.
en 31 spreekt onze Catechismus over de sleutelen van het hemelrijk. Met dit hemelrijk wordt bedoeld het Koninkrijk der hemelen of ook wel genoemd het Koninkrijk van God. Dit blijkt reeds uit de bewijstekst, die onze Catechismus aanhaalt bij vraag en antwoord 83, waar verwezen wordt naar Matteüs 16:1919 Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen.. Want daar lezen wij de woorden van de Heiland tot Zijn discipelen: “Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen.” Elders in het evangelie van Mattheüs wordt dit Koninkrijk ook genoemd: het Koninkrijk Gods. In de prediking van Zondag 3183 Wat zijn de sleutelen des hemelrijks?
De verkondiging des heiligen evangelies en de christelijke ban of uitsluiting uit de christelijke gemeente, door welke twee stukken het hemelrijk den gelovigen opengedaan, en den ongelovigen toegesloten wordt.

84 Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des heiligen evangelies ontsloten en toegesloten?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtelijk al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus' wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

85 Hoe wordt het hemelrijk toegesloten en ontsloten door den christelijken ban?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, degenen, die onder den christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, ettelijke malen broederlijk vermaand zijnde, van hun dwalingen of hun schandelijk leven niet willen aflaten, de gemeente, of degenen die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden; en, zo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der sacramenten uit de christelijke gemeente, en van God Zelf uit het rijk van Christus gesloten worden; en wederom als lidmaten van Christus en Zijn gemeente aangenomen, zo wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen.
moet het dus gaan over dit Koninkrijk Gods en dan is hier dus in geding de kwestie van het al of niet binnengaan ín dit Koninkrijk. Immers Zondag 3183 Wat zijn de sleutelen des hemelrijks?
De verkondiging des heiligen evangelies en de christelijke ban of uitsluiting uit de christelijke gemeente, door welke twee stukken het hemelrijk den gelovigen opengedaan, en den ongelovigen toegesloten wordt.

84 Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des heiligen evangelies ontsloten en toegesloten?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtelijk al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus' wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

85 Hoe wordt het hemelrijk toegesloten en ontsloten door den christelijken ban?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, degenen, die onder den christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, ettelijke malen broederlijk vermaand zijnde, van hun dwalingen of hun schandelijk leven niet willen aflaten, de gemeente, of degenen die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden; en, zo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der sacramenten uit de christelijke gemeente, en van God Zelf uit het rijk van Christus gesloten worden; en wederom als lidmaten van Christus en Zijn gemeente aangenomen, zo wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen.
spreekt over het open doen en het sluiten van dit hemelse Koninkrijk. En, zo blijkt ons hier, dit gaat samen met het opgenomen zijn in of het uitgesloten zijn uit de christelijke gemeente; dat is de ware Kerk, het volk des Heeren. Wat moeten wij nu verstaan onder dit Koninkrijk der hemelen. Dit is een belangrijke zaak, want wij zien hier hoe het stuk van de verlossing uitloopt op het spreken over dit Koninkrijk. Zondag 3183 Wat zijn de sleutelen des hemelrijks?
De verkondiging des heiligen evangelies en de christelijke ban of uitsluiting uit de christelijke gemeente, door welke twee stukken het hemelrijk den gelovigen opengedaan, en den ongelovigen toegesloten wordt.

84 Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des heiligen evangelies ontsloten en toegesloten?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtelijk al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus' wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

85 Hoe wordt het hemelrijk toegesloten en ontsloten door den christelijken ban?
Alzo, als, volgens het bevel van Christus, degenen, die onder den christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, ettelijke malen broederlijk vermaand zijnde, van hun dwalingen of hun schandelijk leven niet willen aflaten, de gemeente, of degenen die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden; en, zo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der sacramenten uit de christelijke gemeente, en van God Zelf uit het rijk van Christus gesloten worden; en wederom als lidmaten van Christus en Zijn gemeente aangenomen, zo wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen.
