Gehouden in Haren op 11 oktober 1989. De tekst is overgenomen van een cassettebandje.
Voorzitter, geachte vergadering,
Mij is gevraagd deze avond in uw midden te willen spreken met als onderwerp de kerk, dat is te verstaan de kerk van de gereformeerde belijdenis. Het is de kerk waarvan deze belijdenis verklaart dat buiten haar geen zaligheid is. Dat is dus bepaald geen vrij onderwerp, ik bedoel geen vrijblijvend onderwerp waar wij als mensen het onze van zouden mogen zeggen of denken. daarvoor is dit onderwerp veel te ingrijpend, veel te fundamenteel voor ons allen. De kerk buiten dewelke geen zaligheid is betekent een onderwerp waarbij onze zaligheid in geding is, of om het te zeggen met de woorden van het opschrift boven de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarbij in geding is de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen. Wat ons onderwerp aangaat komt de zaak dus op scherp te staan, of juister gezegd staat de zaak aanstonds op scherp. Want n e wij hebben echt geen lange weg nodig om bij ons onderwerp te komen, dat is bij de kerk. Slaat u maar op artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Van deze belijdenis die zich bij ons aandient als ware christelijke belijdenis, inhoudende, het zij nogmaals gezegd, de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen. Slaat u deze belijdenis maar op bij artikel 27 en ziedaar, wij zitten meteen midden in ons onderwerp. Wij staan meteen midden in de kerk. ln de kerk waarbuiten geen zaligheid is. O zeker, ik weet wel dat de synodes van Heemse en Spakenburg zo eenvoudig niet met u doen. Die vermoeien en belasten u op zijn minst nog met een langere of kortere weg naar de kerk. Een weg die de ware gelovige kan moeten afleggen alvorens in de ruimte van de kerk te worden gesteld. Want zo doen deze beide synodes dat inderdaad en zo binden zij u aan hun weg; U hebt dat zelf kunnen lezen in hun uitspraken En juist daarom de voorzitter heeft er al op gewezen, zijn wij hier vanavond ook bij een,opdat u zich uit kracht van de Gereformeerde belijdenis vrij weet en vrijmaakt van deze synodale weg naar de kerk. die, hoe kort ook, voor het ware geloof toch altijd te lang is. En daarom ook hebben de ware gelovigen te Grootegast zich afgescheiden van de Langeweg en vergaderen zij nu haaks daarop aan de Hoofdstraat, om zo vast te houden aan de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen. Want wij doen altijd verkeerd als wij aan deze hoofdsom niet onwrikbaar vasthouden. Wij doen ook verkeerd wanneer wij vasthouden aan hen die aan deze hoofd som zich niet willen houden en die daarmee bewijzen van de kerk niet te zijn. Want het is alleen deze hoofdsom, deze ware christelijke belijdenis, die ons niet bedriegt en misleidt. Hier hebben wij werkelijk van doen met de leer van God die de ware en de volkomen leer der zaligheid is. Niet zonder goede grond hebben de gel0yigen in in de Nederlanden hun belijdenis destijds aan koning Philips de tweede aangeboden met de verklaring, dat zij bereid en gewillig waren, deze zo nodig met hun eigen bloed te bezegelen. Zo vast en zeker stonden zij op hun belijdenis. Vast en zeker waren zij er- van dat deze belijdenis werkelijk is de belijdenis van het ware geloof dat zonder voorbehoud de leer van God beaamd. En dat die leer belijdt met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest zijn geleerd, zoals de apostel zegt in 1 Korintiërs 2:1313 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken.. En dat moet vandaag onze vaste en hartelijke overtuiging zijn met betrekking tot deze ware christelijke belijdenis. Want dan alleen houden we het spoor en zitten wij van meet af in het goede spoor. Een spoor dat niet moeilijk is en ingewikkeld. Dat ook in het stuk van de kerk duidelijk is, eenvoudig en bepaald niet voor allerlei uitleg vatbaar. Daarvoor hebben wij hier dan ook van doen met·een ware belijdenis. Zulk een belijdenis is niet ingewikkeld, ze leert ons niet naar twee of drie kanten te kijken, ze rijdt niet op dubbel spoor. liet ware geloof houdt geen twee ijzers in het vuur, het staat met beide benen vast in de ene leer van God en het belijdt die leer zonder voorbehoudt. Wij kunnen ook zeggen de belijdenis spreekt recht op de man af, eel concreet en zonder omwegen, Zo nu doet zij hier in en vanaf art,27 eenvoudig belijdenis van de kerk. Van de kerk die wij geloven