Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

artikelen:1994-07.08_uit-kracht-der-waarheid-vrijgemaakt

Uit kracht der waarheid vrijgemaakt (1994)

Uit: Clavis, jrg. 37, nr. 7-8 (juli-augustus 1994)

“Toen in de donkere week van 27 juli 1944 tot 3 augustus 1944 de bindingsschroef tot het uiterste werd aangedraaid, een laatste poging tot redding van ds. Popma van Amersfoort en van ds. Van Dijk te Groningen om hals werd gebracht, prof. Greijdanus werd geschorst en prof. Schilder afgezet, werd een vergadering van Gereformeerde kerkleden samengeroepen te Den Haag, tegen 11 augustus 1944. Zij werd gehouden in de Lutherse Kerk. Daar werd de kerkelijke kwestie besproken. Ds. H. Knoop van Delfshaven hield zijn magistrale rede, waarin hij een profetische analyse gaf van de situatie in de Gereformeerde kerken in Nederland. Prof. Schilder, die zich sinds enkele dagen weer in vrijheid bewegen kon, las daar voor de Acte van Vrijmaking of Wederkeer. Men kan uit haar het wezen en de bedoeling der Vrijmaking uitnemend leren kennen.”
Bovenstaande woorden, die ontleend zijn aan het boek ‘De feitelijke toedracht’ van ds. G. Janssen, bepalen ons bij het kerkhistorisch gebeuren van de Vrijmaking, nu vijftig jaar geleden. Het is een gebeuren dat slechts enkelen uit ons midden persoonlijk hebben meegemaakt, maar waarvan wij gelukkig allen weten. Thuis, in de kerk, op de catechisatie en op school is de ouderen onder ons ervan verteld, terwijl we er ook meerdere keren het een en ander over gelezen zullen hebben. En dat is goed en noodzakelijk. Het betreft hier immers een gebeuren dat van verstrekkende betekenis is voor het leven van de Kerk in ons land. Door de Vrijmaking werd de Kerk alhier bewaard bij de gezonde gereformeerde leer, bestaande in de leer van de Drie Formulieren van Enigheid: de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels. Tegelijk ook werd zij zodoende bewaard bij de gereformeerde Kerkorde. Kortom, zonder de Vrijmaking van 1944 bestaat de Gereformeerde Kerk in ons land niet. Daarzonder bestaat ook niet de jongste vrijmaking, die de Heere ons gaf in 1986, toen we opnieuw werden bevrijd van een onschriftuurlijk hiërarchisch juk, dat strijdt tegen het enige juk dat Christus ons beveelt op ons te nemen, dit laatste juk is dat van de waarheid, die bovenal is en die ons waarlijk vrijmaakt. Dat wil zeggen, die ons vrijmaakt van menselijke leringen en geboden om alleen te onderhouden wat God ons in Zijn Woord leert.
In de heerschappij van dit Woord alleen ligt de zin en betekenis van onze jongste vrijmaking in 1986, maar ook van de Vrijmaking in de veertiger jaren van deze eeuw. Gelijk wij diezelfde betekenis ook moeten geven aan de Afscheiding van 1834 en de Reformatie van de 16e eeuw. In al deze gebeurtenissen uit de geschiedenis van de kerk gaat het steeds om éénzelfde zaak. En die is dat de christelijke Kerk mag en moet zijn gereformeerde kerk. Dat is Kerk van het Woord alleen, van het levende Woord van God. De Kerk is er om naar het Woord te horen en zij is ook alleen maar Kerk in de hartelijke binding aan het Woord.