is immers de laatste Zondag in het tweede stuk van de Catechismus, het stuk der verlossing. Met andere woorden, heel de weg der verlossing, zoals die aan ons is verkondigd in de voorafgaande Zondagen, die loopt uit op het spreken over het Koninkrijk der hemelen. Dat Koninkrijk is dus het einddoel, ja de inhoud van de verlossing, door Christus aan Zijn volk geschonken. Dat Koninkrijk is dus van de allergrootste betekenis voor ieder van ons. Dat blijkt ook hieruit wel heel duidelijk, dat wij reeds bij de doop van dat Koninkrijk horen spreken. Het doopsformulier zegt immers: “dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het rijk van God niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden.” Hier blijkt ons tegelijk ook, dat het er voor ons en onze kinderen om gaat, dat wij dat rijk van God binnengaan, ingaan. Ingaan in het Koninkrijk der hemelen: daarin bestaat onze verlossing, dáártoe moeten wij van nieuws óf wedergeboren worden. Als dat ingaan in het Koninkrijk het einddoel en de inhoud van onze verlossing is, dan verstaan wij ook dat dit Koninkrijk alles te maken heeft met Hem, die onze Verlosser is, de Heere Jezus Christus. Hij, de Zoon van God is het, Die dit Koninkrijk brengt. Dit Koninkrijk is dus vrucht van enkel goddelijk werk. Dat komt ook in de naam: Koninkrijk der hemelen of Koninkrijk Gods tot uiting. Het is het Koninkrijk dat uit de hemel neerdaalt; dat van God komt en op deze aarde neerdaalt. Vandaar het Woord uit Openbaring 211 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. 2 En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. 3 En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, 4 en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. 5 En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. 6 En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. 7 Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. 8 Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars - hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood. 9 En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. 10 En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; 11 en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant. 12 En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls. 13 Naar het oosten waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten. 14 En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams. 15 En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haar poorten en haar muur. 16 En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als haar breedte; en hij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. 17 En hij mat haar muur op: honderd vierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. 18 En de bouwstof van haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas. 19 En de fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd, 20 het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist. 21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas. 22 En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. 23 En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. 24 En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar; 25 en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn; 26 en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden. 27 En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.: “En ik, Johannes, zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalen uit de hémel van Gód, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is.” Nederdalende uit de hémel van Gód. Van daar en van Hém komt dat Koninkrijk der hemelen op deze aarde en dat zal er zijn wanneer de éérste hemel en de eerste aarde zijn voorbijgegaan, dat is op de jongste dag.
De eerste hemel en de eerste aarde herinnert ons aan het begin van de geschiedenis, toen God deze hemel en deze aarde volmaakt goed heeft geschapen, ja maar het herinnert ons ook aan de val van de kwade engelen, de duivelen in de hemel en in verband daarmee ook aan de val van de eerste Adam in het Paradijs, waardoor de hemel en de aarde zijn komen te liggen onder de vloek van God. Heel de schepping met alle schepselen daarop kwamen zo te staan in dienst van de overste der duivelen, van satan. Deze schepping was zo niet meer in staat om te fungeren als Koninkrijk Gods. En nu gaat God, die een eeuwig Koning is en blijft, een nieuw Koninkrijk maken en dat doet Hij door de zonde uit de wereld weg te branden. Daardoor zullen hemel en aarde vernieuwd worden, komt