Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


artikelen:2011_lezing-bij-gelegenheid-van-onze-25-jarige-afscheiding-als-christelijke-gereformeerde-kerk-te-grootegast

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisieVorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
artikelen:2011_lezing-bij-gelegenheid-van-onze-25-jarige-afscheiding-als-christelijke-gereformeerde-kerk-te-grootegast [19-08-2024 om 16.47 uur] ds. J.H. Zwartartikelen:2011_lezing-bij-gelegenheid-van-onze-25-jarige-afscheiding-als-christelijke-gereformeerde-kerk-te-grootegast [02-09-2024 om 16.27 uur] (huidige) ds. J.H. Zwart
Regel 19: Regel 19:
 En, zo vervolgt De Ruijter dan: ,,Bij alle overeenkomst die de Akte van Grootegast vertoont met de Ulrumse Akte blijft dit element achterwege. En dat is een pijnlijk gemis.” Waarna hij even later besluit met de woorden: Hier is het spoor van 1834 verlaten! En zo had ds. De Ruijter daaraan kunnen toevoegen, al deed hij dat om begrijpelijke redenen niet: evenals de Akte van Vrijmaking van 1944 op dit punt het spoor van 1834 heeft verlaten! Want ook in deze Akte wordt met geen woord gesproken van het afwerpen en zich vrijmaken van een ongoddelijk en sektarisch juk, totdat dit terugkeert tot de waarachtige dienst des Heeren. Intussen had prof. De Ruijter er beter aan gedaan te overwegen en te bedenken dat niet de onderhavige zin in Ulrums Acte behoort tot de hoofdsom van deze Acte. Als zou deze dubbele naam van Acte van Afscheiding //of// Wederkeer dragen, omdat het hier zou gaan om afscheiding van de Ned. Herv. Kerk //totdat// deze wederkeert tot de waarachtige dienst des Heeren. Dat zou al te //goedgelovig// zijn met betrekking tot deze kerk en het zou een al te hopeloze en ongeloofwaardige uitlegging zijn van de Afscheiding van 1834. Dan zou deze wel iets eigens hebben gehad, om niet te zeggen iets eigenaardigs, dat beslist vreemd is aan alle waarachtige reformatie. En dit is niet minder waar, als iets dat men prof. De Ruijter niet kan betwisten, namelijk dat een soortgelijke, overeenkomende totdat-zin in onze Akte ontbreekt. En meent men dit verschil naar voren te moeten halen en daaraan een naam te geven, dan doet men er vast en zeker goed aan hier niet te spreken van //een pijnlijk gemis//, doch van //een kennelijke verbetering//. Want wat voor pijnlijk gemis zou er zijn in een Akte, die ronduit verklaart te willen staan op de grondslag van Schrift, belijdenis en kerkorde, om zo ook te zoeken en te onderhouden de gemeenschap met allen die er blijk van geven op dezelfde grondslag te staan? Gelijk onze Akte zo spreekt. Of getuigt dat van geen ware katholieke gezindheid? Of spreekt dat van geen wil tot eenheid in het ware geloof? En anderzijds: wat heeft Ulrums Acte nog te hopen en te verwachten aan heuse terugkeer tot de ware dienst van God met betrekking tot díe kerk, waarvan de Acte zelf op overtuigende wijze, met meer dan genoegzame en alleszins Schriftuurlijke redenen duidelijk maakt, dat zij niet de ware kerk is maar de valse, volgens Gods Woord en artikel 29 van onze belijdenis? Gelijk ook de apostel Petrus op het Pinksterfeest van Hand. 2 zo te werk gaat met betrekking tot de Joodse kerk van zijn dagen, waarbij hij zijn afscheidingswoord en bevel ten overstaan van zijn hoorders allesbehalve besluit met de vermaning zich te laten behouden uit dit verkeerde geslacht, totdat dit terugkeert tot de rechte en ware dienst van God. Nee, dat zou namelijk niet geloofwaardig zijn geweest. Kortom, reden om hier te spreken van een pijnlijk gemis in onze Akte is er niet. Dan is hier eerder sprake van een minder gelukkig woord in Ulrums Akte. Al heb ik er geen enkele behoefte aan om dat gebrek hier naar voren te halen. We mochten eens menen dat onze Akte volmaakt is en dat daarop niets valt af te dingen in woord noch letter, noch punt noch komma. En dan doen we er beter aan te bedenken dat de weg niet loopt over Grootegast naar Ulrum maar juist andersom. Gelijk het niet de gronden der kinderen zijn, waarvan de vaderen het moeten hebben, doch juist andersom: de kinderen zichzelf gelukkig prijzend en rijk wetend met de gronden der vaderen waarvan zij de aloude grenspalen niet moeten verzetten, maar zo wijd moeten laten staan als ze staan, anders wordt het een enge en bekrompen boel in de kerk, met als einde een eigen kerk en eigen kerkidee bovenal. Evenals ouders zich niet wijs moeten weten en rijk rekenen van wat hun kinderen sparen. Dan eerder andersom. In elk geval, kinderen behoren niet voor hun ouders te sparen, maar ouders voor hun kinderen, aldus de apostel, die zelf geen kinderen had, althans geen natuurlijke kinderen, wel geestelijke, hoewel geen eígen geestelijke kinderen. Want evenals alle apostel en alle reformatie, heeft ook de Paulusvader der reformatie niets eigens: geen eigen doorn in het vlees, ook geen eígen geestelijke kinderen, wel gééstelijke kinderen, waaronder de Corinthiërs, die, ookal hadden zij honderden tantes en duizenden opvoeders in Christus, niet vele vaders hebbend. Ik immers ben uw apostelvader in Christus Jezus, ik die u door het evangelie heb verwekt. En zo past Paulus die ouder-kind-spaarregeling dan ook toe: in het geestelijke, zichzelf alleszins bereid verklarend offers te brengen voor zijn Corinthische kinderen, trouwens ook voor zijn Galatisch kroost, ja alleszins bereid om zichzelf op te offeren voor hun zielen, voor hun zielen in het eeuwige leven, hen voedend en weidend en terechtbrengend op de aloude gronden der vaderen, waarmee de kinderen wel wijs moeten zijn, in het spoor van de vaderen trekkend, wijs met hún afscheiding, geleerd door hun Akte van afscheiding, goed om na te volgen over te schrijven en zo mogelijk te verbeteren en te overtreffen. Want dit lijdt geen twijfel: wie niet gereformeerd denkt, moet nog méér niet gereformeerd denken, en wie gereformeerd denkt moet nog méér