Daarbij dienen we twee dingen steeds te bedenken. In de eerste plaats dat de waarheid van het Woord nauw luistert. Een weinig zuurdeeg, zo waarschuwt Paulus de Galaten, maakt het gehele deeg zuur (Galaten 5:99 Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur.; vgl. 1 Korintiërs 5:66 Uw roem deugt niet. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt?). Elke onverschilligheid en onzorgvuldigheid ten aanzien van de waarheid is uit de boze. De waarheid wil in alle delen zuiver en rein bewaard worden. Dit hangt direct samen met het feit dat de waarheid niet van mensen is; zij is de ons door God geopenbaarde waarheid en zij moet ons als zodanig heilig zijn en onaantastbaar. De Heere spreekt en wat Hij ons openbaart is fundamenteel en noodzakelijk voor onze zaligheid. Wij kunnen daarvan niet afdoen of daaraan toedoen. Dan stellen wij onszelf boven Gods Openbaring en heersen we over haar. Onze liefde tot en ons geloof in God moeten evenwel daaruit blijken dat wij daarnaar van harte en nauwgezet luisteren.
In de tweede plaats moeten we ons realiseren dat de waarheid van God steeds overstemd dreigt te worden door allerlei menselijke stemmen. Van nature ligt ons de waarheid niet. Wij laten liever onze eigen wijsheid gelden dan dat we het Woord beschouwen als de enige wijsheid die behoudt. Daarmee is het gevaar levensgroot dat eigenbedachte leringen de plaats gaan innemen van het enige levende Woord van God. En als dat gebeurt blijft er van de rechte godsdienst op den duur niets meer over. Het leven van de Kerk wordt tot een dode en dorre aangelegenheid, waarin geen kracht meer is tot bekering en tot geloof. De Heere Jezus waarschuwt ons daarvoor in Matteüs 151 Toen kwamen uit Jeruzalem Farizeeën en schriftgeleerden tot Jezus en vroegen: 2 Waarom overtreden uw discipelen de overlevering der ouden? 3 Immers, zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood eten. Hij antwoordde hun en zeide: Waarom overtreedt ook gij ter wille van uw overlevering (zelfs) het gebod Gods? 4 Want God heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven. 5 Maar gij zegt: Wie tot zijn vader of zijn moeder zegt: Het is offergave, al wat gij van mij hadt kunnen trekken, behoeft zijn vader of zijn moeder niet te eren. 6 Zo hebt gij het woord Gods van kracht beroofd ter wille van uw overlevering. 7 Huichelaars, terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, zeggende: 8 Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. 9 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn. 10 En toen Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat! 11 Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein. 12 Toen kwamen zijn discipelen en zeiden tot Hem: Weet Gij, dat de Farizeeën, toen zij dit woord hoorden, er aanstoot aan namen? 13 Hij antwoordde hun en zeide: Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. 14 Laat hen gaan, blinden zijn zij, die blinden leiden. Indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen. 15 Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Verklaar ons de gelijkenis. 16 Hij zeide: Zijt ook gij nog onbevattelijk? 17 Begrijpt gij niet, dat al wat de mond binnengaat, in de buik komt en te zijner plaatse verdwijnt? 18 Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein. 19 Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen. 20 Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken, maar het eten met ongewassen handen maakt een mens niet onrein. 21 En Jezus ging vandaar en trok Zich terug naar de omgeving van Tyrus en Sidon. 22 En zie, een Kananese vrouw uit dat gebied kwam en riep: Heb medelijden met mij, Here, Zoon van David, mijn dochter is deerlijk bezeten. 23 Hij echter antwoordde haar geen woord, en zijn discipelen kwamen bij Hem en vroegen Hem, zeggende: Zend haar weg, want zij roept ons na. 24 Hij echter antwoordde en zeide: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls. 25 Maar zij kwam en viel voor Hem neer en zeide: Here, help mij! 26 Hij echter antwoordde en zeide: Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. 27 Maar zij zeide: Zeker, Here, ook de honden eten immers van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen. 28 Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O, vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wenst! En haar dochter was genezen van dat ogenblik af. 29 En Jezus vertrok vandaar, en Hij ging langs de zee van Galilea en ging de berg op, en Hij zette Zich daar neder. 30 En vele scharen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn voeten neer. 31 En Hij genas hen, zodat de schare zich verwonderde, want zij zagen stommen spreken, kreupelen gezond, lammen lopen en blinden zien. En zij verheerlijkten de God van Israël. 32 Maar Jezus riep zijn discipelen tot Zich en zeide: Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten. En zonder voedsel wegzenden wil Ik hen niet, zij mochten eens onderweg bezwijken. 33 En zijn discipelen zeiden tot Hem: Hoe komen wij in een eenzame streek aan zóveel broden, dat wij zulk een schare verzadigen kunnen? 34 En Jezus zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven en enkele visjes. 35 En Hij gaf aan de schare bevel, dat zij op de grond zouden gaan zitten. 36 Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de scharen. 37 En zij aten allen en werden verzadigd, en zij raapten het overschot der brokken op, zeven korven vol. 38 Zij, die gegeten hadden, waren vierduizend mannen, vrouwen en kinderen niet medegerekend. 39 En nadat Hij de schare weggezonden had, ging Hij in het schip en vertrok naar het gebied van Magadan., waar Hij met aanhaling van de profeet Jesaja zegt: “Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren die geboden van mensen zijn”.