er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. En dat belooft Hij te doen door de dienst van Zijn eigen Zoon, Die genoemd wordt de laatste Adam. Deze laatste Adam gaat de zonde vernielen en zo de mensheid inbrengen in dit Koninkrijk, dat een hemels Koninkrijk is, omdat het uit de hemel neerdaalt, te danken is aan de laatste Adam, Die daartoe Zelf uit de hemel op de aarde kwam neerdalen. Zijn komst is de garantie voor de komst van dit Koninkrijk. Vandaar de prediking van Johannes de Doper, de voorloper van deze Verlosser: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.” Vandaar de prediking van de Heere Jezus zelf: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie.” Met Christus’ komst is het Koninkrijk der hemelen nabijgekomen. En dus: “bekeert u en gelooft het evangelie.” Want nee, niet allen kunnen dit Koninkrijk binnengaan. Slechts zij, die behoren tot de nakomelingen van deze laatste Adam; dat zijn zij die bewust en gelovig kiezen voor deze laatste Adam, zo als zij eens allen in ongeloof hebben gekozen voor de eerste Adam en dus al diens nakomelingen zijn. Alleen zij kunnen en mogen dit Koninkrijk binnengaan, die er blijk van geven niet de duivel als hun koning te erkennen, maar die God en Zijn Zoon Jezus Christus als Koning erkennen; die hier en nu reeds burgers zijn van het nieuwe Koninkrijk, dat uit de hemel neerdaalt. Alleen zij beërven dat Kóninkrijk. En dus is Christus bezig om Zich hier op aarde zulk een volk te vergaderen, dat straks kan ingaan in Zijn Koninkrijk. Daartoe kwam Hij op aarde. Door Zijn volbrachte middelaarswerk heeft Hij van God de Vader het recht, de bevoegdheid ontvangen om dat Koninkrijk aan Zijn volk te schenken. Reeds heeft Hij in de hemel dat Koninkrijk gevestigd. Want heeft Hij op de dag van Zijn hemelvaart de satan en al zijn handlangers niet voor goed uit de hemel geworpen en de hemelpoort voor deze grote tegenstander hermetisch afgesloten. Al de machten in de hemelse gewesten zijn Hem reeds onderworpen. Slechts rest Hem nu nog om in die laatste schrikkelijke strijd al de Zijnen te brengen tot de erkenning van Zijn bevoegdheid, van Zijn naam; dat is de naam boven alle naam, die Hij van God de Vader heeft ontvangen, opdat in die weg alle knie van hen die in de hemel én óp dé áárde zijn, zich zal buigen voor Jezus Christus. Zo maakt Christus Zijn volk klaar om in te gaan in het Koninkrijk Gods. Die bevoegdheid brengt Christus hierin tot gelding, dat Hij tot Zijn volk zegt: “Ik ben de Christus, de Zoon van de levende God.” Ik ben de Christus, dat is de wettige door God gezonden Koning, die dat Koningschap heb verworven, door Mijzelf als het Lam Gods op te offeren aan de Vader. Zo heb Ik Mij een volk verworven en heb Ik het recht, dat dat volk Mij als Koning erkent.
‘Ik ben de Christus, de Zoon van de levende God.’ Door die evangelieboodschap aan Zijn volk te verkondigen, brengt Hij dat volk tot de erkenning van Zijn Koningschap en maakt Hij dat volk klaar om het te doen ingaan in het komende Koninkrijk des Vaders. In de prediking van die boodschap leert Christus Zijn volk, dat de ingang in het Koninkrijk der hemelen is gelegen in de erkenning van Zijn koningschap; het koningschap dat Hij verworven heeft door Zijn priesterlijke arbeid. Vandaar dat de Heiland tot Petrus sprak na diens belijdenis: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”, dat de Heiland toen sprak: “En ik zeg u dat gij Petrus zijt en op deze petra zal Ik mijn gemeente, mijn kerk bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.” De inhoud van deze belijdenis van Petrus is de garantie, dat er een gemeente komt en blijft, die zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen; het Koninkrijk dat Christus, als de door de Vader gezondene, heeft verworven. Deze belijdenis is de enige sleutel, die de ingang opent, ja die zelf de ingang is naar dat Koninkrijk. Christus Zelf gaat naar de hemel om daar reeds Zijn Koninkrijk te vestigen, maar deze belijdenis, deze ingang in Zijn Koninkrijk, die laat Hij hier op aarde en dus is er de garantie, dat ook Zijn volk ingaat in dat Koninkrijk. Waar die sleutel is, daar is de gemeente van Christus veilig; daar zullen de poorten van het dodenrijk haar niet overweldigen; daar wordt de ware kerk van Christus bewaard, want door deze belijdenis komt men tot de erkenning dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God en dus dat Hij is de Koning van het Koninkrijk Gods. Wie Hem als Koning erkent, die gaat in in Zijn Koninkrijk. Die alleen, maar die ook zeker.
