Preek over Zondag 32 (1975)

Gehouden te:Grootegast (16 februari 1975)
Aduard (8 februari 1976)
Tekst:Zondag 3286 Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder enige verdienste onzerzijds, alleen uit genade, door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?
Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor Zijn weldaden bewijzen, en Hij door ons geprezen worde. Daarna ook, dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij, en dat door onzen godzaligen wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden.

87 Kunnen dan die niet zalig worden, die, in hun goddeloos ondankbaar leven voortvarende, zich tot God niet bekeren?
In generlei wijze; want de Schrift zegt, dat geen onkuise, afgodendienaar, echtbreker, dief, geldgierige, dronkaard, lasteraar, noch rover, noch dergelijke, het Rijk Gods beërven zal.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:Titus 2:1-151 Maar gij, kom uit voor hetgeen met de gezonde leer strookt. 2 Oude mannen moeten nuchter zijn, waardig, bezadigd, gezond in het geloof, de liefde en de volharding. 3 Oude vrouwen eveneens, priesterlijk in haar optreden, niet kwaadsprekend, niet verslaafd aan veel wijn, in het goede onderrichtende, 4 zodat zij de jonge vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben, 5 bezadigd, kuis, huishoudelijk, goed en aan haar man onderdanig te zijn, opdat het woord Gods niet gelasterd worde. 6 Vermaan evenzo de jonge mannen bezadigd te zijn in alles, 7 houd (hun) in uzelf een voorbeeld voor van goede werken, zuiverheid in de leer, waardigheid, 8 een gezonde prediking, waarop niets valt aan te merken, opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs van ons hebbe te zeggen. 9 De slaven moeten hun meesters onderdanig zijn in alles, het hun naar de zin maken zonder tegenspraak, 10 of oneerlijkheid, maar alle goede trouw bewijzen, om de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken. 11 Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, 12 om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, 13 verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus, 14 die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken. 15 Spreek hiervan, vermaan en weerleg met alle nadruk: niemand mag u verachten.
Efeziërs 2:1-101 Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, 2 waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, 3 - trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns - , 4 God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, 5 ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, - door genade zijt gij behouden - , 6 en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, 7 om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus. 8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand roeme. 10 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
Zingen:Psalm 135:1,21 Prijst den naam van uwen God,
's HEEREN knechten, hier vergaârd;
Prijst Zijn naam en wijs gebod,
Daar g' in 't voorhof staat geschaard,
En uw ambt bekleedt met eer
In het huis van onzen HEER.

2 God is goed: looft Hem te zaâm
Met gezang en snarenspel.
Prijst Zijn liefelijke naam,
Want de HEER heeft Israël,
Zich ten eigendom geschikt;
Jakob door Zijn heil verkwikt.

Psalm 135:11,1211 Israëllers, looft al t' zaâm
Uwen God, den God der eer;
Loof, Aärons huis, Zijn naam;
Huis van Levi, loof den HEER;
Looft, gij allen, die Hem vreest,
Looft Hem met verheugden geest.

12 Sion, loof met dankb're stem
God, uw HEER, die eeuwig leeft,
En het schoon Jeruzalem,
Door Zijn woning luister geeft;
Loof Hem, voor uw heilrijk lot;
Loof al juichend uwen God!

Psalm 115:1,2,8,91 Niet ons, o HEER, niet ons, Uw naam alleen
Zij, om Uw trouw en goedertierenheên,
All' eer en roem gegeven.
Waarom, o HEER, zou 't heidendom, met spot,
Dan zeggen: "Waar, waar is toch nu hun God,
Bij hen zo hoog verheven?"

2 Nochtans is God het doel van onzen lof,
Hij, onze God, Hij woont in 't hemelhof,
En doet al Zijn behagen.
Hun afgoôn zijn van zilver en van goud;
Slechts mensenwerk, waaraan, zo snood als stout,
Gods eer wordt opgedragen.

8 D' algoede God, die, door Zijn grote kracht,
Den hemel schiep, deez' aard' heeft voortgebracht,
Beschenkt u met Zijn zegen.
De hemel is Zijn eigendom, Zijn troon;
Maar 't mensdom heeft de vruchtbaar' aard', ter woon
Van onzen God verkregen.