gereformeerd leren denken, om zo hervormd te worden door de vernieuwing van zijn denken. Waarbij een mens steeds dit ene moet bedenken – dat alles uit Gód is: én vroegere én latere afscheiding, én oudere en jongere reformatie. Dat is anders gezegd: de waarheid is steeds bovenal en heeft altijd het eerste en laatste woord. En, zo vervolgt De Ruijter dan: ,,Bij alle overeenkomst die de Akte van Grootegast vertoont met de Ulrumse Akte blijft dit element achterwege. En dat is een pijnlijk gemis.” Waarna hij even later besluit met de woorden: Hier is het spoor van 1834 verlaten! En zo had ds. De Ruijter daaraan kunnen toevoegen, al deed hij dat om begrijpelijke redenen niet: evenals de Akte van Vrijmaking van 1944 op dit punt het spoor van 1834 heeft verlaten! Want ook in deze Akte wordt met geen woord gesproken van het afwerpen en zich vrijmaken van een ongoddelijk en sektarisch juk, totdat dit terugkeert tot de waarachtige dienst des Heeren. Intussen had prof. De Ruijter er beter aan gedaan te overwegen en te bedenken dat niet de onderhavige zin in Ulrums Acte behoort tot de hoofdsom van deze Acte. Als zou deze dubbele naam van Acte van Afscheiding //of// Wederkeer dragen, omdat het hier zou gaan om afscheiding van de Ned. Herv. Kerk //totdat// deze wederkeert tot de waarachtige dienst des Heeren. Dat zou al te //goedgelovig// zijn met betrekking tot deze kerk en het zou een al te hopeloze en ongeloofwaardige uitlegging zijn van de Afscheiding van 1834. Dan zou deze wel iets eigens hebben gehad, om niet te zeggen iets eigenaardigs, dat beslist vreemd is aan alle waarachtige reformatie. En dit is niet minder waar, als iets dat men prof. De Ruijter niet kan betwisten, namelijk dat een soortgelijke, overeenkomende totdat-zin in onze Akte ontbreekt. En meent men dit verschil naar voren te moeten halen en daaraan een naam te geven, dan doet men er vast en zeker goed aan hier niet te spreken van //een pijnlijk gemis//, doch van //een kennelijke verbetering//. Want wat voor pijnlijk gemis zou er zijn in een Akte, die ronduit verklaart te willen staan op de grondslag van Schrift, belijdenis en kerkorde, om zo ook te zoeken en te onderhouden de gemeenschap met allen die er blijk van geven op dezelfde grondslag te staan? Gelijk onze Akte zo spreekt. Of getuigt dat van geen ware katholieke gezindheid? Of spreekt dat van geen wil tot eenheid in het ware geloof? En anderzijds: wat heeft Ulrums Acte nog te hopen en te verwachten aan heuse terugkeer tot de ware dienst van God met betrekking tot díe kerk, waarvan de Acte zelf op overtuigende wijze, met meer dan genoegzame en alleszins Schriftuurlijke redenen duidelijk maakt, dat zij niet de ware kerk is maar de valse, volgens Gods Woord en artikel 29 van onze belijdenis? Gelijk ook de apostel Petrus op het Pinksterfeest van Hand. 2 zo te werk gaat met betrekking tot de Joodse kerk van zijn dagen, waarbij hij zijn afscheidingswoord en bevel ten overstaan van zijn hoorders allesbehalve besluit met de vermaning zich te laten behouden uit dit verkeerde geslacht, totdat dit terugkeert tot de rechte en ware dienst van God. Nee, dat zou namelijk niet geloofwaardig zijn geweest. Kortom, reden om hier te spreken van een pijnlijk gemis in onze Akte is er niet. Dan is hier eerder sprake van een minder gelukkig woord in Ulrums Akte. Al heb ik er geen enkele behoefte aan om dat gebrek hier naar voren te halen. We mochten eens menen dat onze Akte volmaakt is en dat daarop niets valt af te dingen in woord noch letter, noch punt noch komma. En dan doen we er beter aan te bedenken dat de weg niet loopt over Grootegast naar Ulrum maar juist andersom. Gelijk het niet de gronden der kinderen zijn, waarvan de vaderen het moeten hebben, doch juist andersom: de kinderen zichzelf gelukkig prijzend en rijk wetend met de gronden der vaderen waarvan zij de aloude grenspalen niet moeten verzetten, maar zo wijd moeten laten staan als ze staan, anders wordt het een enge en bekrompen boel in de kerk, met als einde een eigen kerk en eigen kerkidee bovenal. Evenals ouders zich niet wijs moeten weten en rijk rekenen van wat hun kinderen sparen. Dan eerder andersom. In elk geval, kinderen behoren niet voor hun ouders te sparen, maar ouders voor hun kinderen, aldus de apostel, die zelf geen kinderen had, althans geen natuurlijke kinderen, wel geestelijke, hoewel geen eígen geestelijke kinderen. Want evenals alle apostel en alle reformatie, heeft ook de Paulusvader der reformatie niets eigens: geen eigen doorn in het vlees, ook geen eígen geestelijke kinderen, wel gééstelijke kinderen, waaronder de Corinthiërs, die, ookal hadden zij honderden tantes en duizenden opvoeders in Christus, niet vele vaders hebbend. Ik immers ben uw apostelvader in Christus Jezus, ik die u door het evangelie heb verwekt. En zo past Paulus die ouder-kind-spaarregeling dan ook toe: in het geestelijke, zichzelf alleszins bereid verklarend offers te brengen voor zijn Corinthische kinderen, trouwens ook voor zijn Galatisch kroost, ja alleszins bereid om zichzelf op te offeren voor hun zielen, voor hun zielen in het eeuwige leven, hen voedend en weidend en terechtbrengend op de aloude gronden der vaderen, waarmee de kinderen wel wijs moeten zijn, in het spoor van de vaderen trekkend, wijs met hún afscheiding, geleerd door hun Akte van afscheiding, goed om na te volgen over te schrijven en zo mogelijk te verbeteren en te overtreffen. Want dit lijdt geen twijfel: wie niet gereformeerd denkt, moet nog méér niet gereformeerd denken, en wie gereformeerd denkt moet nog méér gereformeerd leren denken, om zo hervormd te worden door de vernieuwing van zijn denken. Waarbij een mens steeds dit ene moet bedenken – dat alles uit Gód is: én vroegere én latere afscheiding, én oudere en jongere reformatie. Dat is anders gezegd: de waarheid is steeds bovenal en heeft altijd het eerste en laatste woord.