En waar laat Christus die sleutel op aarde? Wel, geliefden, bij Zijn gemeente. Dat zegt de Heere Jezus ook terstond tot Zijn discipelen na Petrus’ belijdenis: “Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen” en daarom: “wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemel.” Wij mogen deze laatste woorden van de Heiland wel zo uitleggen: Alles wat gij, discipelen, apostelen, alles wat gij, nieuwtestamentische gemeente, ambtelijk vergaderd, verklaart in strijd te zijn met de enige ingang in het Koninkrijk der hemelen, dat alles geldt ook voor Mij, Jezus Christus, Die alleen maar in dit Koninkrijk mag toelaten, als in strijd met de ingang in dat Koninkrijk. En alles, waarvan de Kerk zegt: dat betekent de ingang in het hemelse Koninkrijk, daarvan zeg ook Ik, Jezus Christus: ja, wie dat woord van Mijn gemeente opvolgt, die laat Ik alleen maar toe in Mijn Koninkrijk. ‘Alles wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel.’ Maar maakt dan uiteindelijk de gemeente niet uit, wie het hemelrijk al of niet ingaan? Nee, dat zou rooms zijn. De kerk kan niet iemand in het hemelrijk toelaten. Dat kan alleen Jezus Christus, Die de Koning is van dat rijk. Alleen Hij opent en als Hij opent, dan kan niemand sluiten, en alleen Hij sluit en als Híj sluit, dan kan niemand openen. Maar juist daarom zegt de Heiland nu tot Zijn gemeente: “Alles wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbindt zal ontbonden zijn in de hemelen.” Want – en daar gaat het hier om – die gemeente kan slechts binden en ontbinden met de sleutel, die Christus haar gegeven heeft. Daaraan is die gemeente gebonden. Als zij die sleutels bedient, dan kan zij openen en sluiten, want het is Christus zelf, die daarmee opent en sluit. En Christus heeft Zijn gemeente die sleutels gegeven – Ik zal u geven, zegt Hij immers, de sleutels van het Koninkrijk der hemelen – maar daaraan is voorafgegaan de belijdenis van Petrus, van de discipelen, en zo van heel de gemeente: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Met andere woorden, aan déze belijdenis zijn verbonden de sleutels van het Koninkrijk. Ja, meer nog: deze belijdenis is de sleutel van het Koninkrijk. Een gemeente, die deze belijdenis niet heeft, die heeft ook de sleutels niet; die kan ook niet binden en ontbinden. De gemeente, die deze belijdenis wel heeft, die kan binden en ontbinden, die kan sluiten en openen, want het is de Koning van het Koninkrijk, Jezus Christus, Die zelf met de sleutel van deze belijdenis sluit en opent. Vandaar ook, dat de Catechismus aan het slot van antwoord 84 zegt: “naar welk getuigenis des Evangelies – en deze belijdenis van Petrus is toch de korte samenvatting van het evangelie – Gód zal oordelen beide in dit én in het toekomende leven.”