en belijden. Het is de kerk die niet is van ons mensen, maar die is van de Heere. Het is ons immers allemaal op de catechisatie al geleerd, kerk wil zeggen wat van de Heere is, wat Hem toebehoord. Waarvan Hij de soevereine eigenaar is en wat Zijn onvervreemdbaar bezit is. Ja de kerk is des Heeren, zij is Zijn stad, waarvan Hij de ontwerper en bouwmeester is. Zij is Zijn gemeente die Hij Zich ten eeuwige leven heeft uitverkoren. Zij is Zijn woonstede in de Geest, door Wie Hij in haar midden woont en werkt. Zo geloven en belijden wij de kerk, de kerk van God. Wie is deze God? Hij is die God die één is en ongedeeld. Niet samengesteld maar eenvoudig: hoor Israël de Heere is onze God, de Heere is EEN. Zo leert Mozes ons in Deuteronomium 61 Dit nu is het gebod, dit zijn de inzettingen en verordeningen, die de Here, uw God, bevolen heeft u te leren om die na te komen in het land, waarheen gij zult trekken om het in bezit te nemen, 2 opdat gij de Here, uw God, vreest door al zijn inzettingen en geboden te onderhouden, die ik u opleg, gij en uw zoon en uw kleinzoon, al de dagen van uw leven, en opdat gij lang leven moogt. 3 Hoor dan, Israël, en onderhoud ze naarstig, opdat het u wèl ga, en opdat gij zeer talrijk wordt, zoals de Here, de God uwer vaderen, u heeft toegezegd, in een land, vloeiende van melk en honig. 4 Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één! 5 Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht. 6 Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, 7 gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat. 8 Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn, 9 en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten. 10 Wanneer nu de Here, uw God, u in het land zal gebracht hebben, waarvan Hij uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft het u te zullen geven - grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt; 11 huizen, vol met allerlei goederen, waarmee gij ze niet gevuld hebt; uitgehouwen bakken, die gij niet uitgehouwen hebt; wijngaarden en olijfbomen, die gij niet geplant hebt - en gij gegeten hebt en verzadigd zijt, 12 neem u er dan voor in acht, dat gij de Here niet vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft. 13 De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen en bij zijn naam zweren. 14 Gij zult geen andere goden achternalopen, van de goden der volken rondom u, 15 want de Here, uw God, is een naijverig God in uw midden; opdat de toorn van de Here, uw God, niet tegen u ontbrande en Hij u van de aardbodem verdelge. 16 Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken, zoals gij bij Massa gedaan hebt. 17 Gij zult nauwgezet de geboden van de Here, uw God, onderhouden en de getuigenissen en de inzettingen, die Hij u opgelegd heeft; 18 gij zult doen wat recht en goed is in de ogen des Heren, opdat het u wèl ga en gij het goede land, dat de Here aan uw vaderen onder ede beloofd heeft, binnengaat en in bezit neemt, 19 door al uw vijanden voor u uit te jagen, zoals de Here heeft gesproken. 20 Wanneer later uw zoon u vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, inzettingen en verordeningen, die de Here, onze God, u opgelegd heeft? 21 dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Farao in Egypte, maar de Here heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid; 22 de Here deed voor onze ogen tekenen en wonderen, groot en onheil brengend, aan Egypte, aan Farao en aan zijn gehele huis; 23 maar ons heeft Hij daaruit geleid, om ons te brengen in het land dat Hij aan onze vaderen onder ede beloofd had, en ons dit te geven. 24 De Here gebood ons al deze inzettingen te onderhouden en de Here, onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wèl zou gaan en Hij ons in het leven zou behouden, zoals dit heden het geval is. 25 En het zal ons tot gerechtigheid zijn, wanneer wij heel dit gebod naarstig onderhouden voor het aangezicht van de Here, onze God, zoals Hij ons geboden heeft.. En de apostel schrijft in de brief aan de Efeziërs 41 Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, 2 met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, 3 en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: 4 één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, 5 één Here, één geloof, één doop, 6 één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen. 7 Maar aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate, waarin Christus haar schenkt. 