  
-En met dit laatste zijn wij weer terug bij het begin, bij dat zo ware Reformatiewoord uit het afscheidingsnummer van 12 oktober 1934, toen geschreven met het oog op de Afscheiding van ‘34, die van Ulrum, maar net zo goed van kracht voor de Afscheiding van ‘86, die van Grootegast en daarvoor al voor die van ‘61, ik bedoel die van Doornik 1561 ofwel die van artikel 28 van onze Geloofsbelijdenis en zo ook voor die van ‘44, zegt u maar een keer, want ere wie ere toekomt, die van Schilder zelf, de man die tien jaar daarvoor schreef, dat geen reformatie ook maar iets eigens heeft: Geen eigen idioom, dat is geen eigen taal, dat is ook geen eigen leus of slagzin of aanspraak, zoals bijvoorbeeld Proletariërs aller landen, verenigt u! Of ook: werknemers, werkgevers, boeren, arbeiders, rijken, armen, sovjets, negers, blanken, ariërs, joden, verenigt u. Waarbij u begrijpt dat ik deze voorbeelden niet van mijzelf heb, ik die werkelijk niets eigens heb, zo mogelijk nog minder dan welke reformatie ook, doch ontleend aan het betreffende herdenkingsartikel van Schilder. Nee, geen reformatie die iets eigens heeft: Geen eigen idioom, geen eigen kenmerkende taal, geen eigen bijzondere of specifieke aanspraak, geen eigen principe, geen eigen wortel of uitgangspunt, geen eigen dogma, geen eigen leer of leerstelling, geen eigen idee fixe, geen eigen gedachtegoed waarop zij zich fixeert en vastlegt, geen eigen club noch kring noch eigen-aardigheid. En hoewel met dit ruim 75-jarig oude Schilderrijtje uit de jeugdtijd van uw moeder of grootmoeder dan wel uit de trouw- en volwassentijd van uw over- of betovermoeder meer dan genoeg is gezegd, in principe zelfs alles, daarom is het omwille van de zaak in geding en voor alle duidelijkheid niet verkeerd aan dit rijtje nog enige uitbreiding te geven. Waarbij u allen wel in staat bent uw aandeel daarin te leveren ieder zeg maar uw eigen woord in te leveren. Probeert u het maar eens. Al moet u dan natuurlijk niet aankomen met: Ook geen eigen Akte van afscheiding of wederkeer. Want die wijsheid hebt u dan niet van uzelf, dat is wel duidelijk. En indien wel, dan niet van eigen opmerkzaamheid en oplettendheid, die men niet pas halverwege van zich moet laten uitgaan, maar meteen vanaf het begin. Gelijk men niet halverwege de Bijbel moet beginnen of ook halverwege de Belijdenis doch bij het begin. Niet bij Mattheüs of Marcus of Lucas 1, maar bij Mozes 1, let u maar op Johannes 1. En niet bij Jezus en zijn kinderen, dan eerder bij Jesája en zijn kinderen door hem verwekt, niet bij zijn eígen vrouw, want die hád de reformatieman niet, niets eigens hebbend, hoewel bij zijn eigen vrouw verwekt, doch wat eer is en meer bij de jonkvrouw, die wel zwanger zou worden en een zoon baren, ja wat eer is en meer bij de profetes, tot wie hij wel was genaderd en die wel zwanger was geworden en een zoon baarde, niet haar eigen zoon, hoewel haar eigen zoon, doch wat eer is en meer de zoon van het profetische Woord, dat bovenal is en bovenal vast en dat geen eigenmachtige uitlegging toelaat, geen uitlegging die halverwege begint, die niet gedurig teruggaat naar en alles neemt uit het begin, uit het begin in de volle zin van het Woord. Het is het begin dat niet maar bestaat in de schépping van alle dingen naar Gen. 1, doch in Hem, die is het Woord naar Joh. 1, het Woord dat in den beginne was, waardoor alle dingen geworden zijn die geworden zijn, geworden door Hem, die is het begin der schepping Gods, die er wel bij was toen alles werd gemaakt en die wel met eigen ogen heeft gezien en met eigen oren gehoord hoe voortreffelijk God alles maakte en die dat niet in de loop der tijden verandert, Hij die de Amen is, de getrouwe en de waarachtige Getuige, het begin der schepping Gods, Opb. 3:14. Gelijk men zo ook niet halverwege de belijdenis moet beginnen, bij pakweg artikel 16 of ook bij artikel 27, laat staan bij artikel 28 of 29, doch om precies te zijn bij artikel 1, dat ons niet leert dat er een enige doop is, hoewel er een énige doop is, geen tweeërlei doop, een echte voor de wedergeborenen en een minder echte, alleen maar uiterlijke voor de niet-wedergeborenen, gelijk Utrecht ‘44 Schilder en Greijdanus dacht wijs te maken; dat ons ook niet leert dat er een enige kerk is, hoewel er een enige kerk is, geen tweeërlei of tweeledige kerk, één met een grote K, die echt van God is, en één met een kleine k, die wat meer van en naar óns is, goed voor óns idioom en voor onze idee fixe, ja, goed voor onze doop en voor óns avondmaal, gelijk Heemse ‘84 Noordhof en Bouwkamp dacht wijs te maken. Doch dat feest der synodaal gezuurde broden, belegd of belegen met de kaas van de plank of staat of kwaliteit der halfslachtigheid, onmiskenbaar gedoopt en ondergedompeld in het pekelbad der synodale dubbelzinnigheid, ging gelukkig niet door. Anders waren wij hier vandaag niet geweest in Gods eigen Kootwijk op de Veluwe onder de rook van zijn en ons Nijkerkerveense raadhuis en hadden we weinig te feesten en te vieren gehad, ook al waren we dan ten enenmale niet Nederlands-Hervormd en in de verste verte niet Nederlands-Gereformeerd noch ook Synodaal-Gereformeerd, synodaal-gebondenen waren we dan allen geweest, en goed ook, met geen Douwe van Dijk – noch B.A. Bos – noch H. Veltmanstem tégen. Hoewel vrijgemaakt zijn om te beginnen en ook om te eindigen nimmer een kwestie is van