De Heiland laat Zijn volk hier op aarde bepaald niet in het onzekere over de ingang in het Koninkrijk der hemelen, want, zegt Hij: “Ik ben de Christus, de Zoon van de levende God” en dat is de sleutel, waarmee Ik mijn Koninkrijk open en toesluit. En die sleutel geef Ik aan mijn gemeente. Die gemeente mag en moet hier op aarde die sleutel hanteren, dat wil zeggen, zij mag en moet deze belíjdenis hanteren. Zij mag en moet verkondigen, dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende en dat die belijdenis het Koninkrijk der hemelen opent en toesluit; opent voor wie die belijdenis aanvaardt; en toesluit voor wie die belijdenis verwerpt. En de verkondiging van deze belijdenis, de bediening van deze sleutel is niet anders dan wat onze Catechismus noemt: de verkondiging van het heilig evangelie! Dat evangelie zegt, dat Jezus is de Christus, dat Hij is de Koning van het Koninkrijk der hemelen. Ja, maar dat evangelie zegt tegelijk, dat Hij dat koningschap en dat Koninkrijk heeft verworven voor Zijn volk, door Zichzelf als de Zoon van God en de Zoon des mensen, als de laatste Adam, op te offeren tot in de dood, waardoor Hij de zonden heeft vernield. Christus in Zijn koningschap erkennen, dat is hetzelfde als en dat kan nooit losstaan van de erkenning, dat Hij is de volmaakte Priester, die al de zonden van Zijn volk heeft verzoend. Zo, door die volbrachte middelaarsarbeid en als loon op die middelaarsarbeid, heeft Hij van God ontvangen de naam boven alle naam, de naam Heere, opdat alle knie in de hemel en op de aarde zich voor Hem zou buigen, Hem zou erkennen als Koning van het Koninkrijk der hemelen. Zo ook alleen maar, door die priesterlijke arbeid kan Hij een volk doen ingaan in Zijn Koninkrijk, want daarin kan slechts dat volk ingaan, dat van de zonden is verlost en dat niet langer de satan als Zijn overste erkent.
Het evangelie verkondigt dus: Christus is Koning vanwege Zijn volbrachte priesterlijke arbeid. Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God: Hij heeft de zonden van Zijn volk weggenomen en zo, gereinigd van de zonden, brengt Hij dat volk in in Zijn hemels Koninkrijk. Dat is de inhoud van het evangelie; dat evangelie laat Christus door Zijn Kerk verkondigen; die sleutel laat Christus Zijn Kerk bedienen. En zo, geliefden, formeert en bewaart Christus Zijn volk, Zijn gemeente, de ware Kerk. Want waar dat evangelie wordt verkondigd, waar dus openlijk betuigd wordt, dat Christus de Verlosser is van Zijn volk, dat dus al de zonden van Zijn volk zijn verzoend, waar dat evangelie wordt verkondigd door Gods gemeente, door de ambtelijke dienst in die gemeente, waar dat gebeurt, kijk daar geeft dat volk zich nu ook over aan dat evangelie. Dat volk laat zich nu ook wassen in Christus’ bloed en laat zich nu ook reinigen van de zonden. Dat volk breekt nu ook met de ongerechtigheid en erkent niet langer de satan als zijn overste, maar de Christus, en zo wordt Gods volk, de ware Kerk, gemaakt tot burgers van het Koninkrijk der hemelen, dat straks ingaat in dat Koninkrijk. Dat volk gelooft de belofte van het evangelie en is zo erfgenaam van het Koninkrijk Gods. Zien wij nu, geliefden, welk een heerlijke gave van de verhoogde Heiland aan Zijn gemeente deze sleutel van het Koninkrijk der hemelen is, deze bediening van het heilig evangelie. Want daardoor wordt Gods volk getuchtigd, dat wil zeggen onderwezen en heengeleid naar en klaargemaakt voor de ingang in het hemelrijk. Dat Christus deze sleutel aan Zijn gemeente heeft gegeven, is de garantie, de zekerheid, dat Zijn volk bewaard blijft. Want daar wordt een volk klaargemaakt om het Koninkrijk, dat hun is toegezegd, in ontvangst te nemen. Een heerlijke gave. Daarom ook een geweldige opgave. De opgave om die sleutel te bewaren. Gemeente, ambtsdragers, zult u toezien op uzelf en op elkaar, dat die sleutel bewaard wordt? Dat dus blijft, de rechte verkondiging van dat evangelie, opdat niet door eigen ontrouw die sleutel u wordt afgenomen en u het uzelf onmogelijk maakt in te gaan door deze sleutel in het Koninkrijk van God?