8 Daarom heet het: opgevaren naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen. 9 Wat betekent dit: Hij is opgevaren, anders dan dat Hij ook nedergedaald is naar de lagere, aardse gewesten? 10 Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen. 11 En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, 12 om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, 13 totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. 14 Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, 15 maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. 16 En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde. 17 Dit zeg ik dan en betuig ik in de Here, dat gij niet langer moogt wandelen zoals ook de heidenen wandelen, in de ijdelheid van hun denken, 18 verduisterd in hun verstand, vervreemd van het leven Gods om de onwetendheid, die in hen heerst, om de verharding van hun hart. 19 Zij hebben zich immers in hun verdoving overgegeven aan de losbandigheid om gretig winst te slaan uit allerlei onreinheid. 20 Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen. 21 Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen, gelijk dit de waarheid is in Jezus, 22 dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten, 23 dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken, 24 en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. 25 Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander. 26 Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet: de zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan; 27 en geeft de duivel geen voet. 28 Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan mededelen aan de behoeftige. 29 Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed (woord) hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen. 30 En bedroeft de heilige Geest Gods niet, door wie gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing. 31 Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid. 32 Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft.;6: Eén God en Vader die daar is boven allen en door allen en in u allen. En de ware christelijke belijdenis antwoordt op deze openbaring van God in het Oude en Nieuwe Testament: wij geloven allen met het hart en belijden met de mond dat daar is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen hetwelk wij God noemen, artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Aan dit begin van dit artikel van de enigheid en de eenvoudigheid van God houdt de belijdenis nu vast. Daarin houdt zij vast ook in het stuk van de kerk, die in alle opzichten van God is en die altijd en overal van God spreekt, van Zijn soevereine verkiezing en Zijn vrijmachtige genade. En daarom wacht de belijdenis zich ervoor de kerk van deze God in stukken te snijden, dan wel haar in het meervoud te belijden. Want is daar niet één God en Vader, die is boven allen en door allen en in allen? En is daar niet één Middelaar van God en mensen, de Mens Christus Jezus, die ook is de Zoon van de levende God en die naar het Woord van de apostel in 1 Korintiërs 11 Paulus, een geroepen apostel van Christus Jezus door de wil van God, en Sostenes, de broeder, 2 aan de gemeente Gods te Korinte, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze (Here): 3 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 4 Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is; 5 want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem: in alle woord en alle kennis, 6 gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is, 7 zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus. 8 Hij zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus [Christus]. 9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here. 10 Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen. 11 Mij is namelijk omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de (huisgenoten) van Chloë, dat er twisten onder u zijn. 12 Ik bedoel dit, dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ík van Apollos! En ík van Kefas! En ík van Christus! 13 Is Christus gedeeld? Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? 14 Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus; 15 zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt. 16 Ook heb ik nog het gezin van Stefanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. 