cóntra zijn en tégenstemmen doch immer een kwestie van pro zijn en vóórstemmen, immer een kwestie van pro de waarheid zijn en niets daartegen vermogen, zoals de apostel zegt bij de Corinthiërs: Want wij vermogen niets tégen de waarheid maar wel voor de waarheid. Het is de waarheid, de vólle waarheid, die begrepen is in de belíjdenis der waarheid, de goéde belijdenis, die geen cóntrastantse doch prótestantse belijdenis is, een belijdenis die in ronde woorden getuigenis aflegt van en openlijk opkomt pró de waarheid, pro het woord van de waarheid, het evangelie van ‘s mensen behoudenis. Het is een belijdenis die niet begint met te zeggen wat wij níet geloven doch wat wij wel geloven, wat wij allen met het hart geloven en met de mond belijden. Gelijk de adam of mens Gods in het paradijs niets had om niet te geloven, zoveel te meer om wél te geloven en te belijden. Niet geloven, dat kwam erbíj, dat kwam erbij toen de duivel in actie kwam en de slang van zich niet liet horen. Doch dat is en blijft altijd vers 2. Gelijk het van den beginne dan ook alzo niet is geweest, in genen dele, de leugen van Gen. 3 in geen enkel opzicht begrepen in en meekomend met de waarheid, met al de waarheid van Gen. 1 en 2, inclusief die van het proefgebod. Want weet dit wel, zo verzekert Johannes, de apostelman van de waarheid naderhand: er is geen leugen uit de waarheid, gelijk er geen ontrouwe kerk is uit de heilige en betrouwbare kerk, geen valse kerk uit de ware. Doch die twee staan tegenover elkaar en hebben echt niets mét elkaar, zelfs geen blauwe maandag verkering, hoeveel ze overigens ook met elkaar te stellen en te verhapstukken hebben, gelijk het Elia en Achab en Achab en Elia niet gelukte elkaar te ontlopen, al hadden ze het ook gewild. Doch de strijd tussen die twee ging wel door en gaat nog altijd door uit kracht van het heilig Godsevangelie van den beginne, van dit immer levende en krachtige Woord van de waarheid, dat begrepen is in de belijdenis der waarheid, in de ware christelijke belijdenis, bevattende de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen. Nogmaals gezegd: geen cóntra- maar prótestantse belijdenis. Gelijk wij het wel houden met de cóntra-remonstranten, doch dat doen wij niet tenzij wij het houden met hun en onze prótestantse belijdenis, waarvan de waarheid eer is en meer dan de leugen der remonstranten. Gelijk zo ook de Leerregels van Dordrecht zijn gesteld in echt prótestantse zin, niet cóntra beginnend maar pró, niet met de verwerping der dwalingen doch met de belíjdenis van de waarheid. En welk ártikel, ik heb het nog altijd over het begínartikel van onze Nederlandse protestantse belijdenis, ons al evenmin leert dat er een enige Christus is, hoewel er een enige Christus is, onze enige Hogepriester en Voorspraak bij de Vader, naast Wie wij er geen andere voorsprekers op na moeten houden, zeker ook geen heilige Petrus of heilige Maria, gelijk de roomse inquisitie Johannes Pistorius ofwel Jan de Bakker en Wendelmoet Klaasdr. van Monnikendam dacht wijs te maken. En welk artikel ons ook geen drieënige God leert, hoewel God metterdaad en van eeuwigheid af een drieënig God is, bestaande in de Vader en in de Zoon en in de Heilige Geest, alle drie evenzeer voluit Goddelijke Personen, ook de Zoon, die eenswezens is met de Vader en allesbehalve het eerste en voornaamste schepsel van de Vader, gelijk Arius Athanasius dacht wijs te maken en naderhand het driekoppoge monster Servet Calvijn, Servet die theoloog en arts en advocaat in enen was doch dan wel advocaat van de duivel, ja een eersteklas Godloochenaar, die men overigens niet op de brandstapel moet willen brengen. Want dat helpt niet. Dan zegt Paulus: Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees. Want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor Gód, die Geest is, tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen van vlees en bloed en elke schans die opgeworpen wordt tegen de kennis van de enige waarachtige God slechten en opruimen. Opdat u zodoende te meer zult groeien en vaststaan in de kennis van de waarheid. Doch welk artikel ons in één naam gezegd God leert. Dat is te zeggen: díe God die niet maar een náám- of nóémGod is, gelijk de God der Joden en die der Mohammedanen, en goed beschouwd evenzo die der roomsen en die der remonstranten, gelijk zo ook die der Synodaal- en die der Vrijgemaakt-gebondenen – waarlijk hún Rots is niet als ónze Rots, zegt Mozes – doch die Gód is in Geest en in waarheid, met betoon van eeuwige Kracht en Mogendheid, één en al ééuwig Godsbestaan, een enig en eenvoudig Geestelijk wézen, hetwelk wij God noemen, niet zonder dat Hij metterdaad en in waarheid God is, Wiens heerlijkheid de ganse aarde vervult, van Mons of Bergen in Henegouwen tot Doornik en van de Zuidelijke tot de Noordelijke Nederlanden, van Dordrecht tot Ulrum en van Bergschenhoek en Den Haag over Moordrecht tot voorbij Balkbrug en Dedemsvaart en van Sebaldeburen over Zwolle tot in Kootwijk toe, en Wiens stérkte de tijden doortrekt, in reformatie op reformatie, tot volmaking van alle reformatie, Hij die in één woord gezegd //goed// is en een zeer overvloedige fontein van alle goede dingen.