Met dit laatste zitten we tegelijk ook middenin de nood, waaruit de Vrijmaking is voortgekomen. Want hoe was in de halve eeuw daarvoor de situatie hoe langer hoe meer geworden in de gereformeerde Kerken in Nederland? Wel, menselijke leringen en denksystemen kregen steeds meer de overhand. Daarbij ging het vooral om leringen van Abraham Kuyper, die leefde van 1837 tot 1920 en die wel als bijnaam droeg Abraham de Geweldige. Groot was dan ook de invloed van Kuyper. Niet alleen was hij de geestelijke vader van de Doleantie en de stichter van de VU te Amsterdam, waaraan hij lange jaren als hoogleraar was verbonden; ook was hij de leider van de Antirevolutionaire Partij, terwijl hij van 1901 tot 1905 minister-president was. En hoewel wij niet behoeven te ontkennen dat de invloed die van hem uitging beslist positieve kanten had, geldt tegelijk dat Kuyper zich in zijn (theologische) arbeid lang niet altijd hield aan de eenvoudige en duidelijke taal van de Schrift en de gereformeerde belijdenis. Vandaar dat er bij velen, vooral uit de vroegere Afgescheiden Kerken (“de mannen van oud-A”) ernstige bedenkingen bestonden tegen het gedachtegoed van Kuyper. Zo bijvoorbeeld bij prof. L. Lindeboom, sedert 1883 hoogleraar aan de Theologische School, waaraan hij ongeveer 35 jaar actief verbonden was, totdat hij in 1917 met emeritaat ging en werd opgevolgd door prof. S. Greijdanus. Onvermoeibaar heeft Lindeboom zijn stem verheven tegen de richting waarin Kuyper ging.
Hij zag het grote gevaar dat de theologie, met name dan die aan de Vrije Universiteit gedoceerd werd, in de plaats zou treden van de kerkelijke belijdenis, waardoor de kerken opnieuw in het diensthuis terecht zouden komen. Niet de binding aan een bepaalde school of wetenschap maar alleen de belijdenis mag en moet in de Kerk heerschappij hebben. We moeten “weder opkomen uit het moeras der particuliere meningen van personen, waarin de Kerken al meer en meer hare vastigheid en zekerheid zouden verliezen, en weder staan en bouwen op den hechten bodem van het officiële kerkelijke standpunt en fundament van de welbeproefde duidelijke leer der Belijdenisgeschriften”, zo schreef Lindeboom aan de synode van Utrecht 1905. Samen met nog 41 voorgangers en leden publiceerde hij in datzelfde jaar de “Vijf stellingen betreffende leeringen, waarover in de Gereformeerde Kerken in Nederland in de laatste jaren verschil gevallen is”. In deze stellingen wordt met name bezwaar gemaakt tegen Kuypers spreken van eeuwige rechtvaardigmaking, van onmiddellijke wedergeboorte en van veronderstelde wedergeboorte als grond voor de kinderdoop.