17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. 18 Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. 27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here. niet gedeeld is en is daar volgens diezelfde apostel in diezelfde brief hoofdstuk 12 niet één en dezelfde Geest, die alles in allen werkt? En daarom de kerk van deze God, Vader Zoon en Heilige Geest, van deze drie onderscheiden personen, Die nochtans één zijn in wezen, een Enig en Eenvoudig Geestelijk Wezen. De kerk van deze God, die Zijn werk is, is niet gedeeld en laat zich niet in twee of drie exemplaren yinden. Ze is een énige kerk, de enige kerk van de enige God; En zo krijgen wij de kerk hier terstond te zien in de gereformeerde belijdenis. Deze belijdenis die in al haar artikelen één en dezelfde belijdenis is, ze snijdt de kerk niet in stukken, ze belijdt een kerk uit één stuk. Een kerk die één is, één en dezelfde. Dat is de kerk die er altijd geweest is van het begin der wereld af en die zal zijn tot het einde toe. En die er dus ook heden ten dage is, overal waar het God behaagt haar te stellen. Maar hoe in onderscheidene tijden en aan welke onderscheidene plaatsen ook toch altijd één en dezelfde kerk. Het is de heilige kerk van God, waarvan het slot van artikel 27 verklaart, dat zij verspreid is en verstrooid over de gehele wereld, nochtans te samen gevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in eenzelfde geest, door de kracht van het geloof. En we zeiden het al, voorzitter, artikel 27 plaatst ons nu direct midden in deze enige kerk. Deze enige katholieke of algemene kerk, want het is deze kerk die wij hier van meet af geloven en belijden. En de kerk met het hart geloven en met de mond belijden, dat doet men vast en zeker niet als een die zelf vreemd is aan de kerk die van haar geen levend lidmaat is, want dan zou het hier om een lege, om een tevergeefse geloofsbelijdenis gaan, en dat is zo niet. Het betreft hier een ware een betrouwbare belijdenis, die ons hier vast doet staan in die gemeenschap van die enige kerk. Het ware geloof belijdt de kerk niet, zonder zichzelf voor altijd in haar gemeenschap opgenomen te weten. Terecht stelt CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. - een van de geestelijke vaders van de Nederlandse Geloofsbelijdenis - terecht stelt CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. in zijn Institutie: wij geloven een kerk, met deze bepaling dat wij vast overtuigd zijn dat wij haar leden zijn. En de Catechismus laat ons geloof aangaande de heilige algemene christelijke kerk uitlopen in de belijdenis: en dat ik daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven. Zo dan, wanneer wij de ware christelijke belijdenis laten staan, dan zien wij ze van het begin af samen staan en samen gaan, namelijk de ware christenbelijders en de ware christelijke kerk. Wij zien ze hier samen staan in dat éne geloof en in die éne belijdenis, waarin zij allen met het hart geloven en met de mond belijden een enige katholieke of algemene kerk. En aan dit eerste, dit goede begin, houdt de belijdenis vast. Daaraan houdt het ware geloof vast, aan deze kerk uit één stuk, die niet stuk kan, want wij zeiden het al, deze kerk is geen mensenwerk, ook niet voor een heel klein stukje, of voor een heel korte tijd. Zij is vanaf het begin en tot het einde toe uitsluitend het werk van God. Het werk van de Vader en de Zoon en van de Heilige Geest, die in dezen één zijn. Opdat en zodat zij allen één zijn. Eén in de gemeenschap van die ene en diezelfde kerk die niet ophoudt te bestaan en die niet uit elkaar valt. Er gaat heel wat stuk in deze wereld, vanwege de overste der wereld, maar deze heilige kerk niet. Want hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel verbreken zou (1 Johannes 3:88 wie de zonde doet is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.). En Hij hééft die werken verbroken en zál ze verbreken. En daarom breekt Zijn werk niet. Daarom zal Zijn kerk niet afbreken, noch ook stukbreken. Deze ene en dezelfde kerk, zij was er, zij is er en zij zal er zijn. Gelijk daaruit blijkt, zegt onze belijdenis, dat Christus een eeuwig Koning is, die zonder onderdanen niet zijn kan. En de belijdenis voegt er meteen aan toe: en deze Heilige kerk wordt van God bewaard of staande gehouden tegen het woeden der gehele wereld. God is in haar midden, de sterke en almachtige God, die hemel en aarde gemaakt heeft en daarom: zij zal niet wankelen. Zo dus en niet anders spreekt de ware christelijke belijdenis van de kerk.