9 In 't stille graf zingt niemand 's HEEREN lof;
Het zielloos lijf, gedompeld in het stof,
Kan Hem geen glorie geven;
Maar onze tong zingt, tot in eeuwigheid,
Des HEEREN lof, Zijn roem en majesteit.
Looft God, de bron van 't leven!

Psalm 119:8383 Wat vreê heeft elk, die Uwe wet bemint!
Zij zullen aan geen hinderpaal zich stoten.
Ik, HEER, die al mijn blijdschap in U vind,
Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenoten;
'k Doe Uw geboôn oprecht en welgezind;
Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.

Psalm 119:8686 Dan vloeit mijn mond steeds over van Uw eer,
Gelijk een bron zich uitstort op de velden;
Wanneer ik door Uw Geest Uw wetten leer,
Dan zal mijn tong Uw redenen vermelden;
Want Uw geboôn zijn waarlijk recht, o HEER;
Gij zult de vlijt van die U zoekt, vergelden.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

Met Zondag 3286 Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder enige verdienste onzerzijds, alleen uit genade, door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?
Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor Zijn weldaden bewijzen, en Hij door ons geprezen worde. Daarna ook, dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij, en dat door onzen godzaligen wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden.

87 Kunnen dan die niet zalig worden, die, in hun goddeloos ondankbaar leven voortvarende, zich tot God niet bekeren?
In generlei wijze; want de Schrift zegt, dat geen onkuise, afgodendienaar, echtbreker, dief, geldgierige, dronkaard, lasteraar, noch rover, noch dergelijke, het Rijk Gods beërven zal.
zijn wij gekomen bij het derde en laatste deel van de Catechismus: het stuk dat handelt over de dankbaarheid, die men God voor de verlossing schuldig is. Nu moeten wij ons bij elk deel van de Catechismus – ook bij dit derde deel dus – realiseren, dat er aan de behandeling van de drie stukken in de Catechismus een inleidende Zondag voorafgaat, Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
. Die eerste Zondag is de achtergrond waartegen en de basis van waaruit heel de inhoud van de Catechismus ter sprake komt. Bij alle drie stukken in de Catechismus moeten wij nooit vergeten die eerste Zondag. Vanuit die Zondag – en wel vanuit vraag en antwoord 2 – zijn wij immers ook gekomen tot die driedeling van ellende, verlossing en dankbaarheid. In vraag 2 is de vraag aan de orde geweest: hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zalig zoudt leven en sterven. En het antwoord daarop was: drie stukken, namelijk hoe groot mijn ellende is; hoe ik verlost ben; hoe ik God voor die verlossing zal dankbaar zijn. Kennis van die drie stukken betekent zalig leven en sterven in deze troost. In welke troost? In die troost, waarvan in vraag en antwoord 1 belijdenis is gedaan. Dat is de troost, dat ik in leven en sterven het eigendom ben niet van mijzelf, maar van Jezus Christus, en dat ik daarom principieel ontheven ben aan de schuld van de zonde en de heerschappij van de duivel. Jezus Christus is mijn Zaligmaker; Hij heeft mij tot Zijn eigendom gemaakt met de zeer dure prijs van zijn eigen bloed; Hij heeft mij verlost uit de greep van de satan en de zonde; Hij bewaart mij nu iedere dag weer; Hij doet alles wat mij overkomt meewerken aan mijn volkomen zaligheid; Hij schenkt mij Zijn Heilige Geest, zodat ik aan die zaligheid nooit twijfel; Hij maakt mij ook bereid en bekwaam om voortaan als Zijn eigendom voor Hem te leven. En dat alles nu is mijn enige troost in leven en sterven.
De Zondag die spreekt van de enige troost, Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
, is dus één grootse lofzang op de verlossingsdaden van Jezus Christus, die mijn Zaligmaker is. Niet de mens wordt hier in het middelpunt geplaatst, maar God en Zijn Zoon Jezus Christus. De enige troost die er is in deze wereld, die vind ik in Christus’ verlossingswerk voor mij. En deze Zondag, die roemt in Christus’ verlossingswerk, wordt nu in de volgende 51 Zondagen nader uitgewerkt. Maar dan kan het niet anders of al die Zondagen zijn eveneens een luide lofzang op Christus, op Zijn werk van verlossing. Dan staat daar nooit de mens in het middelpunt, evenmin als in Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
, maar alleen Jezus Christus. Hij is immers mijn enige troost. Dus als de Catechismus mij in die troost wil onderwijzen, dan kan het niet anders of hij moet spreken over Jezus Christus. Het is goed ons dit te realiseren, met name ook nu wij een begin maken met het stuk van de dankbaarheid, die men God schuldig is voor de verlossing. Want juist hier is het gevaar zo groot, dat wij het stuk der dankbaarheid losmaken van Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
, van de enige troost en dus van Jezus Christus, van Zijn verlossingswerk voor ons. Maar als wij dat doen, dan verliezen wij die enige troost helemaal, want daartoe behoort evenzeer blijkens Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
de kennis aangaande het leven der dankbaarheid; zoals dat ook geldt voor de kennis aangaande onze ellende en onze verlossing. Ook dit derde deel behoort tot het leven in die enige troost. Ook de kennis van het leven der dankbaarheid geeft mij troost, de enige troost. Dus gaat het ook hier over Jezus Christus en over niemand anders.
Als de Catechismus gaat spreken over de dankbaarheid, die wíj God schuldig zijn – ja, inderdaad wíj, Gods verloste volk – dan is het reeds bij voorbaat uitgesloten, dat het nu over óns gaat, over wat wij nu moeten doen en dat dan in tegenstelling tot het stuk der verlossing, waar gezegd zou zijn wat Christus voor ons deed. Zou dat zo zijn, dan zou dit derde deel mij geen enkele troost geven. Want troost vind ik alleen in wat Christus doet, nooit in iets wat mensen doen; ook al zijn het gelovige mensen. Dit derde deel wil dan ook niet anders zijn dan een voortzetting van de lofzang op Christus’ werk voor en in ons. Daarover ging het in Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
; daarover ging het in het stuk van de ellende en in dat van de verlossing. Daarover gaat het ook hier. Wij hopen u dat nader aan te tonen door u het Woord van de Heere te verkondigen onder het thema:

Het evangelie van het leven der dankbaarheid in de dienst voor God.

  1. De bron van dit evangelie;
  2. Het doel van dit evangelie;
  3. De klem van dit evangelie.

1) Er is al de eeuwen door in de geschiedenis van de Kerk een felle strijd gestreden over de plaats van de goede werken – want dit is het leven van de dankbaarheid – in het leven van de christen. Verdien je met je goede werken iets voor God? Zo ja, is Christus dan wel onze volkomen Zaligmaker óf moeten wij zelf ook nog iets bijdragen aan onze zaligheid? Zo nee, is het dan maar niet beter om helemaal geen goede werken te doen? Dan voorkom je zelfs de gedachte om er iets mee te kunnen verdienen. En is juist dat niet de meest duidelijke demonstratie dat je enkel van genade wilt leven?
Reeds de Kerk van de eerste eeuw werd met deze laatste stelling geconfronteerd, zodat de apostel Paulus in zijn brief aan de Romeinen genoodzaakt werd te schrijven: ‘‘Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme?’’ En even verder schrijft hij: ‘‘Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn?’’ Beide vragen worden evenwel door de apostel ontkent met een krachtig: volstrekt niet! En dezelfde apostel schrijft nog weer verder in hoofdstuk Zondag 12, vraag 1.: ‘‘Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer.’’ Dus inderdaad goede werken, het leven der dankbaarheid, moet er zijn. Daarover laat de Schrift ons niet in het onzekere. Maar diezelfde Schrift zegt ook, eveneens in de brief aan de Romeinen, dat Jezus Christus een volkomen Zaligmaker is, want: ‘‘Al wie op Hem zijn geloof bouwt zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heere over allen, rijk voor allen die Hem aanroepen: want al wie de naam des Heeren aanroept, zal behouden worden.’’ Dus, inderdaad al wie gelooft in deze Heere, die wordt behouden. Christus is dus een volkomen Zaligmaker. Daar kan de mens zelf niets aan toevoegen, maar dat behoeft de mens ook niet. Behoud is er alleen maar dan ook zeker door deze Heere. Goede werken? Jazeker. Dat leert de Heilige Schrift heel duidelijk. Om er iets mee te verdienen? Nee, per se niet. Dat leert diezelfde Schrift even duidelijk. “Aangezien wij uit onze ellendigheid zonder enige verdienste onzerzijds alleen uit genade door Chrístus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?” Inderdaad, zo is de vraag geheel schriftuurlijk gesteld. Wij zijn verlost alleen uit genade door Christus – dat heeft de Catechismus duidelijk aangetoond in de voorafgaande Zondagen. Wij hebben zelf niets bij te dragen tot die verlossing, maar wij moeten wel goede werken doen. En reeds het feit, dat de Catechismus de goede werken uitvoerig gaat behandelen in het stuk van de dankbaarheid en niet in het stuk van de verlossing, dat is reeds het bewijs dat deze goede werken op geen enkele manier in aanmerking komen om ons te verlossen. Nu, wij moeten dan ook geen goede werken doen om onszelf daardoor te verlossen, maar wij doen goede werken, omdat wij verlost zijn. Niet de goede werken gaan voorop, maar onze verlossing. Christus heeft ons verlost en nu gaan wij ook goede werken doen. Wij zijn verlost niet ómdat, maar ópdat wij en zódat wij goede werken doen. Onze verlossing volgt niet uit ons leven der dankbaarheid, maar precies andersom: verlossing brengt met zich mee het leven der dankbaarheid. Je kunt niet verlost zijn, zonder dat je daardoor in dankbaarheid leeft. Je kunt niet in dankbaarheid leven, zonder dat je daartoe verlost bent. Goede werken zijn er dan ook maar alleen bij hen die door Christus verlost zijn. Goede werken betekent, dat Christus in zulke mensen doorgaat en verdergaat met Zijn eens begonnen werk van verlossing. Want juist die goede werken, dat leven der dankbaarheid, is het grote doel dat Christus met Zijn volk voor ogen heeft.