\\+En met dit laatste zijn wij weer terug bij het begin, bij dat zo ware Reformatiewoord uit het afscheidingsnummer van 12 oktober 1934, toen geschreven met het oog op de Afscheiding van ‘34, die van Ulrum, maar net zo goed van kracht voor de Afscheiding van ‘86, die van Grootegast en daarvoor al voor die van ‘61, ik bedoel die van Doornik 1561 ofwel die van artikel 28 van onze Geloofsbelijdenis en zo ook voor die van ‘44, zegt u maar een keer, want ere wie ere toekomt, die van Schilder zelf, de man die tien jaar daarvoor schreef, dat geen reformatie ook maar iets eigens heeft: Geen eigen idioom, dat is geen eigen taal, dat is ook geen eigen leus of slagzin of aanspraak, zoals bijvoorbeeld Proletariërs aller landen, verenigt u! Of ook: werknemers, werkgevers, boeren, arbeiders, rijken, armen, sovjets, negers, blanken, ariërs, joden, verenigt u. Waarbij u begrijpt dat ik deze voorbeelden niet van mijzelf heb, ik die werkelijk niets eigens heb, zo mogelijk nog minder dan welke reformatie ook, doch ontleend aan het betreffende herdenkingsartikel van Schilder. Nee, geen reformatie die iets eigens heeft: Geen eigen idioom, geen eigen kenmerkende taal, geen eigen bijzondere of specifieke aanspraak, geen eigen principe, geen eigen wortel of uitgangspunt, geen eigen dogma, geen eigen leer of leerstelling, geen eigen idee fixe, geen eigen gedachtegoed waarop zij zich fixeert en vastlegt, geen eigen club noch kring noch eigen-aardigheid. En hoewel met dit ruim 75-jarig oude Schilderrijtje uit de jeugdtijd van uw moeder of grootmoeder dan wel uit de trouw- en volwassentijd van uw over- of betovermoeder meer dan genoeg is gezegd, in principe zelfs alles, daarom is het omwille van de zaak in geding en voor alle duidelijkheid niet verkeerd aan dit rijtje nog enige uitbreiding te geven. Waarbij u allen wel in staat bent uw aandeel daarin te leveren ieder zeg maar uw eigen woord in te leveren. Probeert u het maar eens. Al moet u dan natuurlijk niet aankomen met: Ook geen eigen Akte van afscheiding of wederkeer. Want die wijsheid hebt u dan niet van uzelf, dat is wel duidelijk. En indien wel, dan niet van eigen opmerkzaamheid en oplettendheid, die men niet pas halverwege van zich moet laten uitgaan, maar meteen vanaf het begin. Gelijk men niet halverwege de Bijbel moet beginnen of ook halverwege de Belijdenis doch bij het begin. Niet bij Mattheüs of Marcus of Lucas 1, maar bij Mozes 1, let u maar op Johannes 1. En niet bij Jezus en zijn kinderen, dan eerder bij Jesája en zijn kinderen door hem verwekt, niet bij zijn eígen vrouw, want die hád de reformatieman niet, niets eigens hebbend, hoewel bij zijn eigen vrouw verwekt, doch wat eer is en meer bij de jonkvrouw, die wel zwanger zou worden en een zoon baren, ja wat eer is en meer bij de profetes, tot wie hij wel was genaderd en die wel zwanger was geworden en een zoon baarde, niet haar eigen zoon, hoewel haar eigen zoon, doch wat eer is en meer de zoon van het profetische Woord, dat bovenal is en bovenal vast en dat geen eigenmachtige uitlegging toelaat, geen uitlegging die halverwege begint, die niet gedurig teruggaat naar en alles neemt uit het begin, uit het begin in de volle zin van het Woord. Het is het begin dat niet maar bestaat in de schépping van alle dingen naar Gen. 1, doch in Hem, die is het Woord naar Joh. 1, het Woord dat in den beginne was, waardoor alle dingen geworden zijn die geworden zijn, geworden door Hem, die is het begin der schepping Gods, die er wel bij was toen alles werd gemaakt en die wel met eigen ogen heeft gezien en met eigen oren gehoord hoe voortreffelijk God alles maakte en die dat niet in de loop der tijden verandert, Hij die de Amen is, de getrouwe en de waarachtige Getuige, het begin der schepping Gods, Opb. 3:14. Gelijk men zo ook niet halverwege de belijdenis moet beginnen, bij pakweg artikel 16 of ook bij artikel 27, laat staan bij artikel 28 of 29, doch om precies te zijn bij artikel 1, dat ons niet leert dat er een enige doop is, hoewel er een énige doop is, geen tweeërlei doop, een echte voor de wedergeborenen en een minder echte, alleen maar uiterlijke voor de niet-wedergeborenen, gelijk Utrecht ‘44 Schilder en Greijdanus dacht wijs te maken; dat ons ook niet leert dat er een enige kerk is, hoewel er een enige kerk is, geen tweeërlei of tweeledige kerk, één met een grote K, die echt van God is, en één met een kleine k, die wat meer van en naar óns is, goed voor óns idioom en voor onze idee fixe, ja, goed voor onze doop en voor óns avondmaal, gelijk Heemse ‘84 Noordhof en Bouwkamp dacht wijs te maken. Doch dat feest der synodaal gezuurde broden, belegd of belegen met de kaas van de plank of staat of kwaliteit der halfslachtigheid, onmiskenbaar gedoopt en ondergedompeld in het pekelbad der synodale dubbelzinnigheid, ging gelukkig niet door. Anders waren wij hier vandaag niet geweest in Gods eigen Kootwijk op de Veluwe onder de rook van zijn en ons Nijkerkerveense raadhuis en hadden we weinig te feesten en te vieren gehad, ook al waren we dan ten enenmale niet Nederlands-Hervormd en in de verste verte niet Nederlands-Gereformeerd noch ook Synodaal-Gereformeerd, synodaal-gebondenen waren we dan allen geweest, en goed ook, met geen Douwe van Dijk – noch B.A. Bos – noch H. Veltmanstem tégen. Hoewel vrijgemaakt zijn om te beginnen en ook om te eindigen nimmer een kwestie is van cóntra zijn en tégenstemmen doch immer een kwestie van pro zijn en vóórstemmen, immer een kwestie van pro de waarheid zijn en niets daartegen vermogen, zoals de apostel zegt bij de