Van deze kerk alleen weet de belijdenis en van geen andere. Een andere dan deze algemene kerk komt niet binnen het gezichtsveld van de belijdenis, in welk van de zes artikelen over de kerk u ook leest, hetzij in de artikelen 27, 28 of 29, hetzij in de artikelen 30, 31 of 32. Het is steeds die ene zelfde kerk, met het oog waarop al deze artikelen spreken en in wier gemeenschap de belijdenis ons van begin tot einde vasthoudt. Opdat wij in haar gemeenschap de zaligheid genieten. Want buiten haar is geen zaligheid en naast haar bestaat geen kerk. En daarom, geachte hoorders, kunt u er heel zeker van zijn dat de almeer genoemde synodes van Heemse en Spakenburg ernaast zitten, want niet alleen laten deze synodes de ware christenbelijders en de ware christelijke kerk niet van meetaf samengaan, zoals de belijdenis dat doet, maar ook laten zij de kerk, hetzij op wat plaats God die stelt, niet eenvoudig samen vallen met de enige katholieke of algemene kerk. Deze synodes laten God van meet af twee kerken bouwen, waarvan één met een kleine 'k' - het is de plaatselijke kerk - en één met een grote 'K' - het is de enige algemene kerk, die vergaderd wordt uit het gehele menselijke geslacht, door alle tijden heen. Volgens de synodes leert de Schrift ons dat, leert de Schrift ons op deze wijze te onderscheiden als het om de kerk gaat.
De synodes voeren daartoe ook een aantal Schriftplaatsen aan, met name ook de synode van Spakenburg. Zo kunnen wij op een goed moment in het rapport van Spakenburg lezen: Deze Schriftplaatsen, naast de door ds. Hoorn genoemde, laten zien dat de Schrift onderscheiden spreekt over de kerk. Met 'ecclesia', het Griekse woord voor kerk, wordt de plaatselijke gemeente aangeduid, maar ook de totale vergadering van hen, die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen. U hoort het, u kunt het ook zelf nalezen, hier wordt onderscheidt gemaakt inzake de kerk. De Schriftplaatsen die ik noemde bewijzen weliswaar dat de Schrift van de kerk spreekt als een plaatselijke aangelegenheid, maar daarnaast zegt het rapport, en u vindt het terug in de uitspraken van Spakenburg, daarnaast zijn andere Schriftplaatsen, die ons leren dat de Schrift ook van de kerk spreekt als de totale vergadering van hen die met het bloed van Christus gekocht zijn, die ingeschreven zijn in de hemelen.
Wat hiervan te zeggen voorzitter? Wel, laten wij beginnen het volgende hier tegen in te brengen. Het rapport begrijpt kennelijk, dat zich niets met de Schrift laat bewijzen, tenzij men haar laat spreken in één of meer van haar concrete Schriftplaatsen. Het rapport noemt hier tenminste een aantal Schriftplaatsen, het noemt die heel precies met naam en toenaam om zo te zeggen, en op grond daarvan spreekt het rapport dan van de Schrift en van hetgeen de Schrift volgens hen leert. En dat is op zichzelf genomen terecht, want de Schrift, dat begrijpt u, die spreekt niet en die bestaat niet tenzij in haar concrete Schriftplaatsen. Wie de Schrift leest, leest altijd de Schriftplaatsen, en omgekeerd: wie de Schriftplaatsen leest, leest daarmee en zo de Schrift. Deze twee dingen staan niet naast elkaar, maar zij bestaan in elkaar. Het één betekent hier het andere, en wie dat zo niet stelt, die ontneemt daarmee alle zeggingskracht aan de Schrift. Hij houdt letterlijk geen Schrift over. Welnu, precies zo ligt dat met de kerk, met de enige algemene of katholieke kerk, die vergaderd wordt uit het gehele menselijke geslacht. Deze kerk bestaat niet tenzij dan in haar concrete door God gecreeërde kerkplaatsen, die verspreidt en verstrooid liggen door de gehele wereld. In deze kerkplaatsen heb ik van doen met de éne katholieke kerk, anders dan in haar van God haar gegeven kerkplaatsen bestaat de kerk niet. De kerk bestaat niet naast of boven of achter haar concrete kerkplaatsen, ze bestaat heel concreet in die kerkplaatsen. En als wij daaraan niet vasthouden, dan houden wij geen kerk over, dan hangen wij de kerk ergens in de wolken, als een ongrijpbare grootheid. In plaats van haar in deze wereld te doen landen, ter plaatse waar het God behaagt haar te stellen en wel als Zijn uitverkoren kerk, als Zijn heilige gemeente