Christus heeft Zijn volk vrijgekocht van de zonde, opdat het niet langer in de zonde zou leven, maar zou leven tot eer van God. Die eer van God is het grote doel dat Christus najaagt in de verlossing van Zijn volk. Daarvan staat heel de Schrift letterlijk vol geschreven. Letten wij alleen al op Israëls verlossing uit Egypte – symbool van de verlossing uit het slavenhuis der zonde – dan zien wij dat reeds. Want zo zegt God tot Zijn verloste volk: ‘‘Ik ben de Heere uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis uitgeleid heb.’’ En dan volgen daar de tien verbondswoorden, die aangeven, dat dat het grote doel was van de bevrijding uit Egypte, dat Zijn volk die tien verbondswoorden zou volbrengen. Ik ben de Heere uw God, Die u heb verlost, opdat gij geen andere goden voor uw aangezicht zoudt hebben; opdat gij de naam van de Heere uw God niet ijdel zoudt gebruiken; opdat gij mijn sabbath zoudt onderhouden; opdat gij niet zoudt begeren. Kortom: opdat gij zoudt leven in mijn dienst, tot mijn eer. Vandaar ook, dat God Zijn rechtmatige toorn over Zijn volk in ballingschap laat varen en dat volk terugvoert uit de ballingschap, zoals Hij door de profeet Jesaja ons dat leert, als Hij zegt: ‘‘Om Mijns naams wil vertraag ik Mijn toorn, terwille van Mijn lof bedwing Ik Mij, u ten goede, om u niet uit te roeien. Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver; Ik heb u beproefd in de smeltoven der ellende. Om Míjnentwil, om Mijnentwil doe Ik het, hoe groot ook de ontwijding is; Mijn eer geef Ik aan geen ander.’’ Jazeker, de bevrijding uit de ballingschap – die symbool is van de slavernij der zonde – is niet anders dan met het doel de lof des Heeren groot te maken. Waarlijk, de verlossing van het volk des Heeren vindt daarin Zijn doel en bekroning, dat dat volk zou leven tot de eer van Gods naam in een leven der dankbaarheid.
Jezus Christus, de laatste Adam, brengt Gods volk tot het leven, dat de eerste Adam in het Paradijs eens had ontvangen, maar dat deze door zijn val in zonde zo grondig had verknoeid, en welk leven niet anders door God was geschapen dan om daarin en daarmee Zijn Schepper te verheerlijken. Vandaar dat al Paulus’ brieven volgeschreven staan van dat grote doel, dat Christus in de verlossing van Zijn volk voor ogen stond. Zoals in zijn brief aan de Efeziërs, als de apostel zegt: ‘‘Want Gods maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen óm (dat is met het doel) goede wérken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.’’ En wij herinneren u hier aan het zo-even gelezen gedeelte uit Paulus’ brief aan Titus: ‘‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, recthvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om – dat is: met het doel – ons vrij te maken van alle ongerechtigheid en voor Zich te reinigen een eigen volk volijverig in goede werken.’’
In de voorafgaande verzen, de Zondag 1, vraag 1-101 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
, heeft de apostel vermaand en opgeroepen tot een nieuw leven in de vreze van God, dat is het leven der dankbaarheid. En nu, in de Zondag 1, vraag 11-14. gaat Paulus erop wijzen waaróm dat leven er moet zijn. “Want”, zo zegt hij – en met het woordje ‘want’ geeft hij het motief, de beweegreden aan van al het voorafgaande – “want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen.” Het werkwoord verschijnen, dat hier gebruikt wordt, wordt in letterlijke zin gebezigd voor het aanbreken van de dag met zonsopgang. Figuurlijk wordt het werkwoord gebruikt voor de verschijning van de Heere Jezus Christus, die de zonsopgang is. Zo spreekt de priester Zacharias in zijn lofzang over de komende Heiland als hij van Hem zegt: ‘‘om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods.’’ Met andere woorden: in de komst van Jezus Christus is Gods genade over ons opgegaan als een zon. Paulus vergelijkt de komst en het verlossingswerk van God met de opgaande zon in zijn kracht. Nu, wat de invloed van de zon is op het aardoppervlak, op heel de natuur, dat weten wij allemaal. Denk maar aan de enorme verandering die er in de natuur optreedt in het voorjaar, en dat door de kracht van de zon. Er treedt een complete vernieuwing op. Waar alles dood en dor en kaal is, daar ontspruit nieuw leven. De bomen botten uit; bladeren komen aan de bomen en het land wordt fris en groen. De hele natuur bruist van leven. Dorheid en doodsheid moet plaatsmaken voor vernieuwing en leven. En dat in een paar weken tijd, dankzij de levendmakende kracht van de zon, die met zijn licht en zijn warmte de aarde overschijnt. Waar de zon komt met zijn kracht, daar moet het leven komen, daar moet de dood wijken. Nu, geliefden, met die krachtige werking en verrassende uitwerking van de zon wordt nu vergeleken de genade van God. Waar die genade van God is verschenen – en die is verschenen in Jezus Christus – daar wijkt de dood voor het leven, daar komt vernieuwing en bekering, en dat bij álle mensen.