Corinthiërs: Want wij vermogen niets tégen de waarheid maar wel voor de waarheid. Het is de waarheid, de vólle waarheid, die begrepen is in de belíjdenis der waarheid, de goéde belijdenis, die geen cóntrastantse doch prótestantse belijdenis is, een belijdenis die in ronde woorden getuigenis aflegt van en openlijk opkomt pró de waarheid, pro het woord van de waarheid, het evangelie van ‘s mensen behoudenis. Het is een belijdenis die niet begint met te zeggen wat wij níet geloven doch wat wij wel geloven, wat wij allen met het hart geloven en met de mond belijden. Gelijk de adam of mens Gods in het paradijs niets had om niet te geloven, zoveel te meer om wél te geloven en te belijden. Niet geloven, dat kwam erbíj, dat kwam erbij toen de duivel in actie kwam en de slang van zich niet liet horen. Doch dat is en blijft altijd !vers 2. Gelijk het van den beginne dan ook alzo niet is geweest, in genen dele, de leugen van Gen. 3 in geen enkel opzicht begrepen in en meekomend met de waarheid, met al de waarheid van Gen. 1 en 2, inclusief die van het proefgebod. Want weet dit wel, zo verzekert Johannes, de apostelman van de waarheid naderhand: er is geen leugen uit de waarheid, gelijk er geen ontrouwe kerk is uit de heilige en betrouwbare kerk, geen valse kerk uit de ware. Doch die twee staan tegenover elkaar en hebben echt niets mét elkaar, zelfs geen blauwe maandag verkering, hoeveel ze overigens ook met elkaar te stellen en te verhapstukken hebben, gelijk het Elia en Achab en Achab en Elia niet gelukte elkaar te ontlopen, al hadden ze het ook gewild. Doch de strijd tussen die twee ging wel door en gaat nog altijd door uit kracht van het heilig Godsevangelie van den beginne, van dit immer levende en krachtige Woord van de waarheid, dat begrepen is in de belijdenis der waarheid, in de ware christelijke belijdenis, bevattende de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen. Nogmaals gezegd: geen cóntra- maar prótestantse belijdenis. Gelijk wij het wel houden met de cóntra-remonstranten, doch dat doen wij niet tenzij wij het houden met hun en onze prótestantse belijdenis, waarvan de waarheid eer is en meer dan de leugen der remonstranten. Gelijk zo ook de Leerregels van Dordrecht zijn gesteld in echt prótestantse zin, niet cóntra beginnend maar pró, niet met de verwerping der dwalingen doch met de belíjdenis van de waarheid. En welk ártikel, ik heb het nog altijd over het begínartikel van onze Nederlandse protestantse belijdenis, ons al evenmin leert dat er een enige Christus is, hoewel er een enige Christus is, onze enige Hogepriester en Voorspraak bij de Vader, naast Wie wij er geen andere voorsprekers op na moeten houden, zeker ook geen heilige Petrus of heilige Maria, gelijk de roomse inquisitie Johannes Pistorius ofwel Jan de Bakker en Wendelmoet Klaasdr. van Monnikendam dacht wijs te maken. En welk artikel ons ook geen drieënige God leert, hoewel God metterdaad en van eeuwigheid af een drieënig God is, bestaande in de Vader en in de Zoon en in de Heilige Geest, alle drie evenzeer voluit Goddelijke Personen, ook de Zoon, die eenswezens is met de Vader en allesbehalve het eerste en voornaamste schepsel van de Vader, gelijk Arius Athanasius dacht wijs te maken en naderhand het driekoppoge monster Servet Calvijn, Servet die theoloog en arts en advocaat in enen was doch dan wel advocaat van de duivel, ja een eersteklas Godloochenaar, die men overigens niet op de brandstapel moet willen brengen. Want dat helpt niet. Dan zegt Paulus: Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees. Want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor Gód, die Geest is, tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen van vlees en bloed en elke schans die opgeworpen wordt tegen de kennis van de enige waarachtige God slechten en opruimen. Opdat u zodoende te meer zult groeien en vaststaan in de kennis van de waarheid. Doch welk artikel ons in één naam gezegd God leert. Dat is te zeggen: díe God die niet maar een náám- of nóémGod is, gelijk de God der Joden en die der Mohammedanen, en goed beschouwd evenzo die der roomsen en die der remonstranten, gelijk zo ook die der Synodaal- en die der Vrijgemaakt-gebondenen – waarlijk hún Rots is niet als ónze Rots, zegt Mozes – doch die Gód is in Geest en in waarheid, met betoon van eeuwige Kracht en Mogendheid, één en al ééuwig Godsbestaan, een enig en eenvoudig Geestelijk wézen, hetwelk wij God noemen, niet zonder dat Hij metterdaad en in waarheid God is, Wiens heerlijkheid de ganse aarde vervult, van Mons of Bergen in Henegouwen tot Doornik en van de Zuidelijke tot de Noordelijke Nederlanden, van Dordrecht tot Ulrum en van Bergschenhoek en Den Haag over Moordrecht tot voorbij Balkbrug en Dedemsvaart en van Sebaldeburen over Zwolle tot in Kootwijk toe, en Wiens stérkte de tijden doortrekt, in reformatie op reformatie, tot volmaking van alle reformatie, Hij die in één woord gezegd //goed// is en een zeer overvloedige fontein van alle goede dingen.\\