2) Geliefden, wat luistert het hier ontzettend nauw. Het is niet voor niets, dat artikel 29 als eerste kenmerk van de ware Kerk noemt de zuivere bediening van het evangelie. Jazeker, want waar deze bediening niet is, daar is ook niet de sleutel, waarmee het hemelrijk wordt geopend; daar blijft de toegang gesloten, zoals die ook gesloten wordt voor allen die weigeren dit evangelie te geloven. Hetzelfde evangelie, dat ons zegt, dat de gelovigen ingaan, zegt ons tegelijk, dat de ongelovigen niet ingaan. Voor de ongelovigen geldt, dat de toorn van God en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zodat zij in het rijk van God niet kunnen komen. Wie gelooft gaat in; wie niet gelooft gaat niet in. Dat is het evangelie en dat moet aan heel de gemeente verkondigd worden. Het is dus niet zo, dat aan de gelovigen in de gemeente de belofte wordt verkondigd dat zij ingaan, terwijl aan de onbekeerden in de gemeente de waarschuwing wordt voorgehouden, dat zij niet ingaan. Nee, de belofte van ingaan in het Koninkrijk in geval van geloof en waarschuwing van niet ingaan in geval van ongeloof, die worden aan heel de gemeente verkondigd. Aan de gelovigen, opdat zij blijven bij het geloof en zich wachten voor ongeloof, en aan de ongelovigen, opdat zij alsnog in geloof die belofte aangrijpen en zich van hun ongeloof bekéren. Zo wordt héél de gemeente gebracht onder de spanning van het evangelie. Wat doet nu die gemeente? Aanvaardt zij die belofte, voor het eerst of bij vernieuwing of verwerpt zij die belofte voor het eerst óf bij vernieuwing. Zo doet deze sleutel van de evangelieverkondiging dus altijd zijn werk: zij brengt tot geloof en volharding in het geloof en dus opening van het Koninkrijk der hemelen, of zij leidt tot weigering om te geloven en volharding in het ongeloof en dus sluiting van het hemelrijk. En zo worden door de prediking bewáárd allen, die van Christus willen zijn en worden openbaar allen, die niet van Christus willen zijn.
Je kunt nooit vrijblijvend onder de prediking zitten. Wie zich er niet door tot geloof laat brengen, die wordt verhard in zijn ongeloof. En verharding in ongeloof leidt tot uitsluiting uit Gods gemeente en mitsdien door God Zelf tot uitsluiting uit Zijn Koninkrijk. Want God bewaart door de sleutels van het Koninkrijk Zijn Kerk, maar Hij doet dat mede hierdoor, dat Hij allen, die niet ware gelovigen, ware kerk willen zijn, verhardt in hun ongeloof, opdat zij zich als zodanigen openbaren; opdat zij zich openbaren als valse Kerk. Zich openbaren als valse kerk: dat begint in het zich in ongeloof verzetten tegen de prediking van het Woord; het niet zich willen onderwerpen aan de tucht van dat Woord in leer en leven; het zich dus niet willen onderwerpen aan Hem, die Zijn gemeente de volmacht gaf die sleutel te bedienen. Zich openbaren als valse kerk, dat vindt hierin Zijn voltooiïng als men door de kerkelijke ban wordt afgesneden van Christus’ gemeente, omdat men, hoewel herhaalde malen door prediking en ambtelijk vermaan geconfronteerd met de toesluiting van Gods Koninkrijk, desondanks toch blijft weigeren om door het geloof zich dat Koninkrijk te laten openen. Zo, door de bediening van deze sleutelen, maakt God openbaar allen die Zijn Zoon niet willen als Koning, die de satan erkennen als hun overste. En God doet dat, opdat deze goddelozen en zondaren worden weggedaan uit Zijn gemeente, want Zijn volk, dat ingaat in Zijn Koninkrijk is