‘Heilbrengend voor alle mensen’, zegt Paulus. U moet dit wel goed verstaan. De apostel zegt niet dat de genade van God aan alle mensen is verschenen – dat zou ook in strijd zijn met wat de Bijbel ons op andere plaatsen leert – maar de apostel zegt, dat de genade die is verschenen zaligheid brengt aan alle mensen. Met andere woorden, alle mensen, die door die genade worden beschenen, die ontvangen het heil; dat kan heel eenvoudig niet anders. ‘Alle mensen’ betekent hier dus: allerlei mensen van allerlei stand en rang; namelijk al die mensen, die Paulus in de eerste tien verzen heeft genoemd: ouden en jongen, mannen en vrouwen, slaven en vrijen. Allen dus zonder onderscheid. Zoals letterlijk alles in de natuur verandert waar de zon verschijnt, zo veranderen ook zonder één uitzondering alle mensen die komen te leven onder de genade van God.
Waarom? Omdat, zo zegt Paulus, die genade ons opvoedt. Wij weten allemaal welke betekenis de opvoeding voor een mens heeft. Iemands leven en leefwijze worden voor een ontzaglijk groot deel bepaald door de opvoeding, die hij heeft ontvangen. Wie dus door de genade van God wordt opgevoed, diens leven wordt nu ook, dat kan niet anders, door die opvoeding bepaald en beheerst. En de apostel laat ons er niet over in het onzekere hoe die genade opvoedt, met welk doel die genade opvoedt, namelijk zó, dat wij de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven. Wie dus leeft onder de genade God – en dat doet u allen – die wordt er door opgevoed en die moet nu ook, dat kan niet anders, dit leven tonen, zoals de apostel ons dat hier zegt: een leven dat bestaat in een afzien van alle goddeloosheid en wereldse begeerten en in een liefhebben van bezadigheid, rechtvaardigheid en godvruchtigheid. Waar de genade van God heerst, daar wijkt de dood, daar wijkt alle goddeloosheid en de wereldse begeerten. En daarmee bedoelt Paulus al het negatieve, dat hij in de voorafgaande verzen heeft verboden en afgekeurd. Elders spreekt Paulus van de werken van het vlees als: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke. Dat alles verdwijnt waar Gods genade verschijnt. Daar komen de werken des Geestes: bezadigheid – dat is het leven onder de tucht en de normen van Gods Woord – rechtvaardigheid – dat is het leven in de rechte verhouding tot de naaste – en godvruchtigheid – dat is het leven in de rechte verhouding tegenover God. De werken des Geestes; die zijn: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Kortom: het leven van God liefhebben en de naaste als jezelf. Daartoe voedt de genade van God op.
Moeten wij ook goede werken doen? Jazeker, want waar Gods genade heerst, daar komt het nieuwe leven; hier reeds op deze aarde in dit leven. Dat kan niet anders. Wie die goede werken niet heeft, die verloochent de kracht van Gods genade. Want evenzeker als de zon in haar kracht de aarde vernieuwt, zozeker vernieuwt Gods genade ons leven. Waar de goede werken, het leven der dankbaarheid ontbreekt, daar heeft men zijn leven toegesloten voor Gods genade, daar weigert men Christus in zijn leven toe te laten. Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen om ons op te voeden tot het leven der dankbaarheid. Geliefden, een krachtiger appèl tot het doen van goede werken is niet denkbaar. En datzelfde krachtige appèl doet ook de Catechismus op ons, wanneer zij antwoordt: nadat Christus ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft – namelijk van de slavernij der zonde – vernieuwt Hij ons ook door Zijn Heilige Geest tot Zijn evenbeeld.
Golgotha is geweest. Dat weten wij allemaal heel goed, en niemand van ons wil dat in twijfel trekken. Maar dat andere, die vernieuwing door de Heilige Geest, is evenzeker. Want Christus gaat door met zijn verlossingswerk. Het is Pasen geworden en Hemelvaart en Pinksteren. Christus heeft Zijn Heilige Geest aan Zijn gemeente geschonken. Want Hij gaat de vrucht van Golgotha aan Zijn volk toepassen, uitdelen, om zo dat vrijgekochte volk te vernieuwen tot Zijn evenbeeld. Dat is niet iets wat nog te bezien valt. Nee, dat is heel zeker; evenzeker als het kruis op Golgotha. Want Christus is een volkomen Zaligmaker. En Hij maakt Zijn volk zo, als Hij het wil hebben; dat is vrij van alle ongerechtigheid en volijverig in goede werken. Zo radicaal en totaal is Christus’ werk met en in Zijn volk. Hij vernieuwt ons tot Zijn evenbeeld.