Wat het eerste betreft leerde Kuyper namelijk dat onze rechtvaardiging uit of door het geloof feitelijk niets anders is dan dat wij ons onze rechtvaardiging bewust worden, terwijl wij wezenlijk reeds van eeuwigheid af gerechtvaardigd zijn in Gods gericht. Daartegenover verklaren Lindeboom c.s. in hun tweede stelling, dat in de Belijdenisgeschriften geen sprake is van een eeuwige rechtvaardigmaking maar alleen van de rechtvaardigmaking die plaatsvindt in de tijd en die geschiedt uit of door het geloof.
Wat de wedergeboorte betreft, leerde Kuyper dat deze bestaat in het inbrengen in de mens van een kiem van nieuw leven, hetwelk gebeurt rechtstreeks door de Heilige Geest zonder middel van het Woord van God. Zulk een kiem kan dan jarenlang sluimerende zijn in een mens, totdat hij door de stem van het Woord gewekt wordt en vrucht gaat dragen.
Daartegenover stellen Lindeboom met de zijnen dat volgens de belijdenisgeschriften de Heilige Geest de wedergeboorte werkt in de tijd en wel door middel van het Woord, voornamelijk door het gepredikte Woord; zij wordt openbaar in het geloof en in de goede werken en zij is niet jarenlang in de mens aanwezig zonder enige werking en openbaarwording. Nauw met Kuypers leer van de onmiddellijke wedergeboorte hangt samen zijn spreken van de veronderstelde wedergeboorte. De Heilige Geest plant de kiem van de wedergeboorte direct bij de geboorte in het hart van de uitverkoren kinderen. En op grond daarvan worden de kinderen gedoopt. Zo schrijft Kuyper in zijn verklaring van de Catechismus: “De bediening zelve van de Doop kan nooit anders rusten dan op de onderstelling dat in het te dopen kind zelf het ingeplante geloofsvermogen op een voor ons verborgen wijze reeds aanwezig is”.
Op dit punt verklaren Kuypers tegenstanders in hun vierde stelling: “Volgens de Belijdenisschriften is de Heilige Doop wezenlijk één met de Besnijdenis. Hij betekent niet wat in de dopeling aanwezig is of verondersteld wordt aanwezig te zijn, maar de beloften van het Genadeverbond, in het Evangelie geopenbaard. En hij geschiedt niet op grond van de veronderstelde wedergeboorte, maar op grond van ‘s Heeren bevel, aan hen die van hun geloof belijdenis doen, én aan hun kinderen, omdat ook hun de beloften des Verbonds zijn toegezegd”.
Wanneer wij vorenstaande overwegen dan valt inderdaad lichtelijk te onderscheiden dat we in Kuypers ovattingen van doen hebben met menselijke redeneringen en gedachten die uitgaan boven de taal van Schrift en Belijdenis. En wordt geredeneerd en gespeculeerd ten koste van het levende Woord, waarin de Heere ons en onze kinderen aanspreekt met Zijn beloften, Zijn bevelen en Zijn bedreigingen. Altijd werkt de Heere door Zijn Woord, dat Hij tot ons spreekt en waarop wij ons leven lang blijven aangewezen. Dat geldt ook van de gave van onze wedergeboorte, die de Heere in ons werkt door het Woord van het Evangelie. En de Sacramenten, ook de Heilige Doop, dienen om de kracht en de waarheid van dit Woord aan ons te betekenen en te verzegelen.
Intussen bleek er op de synode van Utrecht 1905 tot op zekere hoogte nog een open oog te zijn voor de gevaren van Kuypers beschouwingen. Deze synode gaf namelijk een korte verklaring, waarin zij het spreken in termen van ‘eeuwige rechtvaardigmaking’ en ‘onmiddellijke wedergeboorte’ weliswaar niet zonder meer afwees, maar zij riep wel op om niet wijs te zijn boven hetgeen God ons heeft geopenbaard en om recht te doen aan de kracht van het gepredikte Woord en aan de oproep tot geloof, waarmee het Evangelie tot ons komt.