die Hij uit alle volkeren, door alle tijden heen vergadert door de kracht van Zijn Geest en Zijn Woord. Daarom is het niet waar dat de Schrift ons leert te onderscheiden tussen kerk en Kerk, tussen kerk geschreven met een kleine 'k' en kerk geschreven met een grote 'K'. Tussen de plaatselijke gemeente en de algemene gemeente. Deze onderscheiding trekt vanaf het begin van de wereld tot aan het einde uit elkaar, wat al die tijd heel gewoon in elkaar bestaat. Daarom behoort deze onderscheiding niet tot de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen. Deze onderscheiding vormt de hoofdsom van de onschriftuurlijke leer van Heemse en Spakenburg, die de zielen niet behoudt maar misleidt. Die de zielen niet leert en vermaant om in de kerk ter plaatse waar het God belieft die te stellen, eenvoudig de kerk te zien, die de enige algemene kerk is die de Zoon van God zich vergadert uit het hele menselijke geslacht en in alle tijden. Deze leer van Heemse en Spakenburg, die de tegenpartij ervan beschuldigt dat hij het kerkvergaderend werk van de Zoon van God op onverantwoorde wijze versmalt, deze leer is het zelf die dit werk waar en wanneer God metterdaad verricht op onverantwoorde wijze relativeert. De voorzitter heeft het al gezegd. Relativeert door dit werk van God ter plaatse waar Hij het doet voor te stellen als een zaak die niet anders verdient dan een kleine letter. Wel te onderscheiden van de zaak van de Zoon van God met een hoofdletter. En zo is hier een leer die de enige zaak van de Zoon van God miskent en die om nu niet meer te noemen de vrijmaking laat verworden tot klein vaderlands gedoe, waar de gelovigen in de Nederlanden niet eenvoudig bij moeten blijven, maar waar ze langzaam maar zeker bovenuit moeten leren groeien, door zich de ogen te laten openen voor die machtige kerk met een grote 'K', die Heemse en Spakenburg tezamen optrekken met behulp van een aantal Schriftplaatsen die zij niet tezamen verenigen met de door mij genoemde, maar die ze heel gewoon er naast laten staan als Schriftplaatsen die ook van de kerk spreken. Dat is te verstaan, die kennelijk anders van de kerk spreken, dan de door mij genoemde en die ons op een ander spoor zetten inzake de kerk. Een spoor dat ook recht van bestaan heeft naast het door mij genoemde spoor. En daarom staan zij in Heemse en Spakenburg naast elkaar, de kerk naast de kerk. Dat is de Zoon van God naast de Zoon van God. De Zoon van God die de kerk zus vergadert, maar die het tegelijk ook zo doet. 't Is dus maar wat men wil en waar men zich het meest toe aangetrokken voelt. En dat zal natuurlijk niet voor allen de vorm zijn die de vrijgemaakte kerk bij vernieuwing had aangenomen, maar die haar hier wordt afgenomen. Want, voorzitter, vergadering, het laat zich niet moeilijk onderscheiden, dat Heemse en Spakenburg heel echt een pluriforme kerk leren. Een kerk die zus bestaat maar ook zo. Ja, het is echt de pluriformiteit van de kerk die hier weer binnendringt, om alles in de kerk te misvormen en te deformeren. En ook al is deze leer in een andere huid gekropen, het is toch echt die oude pluriforme slang die hier rondschuifelt en die ons wil wijsmaken dat God weliswaar zo spreekt, maar dat Hij het vast ook anders kan en dat Hij het uiteindelijk anders doet. Deze pluriformiteitstheorie, want zij is inderdaad niet meer dan een theorie, dan een menselijke theorie,deze theorie is niet alleen heel echt wat Spakenburg en Heemse aangaat, zij is ook heel brutaal. Ze weerspreekt lijnrecht de ware christelijke belijdenis die ons geen pluriforme kerk doet belijden. Een kerk van deze vorm en van die vorm. Een kerk die zus bestaat maar ook zo. Maar die ons een enige kerk doet belijden, een en dezelfde kerk. De kerk uit één stuk, van één en de zelfde vorm, ter plaatse waar God haar stelt. Het is de hervormde kerk, de gereformeerde kerk. De kerk die zich aanstelt naar het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daar tegen zijn. En daarom ook de kerk die de leringen van Heemse en Spakenburg verwerpt. Want deze leringen trekken niet alleen de ene kerk van God uit elkaar, door naast de kerk zus ook te spreken van de kerk zo, ze trekken daarmee ook de ene Schrift van God uit elkaar. Want u moet er op letten, Heemse en Spakenburg leggen zich er niet op toe om al de onderscheidene Schriftplaatsen inzake de kerk met elkaar te laten samen