Wat dit betekent, verstaan wij als wij bedenken, dat de eerste Adam werd geschapen naar het evenbeeld van God. Dat betekende dat de eerste Adam volkomen gehoorzaam en getrouw was aan Zijn Schepper in de vervulling van zijn ambt. In heel zijn handel en wandel toonde de mens zich beeld van God. Hij stond in de rechte verhouding tot God; hij wijdde zich geheel aan de Heere in volkomen reinheid en overgave. Nimmer zocht die mens zichzelf, maar altijd zijn God. Heel zijn leven was toewijding aan God; was een onberispelijk en vlekkeloos offer aan God. Door de zonde evenwel heeft de mens dat beeld-Gods-zijn grondig verknoeid, ja geheel verloren. Maar dan komt Jezus Christus, de laatste Adam en Hij is ook het beeld van God. Heel Zijn leven, heel Zijn ambtsvervulling was volmaakte dienst aan God. De wet van God was in Zijn binnenste. Zijn spijze was te doen de wil des Vaders. En nu heeft Christus maar één doel voor ogen, dat het ook onze spijze is te doen de wil des Vaders, even volmaakt en onberispelijk als Hij die wil heeft volbracht.
Nu, wij weten hoe volmaakt Christus dat heeft gedaan. Zo volmaakt, dat Hij Zichzelf in de dood heeft overgegeven. Hij kende slechts dit ene, om die wil zo te volbrengen. En nu wil Hij ook, dat Gods volk die wil evenzo volmaakt volbrengt. Daartoe kocht Hij dat volk met de prijs van zijn eigen leven, zijn eigen bloed. Daartoe vernieuwt Hij dat volk ook door Zijn Geest; dat wil zeggen Hij bekeert dat volk, geeft dat volk een nieuw hart, zodat ook dat volk de wet Gods in zijn binnenste heeft geschreven en niet anders kan dan volbrengen de wil des Vaders. Zo maakt Christus door Zijn Geest Zijn volk tot een priesterlijk volk, dat is een volk dat zichzelf als offer der dankbaarheid aan God opoffert. En in dat alles zoekt Christus de lof van Gods naam, zoals die lof eenmaal gebracht werd aan God door de eerste Adam als beeld van God. Want daartoe schiep God de mens naar Zijn evenbeeld, dat die mens zijn God eeuwig zou loven en prijzen. Het vuur van de ijver voor Gods huis, dat is voor Gods eer, zoals dat brandt in de laatste Adam en dat Zijn leven verteerde, dat vuur ontsteekt Hij door Zijn Geest ook in onze harten, zodat ook ons leven nu verteerd wordt voor de eer van Gods naam.
Gods volk, gekocht door Jezus Christus, staat in brand voor Gods naam. Dat volk ként niet meer het leven in dienst aan de zonde, aan de afgoderij van deze wereld. Dat volk kent maar één ding: dat is de dienst aan God, want dat volk is vernieuwd door de Geest van Christus. Die Geest beheerst ons leven. Die Geest brandt de zonde weg uit ons leven. Die Geest voedt ons op door Zijn Woord, door de tuchtiging van dat Woord, door vermaningen en beloften uit dat Woord.
Moeten wij nog goede werken doen? Ach! Gods volk kan niet anders, want dat volk heeft ontvangen de Geest van Christus en zoekt dus met ingespannen krachten te volbrengen de wil des Vaders, zoals ook Christus die wil volbracht door Zichzelf aan de Vader op te offeren, opdat ook wij ons aan de Vader zouden opofferen als onberispelijke offers der dankbaarheid en daarin God eeuwig door ons zou worden geprezen. Gods volk heeft achter zich gelaten het schema van deze wereld: de goddeloosheid en de wereldse begeerten. Dat volk staat in brand voor het Woord des Vaders, voor het Woord der waarheid, voor de Kerk van Christus. Dat volk verzuimt niet de kerkdiensten, waar het Woord van God wordt verkondigd. Dat volk heeft bloeiende verenigingen, waar Gods Woord wordt bestudeerd. Daar blijft dat volk niet weg om allerlei wereldse argumenten als: geen tijd en geen zin en geen interesse. Dat volk heeft ouders, die hun kinderen opvoeden in de vreze des Heeren naar de tucht van Gods Woord. Dat volk kent geen lauwheid en laksheid tegenover allerlei arbeid van verenigingen, die dienen de komst van het Koninkrijk des Vaders. Want waar de Geest van Christus is, daar wijkt de dood, de wereld, ons eigen vlees. Daar is het leven, dat in brand staat voor de eer van Gods naam. Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen..

