Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
Beide kanten vorige revisieVorige revisie | |||
artikelen:1982-05_de-schrift-haar-eigen-uitlegster_recensie-van-openbaring-commentaar-c-van-der-waal [02-09-2024 om 22.39 uur] – ds. J.H. Zwart | artikelen:1982-05_de-schrift-haar-eigen-uitlegster_recensie-van-openbaring-commentaar-c-van-der-waal [02-09-2024 om 22.49 uur] (huidige) – ds. J.H. Zwart | ||
---|---|---|---|
Regel 54: | Regel 54: | ||
‘De gerichten, die zegel II-IV uitbeelden, herinneren aan het voorkomen van het trio zwaard-honger-pest, | ‘De gerichten, die zegel II-IV uitbeelden, herinneren aan het voorkomen van het trio zwaard-honger-pest, | ||
- | In het laatste lied van Mozes vinden we het trio eveneens weer terug (Deut. 32:24,25), waarbij evenals in Lev. 26:22 en Openb. 6:8 ook wilde dieren genoemd worden (Deut. 32:24). In de aankondiging van de verbondsvloeken in Lev. 26 en in de Magna Charta van Israël (Deut. 32) staat reeds wat de zegels ontvouwen. Opmerkelijk is, dat in Deut. 32:23 en 42 van //Gods// pijlen gesproken wordt, zodat daarmee verklaard wordt, waarom de ruiter op het witte paard in Openb. 6 een //boog// draagt. Evenals er een //zwaard// des HEREN is (Openb. 2:16) is er een //boog// des HEREN. In het geweldige lied van Hab. 3, dat met Deut. 32 nauw samenhangt, is óók van de boog en pijlen des HEREN sprake (vs. 9). Bij de profeten Jeremia en Ezechiël treffen we verder op vele plaatsen de weerklank van het in Lev. 26 en Deut. 32 genoemde trio aan (Jer. 14:12; 21:7,9; 24:10; 17:13; 29:17,18; 32:24,36; 34:17; 42:17; 44:13; Ez. 5:12,17; 6:11,12; 7:15; 12:16). Bij de uitleg van de vier zegels dient daarom vastgehouden te worden, dat het hier gaat om de aankondiging van een gericht over het land van het // | + | In het laatste lied van Mozes vinden we het trio eveneens weer terug (Deut. 32:24,25), waarbij evenals in Lev. 26:22 en Openb. 6:8 ook wilde dieren genoemd worden (Deut. 32:24). In de aankondiging van de verbondsvloeken in Lev. 26 en in de Magna Charta van Israël (Deut. 32) staat reeds wat de zegels ontvouwen. Opmerkelijk is, dat in Deut. 32:23 en 42 van //Gods// pijlen gesproken wordt, zodat daarmee verklaard wordt, waarom de ruiter op het witte paard in Openb. 6 een //boog// draagt. Evenals er een //zwaard// des HEREN is (Openb. 2:16) is er een //boog// des HEREN. In het geweldige lied van Hab. 3, dat met Deut. 32 nauw samenhangt, is óók van de boog en pijlen des HEREN sprake |
Behalve de samenhang die er is tussen Openb. 6 en veel oudtestamentische profetie, wijst Van der Waal ook op het verband met bijvoorbeeld Matth. 24, Marcus 13 en Luc. 21, hoofdstukken, | Behalve de samenhang die er is tussen Openb. 6 en veel oudtestamentische profetie, wijst Van der Waal ook op het verband met bijvoorbeeld Matth. 24, Marcus 13 en Luc. 21, hoofdstukken, |