Wat de leer van de veronderstelde wedergeboorte betreft, sprak Utrecht 1905 uit “dat volgens de Belijdenis onzer Kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hunnen wandel of leer het tegendeel blijkt”. De synode voegde hieraan echter wel meteen toe “dat het minder juist is te zeggen dat de doop aan de kinderen der gelovigen bediend wordt op grond van hun onderstelde wedergeboorte, omdat de grond van de doop is het bevel en de belofte Gods”.
De synodale bemoeienis van 1905 heeft een tijdlang verzoenend gewerkt. Blijkbaar konden zowel Kuyper met zijn medestanders als ook de mannen van ‘oud-A’ leven met hetgeen de synode had verklaard. Bedacht dient dan ook te worden dat het in de verklaring van 1905 niet ging om een bindende leeruitspraak, waarvan gold dat niemand iets mocht leren dat hiermee niet in overeenstemming was. En hier zien we meteen het grote verschil tussen Utrecht-1905 en Utrecht- 1942, toen opnieuw uitspraken werden gedaan inzake “de leergeschillen”. Daar liggen dan bijna veertig jaren tussen maar in de grond ging het om dezelfde geschillen. Daarbij herhaalde Utrecht-1942 de uitspraak van 1905, namelijk dat volgens de belijdenis onzer Kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt”. Het verschil is nu evenwel dat bij deze en andere uitspraken over het Genadeverbond een officiële synodale ‘Toelichting’ werd gevoegd, waarin openlijk werd geleerd in de geest van Kuyper. Bovendien werd nu ook de wet van de binding in werking gesteld. Tot bescherming van haar uitspraken voegde de synode namelijk toe “dat de classicale vergaderingen bij de kerkelijke examens zich vergewissen, dat de kandidaten instemmen met de leeruitspraken van Sneek/Utrecht 1942”. En een jaar later, in 1943, werd dit nog aangescherpt, toen de volgende synode, die eveneens te Utrecht vergaderde, de bij haar ingediende bezwaren tegen de leeruitspraken van haar voorgangster afwees en daarbij bepaalde: “in onze kerken mag niets geleerd worden, dat met de betrokken leeruitspraken niet ten volle in overeenstemming is”. En dat betekende dat de ruimte, die in 1905 nog was gelaten aan bezwaren tegen de Kuyperiaanse voorstellingen inzake het Verbond en de Doop, nu geheel werd weggenomen. Er kwam in plaats daarvan leerdwang, waarbij allen de hals hadden te buigen onder het juk van de synodale leer. En dat was goed beschouwd een leer die feitelijk niet anders deed dan het enige Woord van God in tweeën splitsen.
Er werd tweeërlei verbond geleerd en tweeërlei doop. Daar is volgens deze leer allereerst het eigenlijke verbond, ook wel genoemd het inwendige verbond, dat het deel is van de uitverkorenen of wedergeborenen; daarnaast is er het uitwendige verbond, waarin zij zijn opgenomen, die weliswaar gedoopt zijn maar die bij het opwassen door hun wandel of leer geen wedergeboren kinderen Gods bewijzen te zijn. De zodanigen, aldus de synodale leer, werden nimmer in het eigenlijke Verbond van God opgenomen. Zij ontvingen ook nimmer een echte volle doop en al evenmin de volle verbondsbeloften. Dat betekent daarom ook dat de zodanigen door hun ongeloof het verbond niet echt breken. Want feitelijk werden ze nimmer in het verbond opgenomen. Daarom is binnen deze synodale verbondsbeschouwing feitelijk ook geen plaats voor verbondsbreuk en verbondswraak. Voorzover men daarvan kan spreken, raakt dit alleen “de uitwendige zijde” van het verbond. Wezenlijk en fundamenteel voor het verbond is daarentegen alleen de onvoorwaardelijke heilsbelofte voor de uitverkorenen, een belofte die hoe dan ook in vervulling gaat. In het binnenste heiligdom van het verbond, zo heet het in de synodale stukken, gelden slechts beloften; woorden van vermaning en bedreiging in geval van ongeloof zijn hier niet ter zake doende.