2) En, geliefden, die genade Gods doet ons nu ook rusten in dat heil, en dat is het tweede doel, waartoe wij goede werken moeten doen. ‘Daarna ook dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij.’ Wij moeten dus goede werken doen en Christus brengt ons daartoe door Zijn Geest, opdat wij zeker zijn van ons geloof. Wat betekent dit nu? Zeker zijn van je geloof, dat wil zeggen dat je niet twijfelt aan Gods werk en beloften, niet twijfelt aan Gods heil, niet twijfelt aan de vernieuwing door de Heilige Geest. Welnu, Christus brengt ons tot het leven der dankbaarheid, tot het doen van goede werken, en zo weet ik heel zeker, dat God met Zijn heilswerk ook aan mij bezig is; dat Zijn belofte van de vernieuwing door Zijn Geest ook aan mij vervuld wordt. Immers, die goede werken zijn niet uit en van mijzelf, maar het zijn werken van Zijn Geest. Als ik goede werken doe, dan is dat het bewijs dat Gods genade ook aan mij is verschenen. Want zonder Zijn heilswerk aan mij, kan ik onmogelijk goede werken doen. Daar blijf ik dood in de zonden. Goede werken zijn het bewijs van Gods heil in mijn leven. God maakt Zijn werk openbaar in mijn leven. Zo vind ik rust in Gods genade, in Zijn heil. In het doen van goede werken ervaar ik de vernieuwende krachten van Gods Geest in mij. Zo maakt de Heilige Geest door Zijn werk in mij, mij zeker van mijn geloof; doet Hij mij ervaren de waarachtigheid van Gods beloften; dat zijn de beloften, dat ook ik deel in Gods heilswerk; vergeving van de zonden ontvang en het eeuwige leven. Want: waar de genade van God is verschenen, daar zijn goede werken. Maar omgekeerd geldt ook: waar goede werken zijn, daar is dat enkel te danken aan de vernieuwende kracht van die genade.
Moet ik ook goede werken doen? Jazeker, want als ik geen goede werken doe, dan speel ik met mijn geloof, dan neem ik de zekerheid van mijn geloof weg. Want die zekerheid geeft Christus alleen daarin, dat Hij Zijn werk in en aan mij openbaart. Weiger ik Gods werk in mijn leven, dan verlies ik de zekerheid van het geloof en daarmee het geloof zelf. Vandaar ook, dat Jacobus zegt dat het geloof zonder de werken dood is. Immers men zégt dan wel in Christus’ verlossingswerk te geloven, maar in feite loochent men dat werk, doordat men dat werk niet in zijn leven openbaart. En daarom is het niet leven overeenkomstig de duidelijk geopenbaarde normen van de Heere zulk een ernstige zaak. Daar ontneemt men zichzelf het heil van God, omdat men weigert dat heilswerk in zijn leven te openbaren. En waar dat heilswerk ontbreekt, daar kan men niet behouden worden. Want heel duidelijk leert de Schrift ons, dat geen onkuise, of afgodendienaar, echtbreker, dief, geldgierige, dronkaard, lasteraar, noch rover noch dergelijke het Koninkrijk Gods beërven zal. Wie in deze zonden zijn leven zoekt, die verloochent zijn geloof, want hij verloochent de alles vernieuwende genade Gods. Daarom klinkt ook hier het appèl om zich te bekeren en zo Gods werk in zijn leven te openbaren, opdat men rust vindt in dat werk en zeker is van zijn geloof..