 Het zijn al die goede dingen, die u aantreft in uw goede protestantse belijdenis, vanaf artikel 2, ja vanaf artikel 1 tot en met artikel 37. Gelijk u deze belijdenis dan ook zo moet lezen, volgens deze leesrichting en niet omgekeerd. En ook niet vanaf ergens halverwege, iets dat zeer zeker ook geldt als het gaat om het hoofdstuk of de artikelen omtrent de kerk, omtrent de heilige katholieke kerk. Dat is geen hoofdstuk om halverwege artikel 27 te beginnen. Want dan zijn we maar zo wijs met niet meer dan de kerk van Goud, in plaats van met die van God, maar zo wijs met de immer ontrouwe kerk, nimmer wijs met de altijd weer heilige kerk van de gelovige Christenen, gekocht met het bloed van hun Heere Jezus Christus en verzegeld met de Heilige Geest, de Geest die Heere is en levendmaakt en trouw houdt. Ook geen hoofdstuk om halverwege artikel 28 te beginnen, want dan zijn we maar zo eigenwijs, met niet meer noch anders wijs dan met het ámbt aller gelovigen, dat we dan zien gaan waar het zien gaan, in plaats van wijs te zijn met wat daarbóven gaat en staat, te weten de kerk der gelovigen, op de grond en in de Geest en kracht waarvan het ambt aller gelovigen vast en zeker ingaat en uitgaat en blíjft tot in het eeuwige leven. Gelijk geschreven staat: en dat ik daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven, te weten van de ware christelijke, heilige katholieke kerk, die niets eigens heeft, helemaal niets, zo min haar reformatie, waar en wanneer dan ook. En daarmee zijn we hier nogmaals terug bij het begin, bij dat Schilderrijtje, waaraan u allen wel een woord kunt toevoegen. Probeert u het eens, zo zei ik. En laat ik dan uit de pakweg in totaal zevenmaal zevenmaal bij u opgekomen woorden er drie- ja víermaal twee noemen.\\ Het zijn al die goede dingen, die u aantreft in uw goede protestantse belijdenis, vanaf artikel 2, ja vanaf artikel 1 tot en met artikel 37. Gelijk u deze belijdenis dan ook zo moet lezen, volgens deze leesrichting en niet omgekeerd. En ook niet vanaf ergens halverwege, iets dat zeer zeker ook geldt als het gaat om het hoofdstuk of de artikelen omtrent de kerk, omtrent de heilige katholieke kerk. Dat is geen hoofdstuk om halverwege artikel 27 te beginnen. Want dan zijn we maar zo wijs met niet meer dan de kerk van Goud, in plaats van met die van God, maar zo wijs met de immer ontrouwe kerk, nimmer wijs met de altijd weer heilige kerk van de gelovige Christenen, gekocht met het bloed van hun Heere Jezus Christus en verzegeld met de Heilige Geest, de Geest die Heere is en levendmaakt en trouw houdt. Ook geen hoofdstuk om halverwege artikel 28 te beginnen, want dan zijn we maar zo eigenwijs, met niet meer noch anders wijs dan met het ámbt aller gelovigen, dat we dan zien gaan waar het zien gaan, in plaats van wijs te zijn met wat daarbóven gaat en staat, te weten de kerk der gelovigen, op de grond en in de Geest en kracht waarvan het ambt aller gelovigen vast en zeker ingaat en uitgaat en blíjft tot in het eeuwige leven. Gelijk geschreven staat: en dat ik daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven, te weten van de ware christelijke, heilige katholieke kerk, die niets eigens heeft, helemaal niets, zo min haar reformatie, waar en wanneer dan ook. En daarmee zijn we hier nogmaals terug bij het begin, bij dat Schilderrijtje, waaraan u allen wel een woord kunt toevoegen. Probeert u het eens, zo zei ik. En laat ik dan uit de pakweg in totaal zevenmaal zevenmaal bij u opgekomen woorden er drie- ja víermaal twee noemen.\\
 Nee, geen reformatie die ook maar iets eigens heeft:\\ Nee, geen reformatie die ook maar iets eigens heeft:\\
Regel 50: Regel 50:
  
 Inderdaad, wat is er vooral de laatste anderhalve eeuw veel gesold in en met dat zo volstrekt geloofwaardig stuk van de kerk. Door Heemse 1984 nog meer dan door Leeuwarden 1920. Doch God gaf ons vrijmaking, afscheiding, wederkeer. Opdat wij ons zouden vergenoegen met de eenvoudige zin van onze goede gereformeerde belijdenis, ook in het geloofsartikel omtrent de heilige algemene christelijke kerk. Goed voor ons allen om samen met al de artikelen van ons geloof te onderhouden en te bewaren, in de Geest van Micha 6:8: Hij heeft u bekend gemaakt o mens, o mens Gods, wat goed is en wat de Heere van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God. En wat K. Schilder daarvan ruim 75 jaar geleden over dit Schriftwoord schreef in de Reformatie van 12 oktober 1934 bij de herdenking van de honderdjarige afscheiding van 1834, dat leest u verderop in deze Clavis. En wij besloten onze jubileumtoespraak op 11 juni jongstleden met de slotwoorden van Psalm 103: Loof de Heere, mijn ziel, en vergeet niet een van zijn weldaden. Inderdaad, wat is er vooral de laatste anderhalve eeuw veel gesold in en met dat zo volstrekt geloofwaardig stuk van de kerk. Door Heemse 1984 nog meer dan door Leeuwarden 1920. Doch God gaf ons vrijmaking, afscheiding, wederkeer. Opdat wij ons zouden vergenoegen met de eenvoudige zin van onze goede gereformeerde belijdenis, ook in het geloofsartikel omtrent de heilige algemene christelijke kerk. Goed voor ons allen om samen met al de artikelen van ons geloof te onderhouden en te bewaren, in de Geest van Micha 6:8: Hij heeft u bekend gemaakt o mens, o mens Gods, wat goed is en wat de Heere van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God. En wat K. Schilder daarvan ruim 75 jaar geleden over dit Schriftwoord schreef in de Reformatie van 12 oktober 1934 bij de herdenking van de honderdjarige afscheiding van 1834, dat leest u verderop in deze Clavis. En wij besloten onze jubileumtoespraak op 11 juni jongstleden met de slotwoorden van Psalm 103: Loof de Heere, mijn ziel, en vergeet niet een van zijn weldaden.