een heilige gemeente, gewassen en gereinigd in het bloed van Zijn Zoon. Hij wil niet, dat Zijn gemeente leeft te midden van goddeloosheid en ongelovigen. En daarom drijft Hij steeds weer door de bediening van deze sleutelen alles uit Zijn gemeente weg, wat niet kan bestaan voor Zijn heilig aangezicht. Vandaar de bediening van deze sleutelen van het Koninkrijk door Zijn gemeente. Met deze sleutelen wordt het Koninkrijk geopend en toegesloten. Hier zien wij ook, geliefden, en het wordt ons gepredikt ter waarschuwing, dat de valse kerk voortkomt uit de ware kerk en dat juist door de krachtige werking van het verkondigde Woord en door de tucht overeenkomstig dat Woord. De goddeloosheid, die zich steeds weer wil nestelen in de Kerk, wordt daaruit ook evenzovele malen weggedreven, opdat de bewaring van Gods volk, van Zijn Kerk niet in gevaar komt, maar opdat de vergadering van die Kerk goede voortgang heeft en het volk van ware gelovigen wordt samengebracht om in te gaan in het Koninkrijk der hemelen. Daarom is de bediening van de sleutelen van het hemelrijk ook zulk een ernstige zaak. Wie door de bediening van die sleutelen wordt gesloten buiten de gemeenschap van de Kerk, die staat daarmee metterdaad buiten het Koninkrijk van God, en daar is maar één weg terug, en dat is: bekering. Maar tegelijk geldt ook, dat de Kerk alleen kan buitensluiten door deze sleutels, door de rechte bediening daarvan. Waar die bediening misbruikt wordt door de Kerk des Heeren, daar ontneemt men zichzelf die sleutels en sluit men zichzelf buiten. Eén blik op de geschiedenis van de Kerk en wij zien, hoe groot dat gevaar is. Denk maar aan de Reformatie van de zestiende eeuw: Rome maakte misbruik van de tucht en meende daardoor de kerk te moeten bewaren. Maar in plaats van anderen uit te sluiten, sloot men zichzelf buiten. Denk ook maar aan de tijd van Afscheiding, Doleantie en Vrijmaking. Zij, die van ons heengingen in de Vrijmaking, hebben zichzelf buitengesloten. Want geliefden, tuchtoefening vindt niet alleen plaats tegenover individuele personen. Zeker ook dat. Maar niet minder in tijden van Reformatie der Kerk. Dan vindt massale tuchtoefening plaats. Daarom moet de Kerk er ook steeds scherp op toezien of zij wel werkelijk de sleutels bedient zoals Christus die aan Zijn gemeente heeft gegeven. Anders wordt de bediening van de sleutels tot een schijnvertoning ter wille van de handhaving van eigen positie. Maar dan sluit men zichzelf buiten. Dan wordt men met de sleutels, waarmee men anderen wil buitensluiten, zelf buitengesloten. En dat ook ten gevolge van die tuchtoefening. Dan wordt men met zijn goddeloosheid door God Zelf buiten Zijn Koninkrijk gesloten. Want God wil geen goddeloosheid in Zijn gemeente, ook niet in de tuchtoefening. En door de tuchtoefening drijft Hij steeds weer alle goddeloosheid uit. Daarom luistert alles hier zo nauw. Want alleen waar de rechte bediening van de sleutelen is, daar vergadert Christus Zijn Kerk. Immers juist met het oog op die vergadering van de Kerk gaf Christus aan Zijn Kerk die sleutelen. Daarom zal Gods Kerk de bediening van de sleutelen moeten verrichten overeenkomstig Gods Woord, en dat met het oog op de eer van God, de heiligheid van de gemeente en het behoud van de zondaar. Jazeker, ook tot behoud van de zondaar. Want juist in de bediening van deze sleutelen zegt God het ons allen, dat Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen.

Amen.