stemmen, tot ondersteuning en bevestiging van de ene Waarheid van God omtrent de kerk. In plaats daarvan zijn deze synodes er op uitgegaan om naast hetgeen de door mij genoemde Schriftplaatsen duidelijk leren andere Schriftplaatsen te zoeken met als oogmerk de Schrift ook nog anders van de kerk en van Christus' kerkvergaderend werk te laten spreken. Daarmee laten die synodes de ene Schrift van God continu op dubbel spoor rijden. U mag ook wel zeggen: de Schrift van God verwordt hier in de handen van de synodes tot een pluriforme Schrift, met een pluriforme waarheid, die op zijn minst twee goede kanten heeft, zodat men hier nooit eenvoudig aan de goede kant staat en de waarheid recht snijdt. Want die andere kant is er ook altijd. En zo praat men hier in en uit en vliegt men heen en weer, van de ene Schriftplaats naar de andere en dan naar de derde, van het ene belijdenisartikel naar het volgende en dan weer terug. Enig beroep op de Schrift is hier niet mogelijk. Geen belijdenisartikel is hier doorslaggevend. Niets is hier de absolute waarheid van God. Alles is hier betrekkelijk, tot en met de kerk toe. Uiteindelijk kan het ware geloof en de ware gelovige ook daar zonder wel. Dat is de doorgaande lijn, het is de hoofdsom van de leer van Heemse en Spakenburg. Het is niet de leer van de ware christelijke belijdenis, deze legt de ware christenbelijders de hoofdsom van de leer van God in het hart en in de mond en ze doet dat niet exclusief maar inclusief het stuk van de kerk. De kerk is dan ook zondermeer fundamenteel voor het christelijke geloof, fundamenteel voor de eeuwige zaligheid van de zielen. Want in haar hebben wij te doen met het werk van de drie-enige God, tot verlossing van zondaren. In haar hebben wij van doen met het volk van Gods keuze en met de realisering van Gods genadig welbehagen. In haar hebben wij van doen met de gemeente die gewassen is in het bloed van Christus. En die geheiligd is en verzegeld door de Heilige Geest. Kortom, in de christelijke gemeente staat het hele Evangelie van God voor u. U leest het in artikel 27. In de christelijke gemeente staat Gods volstrekte genade over ons in Christus Jezus voor ons. En dat is niet maar zo, zo. Dat is ernstig en waarachtig. Dat is de waarheid die ons door het hele Woord van God heen verklaard wordt. Aan dat Woord houdt het ware geloof vast. En zo houdt het aan de kerk vast, aan de enige kerk van God, die niet pluriform is, maar die altijd en overal is één en dezelfde. Zij bestaat eenvoudig zoals zij bestaat. En hoe bestaat zij? Ter plaatse waar God haar stelt. Dat zegt artikel 28. En artikel 27 zegt: zij bestaat als een heilige vergadering van de ware christgelovigen, die al hun zaligheid verwachten in Jezus Christus. De belijdenis leert ons hier dat de kerk een heilige vergadering is. Een heilige bijeenkomst. Heilig heet deze vergadering omdat zij een vergadering is voor het aangezicht van de heilige God, die door zijn Woord en Geest in haar midden is. En die ook de Auteur is van deze vergadering. De kerk is geen vergadering die wordt bijeengeroepen door mensen, maar door God, die zijn ware gelovigen roept. Die dat krachtdadig doet door de stem van het Evangelie. En dáárom is de kerk er als een heilige vergadering van de ware gelovigen. Deze gelovigen zijn het die de stem van Christus, de enige kerkvergaderaar, kennen en die aan deze stem gehoor geven. De belijdenis verwijst hier naar Johannes 101 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover; 2 maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen. 3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. 4 Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen; 5 maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen. 6 In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. 7 Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. 8 Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. 9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. 10 De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. 11 Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen; 12 maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht - en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen - 13 want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte. 14 Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, 15 gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. 