 +
 +<WRAP blok>**Ingezonden Nederlands Dagblad**\\
 +Voor diegenen die niet geabonneerd zijn op het Nederlands Dagblad, laat ik hieronder het verslag volgen van onze jubileumdag van 13 juni jongstleden, zoals dat onder bovenstaande kop stond vermeld in het ND van zaterdag 19 juni jongstleden, pagina 2. Na het verslag laat ik nog een kort nawoord volgen.
 +
 +> Voor de Christelijke afgescheiden kerk te Grootegast was de afgelopen tweede Pinksterdag een bijzondere dag. Zij herdacht daarop haar 25-jarige afscheiding, daterend van begin 1986. Als plaats van ontmoeting en herdenking was gekozen voor het mooi centraal gelegen schilderachtige dorp Kootwijk op de Veluwe. De dag begon met een ontmoeting in restaurant 't Hilletje, gelegen aan De Brink, waarna vanaf twaalf uur het officiële gedeelte van de herdenking begon. Dit had plaats in het bereidwillig daarvoor ter beschikking gestelde historische kerkje van Kootwijk, eveneens gelegen aan De Brink.\\ Naast samenzang uit de Psalmen 103, 124 en 35 waren er verschillende muzikale bijdragen, onder meer van de bekende Nederlandse beiaardier Boudewijn Zwart. Zijn bijdrage bestond in een eigenhandig door hem gecomponeerde bewerking van een drietal van de tot dusver 50 door hem in verschillende stijlen bewerkte psalmen. Zijn bewerking van de psalmen 4, 21 en 23 werden daarbij ten gehore gebracht. Het hoofdgerecht van de herdenkingssamenkomst bestond in een lezing over de afscheiding, verzorgd door de voorganger van de gemeente, ds. Johan Hoorn. In zijn toespraak bepaalde de predikant zijn hoorders erbij dat geen afscheiding of reformatie ooit iets eigens heeft: Geen eigen idioom, geen eigen principe, geen eigen dogma, geen eigen idee fixe, geen eigen kring, geen eigen club, geen eigen-aardigheid. Waarbij de spreker zijn verhaal begon met het naar voren halen van deze zo luidende stelling, afkomstig van K. Schilder in het afscheidingsnummer van het weekblad De Reformatie van 12 oktober 1934, geschreven naar aanleiding van de toen honderdjarige herdenking van de Afscheiding van '34, bedoeld werd Ulrum 1834. In zijn rede te Kootwijk werkte de afgescheiden predikant van Grootegast een en ander nader uit, onder meer in deze zin: Geen eigen strijd en geen eigen zegepraal, geen eigen geloof en geen eigen geloofsleer, geen eigen waarheid en geen eigen Woord van de waarheid, geen eigen kerk en geen eigen kerkgeschiedenis, geen eigen theologie en geen eigen theologische school, met als samenvatting van alles: Geen eigen Heere en geen eigen God. Tegelijk ook werd gewezen op deze aardigheid van Schilders stelling, te weten dat zij zich ook heel goed laat omkeren en wel in deze zin: Alle reformatie, waar of wanneer dan ook, heeft haar eigenheid, haar eigen kring of club, haar eigen idee fixe, haar eigen vocativus, haar eigen idioom, haar eigen score. Want geen reformatie is ooit een fotocopie of overdruk van enige eerdere reformatie. Zo weinig origineel en voortvarend gaat God niet te werk.\\ \\ Verder zij hier vermeld dat ds. Hoorn in zijn lezing ook putte uit het breed gedocumenteerde afscheidingsartikel, dat in hetzelfde weekblad De Reformatie verscheen in het nummer van 12 april 1986, een artikel waarin de auteur, de tegenwoordige Kamper hoogleraar prof. dr. CJ. de Ruijter, toen predikant te Voorburg, op overtuigende wijze de overeenkomst laat zien en tegelijk ook het verschil tussen de Akte van Afscheiding van Ulrum '34 en die van Grootegast '86. In dit verband kwam ook de Akte van Vrijmaking van 1944 nog kort in beeld.\\ Na afloop van de samenkomst in het Kootwijker kerkje was er een lopend buffet voor de gemeenteleden en hun kroost in hetzelfde Hilletje. Waarna het nog een klein uur gaans was onder de nogal bewolkte letteren van boek I van artikel 2 NGB, sub voce: Kootwijker bossen en zandverstuiving. Om ongeveer 17.30 uur waren allen weer huns weegs gegaan, ieder naar zijn of haar eigen tent, verheugd en welgemoed om al het goede van deze dag, nedergedaald van boven, van de Vader der lichten, bij wie daar geen verandering is noch zweem van ommekeer, volgens de slotwoorden van artikel 1 NGB goed en een zeer overvloedige fontein alles goeds.
 +
 +Ik neem aan dat u niet gelooft dat bovenstaand verslag metterdaad in de kolommen van het ND is gepubliceerd. Dan zou het ND niet het ND zijn en onze afscheiding niet onze afscheiding. Doch nu beide. Slechts kreeg ik van enige secretaresse het bericht dat het verslag in goede orde was aangekomen in Barneveld en dat het ter hand was gesteld aan de redactie kerkelijk leven. Ze zullen het wel de zomer over willen tillen, tot de tijd as de perde horings kry, intijds wijs met Heemse en Spakenburg dat artikel 28 allereerst is bedoeld om achter het net te vissen.</WRAP>


Paginahulpmiddelen