3) Opdat zo ook – en dat is het laatste hier – opdat zo ook Gods verlossingswerk met Zijn volk heerlijk mag voortgaan en allen die door Christus’ bloed zijn gekocht zich laten vernieuwen door Zijn Geest. Christus wil in ons leven Zijn werk openbaren, opdat mede daardoor anderen zich gewonnen geven aan Christus en zo Gods Kerk gaat groeien. Daarom schrijft Paulus aan Titus: ‘‘Houd hun in uzelf een voorbeeld voor van goede werken, zuiverheid in de leer, waardigheid, een gezonde prediking, waarop niets valt aan te merken, opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs van ons hebbe te zeggen.’’ En zo moeten ook de slaven, zegt Paulus, door hun wandel de leer van God in alles tot sieraad strekken. De christelijke wandel van Gods kinderen is het allerduidelijkste middel, waardoor Christus de kracht van Zijn verlossingswerk in deze wereld openbaart; dat er een volk is – hoewel in deze wereld – dat toch gebroken heeft met deze wereld. Door zulk een wandel zullen wij elkander tot hulp zijn en zullen ongelovigen zich nog bekeren. Daarom zullen wij goede werken doen; zullen wij ons openbaren als nieuwe mensen; zullen wij ons handelen en spreken steeds weer toetsen aan Gods Woord en waar nodig ons bekeren, opdat wij de Christus niet tegenstaan in Zijn Kerkvergaderend werk en onze naasten niet tot een val zijn. Want zij die de naam van Christus dragen, maar die Zijn Geest niet in zich laten werken tot een godzalige wandel, zijn de grootste tegenstanders voor Gods verlossingswerk in deze wereld. Ook daarom kent het volk des Heeren niet anders dan een leven dat in brand staat voor de dienst aan God, opdat door die godzalige wandel anderen nog gevoegd worden bij Gods Kerk. Want daar in Zijn Kerk wil God door Zijn Geest Zijn volk klaarmaken nu reeds om in te gaan in Zijn Koninkrijk, waar alles zal juichen tot Zijn eer.

Amen.