16 Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder. 17 Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. 18 Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen. 19 Er ontstond opnieuw verdeeldheid onder de Joden om die woorden. 20 En velen van hen zeiden: Hij is bezeten en waanzinnig; waarom luistert gij naar Hem? 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden voor een bezetene, een boze geest kan toch de ogen van blinden niet openen? 22 Toen kwam het Vernieuwingsfeest te Jeruzalem; het was winter. 23 En Jezus wandelde in de tempel, in de zuilengang van Salomo. 24 De Joden dan omringden Hem en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij onze ziel nog in spanning? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons ronduit. 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet; de werken, die Ik doe in de naam mijns Vaders, die getuigen van Mij; 26 maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. 27 Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, 28 en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders. 30 Ik en de Vader zijn één. 31 De Joden droegen weder stenen aan om Hem te stenigen. 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken doen zien vanwege mijn Vader; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen? 33 De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt. 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden? 35 Als Hij hén goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken worden, 36 zegt gij dan tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon? 37 Indien Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft Mij niet, 38 doch indien Ik ze doe en gij Mij toch niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat gij weten en erkennen moogt, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader. 39 Zij trachtten Hem dan weder te grijpen, maar Hij ontkwam uit hun handen. 40 En Hij vertrok weer naar de overzijde van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste maal doopte, en Hij bleef daar. 41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen enkel teken, maar al wat Johannes van deze zeide, was waar. 42 En velen daar geloofden in Hem., waar Christus verklaart: Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij. Welnu dit Woord van de Heere verklaart ons het vaste en het zekere bestaan van de kerk, als de vergadering van de ware gelovigen. Als een vergadering waarbij er Eén is die samenroept, namelijk Christus, de Grote Herder van de schapen, en waarbij deze schapen zijn zij, die zich laten samenroepen, die samen komen. Want, zegt Christus zelf, de schapen kennen de stem van de Herder en zij volgen Hem. Zo gaat dat toe bij het kerkvergaderend werk van Christus, die de soevereine Zoon van God is. En dit werk moeten wij niet veranderen, zoals Heemse en Spakenburg doen. Deze synodes beginnen er niet mee om de heilige kerk en de ware gelovigen in enen samen te nemen, zoals de belijdenis dat hier met zoveel woorden doet in artikel 27. In plaats daarvan zijn het deze synodes die deze heilige kerk en de ware gelovigen vaneen scheiden, met voorbijgang van artikel 27. En daarom kunnen zij het vervolgartikel over de kerk, namelijk artikel 28 niet anders lezen dan zoals zij het lezen, dan als een artikel dat natuurlijk bedoeld is voor de gelovigen die nog geen lid zijn van de kerk en die hier worden opgeroepen om dat te worden. Maar het is en blijft, voorzitter, een natuurlijke verklaring van dit artikel. Het is geen geestelijke verklaring, volgens het Woord van God. Het is geen verklaring die terugkeert naar en die uitgaat van het begin; van het begin van artikel 27, welk artikel ons geen gebroken kerk en op zichzelf staande ware gelovigen leert, maar een enige kerk, die is een heilige vergadering van de ware christgelovigen. Zo is het van het begin van de wereld af geweest en zo zal het zijn tot het einde toe. Dat bedenken wij niet, voorzitter, zo is de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen. De ware gereformeerde kerk zegt daarop amen in haar ware christelijke belijdenis, die haar vrij doet zijn en vrijmaakt van de nieuwste synodale leringen, die niet uit God zijn, maar uit de mens. Voorzitter, hier wil ik het op dit moment bij laten, misschien dat in de bespreking ook nog iets meer over het tweede artikel gezegd kan worden.