En zo is hier inderdaad een leer, die het enige Woord van God met zijn beloften, zijn bevelen en zijn bedreigingen in tweeën deelt en het berooft van zijn kracht tot geloof en bekering. In de plaats van dit enige levende en krachtige Woord, werden de kerken gebonden aan een leer waarin menselijke redeneringen en denkconstructies de toon aangaven. En daarbij wilde deze synodale geest van geen wijken weten.
Vele rechtmatige bezwaren werden ter synode ingediend. Zo bijvoorbeeld in de bekende ‘Verklaring van gevoelen’, die onder meer werd ondertekend door prof. S. Greijdanus en ds. D. van Dijk en waarin met overvloedig beroep op de Schrift en de belijdenis duidelijk werd aangetoond hoe onzuiver de synodale leer is in haar spreken over tweeërlei doop en tweeërlei belofte. Maar alle bezwaren die werden ingebracht baatten niet. Vastbesloten bleef de synode van Utrecht 1943 bij de eenmaal gedane uitspraken. Ook meerdere verzoeken om de binding op te heffen en met de verdere behandeling van de leergeschillen te wachten tot na de oorlog werden afgewezen. De synode handelde om zo te zeggen zonder uitstel van executie. Weldra volgden dan ook de eerste executies. Op 23 maart 1944 werd prof. K. Schilder om zijn verzet tegen de leeruitspraken geschorst in zijn ambt als hoogleraar, terwijl hij op 3 augustus van dat jaar werd afgezet, ook als emeritus-predikant van de kerk te Rotterdam-Delfshaven. Twee dagen daarvoor, op 1 augustus, werd ook prof. Greijdanus, toen reeds emeritus-hoogleraar, geschorst, omdat ook hij zich keerde tegen de bindend opgelegde leeruitspraken. Hetzelfde gold voor kandidaat H.J. Schilder, beroepen predikant te Noordeloos. Na zijn peremptoir examen op 9 februari 1944 werd hij maandenlang uit het ambt geweerd, vooral ook door toedoen van synodale deputaten, die onvoorwaardelijke onderwerping eisten. H.J. Schilder schreef er naderhand zijn meer dan vijfhonderd bladzijden tellende boek over: ‘Op de grens van Kerk en secte’.
En zo bleef de gelovigen in die situatie geen andere weg over dan die van vrijmaking, de weg van het zich vrij weten en zich vrij betonen van de van synodewege opgelegde bovenschriftuurlijke leringen en de daaraan verbonden onheilige tuchtmaatregelen. Metterdaad zijn de gelovigen die weg toen ook gegaan, daarmee gaande in het spoor van de gereformeerde belijdenis en de gereformeerde Kerkorde, die ons leren dat de waarheid bovenal is, ook boven kerkelijke vergaderingen en hun besluiten. Artikel 7 van de Geloofsbelijdenis en artikel 31 van onze Kerkorde spreken hier duidelijke taal.
Het is taal die dient tot bescherming van de christelijke Kerk, om haar te bewaren bij en te doen staan in de vrijheid, waarmee Christus haar heeft vrijgemaakt.
In dankbaar gedenken van door God in het verleden geschonken vrijmaking mogen en moeten wij vandaag die taal ons aantrekken en ons daaraan optrekken. Opdat wij niet de grens overgaan van Kerk naar sekte maar trekken in het spoor van de waarheid. Ook al heten we dan niet vrijgemaakt in de mond van mensen – want ook die zo sprekende Kerknaam pleegt de sekte zich toe te eigenen – dan zijn we nochtans vrijgemaakt. In de ware zin van het woord. Dat is: uit kracht van de waarheid, die is in onze Heere Jezus Christus.
Willen wij niet staan buiten het spoor van de Vrijmaking van 1944, dan moeten we achter Christus aan en op Zijn Woord alleen letten. “Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij, en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken” (vgl. Johannes 8:31,3231 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij 32 en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.).


Paginahulpmiddelen